10

Toen we het hoofdkantoor van de loterij tot op drie kilometer genaderd waren, probeerde ik Adam ertoe over te halen om te keren en me naar huis te brengen, maar hij deed alsof hij me niet hoorde. Ik jammerde uit alle macht, maar hij klemde, als een vader die vastbesloten is zijn tegenspartelende kind naar de tandarts te brengen, zijn kaken op elkaar en reed door.

“We zijn er. Zie je je vrienden al?”

“Misschien komen ze wel niet opdagen.” Ik was nu echt wanhopig.

Hij parkeerde, zette de motor uit, sloeg zijn armen over elkaar en liet zich onderuitzakken in zijn stoel alsof hij zich klaarmaakte voor een lange wachttijd.

“Ik kan daar niet alleen naar binnen. Ga je met me mee?” Op een of andere manier behandelde ik Adam niet als een vreemdeling, maar als een goede vriend.

Hij kwam overeind en keek geïnteresseerd – veel geïnteresseerder dan ik.

“Weet je het zeker? Ik wil me niet opdringen.”

“Ik kan het niet alleen.” Ik werd overweldigd door een gevoel van dankbaarheid jegens hem. “Alsjeblieft?”

We werden naar een vergaderruimte gebracht die vol stond met lange vergadertafels en metalen stoelen. Stella was er, beeldschoon als altijd. Ze droeg een lichtblauwe trui van kasjmier en ik had het gevoel dat de diamanten oorbellen die ze droeg, niet uit de koopjeshoek van een warenhuis afkomstig waren. Ze glimlachte naar me, maar ik merkte dat ze met haar gedachten ergens anders was – Harrods in Londen waarschijnlijk.

Ed kamde zijn haar in de weerspiegeling van een grote ingelijste foto van een eerdere loterijwinnaar die grijnsde en een cheque ter waarde van een miljoen dollar in zijn handen had. Als iemand al zo’n glimlach van oor tot oor had voor een miljoen dollar, wat moest er dan voor twintig gedaan worden? Ik betwijfelde of ik überhaupt zou glimlachen en kreeg een sprankje hoop dat ik misschien achter Stella kon wegduiken als we op de foto moesten. Het laatste wat ik wilde, was dat dit nieuws in Simms terechtkwam, waar mensen mij en mijn familie kenden. Ik wilde de leer die mijn opa zo trouw verkondigd had, niet tenietdoen.

Mijn collega’s wierpen nieuwsgierige blikken op Adam, maar ze waren zo met zichzelf bezig dat niemand vroeg wie hij was.

Paula zat gedeprimeerd op het puntje van een stoel en klemde haar tas tegen haar borst. Zelfs nu leek ze nog bang dat haar tas geroofd zou worden.

“Hoi, hoe gaat het nietje?” Ik legde mijn hand op haar schouder en ze sprong op.

“Ik wil dit gewoon zo snel mogelijk achter de rug hebben. Als ik het eenmaal op mijn bankrekening zie staan, voel ik me al een stuk beter.” Ze wierp een ongemakkelijke blik in mijn richting. “De wereld is vol bedriegers en schurken, Cassia. Vertrouw niemand.” Ze keek even vluchtig naar Adam. “En laat je door niemand wijsmaken dat hij van je houdt. Mannen zullen vanaf nu alleen maar van je geld houden.”

Ik keek naar Adam.

Hij probeerde onopvallend op de achtergrond te blijven, wat bijna onmogelijk is voor iemand die in lichamelijk opzicht zo imponerend is als hij. Het was alsof hij een magneet was – iedereen in de kamer werd naar hem toe getrokken. Ik zag het aan de blikken en in Stella’s geval het verleidelijk zwaaien van haar heupen.

Het enige lelijke aan Adam is zijn horloge, een ingewikkeld uitziend geval dat de datum en de tijd in iedere tijdzone van de wereld aangeeft. Hij is het soort man dat je zou verwachten op het omslag van een tijdschrift dat over’de meest sexy man van het jaar’ schrijft. Ik voel me tot hem aangetrokken, dat leidt geen twijfel, ook al gedroeg hij zich tot gisteren alsof ik een lastpost was die hij tolereerde in plaats van een vrouw die hij interessant vond.

