30

‘Goeiemorgen,’ klonk de zachte stem van een vrouw. ‘Hoe voelt u zich op deze prachtige zondagochtend, mevrouw Marshall? Bent u een beetje onrustig geworden van dat onweer gisteren? Ik zie dat uw bloeddruk nog steeds aan de hoge kant is.’

Casey herkende de stem van Harriet Friedlander van de vorige dag. Haar zachte aanrakingen waren welkom. Hoe anders waren ze dan die van Patsy, dacht ze, terwijl Harriet de strakke band van de bloeddrukmeter van haar arm haalde en vervolgens met haar handpalm het haar van Caseys voorhoofd streek. Ze ging door met Caseys verzorging. Ze haalde een warm washandje over haar gezicht en handen en wijdde zich toen aan de sondevoeding. ‘Zo,’ zei ze toen ze klaar was met alles. ‘Nu ben je klaar voor weer een nieuwe dag.’

Nu ben ik klaar om dood te gaan, verbeterde Casey haar in stilte. Ze hoorde de vrouw naar de badkamer lopen en opende haar ogen net ver genoeg om een glimp te kunnen opvangen van haar nette grijze haren en kraakheldere roze uniform.

‘Hoe gaat het vanochtend met mijn vrouw?’ vroeg Warren. Hij kwam de kamer in, liep naar het bed toe en nam Caseys beide handen, die mevrouw Friedlander boven de dekens had gelegd, in de zijne.

‘Haar bloeddruk is nog steeds hoger dan ik prettig vind. Misschien kunt u contact opnemen met haar specialist.’

‘Ik zal hem morgenochtend meteen bellen. Tenzij u vindt dat ik nu meteen met haar naar het ziekenhuis moet…’

‘Nee, nee, dat lijkt me niet nodig. Zondag is nooit een goede dag om naar het ziekenhuis te gaan. Dan zijn er alleen maar co-assistenten en is er maar weinig verplegend personeel. Caseys toestand is niet direct gevaarlijk.’

Daar vergis je je in, dacht Casey.

En hoe!

‘Dus ze redt het zo tot vanavond?’ vroeg Warren.

‘Ik kom om vijf uur terug voor de sondevoeding.’

‘Geweldig. Dan zie ik u dan weer.’

‘Is er verder nog iets wat ik kan doen nu ik hier ben?’

‘Nee, hoor, dank u wel. U hebt al meer dan genoeg gedaan. Het was erg aardig van u dat u vandaag wilde komen, vooral omdat het op zo korte termijn was.’

‘Ik ben blij dat ik iets heb kunnen doen. Dag, Casey, tot vanmiddag.’

Alsjeblieft, ga niet weg.

‘Ik laat u even uit,’ zei Warren.

‘Dank u wel.’

Zodra ze de kamer uit waren, opende Casey haar ogen. Een spec taculaire zomerzon zond zijn helle stralen door het raam de slaapkamer in en Casey knipperde een aantal malen achtereen. Het was een adembenemend fraaie dag, zo een als ze altijd op het omslag van reisgidsen zetten. Zonde om zo'n dag te verpesten door dood te gaan, dacht Casey. Ze boog haar vingers en draaide haar polsen en enkels. Langzaam, heel behoedzaam begon ze haar hoofd een kant op te draaien. Ze stopte er onmiddellijk mee toen ze de voordeur hoorde dichtgaan. Warren kon binnen enkele seconden weer boven zijn, en dus bracht Casey haar hoofd weer angstvallig in de uitgangspositie.

‘Nou, dat is nog eens een aardige dame,’ merkte Warren op vanuit de deuropening. ‘Wat zal ze van streek zijn als ze vanmiddag terugkomt en merkt dat je overleden bent. Ze zal zichzelf wel de schuld geven omdat ze er niet op heeft aangedrongen dat ik met je naar het ziekenhuis moet gaan. Ach ja, wat doe je eraan?’ Hij zweeg even, alsof hij antwoord verwachtte. ‘Nou goed, ik zou heel graag nog wat blijven babbelen, maar ik moet me nog verder klaarmaken voor mijn afspraakje. Ik zou je zusje niet graag laten wachten. Dus als je me wilt excuseren…’

Casey hield haar ogen gesloten gedurende de tien minuten die haar man nodig had om te doen wat hij moest doen voordat hij weer naar haar toe kwam.

‘Hoe zie ik eruit, vind je?’ Hij kwam op de rand van het bed zitten en nam haar handen weer in de zijne. ‘Nee, natuurlijk, je hebt gelijk, dit is niet het juiste moment om valse grapjes te maken. Over een paar uur is Nick hier. Hopelijk blijft hij niet al te lang. Hopelijk helpt hij je naar een betere wereld. Nou, hou je haaks tijdens de reis.’ Warren leunde naar voren en kuste haar vol op de mond.

