P – T

Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken

Aan de tanden van een paard kun je zien hoe oud het dier ongeveer is. Je kijkt een paard dus in de bek om de leeftijd te schatten; een zinnige actie als je een paard wilt kopen. Als je het paard echter cadeau krijgt, is het niet zo beleefd om het direct in de bek te kijken om te bepalen hoe oud het is en daarmee hoeveel het waard is. Zo is het ook met andere dingen die je krijgt: het is al mooi genoeg dat je iets gekregen hebt; op eventuele mankementen hoor je dan ook geen commentaar te hebben. Het spreekwoord is ontleend aan het Latijn: noli equi dentes inspicere donoti (‘de tanden van een gegeven paard moet je niet inspecteren’). In het Middelnederlands zei men: Men sal ghegheven paert niet zien In den mont, ni tusschen die dien (‘men zal een gegeven paard niet in de mond kijken, noch tussen de dijen’). Het spreekwoord met het paard kent men in verschillende talen. In het Duits gebruikt men het ook, maar daarnaast bestaat er een ander spreekwoord: geschenkte Eier sind immer frisch (‘geschonken eieren zijn altijd vers’), je moet er klakkeloos van uitgaan dat dat het geval is, maar eventueel zul je het met buikloop moeten bekopen.

Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet

Wie met slechte mensen omgaat, wordt daardoor nadelig beïnvloed. Het werkwoord besmetten is hier gebruikt in de oorspronkelijke betekenis, waar de betekenis ‘een ziekte overbrengen’ van afgeleid is. Letterlijk betekent besmetten namelijk ‘bevlekken’, want een smet is een ‘vlek’. Wie omgaat met pek, krijgt vlekken. Het spreekwoord is afkomstig uit het deuterocanonieke boek Wijsheid van Jezus Sirach, uit het Oude Testament. In hoofdstuk 13:1 staat Wie pek aanraakt, maakt zich vuil en wie met een hoogmoedig mens omgaat, wordt aan hem gelijk. Zoals zoveel bijbelse spreekwoorden, is het spreekwoord wijd en zijd bekend en komt het al vroeg in onze taal voor. Uit de veertiende eeuw is bijvoorbeeld het volgende citaat afkomstig: Soo wie dat den peke ghenaect, werter lelec af ghemaect (‘wie dicht bij de pek komt, wordt er lelijk door gemaakt’). Ook wordt wel een ander beeld gebruikt om hetzelfde uit te drukken: wie met honden omgaat, krijgt vlooien.

Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden

Vroeger sloeg dit spreekwoord vooral op de korsetten waarin dames zich lieten insnoeren om het door het modebeeld voorgeschreven figuur te krijgen. Soms werd een vrouw zo strak in het korset geregen, dat ze nauwelijks adem kon halen en flauwviel. Maar ja, voor een mooi uiterlijk moest je iets over hebben.

Pijn lijden om mooi te zijn, is van alle tijden: strenge diëten, strakke trainingsprogramma’s en desnoods plastische chirurgie zijn de moderne varianten van het korset. In de negentiende eeuw kende het spreekwoord een illustratieve toevoeging: Wie mooi wil wezen moet pijn lijden zei de meid, en zij speldde haar muts aan de oren vast.

De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet

Potten en ketels werden zwartgeblakerd door het vuur. Een pot die de ketel verwijt dat hij zwart is, vergeet dat hij dat zelf ook is. Het spreekwoord wordt nogal eens als verontwaardigde uitroep gebezigd als iemand een ander fouten of gebreken verwijt die hij zelf ook heeft. Dit idee werd vroeger in onze taal en wordt tegenwoordig nog steeds in andere talen op veel verschillende manieren uitgedrukt. In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek staat: Tes een wonderlic strijt daer deen ezel den anderen verwijt (‘het is een wonderlijke strijd waar de ene ezel de andere verwijt’). Deze variant is in het Duits nog steeds bekend: ein Esel schilt den andern Langohr (‘de ene ezel scheldt de andere uit voor langoor’). In de zestiende eeuw wordt in een spreekwoordenboek Die Ketel verwijt den Pot aangetroffen, en ook Die een Moriaen verwijt den anderen dat hy zwart is. In een ander spreekwoordenboek uit dezelfde periode staat: wat verwijt de pale de loete alsse beede inden houene moeten (‘wat verwijt de ovenschop de ovenkrabber, als ze beide de oven in moeten?’). In het Frans drijven weer andere voorwerpen de spot met elkaar: la pelle se moque du fourgon (‘de schop drijft de spot met het stookijzer’). Ook zwarte vogels worden in verschillende talen als beeld gebruikt, bijvoorbeeld in het Spaans: dijo la corneja al cuervo: iquitate allé, negro! (‘zegt de kraai tegen de raaf: ga weg van hier, zwarte!’) en in het Latijn: corvus corvo nigredinem obocit (‘de ene raaf verwijt de andere zijn zwartheid’).

