38

Hoewel ik vandaag vlieg, kom ik nog niet helemaal tot rust.

Frankie en Elise, ervaren reizigers als ze zijn, maakten zich, zodra we in de lucht waren, klaar voor een dutje. Ik had mezelf gek gemaakt door de veiligheidsvoorschriften voor een lange overzeese vlucht te lezen en was druk bezig met het in de gaten houden van uitgangen, het bekijken van informatiefolders en het bestuderen van mensen in de rijen voor de nooduitgangen om te zien of ze me fit genoeg leken om de deuren in noodgevallen open te krijgen. Vol ijver wandelde ik of deed ik oefeningen in mijn stoel om bloedproppen te voorkomen, en ik was natuurlijk voortdurend in gebed. Ik had het gevoel dat het mijn taak als christen was God eraan te herinneren dat we daarboven waren, bijna in de ruimte, en dat we op Hem vertrouwden om de piloot wakker en bij de les te houden.

Ik heb wel eens uren lang sneeuw geruimd, en dat vond ik makkelijker dan dit.

De uren na de landing waren zo verwarrend dat ik, hoe hard ik ook mijn best doe, niet zeker weet of ik me kan herinneren wat ik zag of waar ik was. Het was een caleidoscoop van kleuren, geluiden en geuren. Hete, droge lucht, vreemde talen en uitputting overspoelden mijn zintuigen. Afgepeigerd gaf ik me over aan de competente zorg van Frankie en Elise, die precies leken te weten wat ze deden en hoe we in ons hotel moesten komen. Ik herinner me nauwelijks dat ik in mijn kamer aankwam of in slaap viel.

“Hoi, daarbinnen, ben je wakker?” Elises opgewekte stemgeluid op vrijdagochtend stond in scherpe tegenstelling tot mijn halfbewuste toestand.

“Binnen,” mompelde ik terwijl ik mijn deur opendeed. “En doe niet al te vrolijk. Ik ben kapot.”

“Jetlag. Het duurt een tijdje voordat je daaroverheen bent.” Ze ging op het voeteneinde van mijn bed zitten en grijnsde naar me. “Maar terwijl jij in bed lag te luieren, ben ik al bezig geweest met het maken van afspraken met mensen die ons hiermee kunnen helpen. De hulporganisaties en christelijke goede doelen waarmee ik in Amerika contact heb gezocht, hebben me namen en locaties gegeven. We zouden al heel snel moeten kunnen beginnen met het uitgeven van je geld. En ik heb gehoord,” ging ze verder, “dat een groep landen, waaronder Burundi, Sudan en Rwanda een systeem aan het opzetten zijn voor het toezicht op wezen en kwetsbare kinderen. Er zijn zo veel kinderen die als gevolg van AIDS ziek of wees geworden zijn, dat ze de noodzaak inzien van een gezamenlijk antwoord op de problemen. Misschien kunnen we een deel van dat onderzoek gebruiken om sneller de meest behoeftigen te vinden.”

Eindelijk doe ik iets. God heeft alle puzzelstukjes op hun plaats gelegd, en het hele plaatje begint op te doemen.

“Ik heb ook contact gehad met een weeshuis en een school die ons misschien kunnen helpen er meer van op te zetten op het platteland. Dit zijn lokale kerken die bereid zijn op alle mogelijke manieren te helpen.”

“Dat heb je allemaal gedaan in de paar uur dat we hier zijn?”

“De meeste informatie kwam uit bronnen in de Verenigde Staten. Ik ben geen wonderdoener, maar ik heb thuis als fondsenwerver gewerkt. Het staat of valt allemaal met wie je kent.”

“God is aan het werk,” zei ik tegen haar. “Hij brengt niet alleen mensen op mijn pad die me naar Burundi kunnen brengen, Hij voegt er ook nog een professionele zakenvrouw en fondsenwerver aan toe die in enkele weken kan bewerkstelligen wat mij misschien jaren zou hebben gekost.”

“Maar jij bent degene met geld. We hebben je nodig en we moeten snel werken. We kunnen hier niet lang blijven.”

Ik voelde een zweempje ongerustheid in mijn maag. We waren niet op de veiligste plaats op aarde, dat is een ding dat zeker is. Bujumbura, de hoofdstad, waar ons vliegtuig geland was, blijft een avondklok hanteren. Rellen in omliggende gebieden zijn heel normaal. Het verbaast me hoe rustig ik me voel onder deze omstandigheden waarin ik voor niets op mezelf kan vertrouwen. God moet me hierdoorheen helpen.

“Trouwens, Frankie gaat naar het dorp waar hij de foto’s genomen heeft,” vertelde Elise me. “Ik blijf hier om zo veel mogelijk te weten te komen over de plaatselijke voedingscentra. Ze gebruiken blijkbaar een drankje met een hoog voedingsgehalte om uitgehongerde kinderen weer op de been te helpen. Daarna geven ze hun hetzelfde in vaste vorm. Dit is misschien een goede en ook snelle plaats om te beginnen. We hebben tenslotte geen scholen en weeshuizen nodig als we niet eerst de kinderen redden. Wil je met mij mee of wil je met Frankie meerijden?”