Ach, Adam bewonderen lijkt een beetje op het waarderen van kunst – je hebt oog voor de schoonheid, ook al is het niet je bezit, en kun je het niet aanraken. Ik hoef de Mona Lisa niet in mijn huiskamer te hebben om van haar glimlach te houden.

“Pas op, Thelma,” zei Paula. “Neem niet meteen de eerste de beste gladjanus in dienst die langskomt om je huis van een nieuw dak te voorzien. Het zou een oplichter kunnen zijn, weet je. Ik heb meteen een papierversnipperaar gekocht – identiteitsdiefstal is een groeiend probleem…”

Ik kan de obsessies van mijn collega’s niet aanhoren. Het loutere feit dat paranoïde Paula denkt dat we niemand meer kunnen vertrouwen, betekent nog niet dat het waar is.

Het doet me zeer me daar zorgen over te maken. Als iemand verliefd op me wordt, wil ik dat dat is omdat ik volmaakt ben in zijn ogen, niet omdat ik een enorme bruidsschat heb. Jakobus 5:1 werd al waarheid. En nu iets voor u, rijken! Weeklaag en jammer om de rampspoed die over u komt.

Geld hebben is een enorme ramp.

De anderen waren echter buiten zichzelf van opwinding. Iedereen had blosjes op de wangen, en Ego Ed begon steeds meer te lijken op een haan die op het punt stond te gaan kraaien. Zelfs Thelma, die mij nog de verstandigste van het hele kantoor geleken had, straalde van vreugde. Ze was altijd al slim en praktisch, en je kon altijd op haar rekenen, zo had ik ontdekt, voor een goed advies. Vandaag dacht ze echter aan niets anders dan aandelen en obligaties.

Ze pakte mijn handen toen ik voor haar kwam staan. “Cassia, is het niet geweldig?”

Ik wilde de pret niet bederven. “Je kunt het je niet voorstellen.”

“Het eerste wat ik ga doen, is mijn hele familie mee op een cruise nemen. En mijn kleinzoon wil een bestelwagen. Zijn tweelingzussen doen volgend jaar allebei eindexamen, dus ik zal een studiefonds moeten stichten…”

Ze was al druk bezig het geld weg te geven dat ze nog niet eens ontvangen had, maar wie was ik om kritiek te leveren? Zij had in ieder geval een plan met haar geld, terwijl ik me als een kip zonder kop gedroeg, rondjes liep en “Help, help!” kakelde.

Ben ik dat echt? Waar is mijn godsvertrouwen?

“Ik kan het alleen maar aan Hem overgeven en het in zijn handen leggen,” mompelde ik.

Adam bekeek me met dezelfde blik die hij waarschijnlijk voor Pepto reserveerde wanneer die boven in een gescheurd gordijn hangt. “Zomaar?” Hij knipte met zijn vingers. Hij zag eruit alsof hij zojuist een nieuwe diersoort onder de lens van zijn microscoop ontdekt had en mompelde: “Ik ben nog nooit iemand als jij tegengekomen, Cassia Carr, nergens ter wereld.”

“Dan begeef je je niet in de juiste kringen. Daar zit het hem in.” Ik voelde me een miljoen – of twintig miljoen – pond lichter nu het probleem niet langer op mijn schouders rustte, maar in Gods handen lag, en daardoor was ik in staat de rest van de ochtend door te komen, inclusief de pijnlijke fotosessie. Het lukte me echter wel me grotendeels achter Stella’s omvangrijke lichaam te verschuilen.

Het probleem met alles aan God overdragen is dat ik, hoewel ik wel beter weet en mezelf er geregeld op betrap, altijd de problemen terug wil nemen om er op mijn eigen weinig effectieve, improductieve manier mee verder te prutsen. Het loterijgeld is een volmaakt voorbeeld. Hoewel ik wist dat Hij de enige was die ermee kon omgaan, bleef ik me er toch mee bemoeien.

Bovendien, ik moet nog steeds zelf de post, de telefoon en de horden mensen afhandelen die plotseling weten dat ik de ontvanger van miljoenen dollars ben. En het is vandaag nog maar twee weken geleden dat we de loterij gewonnen hebben. Maar het kostte blijkbaar niet veel tijd een totale transformatie in sommige mensen te laten plaatsvinden, zoals Cricket algauw opmerkte.

