29
Ze droomde dat ze naast de piloot in een dubbelmotorige Cessna zat die tegen een muur van turbulentie op vloog, waardoor het toestel onbestuurbaar werd en de passagiers de ijle, kille lucht in werden geslingerd, alsof ze door een kanon waren afgeschoten.
‘Papa!’ schreeuwde Casey, terwijl ze haar moeder in haar roze ochtendjas van chiffon door de lucht zag buitelen en, als een dronken Alice in het konijnenhol, onder de grond zag verdwijnen.
‘Probeer je te ontspannen, gouden meisje van me,’ spoorde haar vader haar aan van achter een askleurige wolk. ‘Grijp mijn hand.’
Casey strekte haar arm uit zo ver ze kon, haar vingers maaiden wild in de leegte naar haar vaders geruststellende greep. Ze raakten niets, ze kon zich nergens aan vasthouden. Haar vader was er niet, besefte ze. Was er ook nooit geweest.
Hij kon haar niet redden.
Niemand kon haar redden.
Casey lag in haar bed, terwijl ze heel langzaam bij bewustzijn kwam. Al was ze nog zo licht in haar hoofd, alsof er een uitgezette spons in zat, ze begreep dat ze niet meer door de lucht haar ondergang tegemoet vloog, maar desondanks in gevaar verkeerde. Ze zou doodgaan, realiseerde ze zich en ze vroeg zich af hoe haar ouders zich gevoeld moesten hebben, die middag toen ze met hun vliegtuig neerstortten in de Chesapeake Bay.
Ze had daar eerder eigenlijk nooit echt over nagedacht, besefte ze, had zichzelf nooit de introspectie toegestaan die nodig was om dat onheilsvliegtuig binnen te gaan, te voelen wat haar ouders gevoeld moesten hebben, te denken wat ze ongetwijfeld gedacht moesten hebben toen het vliegtuig in een werveling naar beneden viel en in zee verdween. Had haar moeder hulpeloos met haar armen rondgemaaid en gehuild van angst? Had ze gescholden op haar echt genoot, in haar door paniek opgezweepte razernij naar hem uitgehaald, of had ze geprobeerd hem te omhelzen, hem een laatste keer in haar armen te voelen, terwijl de golven op hen af kwamen, hen in een woeste kolking verwelkomend? Was haar moeder wel bij bewustzijn geweest? Of was ze al aan het begin van de vlucht onder zeil gegaan, versuft door alcohol en vermoeidheid, zodat haar hoofd alle kanten op zwaaide, terwijl haar vader als een wilde probeerde het toestel weer onder controle te krijgen? Was ook hij te dronken geweest om het gevaar waarin ze verkeerden volledig te bevatten? Had hij in de laatste ogenblikken aan zijn dochters gedacht? Had hun moeder dat gedaan?
Deed het er eigenlijk toe, dacht Casey nu.
Was er eigenlijk wel iets wat ertoe deed?
Had ze ooit werkelijk iets voor een ander betekend?
Haar vader had alleen maar van haar gehouden voor zover hij zijn eigen prestaties in haar weerspiegeld zag. Haar moeder was te zeer in zichzelf opgegaan om liefde met wie dan ook te delen. De liefde van haar zusje was altijd grotendeels afgezwakt door eenzelfde hoeveelheid haat. En Warren? Die hield alleen maar van haar geld, dacht ze vol droefenis.
En Janine… haar voormalige flatgenote en compagnon, zogenaamd een van haar hartsvriendinnen. Ja, ze hadden in de loop van de tijd heel wat onenigheid gehad. Ja, ze hadden veel ruziegemaakt en soms dingen gezegd waar ze later spijt van hadden. Maar Casey had nooit kunnen denken dat Janines kwaadheid zo diep zat, had nooit kunnen verzinnen hoe ver Janine zou gaan om haar terug te pakken.
Toch, zo realiseerde Casey zich, was ze niet boos op Janine, ook al was ze diep geschokt en teleurgesteld. Haar vriendin had simpelweg dezelfde fout gemaakt als zijzelf, en die fout was Warren. En god, wat had ze een spijt! Wie zijn schuld probeerde goed te maken door dag na dag, week na week voor te lezen uit Middlemarch verdiende niet alleen medelijden maar ook een tweede kans.