Casey vocht tegen de aandrang om in zijn lippen te bijten. Zou ze het kunnen, vroeg ze zich af. Had ze er de kracht voor?

‘Vaarwel, Casey.’

Ze merkte dat hij wegliep en nog even op de drempel bleef staan om een laatste keer naar haar te kijken. Zou hij helemaal niets van spijt voelen? Even later ging de voordeur open en dicht. Pas toen riskeerde Casey het haar ogen weer te openen. Ze zag de kamer meteen, in alle scherpte.

Ik moet hier weg.

Maar hoe? Wat kon ze doen?

Ze probeerde op haar zij te gaan liggen. Maar haar lichaam weigerde mee te werken. Ze worstelde om haar rechterarm naar haar linkerkant te bewegen, maar kwam maar een heel klein eindje. Na enkele frustrerende, vruchteloze minuten van inspanning gaf ze het op. Haar ogen vulden zich met tranen, terwijl ze naar het plafond staarde.

Als het me maar zou lukken uit bed te komen, dacht ze. Als het me maar zou lukken bij de telefoon te komen en het alarmnummer te bellen. Zelfs als ze niets kon zeggen, zou de politie beseffen dat er iets aan de hand was en mensen sturen. Er zou iemand komen. Iemand zou haar redden.

Maar hoe kon ze uit bed komen als het haar niet eens lukte op haar zij te rollen, als haar grotere spieren na maanden van immobiliteit weggekwijnd waren en ze net zo hulpeloos was als een pasgeboren baby?

Er moet een manier zijn.

Ze kon hier niet gewoon maar passief blijven liggen wachten totdat een kille vreemdeling haar kwam smoren met een kussen. Warren had gezegd dat hij over een paar uur zou komen. Als ze zich geconcentreerd bleef inspannen, moest het haar toch zeker lukken om van het bed en bij de telefoon te komen en het huis te verlaten.

Na wat een eeuwigheid leek te duren, slaagde Casey erin haar hoofd een eind naar links te bewegen. Heel langzaam zag ze de kamer mee veranderen met haar veranderende gezichtsveld; het intense blauw van de hemel ging over in het zachte lila van de gordij nen en het mauve van de muur. Ze ging stug door met zich in te spannen, haar ogen gingen langs de plasmatelevisie aan de muur, langs de gestreepte stoel en kregen uiteindelijk haar nachtkastje in beeld toen haar wang op het kussen neerkwam. Het is me gelukt, dacht ze. Ze zag op het digitale klokje met de grote rode cijfers dat het kwart over elf was.

Ik heb tijd zat, stelde Casey zichzelf gerust. Ze hervatte haar moeizame pogingen en slaagde erin haar hoofd weer in de vorige positie te brengen, ondanks duizelingen en vlagen van misselijkheid. Ze bewoog haar hoofd nu naar de andere kant, waarbij ze de gesloten deur van haar inloopkast in het oog kreeg en de openstaande deur naar de gang.

Het enige wat ik hoef te doen is uit bed komen, de telefoon pakken en het alarmnummer intoetsen.

Haar vingers maakten de bewegingen van het intoetsen al in de lucht, terwijl ze haar hoofd met hard werken naar de telefoon op het nachtkastje links van haar bed bracht. Ze zag het nachtkastje naast haar moeders bed voor zich en vroeg zich af of het pistool van haar moeder nog in de bovenste la lag, waar het altijd had gelegen.

Was dat mogelijk?

Niemand had die kamer gebruikt, tot Warren hem had betrokken.

Drew was er altijd voor teruggeschrokken om samen met Casey de spullen van hun ouders uit te zoeken. Ze vond het lijkenpikkerij en stelde het moment steeds weer uit totdat het hele idee op de achter grond was geraakt. Ook Casey had er weinig voor gevoeld om in de spullen van haar ouders te neuzen. Het kwam wel een keer, had ze gedacht. Ze hadden tijd zat.

Maar nu had ze geen tijd meer, besefte ze. Ze probeerde zichzelf in een zittende positie te brengen, maar elke spier in haar lichaam verzette zich en weigerde dienst. Stel dat ze bij het pistool kon komen, als het er al was, zou ze dan wel voldoende kracht kunnen verzamelen om de trekker over te halen?

Zou haar geweten het haar toestaan, gesteld dat ze het zou kunnen?