“Heb je gemerkt dat iedereen van kantoor een beetje vreemd begint te doen, Cassia? Behalve jij, natuurlijk.”

“Hoezo? Ik ben meestal degene die als vreemd beschouwd wordt, in de zin van: ‘Daar is ze, die christen met die vreemde ideeën.’”

Cricket roerde het ijs in haar cola en nam een slok voordat ze antwoord gaf. “Dat dacht ik eerst ook,” gaf ze toe. “Maar ik ben van gedachten veranderd.” Ze rekte zich uit in een van de houten stoelen die rondom een vuurkuil stonden, niet ver bij Lake Harriet vandaan. Stella en zij waren wezen winkelen, een veelvoorkomend tijdverdrijf voor hen, en Cricket had me opgebeld om bij haar te komen terwijl ze uitrustte voor een nieuwe winkelsessie.

“Je bent in feite de enige wiens persoonlijkheid niet veranderd is. Alle anderen worden zo…arrogant. ‘Waarom is de bediening niet sneller?’, bootste ze na. ‘Waarom maken ze geen auto’s met drie televisies?’” Ze keek me aan. “Het is alsof ze door het geld zo ontevreden en ongeduldig zijn geworden.”

“Het is net als in een nieuwe auto rijden,” zei ik. Ik had er ook over nagedacht. “Ze willen gewoon zien hoeveel paardenkrachten er onder de motorkap zitten, nu ze deze idiote geldbedragen hebben. Maar het zijn allemaal goede mensen. Het zal wel weer overgaan.”

“Wilde jij daarom het geld niet, Cassia? Omdat het je misschien zou veranderen?”

Soms zou ik Cricket wel willen omhelzen. Zij probeert me tenminste te analyseren zonder me ongevraagd als gestoord af te doen.

“Als je over bepaald gedrag twijfelt,” zei opa altijd, “vraag jezelf dan af wat er oprecht en goed aan is. Komen er goede of slechte dingen uit voort?”

“Goed voor ons, niet zo goed voor alle anderen,” merkte Cricket op. “Ik moet even niet denken aan al die mensen die zich de loten niet konden veroorloven maar ze evengoed gekocht hebben.”

“Ik ook niet.” We zwegen, versomberd door het idee.

“Weet je,” ging ik verder, “het is trouwens helemaal niet eens van ons.”

Cricket keek me aan alsof ik Grieks sprak. “Dat is het wel degelijk. Ik werk hard voor mijn geld – tot nu toe, natuurlijk. Ik zie het graag als iets wat ik verdiend heb.”

“Daar twijfel ik geen seconde aan. Maar alles wat we hebben, is nog steeds een lening. Weet je nog dat ik mijn wekkerradio op de grond had laten vallen en jij mij een wekker leende terwijl die van mij gemaakt werd?”

“Ja…”Ze kneep haar ogen wantrouwend samen.

“Ook al gebruikte ik die wekker, hij was niet van mij, toch?”

“Natuurlijk niet. Ik vind het een heerlijke wekker.”

“Met andere woorden: je liet me die wekker met alle liefde gebruiken, maar je gaf hem niet aan me om hem voorgoed te houden.”

“Precies.”

“Ons leven is net als die wekker, Cricket. Het is in principe al niet eens van ons. Moeten we er dus niet voor zorgen voor de eigenaar?”

Ze dacht erover na, en op haar expressieve gezicht waren tientallen emoties te zien. Ik kon zien dat ik een gevoelige snaar bij haar geraakt had. “Zo heb ik er nooit over nagedacht…”

Uiteindelijk lichtte Crickets gezicht op, en ze kondigde aan: “Ik denk dat er alleen maar goede dingen uit jouw geld zouden moeten voortkomen. Maak een lijst, Cassia. Wie heeft dit geld het hardst nodig?”

“Hoe gaat het, Cassia?”, vroeg Jane op maandag, terwijl ze heel goed wist dat ik, als ik eerlijk was, ‘afschuwelijk’ zou zeggen.

“Ik bereid me voor op de postbode.”