Jammer dat ze er niet meer zou zijn om haar die tweede kans te gun nen, dacht Casey, waarna haar gedachten zich verplaatsten naar Gail. Gail, de enige persoon die er altijd voor haar was geweest, die al vanaf hun jeugd onvoorwaardelijk van haar had gehouden. Gail was nu ergens in Martha's Vineyard met de nieuwe man in haar leven, en ze zou ontroostbaar zijn als ze na haar terugkeer zou horen dat Casey dood was.
Het spijt me, Gail.
Het spijt me van alles, huilde ze in stilte, terwijl ze zich een voorstelling probeerde te maken van wat er over twee dagen te gebeuren stond. Hoe zou het voelen als iemand een kussen tegen je neus en mond drukte, totdat je was opgehouden met ademen? Zou ze naar lucht happen, vechten om lucht binnen te krijgen? Zou het lang duren voordat de dood intrad, of zou de dood genadig zijn en snel komen? Zou een engel haar opwachten en verwelkomen? Hoe zou het zijn om dood te zijn?
Kon het erger zijn dan dit?
Toch, ondanks de afschuwelijke maanden die ze achter de rug had, ondanks alle onthullingen, de leugens en het bedrog, ondanks het verlies van haar gezichtsvermogen, haar spraak, haar mobiliteit, van alles wat haar maakte tot wat ze was, was Casey er nog niet aan toe om dood te gaan.
Niet nu. Niet nu ze op het punt stond alles wat ze kwijt was geraakt weer terug te krijgen.
In elk geval niet zonder te vechten.
Ja, ja, een mooi gevecht zou dat zijn, dacht ze het volgende moment, toen een golf van duizeligheid haar overspoelde, het gevolg van de krachtige pijnstillers in haar systeem. Wat een oneerlijk gevecht zou het zijn.
‘Wat heeft vechten voor zin als je op een eerlijke manier vecht?’ hoorde ze haar vader vragen. Zijn te bulderende lach bleef natrillen, terwijl hij met grote passen haar kamer in kwam om uit het raam met uitzicht op de achtertuin te kijken.
‘Hoi, papa,’ zei Casey, terwijl ze in haar bed overeind kwam.
‘Wat doe je nog in bed?’ Hij draaide zich op zijn hielen om en keek Casey afkeurend aan.
‘Ik voel me niet zo lekker.’
‘Wat een onzin. Je hebt alleen maar medelijden met jezelf. Waar een wil is, is een weg, Casey. Je zet gewoon je ene voet voor de andere en dan moet jij eens zien.’
Maar ik kan niet zien.’
‘Doe dan je ogen open,’ zei haar vader simpelweg, alvorens in het duister op te lossen.
Casey opende haar ogen.
Het eerste wat ze zag was het licht van de maan, dat binnenviel door het raam waarvoor haar vader had gestaan.
Ze knipperde één keer, twee keer, drie keer.
Het licht werd steeds helderder.
Oké, niet meteen te enthousiast worden, hield ze zichzelf waarschuwend voor. Blijkbaar droom je nog steeds.
Maar het voelde niet als een droom.
Je bent aan het hallucineren.
Hallucinaties leken meer werkelijk dan dromen.
Maar dit voelde niet zoals een van haar eerdere hallucinaties.
Het komt door de medicijnen. Die halen rare dingen met je geest uit. Je bent versuft. Je bent duizelig.
Maar ook weer niet zo duizelig, niet zo erg versuft.
Ik kan zien, dacht ze, en knipperde opnieuw.
Het was geen onwillekeurig knipperen; ze knipperde omdat ze het wilde.
Doe niet zo idioot, zei ze tegen zichzelf. Je ligt voor niets zo opgewonden te doen. Het is donker. Het is midden in de nacht. Je verbeeldt je alleen maar dat je de maan achter het raam van de erker ziet. Je ziet de lila gordijnen niet die aan weerszijden zijn opgetrokken, en je ziet ook niet de gebloemde kuipstoelen die ervoor staan. Je ziet de gestreepte stoel naast het bed niet, en ook niet de grote flatscreentelevisie die aan de muur tegenover je is opgehangen, geflankeerd door schilderijen van orchideeën en narcissen. Je ziet de haard niet, of het bed waar je in ligt, met de helderwitte lakens die zelfs in het donker zichtbaar zijn. Je ziet de mauve deken niet die over je voeten ligt, je ziet de kuiltjes niet die je er met je wiebelende tenen in maakt.