Op ieder potje past een dekseltje

Voor iedereen bestaat er wel een passende partner. En dan wordt vooral bedoeld dat zelfs op afwijkende potjes wel dekseltjes passen: er is altijd wel iemand te vinden die toevallig óók van origamiën en punkrock houdt en die een licht gebr. g. bezw. vindt. Het spreekwoord bestond al in het Latijn. De kerkvader Hiëronymus schreef bijvoorbeeld: Accessit huic patellae, juxta tritum populi sermone proverbium, dignum operculum (‘deze schotel vond volgens het in de volkstaal vaak gebruikte spreekwoord een passend deksel’). In een zestiende-eeuws spreekwoordenboek vindt men Tpotken heuet sijn scheelken vonden (‘het potje heeft zijn dekseltje gevonden’). Het woord scheelken (‘dekseltje’), is een samentrekking van schedel, met het verkleinende achtervoegsel -ken, het is dus een hard voorwerp dat iets afdekt. Het spreekwoord met de potjes en de dekseltjes komt in veel talen voor. In het Engels zegt men echter there’s not so bad a Jill but there’s as bad a Will (‘er is geen Jill zo slecht of er is een even slechte Will’).

Kleine potjes hebben grote oren

Pasop met wat je zegt als er kleine kinderen in de buurt zijn, want ze horen en begrijpen vaak meer dan je denkt. Een variant op dit spreekwoord is kleine potjes hebben óók oren, omdat je vaak zou vergeten dat kleine kinderen alles horen wat je zegt, ook al is het niet voor hun oren bestemd. De beeldspraak met de potjes wordt gemaakt omdat potten oren hebben, zoals het oor van een kopje. In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek wordt het als volgt verwoord: cleen ketelkens hebben oeren (‘kleine keteltjes hebben oren’). Jacob Cats rijmde in de zeventiende eeuw: Laetgeen kint vuyle reden hooren, Want kleyne potten hebben ooren (‘Laat geen kind vuile taal horen, want kleine potten hebben oren’). Varianten op dit spreekwoord komen in verschillende talen voor. Niet alleen kleine potjes hebben oren, maar ook kleine dieren, zoals Engelse biggetjes: little pigs have big ears (‘kleine varkens hebben grote oren’) en Afrikaanse muisjes: Klein muisies het groot ore (‘kleine muisjes hebben grote oren’).

Praatjes vullen geen gaatjes

Praten alleen richt weinig uit, geen woorden maar daden! Een oudere betekenis van het spreekwoord is dat je door te praten in plaats van te eten je maag niet vult. In de vijftiende eeuw zei men: veel woerden en vullen ghenen budel (‘veel woorden vullen geen buidel’) en in een toneelstuk uit het begin van de achttiende eeuw komt voor: Malle praatjes, vullen geen zakken. De vorm praatjes vullen geen gaatjes is waarschijnlijk omwille van het rijm ontstaan. In België gebruikt men vaak een andere variant: woorden zijn geen oorden. Deze oorden betekenen ‘geld’. Een oord was vroeger een geldwaarde van eenvierde deel van een bepaalde munteenheid. Dit woord komt ook voor in de uitdrukking kijken of je je laatste oortje versnoept hebt.