O, god, dacht Casey terwijl haar ogen op de klok naast haar hoofd bleven rusten. Acht minuten voor twaalf. Dat kon toch niet kloppen? Er was toch niet meer dan een halfuur verstreken sinds de laatste keer dat ze gekeken had? Onmogelijk. Had ze er echt zo lang over gedaan om zo weinig voor elkaar te krijgen?

Wat moet ik, verdomme? Zou iemand me alsjeblieft kunnen vertellen wat ik moet doen?

Blijven proberen, dat moet je doen, hield ze zichzelf voor. Op dat moment rinkelde de telefoon. Een keer. Twee keer. Drie keer. Pak dat verdomde ding en neem op! Vier keer. Vijf. Hallo? Hallo? Terwijl Casey haar arm door de lucht in de richting van het geluid bewoog, hield het op.

Dit is niet eerlijk. Dit is níét eerlijk.

‘Ach, word toch eens volwassen,’ hoorde ze Janine in een uithoek van haar brein vermanend zeggen. ‘Wie heeft er ooit beweerd dat het leven eerlijk is?’

‘Denk je soms dat ik klaar was om dood te gaan?’ vroeg haar vader.

‘Denk je soms dat ik het leuk vond om in het ijzige water van de Chesapeake Bay te vallen?’ vroeg haar moeder.

‘Mijn man stierf op jonge leeftijd aan leukemie,’ bracht Gail haar in herinnering. ‘Hoe eerlijk is dat?’

Je hebt gelijk, erkende Casey in stilte, terwijl ze haar hoofd weer in de uitgangspositie terugbracht. Sinds wanneer was het leven eerlijk? Waarom ik? Dat vroeg je je vaak af op momenten dat het slecht met je ging. Maar eigenlijk behoorde je diezelfde vraag dan ook te stellen als het je voor de wind ging. Het kwam er uiteindelijk toch op neer dat je moest roeien met de riemen die je had. Ze had twee mogelijkheden: ze zette alles op alles, of ze gaf zich gewonnen en legde zich bij het onvermijdelijke neer. Maar daar ben ik nog niet aan toe, bedacht ze.

Nog niet.

Ze begon met de oefeningen die Jeremy met haar had gedaan, het buigen van haar armen bij de ellebogen, en probeerde ook haar knieën te buigen. Alleen lag ze zo strak ingestopt, dat haar benen nauwelijks ruimte hadden om te manoeuvreren. Toch bleef ze haar tenen tegen het laken aan duwen, vastbesloten om het beddengoed losser te krijgen. Na nog eens tien minuten voelde Casey dat de dekens eindelijk begonnen mee te geven. Ze sloot haar ogen, volledig uitgeput.

Toen ze ze weer opende, was het tien over twaalf.

Nee, dat kan toch niet. Het is toch niet waar?

Hoe was het mogelijk dat ze in slaap was gevallen, al was het maar voor enkele minuten? Ze had bijna geen tijd meer over. Ze moest uit bed komen. Ze moest het huis uit komen.

Opnieuw probeerde Casey haar benen op te tillen. Ditmaal lukte het haar haar knieën tot halverwege haar borst op te tillen voordat ze van vermoeidheid weer inzakte. Haar hart ging intussen als een razende tekeer. Als mevrouw Friedlander haar bloeddruk nu zou meten, zou het apparaat vast springen.

Ik moet overeind komen. Ik moet dit bed uit.

‘Immmóéééé….’

Casey hoorde het vreemde geluid alsof het van ergens in de kamer kwam. Wie was er dan? Was Warren thuisgekomen in de luttele minuten dat ze had geslapen? Zat hij nu in een stoel bij het raam naar haar te kijken? Lachte hij om haar tot mislukken gedoem de ontsnappingspogingen?

Casey draaide haar hoofd langzaam in de richting van de stoelen voor het raam.

Er zat niemand.

Ze keek langzaam de hele kamer af, maar er was echt niemand.

‘Wàààà…’

O, mijn god! Mijn god.

De geluiden kwamen uit haar eigen mond, besefte Casey. Snel probeerde ze nog meer klanken te vormen. De meeste sloegen meteen stuk toen ze uit haar mond kwamen. Ze produceerde voornamelijk gegrom en hees gefluister.

Ik mag nu niet doodgaan. Dat mag niet.

‘Dmmm….’

De telefoon ging weer over. Casey bewoog haar hoofd in de richting van het geluid. Niet snel, maar ook niet meer zo langzaam als de eerste keer.

Blijf bewegen. Blijf bewegen.