Het kan niet. Het is onmogelijk.
Caseys ogen bewogen zich wild heen en weer in hun kassen, terwijl ze naar alle kanten om zich heen keek, heen en weer, naar boven en naar beneden. Ik kan zien, besefte ze toen eindelijk. Haar opgetogenheid nam bezit van haar hele lichaam, als vuur van dor hout.
Word nou niet al te enthousiast. Dit is al eens eerder gebeurd. Het komt door de medicijnen. Straks word je weer wakker.
‘Ontspan je maar, Casey, binnenkort is het allemaal voorbij,’ hoorde ze Warren zeggen.
Nee, niet waar. Niet nu ik al zo ver ben. Ze lag in haar bed en merkte dat haar ademhaling steeds hortender werd. Ze keek omhoog naar de ronde lamp die midden in de uitgestrektheid van het plafond was bevestigd.
Ik kom hier uit. Reken maar. Reken maar.
Ze hoorde Warren op de gang lopen en wist dat hij naar haar kwam kijken. Ze beval zichzelf haar ogen dicht te doen. Ze realiseer de zich dat Warren onmiddellijk zou merken dat ze kon zien, al was de kamer nog zo donker. Dat risico mocht ze niet nemen. Maar ze kon ze tegelijkertijd niet dichtdoen, zo bang was ze dat haar gezichtsvermogen weer zou verdwijnen als ze dat deed. Dat er, als ze haar ogen daarna weer opende, opnieuw alleen maar zwarte duisternis zou zijn.
Warren kwam de kamer in.
Casey haalde diep adem, zei in stilte een schietgebedje en sloot haar ogen.
‘Hoi, schatje, hoe gaat het?’ Hij kwam op de rand van haar bed zitten, en Casey rook de alcohol in zijn adem. ‘Ik kan alweer niet slapen en dus dacht ik: kom, ik ga maar weer eens even kijken wat jij uitspookt. Blijkbaar begin ik onze onderonsjes nu al te missen.’ Hij wreef over haar been. ‘Hé, je ademt een beetje moeilijk. Hoe zit dat? Je bent er toch niet nu al tussenuit aan het piepen?’ Hij lachte. ‘Dat zou wel het toppunt van ironie zijn, vind je ook niet? Dat jij er uit jezelf tussenuit knijpt, na alles wat je me de afgelopen maanden hebt laten doormaken.’ Casey merkte dat hij zijn hoofd schudde. ‘Dat zou me wat zijn, zeg! Maar als dit is wat er aan de hand is, dan zou ik het toch wel erg op prijs stellen als je ermee wacht tot morgen ochtend als de verpleegster er is. Denk je dat dat lukt? Of misschien tot ik de deur uit ben? Dan kan niemand enige verdenking tegen me koesteren of me ervan beschuldigen dat ik iets heb gedaan dat niet in de haak is.’ Hij stond op en liep naar het raam. ‘Het is bijna volle maan. Spectaculair wel. Wat zeggen ze ook weer over de volle maan? Dat bij sommige mensen dan het beest naar buiten komt?’ Zijn lachen klonk dit keer vooral smalend. ‘Wist je dat er bij volle maan meer misdaden worden gepleegd dan op andere dagen van de maand? Interessant, vind je ook niet? Niemand heeft ooit kunnen verklaren waarom dat zo is.’
‘Je zus belde nog,’ vervolgde hij na een tijdje. ‘Ze wilde morgen langskomen met Lola. Ik zei dat dat geweldig zou zijn, dat ik misschien pizza laat bezorgen en dat we dan in de achtertuin gaan picknicken. Ze vond het een geweldig idee, en weet je? Ik ook. Ik bedoel, waarom zou ik mijn tijd verdoen met vechten terwijl iedereen weet dat ik een zeer vredelievend mens ben?’ Hij lachte weer. Het was een brallerig geluid dit keer, dat tegen de muren weerkaatste en als een verdwaalde rubberen bal pijnlijk tegen Caseys oren aansloeg. ‘Ik heb me suf gedacht over de hele toestand met Drew, maar ineens besefte ik dat het eigenlijk heel simpel is. Ik begrijp niet dat ik niet eerder op het idee ben gekomen. Waarschijnlijk doordat ik aldoor zo geweldig de pest in had. Ik heb inmiddels door dat Drew eigenlijk een zielige kleine puppy is die voortdurend om liefde smeekt, maar door iedereen steeds de goot in wordt getrapt. Dus dacht ik: als ik me nou eens anders ga gedragen dan de rest, haar niet behandel als een in Gucci verpakt stuk stront, zoals ze van alle mannen in haar leven gewend is geweest… Nee, als ik haar nu eens behandel als een prinses uit een van Lola's sprookjes. Ik poets mijn wapenrusting, spring op mijn witte paard en breng haar het hoofd op hol.’