Goede raad is duur

Als je in de problemen zit, zou je dolgraag een goed advies krijgen, maar goede raad is duur. Dat wil zeggen: het is heel moeilijk om een goed advies te krijgen. In de zestiende eeuw zei men dan ook goeden raet, is goudts waert (‘goede raad is goud waard’). Het spreekwoord wordt gebruikt om aan te geven dat je in een zeer penibele situatie verkeert, zoals in dit reisverslag van rond 1600: Ons hout begon te met op te gaen, also dat goet raet doen duer was (‘Ons hout begon allengs op te raken, zodat goede raad toen duur was.’). Soms zit je zo in de problemen dat er geen oplossing meer is. De Friezen zijn zich daar terdege van bewust: goede rie is djoer, mar ek wolris net te keap (‘goede raad is duur, maar ook weleens niet te koop’).

Na regen komt zonneschijn

Al zullen boeren het er in droge tijden niet mee eens zijn: regen staat voor ellende en zonneschijn voor voorspoed. Met dit spreekwoord kun je iemand die in de put zit proberen op te vrolijken: kop op, na moeilijke tijden breken er altijd weer goede tijden aan. Deze gedachte bestond al in de klassieke Oudheid. Ovidius schreef: nube soletpulsa candidus ire dies (‘nadat de wolk verdreven is, volgt er doorgaans een stralende dag’). In een spreekwoordenboek uit 1550 is de ons bekende vorm genoteerd: Na een reghen comt gemeen! ick een Sonnen schijn (‘na een regen komt gewoonlijk een zonneschijn’), maar in diezelfde periode kende men het spreekwoord ook in omgekeerde vorm: Naer sonne schijn coempt geern reghen (‘na zonneschijn komt vaak regen’). Het leven is als de natuur: goede en slechte tijden wisselen elkaar netjes af, dus als je het goed hebt, kun je er donder op zeggen dat het onheil alweer op de loer ligt. Het spreekwoord komt in veel talen voor. Het Fries steekt daarbij de andere talen de loef af, met maar liefst acht varianten:

nei rein komt sinneskyn (‘na regen komt zonneschijn’), as de bui oer is, is it moai waar (‘als de bui over is, is het mooi weer’), as it slimste oer is, betteret it wer (‘als het ergste voorbij is, wordt het weer beter’), snie hat sinne op ‘e rêch (‘sneeuw heeft zon op de rug’), der is gjin nacht sa tsjuster, of der komt wer in moarn op (‘er is geen nacht zo duister of er volgt weer een morgen op’), oan alle lijen komt ienris in ein (‘aan alle lijden komt eenmaal een eind’), dy’t mei triennen siedzje, sille mei wille rispje (‘zij die met tranen zaaien, zullen met vreugde oogsten’) en nei wee en lést komt wille en rest (‘na verdriet en last komt vreugde en rust’).

Je moet roeien met de riemen die je hebt

Blijkt je roeiboot slechts uitgerust met twee gehavende peddels? Pech, je moet het er maar mee doen, anders bereik je het vasteland nooit meer. Je moet je behelpen met de middelen die voorhanden zijn, hoe beperkt die middelen ook mogen zijn. Deze gedachte bestond in de klassieke Oudheid ook al, maar werd op een andere manier uitgedrukt. Ovidius schreef: si rota defuerit, tu pede carpe viam (‘staat er geen wagen gereed, dan ga je maarte voet op weg’). In een spreekwoord en boek uit 1681, waarin spreekwoorden behandeld worden die aan de scheepvaart ontleend zijn, wordt het spreekwoord als volgt besproken: Men moet roeien met de riemen, die men heeft: het welk oneigendlijk genoomen, beteekend: men moet de bal slaan soo hij leit: men moet het neemen soo het komt, of valt, men’ heeft geen keur: men moet sig behelpen soo men best kan. En P.C. Hooft schrijft in de zeventiende eeuw: Wel isser gien spit? maeckter ien van ien besemstock. De riemen die men heeft, daer moet men mee roeyen (‘Wel, is er geen spit? Maak er een van een bezemstok. De riemen die men heeft, daar moet men mee roeien.’). In verschillende talen wordt deze gedachte op verschillende manieren uitgedrukt. You mustplough with such oxen as you have (‘je moet ploegen met de ossen die je hebt’), zeggen de Engelsen bijvoorbeeld. Of in het Frans: fais de tel bois que tu as flèche (‘maak van het houtdat je hebt een pijl’). Wer kein Messer hat, muss mit den Zahnen schneiden (‘wie geen mes heeft, moet met de tanden snijden’), zeggen de Duitsers. En de Friezen constateren heel pragmatisch: as it net kin sa’t it moat, moat it mar sa it kin (‘als het niet kan zoals het moet, moet het maar zoals het kan’). Ook kennen zij het spreekwoord men moat roeie mei de riemen dy’t men hat (‘men moet roeien met de riemen die men heeft’).