Wie belde daar? Was het Nick, die afgrijselijke vent die Warren had ingehuurd om haar te vermoorden? Belde hij op om te zeggen dat hij er niet op tijd kon zijn, dat hij vastzat in het verkeer op de Schuylkill Expressway? Of misschien om te zeggen dat hij van gedachten veranderd was, dat het één ding was om iemand met een lompe machine omver te walsen, maar dat het een compleet andere kwestie was om die persoon met je blote handen te smoren, om haar laatste ademtocht tegen je vingers te voelen. Zelfs huurmoordenaars hadden ongetwijfeld hun grenzen.

De telefoon hield op met rinkelen, dit keer al na vier keer.

Je hebt hier geen tijd voor, sprak Casey zichzelf vermanend toe. Ze duwde eerst met grote inspanning haar ene knie in de richting van haar borst en toen de tweede. Maar toen ze haar beide benen tegelijk probeerde op te tillen, bleek dat een onmogelijke opgave.

Geeft niet, geeft niet. Gewoon blijven proberen.

‘Blij…’

De eerstvolgende keer dat Casey op de klok keek, was het halfeen.

Blijven proberen. Blijven proberen.

Vijf over half een. Twaalf over half een. Dertien minuten voor een.

Weer rinkelde de telefoon.

Misschien zou iemand het verdacht gaan vinden dat niemand de telefoon opnam. Misschien zou die iemand dan hierheen rijden om poolshoogte te nemen. Of misschien de politie bellen om te vragen om langs het huis te gaan en te kijken of alles in orde was.

Na nog vier keer rinkelen, hield de telefoon weer op.

Vijf minuten later werd er aangebeld. En toen werd er luid op de deur gebonkt.

Goddank, dacht Casey. Daar was iemand. Er was iemand gekomen om haar te redden.

Help me. Alsjeblieft, help me.

‘Hèèè…’ zuchtte Casey. Het zachte geluid ging op en neer met haar adem terwijl de voordeur werd geopend en gesloten.

Hij is er, dacht Casey. Haar moordenaar was in huis.

Maar waarom zou hij aanbellen en op de deur gaan staan bonken? Warren had hem ongetwijfeld een sleutel gegeven. Vanwaar die tamtam?

‘Hallo,’ riep een vrouwenstem vanuit de hal beneden. ‘Is er iemand thuis?’

Patsy?

‘Hallo,’ riep ze weer.

Wat kwam Patsy doen? Maakte ze deel uit van het hele plan? Wat gebeurde er?

‘Warren? Ben je thuis?’ vroeg Patsy, toen ze boven aan de trap was en zich naar zijn slaapkamer wendde. ‘Warren?’

Casey bracht haar benen weer naar beneden en haar handen gingen weer naar de bovenkant van de dekens, terwijl haar achterhoofd de vertrouwde kuil in het midden van haar kussen weer raakte. Ze hield haar ogen open en staarde recht vooruit. Wat er ook ging gebeuren, dacht ze, ze wilde het zien.

‘Kijk eens aan, kijk eens aan,’ zei Patsy, die Caseys kamer kwam binnen lopen en haar grote canvas tas op de grond liet vallen. ‘Jíj bent er wel! Ik dacht dat ze je misschien weer naar het ziekenhuis hadden gebracht of zo. Waar is iedereen? Ik kan me niet voorstellen dat iedereen weg is en jij hier in je eentje bent achtergelaten. Niet zo aardig, vind je ook niet? Al kun je niet zeggen dat ik je hiervoor nooit gewaarschuwd heb.’ Ze lachte, terwijl ze zich over het voeten einde van het bed naar voren boog en Caseys gezichtsveld vulde.

Ze zag er grotendeels uit zoals Warren haar had beschreven, maar ze was wel aantrekkelijker dan Casey gedacht had. Het diepe bruin van haar ogen werd enigszins afgezwakt door het grijs van haar oogschaduw en het zwart van haar kwistig aangebrachte mascara. Ze had een lichte huid en haar roodbruine haar was gedraaid tot een ouderwets knotje boven op haar hoofd. Haar weelderige boezem puilde tot boven de V van haar felpaarse truitje en haar navel, gepiercet met een gouden ring, was zichtbaar boven haar strakke witte broek.

‘Waar is Warren? Is hij weer aan het trainen?’ vroeg Patsy. ‘Kon hij niemand vinden om voor jou te zorgen? Misschien had hij me niet zo overhaast moeten wegsturen. Het valt niet mee om iemand van mijn kaliber te vinden.’ Ze lachte weer, maar het was een bitter lachje. ‘Je ziet er een beetje verhit uit. Lig je te zweten?’ Patsy boog zich verder naar voren, maar week toen snel weer achteruit.

Zou ze doorhebben dat ik haar kan zien, vroeg Casey zich af. Zal ik het haar laten weten?