‘Hoe, zou je me kunnen vragen. Nou, dat zal ik je vertellen, hoewel Vrouwe Prudentia me gebiedt mijn kaken op elkaar te houden. Maar ach, wie mag die Vrouwe Prudentia wezen? Wat denkt ze wel, mij een beetje de mond snoeren.’ Hij lachte. ‘Wat maakt het nou uit. Ik ben dronken, en jij bent er na zondag niet meer. Als je eenmaal dood bent, ben ik degene die je zus zijn sterke schouder aanbiedt om op uit te huilen. De rouwende weduwnaar die zijn radeloze schoonzus troost. Zo'n begrijpende man, zo'n meelevend persoon… Hoe moet ze daar nou weerstand aan bieden? Hoe zou ze nu niet verliefd op hem kunnen worden?’
‘En wie zou die nieuwe liefde kunnen veroordelen?’ vervolgde hij, alsof hij een pleidooi hield voor een jury. ‘Deze liefde geboren uit smart, uit een gemeenschappelijk gevoel van verlies. Perfect idee, toch? Natuurlijk doen we het kalmpjes aan, wachten we op z'n minst een jaar met het aankondigen van onze verloving, gevolgd door een bescheiden maar zeer smaakvolle bruiloft, met Lola als bruidsmeisje. Misschien vragen we Gail en Janine ook wel of ze bruidsmeisje willen zijn. Of Janine misschien toch maar niet.’
‘Nou goed, Drew en ik trouwen met elkaar en leven nog lang en gelukkig. Dat wil zeggen een jaar of twee, dacht ik zo. En dan slaat het noodlot opnieuw op een gruwelijke wijze toe. Moeder en kind komen om wanneer hun zeilboot voor de kust van Mexico in verraderlijke wateren kapseist. De radeloze echtgenoot verdrinkt bijna als hij hen probeert te redden. Ik zie de koppen al op de voorpagina's.’
‘Uiteraard wordt er wel hier en daar gefluisterd over de omstandigheden waaronder ze aan hun eind zijn gekomen. Je weet hoe mensen kunnen kletsen. Jij bent wel vertrouwd met roddels en verdachtmakingen. Je bent ermee opgegroeid, nietwaar? En wat was de filosofie van je vader? Laat ze maar roddelen, laat ze maar insinueren. Harde bewijzen, daar gaat het om. En als die er niet zijn, pfff! Ik ga er dus wel van uit dat er mensen zullen zijn die vraagtekens plaatsen bij twee van zulke rampen waarvan twee rijke jonge zussen het slachtoffer zijn, zij het beide op een andere maar daarom niet minder tragische manier. Rechercheur Spinetti zal ongetwijfeld weer komen rondneuzen, maar weer zal hij met zijn onderzoek tegen een granieten muur op lopen. Ik denk dat ik wel met een paar maandjes van verdachtmakingen kan leven, in ruil voor een heel leven in luxe. En dan hoef ik die luxe niet eens meer te delen. Alles is dan van mij. Alles waarvoor je vader gewerkt heeft. En waarvoor hij gelogen en bedrogen heeft. Want jouw vader was niet zo'n heel erg fijne man, Casey. In zijn geval waren alle roddels en insinuaties op waarheid gebaseerd. Dat weet ik doordat ik zijn carrière jarenlang heb gevolgd. Ik heb me volledig in hem verdiept. Ik kan je niet zeggen hoe ik hem bewonderde, ik wilde hem zíjn. Ik heb zelfs een artikel over hem geschreven toen ik nog rechten studeerde. Dat heb ik je nooit verteld, toch? Nee, natuurlijk heb ik je dat niet verteld. Ik heb gedaan alsof ik nog nooit van Ronald Lerner gehoord had voordat ik jou leerde kennen.’