“Je krijgt nog steeds veel post, hè?” Haar volle, diepe stem klonk sympathiek door de telefoon.

Ik wierp een blik op de manden die langs mijn muur stonden. Eerder die dag had Winslow ze omgegooid en opgetogen een glijpartij gehouden over de tientallen enveloppen die overal over mijn houten vloer verspreid lagen. Nu lag hij te slapen op het papieren bed, zijn vacht verwarmd door een zonnestraal die door het raam naar binnen viel. Hij kon tenminste slapen met al die post om zich heen. Dat was mij nooit gelukt.

“Wil je dat ik vanavond langskom om alles door te nemen, of zullen we bij oma Mattie afspreken?”

“Ik bel je nog wel. Ik ga er vandaag mee aan de gang. En ik moet ook de personeelsadvertenties nog doornemen.”

“Zoek je echt een andere baan? Dat meen je niet.”

“Hoe moet ik anders mijn rekeningen betalen?” Alle anderen hadden onmiddellijk ontslag genomen bij Parker Bennett. Misschien ben ik wel gek, maar ik leefde steeds in de veronderstelling dat ik onbetaald verlof kon nemen, kon rondkomen van het geld dat ik voor school gespaard had en dan weer aan het werk kon gaan. Maar mijn spaargeld slinkt sneller dan ik gedacht had. En naar Parker Bennett teruggaan lijkt me niet realistisch meer.

Daarnaast moet iedere liefdadigheidsorganisatie, iedere verspreider van junkmail, ieder schoolkind en iedere gevangene gehoord hebben dat ik geld in handen gekregen heb, want ze schrijven me allemaal om uit te leggen waarom vooral zij recht hebben op een gift. En dan heb ik het nog niet eens over de verdachte en platvloerse verre familieleden die ik in de afgelopen twee weken ontdekt heb – mensen die mijn oma niet eens kende.

Ze wist bijna zeker dat ik geen neef George in Detroit heb die de dieselmotor heeft uitgevonden. (Hij spelde het als ‘diezel moter’.) Ik had ook geen oom Martin die vermist geraakt was op zee, aan de kust van Miami aangespoeld was en net ontwaakt was uit een twintig jaar durend geheugenverlies. Ik ben begonnen het aantal familieleden dat we voor de familiestamboom vonden, te tellen, maar ben daarmee gestopt toen ik besefte dat we niet meer met een boom, maar met een heel bos werkten – waarvan de meeste struiken waren geïnfecteerd met de iepziekte of de watermerkziekte.

En de zielige verhalen! Ze braken mijn hart – totdat ik besefte dat een aantal door dezelfde persoon geschreven, maar met een verschillende naam ondertekend was, en dat een alarmerend aantal arriveerde op duur postpapier vanaf adressen die riekten naar welgestelde gemeenschappen in de voorsteden van Chicago.

“Hoe, God, hoe kom ik erachter welke van deze brieven van lijdende mensen afkomstig zijn, en welke van zwendelaars en bedriegers komen?” Er wordt soms gezegd dat geld in je zak kan branden. Dit geld brandde in mijn hart.

Een luide klop op de deur leidde me af van de taak die voor me lag, maar het was absoluut geen ontsnapping.

Het was Freddy, de postbode. We noemen elkaar bij de voornaam sinds al die brieven begonnen binnen te stromen. Vandaag leek hij op een pakezel die een zware last vervoerde. “Luister, Cassia, vanaf nu zul je naar het postkantoor moeten komen om je post op te halen. Er is te veel om in je kleine brievenbus te stoppen, en ik verga van de rugpijn.”

“Maar Freddy, neem dan niet alles mee, alleen mijn rekeningen. Ik kan de rest ook niet aan!”

“Die beslissing ligt niet bij mij. Je zult het zelf moeten afhandelen.”

Dat is precies waar ik al bang voor was – het zelf moeten afhandelen. Ik ben de rekeningen voor mijn elektra en telefoon al kwijtgeraakt in de massa brieven, en ik begin te vrezen voor telefoontjes dat ik, als ik niet betaal, afgesloten zal worden. Dat is zielig – een miljonair die in een flatgebouw zonder lift woont en geen elektra of telefoon heeft.