Waar rook is, is vuur

‘Als er rook is, zal er ook wel vuur zijn,’ is eenzelfde soort aanname als ‘Als er een gerucht is, zal er ook wel iets van waar zijn.’ Het is een erg oneerlijk spreekwoord, want tegen geruchten kun je je vaak niet verdedigen en bovendien: is niet iedereen onschuldig tot het tegendeel bewezen is? Waar rook is, is vuur is een klassieke drogreden. Toch, of misschien wel daarom, wordt het spreekwoord vaak gebruikt. Immers, wie geen geldige argumenten heeft, beroept zich al snel op drogredenen. In de klassieke Oudheid deed men dat ook al: non fumus absque igne (‘geen rook zonder vuur’). In de Middeleeuwen was het spreekwoord bij ons bekend. In het Nederrijns Moraalboek, in een handschrift dat tussen 1270 en 1290 geschreven is, staat het al duidelijk beschreven: Man seget inde iet is wair. War rok is of heuet gewest, dar is vir. of dar heuet vir gewest. Want regte also als die rok kwmpt van den vire. so kwmpt di’ dait van den wille. (‘Men zegt het en het is waar: waar rook is of is geweest, daar is vuur, of daar is vuur geweest. Want precies zoals de rook van het vuur komt, zo komt de daad van de wil.’). Het spreekwoord is in veel talen bekend.

Rust roest

Ledigheid is des duivels oorkussen en rust roest, dus aan de slag, want arbeid adelt. Als je niet regelmatig werkt, verleer je het. ‘Mijn Frans is een beetje roestig,’ hoor je mensen wel zeggen. Door roest kunnen bewegende delen, bijvoorbeeld van een scharnier, vast gaan zitten. Hierop berust het beeld dat rust zou roesten. Het spreekwoord is ontleend aan het Latijn: ferrum rubigo consumit (‘roest verteert het ijzer’). In een zeventiende-eeuwse tekst komt deze gedachte terug: Ledigheydt bemest het ijser (‘ledigheid beroest het ijzer’), van nietsdoen gaat het ijzer roesten. En in een achttiende-eeuws spreekwoordenboek kan men lezen: Dat rust, roest. Dit is een spreekwoord ontleent van ‘t yzer, dat wanneer het gebruikt word, blank blyft, maar wanneer het stil ligt, uitslaat, ‘meet, en verderft. Men past dit aardig toe op menschen, die door eene vadzige ledigheid, in zich zelven onbequaam worden, en als vervuilen en verroesten. In het Engels zegt men rust eats up iron (‘roest eet ijzer op’) en sloth, like rust, consumes taster than labour wears (‘luiheid, als roest, verteert sneller dan het werk verslijt’, dat wil zeggen: het verval treedt eerder in door luiheid dan door werk). Het Frans kent ook twee varianten: la rouille ronge Ie fer (‘de roest vreet het ijzer’) en een variant die van een ander beeld gebruikmaakt: l’écurie use plus Ie cheval que la course (‘de stal doet het paard meer slijten dan het lopen’).

Als er één schaap over de dam is, volgen er meer

Mensen zijn net schapen: ze tonen weinig initiatief, maar zodra er één iets doet, bijvoorbeeld iets gewaagds als over een dammetje het weiland in lopen, dan durft de rest het ook te proberen. Weilanden zijn omgeven door sloten. Om in een weiland te komen, moet je overeen klein dijkje lopen dat dwars in de sloot is aangelegd. Zo’n dijkje wordt een dam genoemd. Op de dam staat een hek, zodat het vee niet via de dam het weiland kan verlaten. Hier komt de uitdrukking het hek is van de dam vandaan. Vroeger betekende het spreekwoord als er één schaap over de dam is, volgen er meer dat zodra één persoon het slechte voorbeeld geeft, anderen dit zullen navolgen. Het beeld was hier dus dat de schapen uit het weiland ontsnapten. Dit wordt bijvoorbeeld tot uitdrukking gebracht door Jacob Cats, in de zeventiende eeuw: Dwaelt’er een schaep uyt de baen, Hondert sal’er qualickgaen (‘Als er één schaap uit de baan dwaalt, zullen er honderd verkeerd gaan’). Tegenwoordig heeft het juist een positieve betekenis: het schaap dat over de dam gaat, geeft het goede voorbeeld, dat door anderen wordt gevolgd. In veel talen wordt hetzelfde beeld gebruikt, maar niet in het Frans. Daar zegt men: rien n’est si contagieux que l’exemple (‘niets is zo besmettelijk als een voorbeeld’).