Casey voelde haar oogleden trillen van besluiteloosheid. Ze wilde deze man zien, deze man van wie ze had gehouden en met wie ze was getrouwd, die haar in de val gelokt en bedrogen had, die haar bespeeld en gebruikt had, en die haar compleet wilde vernietigen. Ze voelde de bijna niet te bedwingen aandrang zijn gezicht te zien – het groteske monster te ontwaren dat zich achter het masker van de charmante ridder verborg. Ze wilde het een laatste keer zien voordat ze zou sterven.
Maar het was erg riskant. Stel dat hij niet meer naar de maan stond te kijken? Dat hij naar haar keek? Kon ze hem zo voor de gek houden, dat hij dacht dat haar ogen nog steeds niets zagen? Zou zij ook maar twee seconden de man kunnen bedriegen die haar meer dan twee jaar lang bedrogen had? Langzaam, heel voorzichtig, opende Casey haar ogen. Hij stond voor het raam, maar hij stond niet langer de nacht in te turen. Zijn blik was nu gevestigd op de muur aan de overkant van de slaapkamer. Zijn profiel werd belicht door het schijnsel van de bijna ronde maan.
Hij ziet er nog net zo uit, dacht Casey, en ze moest een zo diepe zucht van verlangen onderdrukken dat ze bijna naar adem snakte. Verlangen waarnaar, dacht ze kwaad. Verlangen naar het leven dat ze met hem had gehad, het leven dat ze had verloren? Een leven dat steunde op een fundament van leugens en bedrog? Hoe kon ze verlangen naar een man die naar niets anders dan haar dood verlangde? En toch was dat verlangen er… Het was vermengd met angst, woe de en walging, maar het was er wel. Was de kans niet heel erg groot dat ook Drew zou vallen voor zijn magnetische aantrekkings kracht? Ze waren immers allebei dochters van Ronald Lerner, en die had hen maar al te goed voorbereid op types als War ren Marshall.
Warren zuchtte en haalde een hand door zijn dikke, bruine haar, dat langer was dan de laatste keer dat Casey het had gezien. Hij knoopte de ceintuur van zijn zijden badjas – een van de talrijke cadeaus die hij met Kerstmis van Casey had gekregen – wat strakker, en zuchtte toen nogmaals. ‘Wat vind jij eigenlijk van mijn nieuwste plannetje, Casey?’ vroeg hij, terwijl hij zich ineens naar haar toe draaide.
Meteen sloot Casey haar ogen.
‘Denk je dat het zal lukken?’ Hij liep naar de zijkant van het bed.
‘Denk je dat Drew als een baksteen zal vallen voor mijn charmeoffensief, precies zoals jij? Denk je dat ze erin zal toestemmen mevrouw Marshall nummer twee te worden? Ik denk zelf van wel,’ vervolgde hij in één adem. ‘Nou, oké, ik denk dat ik maar weer eens naar bed ga. Al die schouderklopjes die ik mezelf heb gegeven, hebben me wel een beetje uitgeput.’ Hij boog zich voorover en kuste Caseys mondhoek.
Casey vroeg zich af of zijn ogen gesloten waren en vocht tegen de neiging haar eigen ogen te openen.
‘Ik zal onze onderonsjes echt missen,’ zei hij.
Casey lag de rest van de nacht wakker, met haar ogen open. Ze weigerde toe te geven aan haar verdoofdheid en vermoeidheid en hoorde de klok beneden in de hal elk kwartier slaan. Ze zag de maan vager worden, terwijl de bleke inktkleur van de nacht langzaam plaatsmaakte voor pasteltinten. Ze zag het bleke blauw van de vroege ochtenduren veranderen in donkergrijs en rond zeven uur waren er donkere dreigende wolken aan de hemel die regen voorspelden. Tegen achten, toen ze Warren in de douche hoorde zingen – ‘By the time I get to Phoenix, she'll be sleeping…’ – verscheen er een knetterende bliksemschicht aan de hemel, als door een cartoonist getekend, en even later trilde de kamer van het gerom mel van de donder.