Het was verleidelijk bij Elise te blijven. Vergaderingen houden en plannen maken klonk veilig. Naar het platteland van Burundi trekken klonk me minder aantrekkelijk in de oren.

“Ik ga met Frankie mee.”

“Vertrouw je mij om beslissingen voor je te nemen als dat zo uitkomt? Ik wil niets doen zonder jouw goedkeuring.”

“Jij bent degene met ervaring, Elise. Bovendien heb ik geen idee wat we allemaal voor elkaar kunnen krijgen totdat ik de dorpen bezoek, denk ik.”

Ze stond op en omhelsde me stevig. “Je bent de dapperste, gulste persoon die ik ooit ben tegengekomen.”

Ik knuffelde haar terug. “Ik heb mezelf eigenlijk altijd laf en gierig gevonden, maar misschien heb ik wel mogelijkheden op die gebieden.” Ik keek omhoog. “Hoewel dat niet uit mezelf komt.”

Ze liep naar de deur. “Vergeet niet je zonnebril, een grote hoed en extra water. En zeg tegen mijn man dat hij niet als een maniak moet rijden.”

Ik gaf de boodschap aan Frankie door, maar ofwel hij hoorde me niet, ofwel hij negeerde me gewoon. We hotsten over het ruige pad in een gestripte jeep die mijn oude auto op een gloednieuwe Porsche liet lijken. Frankie reed in volle vaart totdat mijn ontbijt in een milkshake veranderd was.

“Waarom heb je zo’n haast?”, gilde ik boven het lawaai van de motor uit. Ik zat op mijn zonnehoed om te voorkomen dat die wegwaaide en klampte me vast voor mijn leven. Frankie, die bekend was met zijn eigen rijstijl, had zijn camera en spullen achterin gelegd zodat ze niet uit de wagen gegooid zouden worden.

“Ik wil zo veel mogelijk foto’s van dit dorp nemen. Elise is van plan portfolio’s samen te stellen voor nog meer fondsenwerving, en Adams agent vroeg me om meer foto’s mee te brengen.”

“Nog meer fondsenwerving?”, piepte ik terwijl mijn tanden als een kunstgebit klapperden. “Heb ik niet genoeg geld?”

Frankie keek me verbaasd aan. “Elise heeft je zeker nog niet over haar laatste idee verteld. Ze denkt dat als je scholen, weeshuizen en voedselcentra bouwt, kerken en andere liefdadigheids-organisaties er misschien mee zullen instemmen die met financiële middelen draaiende te houden. Het kost in feite niet eens zo veel in dollars. En als dat lukt, kun jij je op de infrastructuur blijven richten…putten, ziekenhuizen, kerken…”

En ik dacht nog wel dat ik een grootse droom had.

“Er zijn een heleboel plaatsen die je hulp kunnen gebruiken, Cassia. Als het goed gepland wordt, kunnen we je geld over een langere periode uitsmeren en veel meer goed doen.”

“O.” We kwamen in een geul terecht die ons dreigde te verzwelgen.

Wat een omschakeling. Nu maakte ik me zorgen dat ik niet genoeg geld zou hebben. Ik leunde achterover, ontspande me in mijn stoel en besloot mee te hobbelen. Geen slecht besluit voor mijn leven, ook.

Ik verwachtte dat Afrika uit allemaal dorre woestijnen zou bestaan. Dit heuvelachtige, zelf bergachtige land was een leuke verrassing. Frankie, mijn reisgids, zei dat er een plateau in het oostelijk deel van het land was. Het Tanganyikameer ligt in het westen. Tanganyika. Ik vind het leuk hoe dat van mijn tong rolt. Ik had echter nooit verwacht het met eigen ogen te zien.

“Het is niet ver meer,” meldde Frankie. Ik genoot van het uitzicht en vond het bijna jammer dat onze bestemming nu aan de horizon verscheen.

Er kwam een klein dorpje in beeld, in ieder geval heel anders dan de buurten waaraan ik thuis gewend ben. Frankie reed naar de rand van het dorp en parkeerde naast een klein gebouw waar kinderen buiten speelden. Twee of drie volwassen vrouwen leken de leiding te hebben.

“Hier is het,” zei Frankie alsof dat alles verklaarde.

“Oké, maar wat is het?”

“Dit is de plek waar Adam en ik een groot deel van onze tijd doorgebracht hebben. De meeste foto’s die ik genomen heb, komen uit de gebieden rondom dit dorp. Dit gebouw is gedeeltelijk een weeshuis, gedeeltelijk een ziekenhuis en gedeeltelijk een kerk.”

Een kleine jongen rende naar Frankies kant van de wagen om naar ons te staren, en anderen volgden al snel. Ik had er geen idee van dat ik zo interessant kon zijn.

Ik zette mijn geplette hoed op mijn hoofd, en een aantal kinderen giechelden.

Ik draaide me om om aan Frankie te vragen of hij de namen van mijn kleine fans wist, en ik was diep geschokt door wat ik zag.