Er gaan veel makke schapen in een hok

Als iedereen zich een beetje rustig houdt en inschikt, passen er veel mensen in een trein die wegens gebrek aan materieel ‘vandaag helaas iets korter dan normaal’ is. Schapen zijn makke dieren bij uitstek. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staat bij het trefwoord mak: ‘Gedwee, zachtaardig: het type van makheid is het schaap, het lam. II Mijn paard is mak, als een schaap’. Ook in andere talen worden de makke schapen voor dit spreekwoord van stal gehaald, of liever: op stal gezet. Zoals in het Engels: the patiënt flock may be packed in a narrow sheepfold (‘de geduldige kudde kan in een smal schapenhok gepakt worden’) en in het Frans: a doux moutons bon parcage (‘het is makkelijke om makke schapen in een schaapsperk te drijven’).

Driemaal is scheepsrecht

Dit spreekwoord wordt vaak als vrolijke verantwoording gebruikt om iets niet na twee keer op te geven, maar het nog een derde kans te geven. Wat precies het geldende scheepsrecht was waar op gedoeld wordt, is niet duidelijk. Maar het zal geen toeval zijn dat het juist driemaal is dat scheepsrecht is, want ook in andere rechtsaangelegenheden was drie een bijzonder getal. Driemaal per jaar werd er een gewone rechtszitting gehouden (een ding werd dat genoemd, vergelijk onze term kortgeding ) en de echte rechtszitting duurde drie dagen. Wie haperde bij het afleggen van de eed, werd geacht de eed niet afgelegd te hebben, maar men kreeg wel drie kansen om de eed zonder haperen af te leggen. En zo waren er nog veel meer zaken die betrekking hebben op het recht en die met het getal drie te maken hebben. De symbolische waarde van drie heeft mogelijk te maken met de heiligheid van het getal door de heilige Drie-eenheid in het christendom: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Ook in andere talen komen spreekwoorden voor die drie op deze manier centraal hebben staan. In het Fries, het Afrikaans en het Duits wordt driemaal ook scheepsrecht genoemd (of in het Fries: ‘schippersrecht’). In het Engels zegt men third time’s lucky (‘de derde keer is gelukkig’) en the third is a charm (‘de derde is een toverspreuk’). A la tercera va la vencida (‘naar de derde gaat de overwinning’), luidt het Spaanse spreekwoord en de Fransen zeggen: jamais deux sans trois (‘nooit twee zonder drie’) en tiercé fois, c’est droit (‘driemaal is recht’).

Een schip op het strand is een baken in zee

De duidelijke gevolgen van onheil dat anderen overkomen is, kunnen voor jou een waarschuwing zijn. Een schipper die een schip op het strand ziet liggen dat schipbreuk heeft geleden, zal extra op zijn hoede zijn voor zandbanken en andere gevaren, want een gewaarschuwd man telt voor twee. Jacob Cats schreef in de zeventiende eeuw: Een schip, op ‘t droogh gezeylt, dat is een zeker baken. En ‘t is na mijn begrijp, geen onvoorsichtigh man, Die op eens anders feyl de sijne toornen kan (‘Een schip dat op het droge gezeild is, dat is een duidelijk baken. En het is volgens mij geen onvoorzichtig man die naar aanleiding van de fout van een ander de zijne kan beteugelen’). Eveneens uit de zeventiende eeuw, uit een boek dat spreekwoorden behandelt die aan de scheepvaart zijn ontleend, stamt het volgende fragment: Een wrak is een baak in See, dat is een Schip, dat vergaan is, vermaand de Schippers, dat zij haar naarstelijk moeten wagten voor diergelijk ongeval (‘Een wrak is een baken in zee. Dat wil zeggen: een schip dat vergaan is, vermaant de schippers dat zij zich ijverig moeten hoeden voor een dergelijk ongeval’). Een minder bekend spreekwoord met dezelfde strekking is als buurmans huis brandt, is het tijd dat je uitziet. Beide spreekwoorden komen in verschillende talen voor, zoals in het Engels: let another’s shipwreck be your seamark (‘laat andermans schipbreuk jouw zeebaken zijn’) en look to thyself when thy neighbour’s house is on fire (‘kijk naar jezelf als het huis van je buurman in brand staat’).