Een klank-en-lichtshow, dacht Casey, speciaal voor mij. Ondanks alles genoot ze van het spektakel. Of misschien was het wel dankzij alles. Wanneer was de laatste keer geweest dat ze zo'n intens genoegen had beleefd aan het kletteren van de regen tegen de ramen? Ze dacht aan Drew en vroeg zich af of die nog sliep, of ze niet wakker was geworden van de donder en bliksem.
Drew was altijd bang geweest voor onweer. Toen ze nog klein was, kwam ze als het onweerde midden in de nacht naar Caseys kamer gerend, kroop bij haar in bed, verstopte haar hoofd onder de dekens en klemde zich zolang het onweer duurde, met haar vingertjes vast aan het vlees onder Caseys ribbenkast. Dan kuste Casey Drew altijd op haar hoofd en verzekerde haar dat het onweer gauw weer voorbij zou zijn. Drew viel altijd in slaap in deze houding, terwijl Casey wakker bleef en waakte over haar zusje totdat het onweer werkelijk, zoals ze had beloofd, tot bedaren was gekomen. 's Ochtends klom Drew dan zonder een woord te zeggen weer uit bed en ging terug naar haar kamer. Haar trots belette haar zelfs maar de geringste dankbaarheid aan haar zusje te laten blijken. Toen ze ouder waren en steeds meer van elkaar vervreemdden, kwam Drew nooit meer op Caseys kamer. Uiteindelijk vond ze andere armen om haar te troosten, andere bedden om te delen.
De telefoon ging.
Casey hoorde dat Warren hem opnam in zijn slaapkamer. ‘Ja, met Warren Marshall, ja. We verwachtten u al eerder. Is er een probleem?’ Een korte stilte. ‘Dat is niet al te verbazingwekkend, wat een hondenweer. Nee, ik begrijp dat u daar wel even vastzit. Hopelijk maakt de politie de weg snel weer vrij. Goed. Ja, ik red me tot die tijd nog wel met Casey. Wat een pech, het is al de volgende afslag. Nee, niets aan te doen. Goed. Komt u maar zo snel als u kunt. Bedankt.’ Enkele ogenblikken later verkondigde hij vanaf de drempel: ‘Een ongeluk op de Schuylkill Expressway.’
Door de donder had Casey hem niet horen aankomen en had ze geen kans gehad haar ogen op tijd te sluiten. Kom alsjeblieft niet binnen, bad ze. Alsjeblieft, kijk niet naar me.
‘De verpleegster staat anderhalve kilometer voor de afslag naar Rosemont in de file. De politie schijnt druk bezig te zijn met het vrijmaken van de weg.’
Vanuit haar ooghoek zag Casey dat hij zijn hoofd schudde.
‘Ik weet niet wat er met mensen aan de hand is als het een beetje regent,’ zei hij. Zijn woorden gingen vergezeld van een luide donderslag. ‘Ze vergeten hoe ze moeten autorijden. Maar ze zal met een halfuurtje wel hier zijn. Zolang kun je toch zeker nog wel op je eten wachten?’
De telefoon ging weer.
‘Dat zal de verpleegster wel weer zijn, mevrouw Friedlander,’ zei hij. Hij liep naar het nachtkastje, terwijl Casey haar ogen sloot. ‘O, hallo, Drew,’ zei hij even later. Zijn stem klonk glibberig als zijde. ‘Ja, ik heb gezien wat een vies weer het is. Verschrikkelijk. En volgens de weerberichten wordt het nog veel erger. Maar het goede nieuws is dat het vanavond laat weer opklaart, dus kunnen we morgen wel naar Gettysburg. Nee, ik zou vandaag maar niet in de auto stappen als ik jou was. Natuurlijk. Dat begrijp ik heel goed. Ik zou in dit weer ook niet gaan autorijden. Zit er maar niet over in. Die pizza komt morgen wel. Absoluut, ja. Ik bel je later nog wel om verslag uit te brengen. Oké, probeer je maar geen zorgen te maken en geef Lola een dikke kus van mij… Ja, zeg haar maar dat ik er ook erg veel zin in heb.’ Hij legde neer.
‘Dat was je zus,’ zei hij, terwijl hij zich op de stoel naast Caseys bed liet zakken en de televisie aanzette. ‘Ze komt vandaag niet.’