‘Wat doe ik nou?’ zei Patsy, die van het bed wegliep. ‘Ik hoef niet meer op jou te passen.’ Ze bleef voor het raam staan. ‘Wat een mooi uitzicht heb je hier toch. Ik zal het echt missen. Ach, nou ja, misschien kom ik ooit wel weer terug.’ Ze zuchtte. ‘Je vraagt je waarschijnlijk af wat ik hier nu kom doen.’

Dat heb ik me inderdaad even afgevraagd.

‘Ik heb kennelijk hélemaal per ongeluk een truitje achter in een lade in mijn kamer laten liggen. Per ongeluk expres bedoel ik, natuurlijk. Mijn plannetje was eigenlijk om langs te komen, Warren te vragen mee te helpen zoeken, hem te verleiden met wat lieve woordjes en een beetje inkijk en in zijn bed te belanden, als het even kon. Ik probeerde een paar keer te bellen om uit te vinden hoeveel mensen er waren, maar niemand die opnam. Ik heb zelfs nog gebeld toen ik al bijna voor de deur stond. En maar kloppen en bonzen, en maar wachten… Ik was bijna weer weggegaan. Maar toen dacht ik dat ik wel gek zou zijn om dat hele eind hierheen te komen en met lege handen weer weg te gaan. Dus dacht ik: ik ga naar binnen. Ik heb mijn sleutel nog. Ik was vergeten hem terug te geven, ook helemaal per ongeluk. Ik dacht dat je weer terug was in het ziekenhuis, zoals ik al zei. Ik had nooit gedacht dat je hier helemaal alleen zou zijn.’

‘Maar tja, je bent er wel, en ík ben er ook. En omdat het er niet naar uitziet dat ik gauw met die man van je de koffer in kan duiken – wat trouwens wil zeggen dat jíj gewonnen hebt – kan ik maar beter wat spulletjes als afscheidscadeautje meenemen. Zoals die mensen in die shows op de televisie waar jij en ik zo vaak naar gekeken hebben.’

Ze liep naar Caseys inloopkast, trok de deur open en stapte naar binnen.

‘Deze zijden sjaal, bijvoorbeeld,’ zei ze. Ze kwam weer uit de kast tevoorschijn met de geel met zwarte Hermès-sjaal die ze eerder al bewonderd had. ‘Die waar je zus zo pissig om werd.’ Patsy drapeerde hem losjes om haar hals. ‘Wat heb jij er nou helemaal aan, wil ik maar zeggen. Mij staat hij trouwens ook veel beter. Vind je ook niet?’

Je kan die stomme sjaal krijgen. Pak alles wat je hebben wilt, maar haal me hier weg.

‘Help me,’ jammerde Casey zachtjes. De nauwelijks hoorbare smeekbede viel van haar lippen als een blad van een boom.

Patsy bleef stokstijf staan. Haar ogen gingen wagenwijd open, en haar onderlip zakte naar haar kin. ‘Wat?’

Casey probeerde de woorden nog een keer te vormen, maar ze weigerden mee te werken. De letters trilden op haar tong, niet in staat zich te hergroeperen.

Patsy staarde haar enkele seconden lang aandachtig aan. Toen barstte ze in lachen uit. ‘Jezus nog aan toe, wat liet jij me schrikken. Moet je horen, ik dacht echt even dat je wat zei. Allejezus, ik doe het bijna in m'n broek. Wat mankeert me? Shit, ik kan maar beter maken dat ik hier wegkom.’

Nee. Nee, wacht alsjeblieft.

‘Nog effe wat dingetjes pakken,’ zei Patsy, die de kast weer binnen stapte. ‘Deze Prada-broek is me veel te klein, maar op eBay krijg ik er vast wel wat voor. O, en dit Armani-jasje vind ik echt te gek, al zal ik de bustelijn denk ik wel moeten laten uitleggen.’

Je moet me helpen. Je moet me meenemen. Je mag me hier niet achter laten.

Casey begon driftig met haar voeten onder het laken te trappen, alsof ze aan het watertrappelen was. Ze tilde haar hoofd op van het kussen en hief haar rechterhand, in de lucht maaiend als naar een reddingslijn.

Help me. Je moet me helpen.

‘Oké, dat is het wel zo'n beetje,’ zei Patsy toen ze de kast weer uit kwam, haar armen vol met eigendommen van Casey. ‘Godskolere!’ stootte ze uit, toen haar ogen contact maakten met die van Casey. Ze liet alles op de grond vallen.

Casey viel terug op het kussen, volkomen uitgeput na de inspanning die ze had geleverd. Patsy zeeg ineen op de grond.