Wie de schoen past, trekke hem aan

Als je het gevoel hebt dat een vermaning op jou van toepassing is, moet je hem ter harte nemen. Een fragment van Constantijn Huygens uit de zeventiende eeuw verduidelijkt de keuze van het beeld van de schoen: Snij ick hier een’ schoen die niemand passen will, uyt vrees, hy moght hem passen, Soo treek’ hem niemand aen. De schoen staat model voor de vermaning, maar niemand wil de schoen passen, uit vrees dat de schoen hem werkelijk past en de vermaning op hem van toepassing blijkt. Het spreekwoord geeft aanleiding tot twee taalkundige observaties. Ten eerste is de werkwoordsvorm trekke opmerkelijk. Dit is een aanvoegende wijs, die we nog kennen in bijvoorbeeld leve de koningin en men neme twee eetlepels suiker. De aanvoegende wijs drukt meestal een wens of een aansporing uit. In het geval van ons spreekwoord is het een aansporing om de schoen aan te trekken. De tweede observatie betreft het andere werkwoord: past. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal is het spreekwoord opgenomen in de vorm Wien de schoen past, trekke hem aan. Wien is natuurlijk een opvallende vorm. In de tijd dat dit woordenboek ontstond, werden meer dan nu het geval is de naamvallen nog tot uitdrukking gebracht. Als wie het onderwerp van de zin was, was het gewoon wie, maar als meewerkend voorwerp was het wien. In de zin wien de schoen past is wien dus niet het onderwerp, maar het meewerkend voorwerp. Het onderwerp van past was namelijk de schoen. Je kon zeggen ik pas de schoen en dan betekende dat ‘ik doe de schoen aan mijn voet om te zien of hij geschikt is’ en je kon zeggen de schoen past mij in de betekenis ‘de schoen is geschikt voor mijn voet’. Maar ik pas de schoen in de betekenis ‘de schoen is geschikt voor mijn voet’ was uitgesloten. Ook nu nog zijn er mensen die dit laatste voorbeeld als fout beschouwen. Wie de schoen past, trekke hem aan…

Schoenmaker blijf bij je leest

Beperk je tot je vakgebied en bemoei je niet met dingen waar je geen verstand van hebt. Het spreekwoord is ontleend aan een verhaal dat Plinius de Oude over de Griekse schilder Apelles, een tijdgenoot van Alexander de Grote, vertelde. Apelles stelde zijn schilderijen openbaar tentoon en beluisterde wat de toeschouwers erop te zeggen hadden. Op een dag kwam er een schoenmaker langs, die iets opmerkte over geschilderde sandalen. Apelles nam de kritiek van de vakman ter harte en verbeterde de sandalen. Toen de schoenmaker later weer langskwam en zag dat de schilder zijn commentaar had verwerkt, begon hij ook andere dingen op de schilderijen te bekritiseren. Boos voegde Apelles hem toen toe: ne sutor supra crepidam (‘de schoenmaker oordele niet verder dan de sandaal’). Het spreekwoord is in veel talen bekend, maar ook andere ambachten hebben model gestaan. Let the cobbler stick to his last (‘laat de schoenmaker bij zijn leest blijven’), zeggen de Engelsen, maar ook: the gunner to his linstock, and the steersman to the helm (‘de artillerist bij zijn lontstok en de stuurman bij zijn roer’). A chacun son métier, et les vaches seront bien gardées (‘als ieder zijn werk doet, worden de koeien goed gehoed’), luidt het Franse spreekwoord, naast: cordonnier, borne-toi à la chaussure (‘schoenmaker, beperk je tot de schoen’).

Gedeelde smart is halve smart

Verdriet is makkelijker te dragen als je het kunt delen met anderen die hetzelfde meemaken. In de dertiende eeuw kwam een variant op dit spreekwoord al in ons taalgebied voor: Die merket op eens anders pine, te min vernoyt hem die sine (‘wie op het leed van een ander let, wordt minder gehinderd door het zijne’). P.C. Hooft, die ook niet gespaard is gebleven voor verdriet, schreef in de zeventiende eeuw in een brief: Gemeene smart rust wel, zeit men (‘gezamenlijke smart rust goed, zegt men’). Ook in het Latijn kwam het spreekwoord al voor: solamen miserum socios habuisse malorum (‘het is een troost als ongelukkige om deelgenoten te hebben gehad aan het leed’). Ceteiltes Leid ist hal bes Leid (‘gedeeld leed is half leed’), weten de Duitsers. De Engelsen zeggen a trouble shared is a trouble halved (‘een gedeelde zorg is een gehalveerde zorg’) en de Fransen vinden dat ook: qui ne souffre pas seul, ne souffre pas tant (‘wie niet alleen lijdt, lijdt niet zoveel’).

Zie ook gedeelde vreugd is dubbele vreugd.

Omwille van de smeer likt de kat de kandeleer

Veel dingen die mensen doen, komen voort uit eigenbelang. De kat likt niet zomaar aan de kandelaar, maar om het gesmolten kaarsvet dat eraan kleeft. Smeer is vet, en dan met name dierlijk vet. Kandeleer is een oude nevenvorm van kandelaar, die in dit spreekwoord omwille van het rijm bewaard is gebleven. Het spreekwoord heeft vooral betrekking op vleierijen, waar het beeld likken natuurlijk uitermate goed bij past. In een spreekwoordenboek uit 1495 komt het spreekwoord al voor: om die minne vanden smeere led die catte den candeleere (‘uit liefde voor de smeer, likt de kat de kandelaar’). The cat knows whose beard she licks (‘de kat weet wiens baard zij likt’) is een vergelijkbaar beeld in het Engels. Duitse katten likken weer andere zaken: die Katze leekt den Topf der Milch wegen (‘de kat likt de pan omwille van de melk’). In het Spaans zijn het geen katten maar honden die het idee uitbeelden: menea la cola el can, no por ti, sino por el pan (‘de hond kwispelt met zijn staart niet omwille van jou maar omwille van het brood’). De Fransen drukken het weer anders uit: pour l’amour du saint, on baise les reliques (‘omwille van de heilige kust men de relieken’), of pour l’amour du chevalier, la dame baise l’écuyer (‘omwille van de ridder kust de dame de schildknaap’).

De soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend

Wanneer er strenge maatregelen met vervelende gevolgen worden aangekondigd en iedereen in paniek dreigt te raken, is er altijd wel iemand die sust: de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Het zal allemaal wel meevallen, het is nooit zo erg als het lijkt. Het spreekwoord is waarschijnlijk aan het begin van de twintigste eeuw uit het Duits overgenomen. In 1917 wordt in het Handelsblad bijvoorbeeld geschreven: De pap wordt niet zoo heet gegeten als ze gekookt wordt. En in 1920: In de militaire quaestie heeft Duitschland moeten toegeven (…) al zal onder den drang der omstandigheden wellicht ook hier de soep niet zoo heet worden gegeten, als ze is opgediend. Wie verstandig is, blijft rustig, en mompelt als een mantra: de mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest.

Waar gehakt wordt, vallen spaanders

Als er stevige maatregelen genomen worden, is er altijd iemand die schade lijdt. En als er wordt gevochten, vallen er altijd slachtoffers. Een spaander is een langwerpig stukje hout dat bij het hakken van een groter stuk hout af gesprongen is. Het is een onvermijdelijk gevolg van het hakken, dat maar voor lief genomen moet worden. In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek komt het spreekwoord al voor: Daer men timmert, vallen spane (‘waar men timmert, vallen spaanders’). Ook bestaat er een Latijnse versie: desiliunt rari sine fisso robore spani (‘als het hout niet gekliefd wordt, springen er weinig spaanders af). Een ander beeld dat gebruikt wordt om dit idee uit te drukken, is het maken van een omelet, bijvoorbeeld in het Frans: on ne fait pas d’omeiette sans casser des oeufs (‘men kan geen omelet maken zonder eieren te breken’).

Haastige spoed is zelden goed

Als je te gehaast bent, loopt het meestal mis en dat kost je nog meer tijd dan wanneer je het rustig zou hebben aangepakt. In de klassieke Oudheid was men zich daar ook van bewust: da spatium tenuemque moram, male cuncta ministrat impetus (‘geef ruimte en een weinig tijd; overhaasting stuurt alles in de war’). Quade haeste es dicke onspoet (‘slechte haast is dikwijls tegenspoed’), zei men in het Middelnederlands met een leuke woordspeling, want onspoed is het tegenovergestelde van spoed, maar betekent tegelijk ‘tegenspoed, ongeluk’. Schnell und gut sitzen nicht unter einem hut (‘snel en goed zitten niet onder één hoed’), rijmen de Duitsers. Ook in het Afrikaans rijmt men erop los: van haastigheid kom lastigheid (‘van haastigheid komt lastigheid’) en die haastige hond verbrand sy mond (‘de haastige hond verbrandt zijn mond’). The hasty bitch brings forth blind whelps (‘de haastige teef brengt blinde welpen voort’), zegt men in het Engels. En dat is een oude bekende, want uit een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek is het volgende fragment afkomstig: een hond die te vele haest, brenght blinde jongen voort.

Een spreekwoord is een waar woord

Spreekwoorden bevatten rake wijsheden, zo zijn ze immers ontstaan: als volkswijsheden. Daarom worden ze vaak voor waar aangenomen. Jacob Cats schreef in de zeventiende eeuw: spreeckwoorden zijn de dochters van de dagelijcksche ondervinding. Soms wordt dit ook weleens genuanceerd: een spreekwoord is niet altijd een waar woord, maar die stelling kunnen we volgens het Engelse spreekwoord beter vergeten: there’s no disputing a proverb, a fool, and the truth (‘er valt niet te twisten over een spreekwoord, met een dwaas en over de waarheid’).

Wie niet sterk is, moet slim zijn

Als je niet sterk bent, moet je je verstand gebruiken om toch te bereiken wat je wilt. Dolopugnandum est, cum quisnon par est armis (‘wanneer men met de wapens geen gelijke tegenstander is, moet er met list gevochten worden’) is een gedachte die in de klassieke Oudheid al leefde. In het verhaal Vanden vos Reynaerde wordt gezegd: Hets menich, die met liste can dat werken ende met goeden rade, dat hi met crachte niet ne dade (‘Menigeen kan door list en met beleid dat bereiken wat hij met kracht niet zou doen’). En in een zestiende-eeuws spreekwoordenboek staat: conste gaet voor cracht (‘kennis⁄kunde gaat boven kracht’). In het Engels wordt de beeldspraak van de leeuw (sterk) en de vos (slim) gebruikt: if the lion’s skin cannot, the fox’s shall (‘als het vel van de leeuw niet kan, dan zal dat van de vos wel’), je moet dus in de huid van de leeuw of de vos kruipen. Wo Starke nicht hilft, muss man List versuchen (‘waar kracht niet helpt, moet men het met list proberen’) zeggen de Duitsers en zo is het ook in het Frans: quand on n’est pas Ie plus fort, il faut être Ie plus fin (‘als men niet de sterkste is, moet men de slimste zijn’), want wie nie sterk is nie, moet slim wees (Afrikaans).

De beste stuurlui staan aan wal

‘Je moet oploeven en de schoot aantrekken!’ ‘Nee, je moet overstag gaan!’ Buitenstaanders denken het altijd beter te weten. Aan wal vind je de beste stuurlui. Vooral op aan het water gelegen terrasjes met uitzicht op een sluis houden zij zich op, klaar om iedere zondagsschipper de oren te wassen. Promptius est omnibus judicare quam facere (‘iedereen is eerder geneigd om te oordelen dan om het zelf te doen’) is de Latijnse verwoording van de gedachte die achter dit spreekwoord ligt. In een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek luidt het: de beste stuyrlien zyn aen land, en kouten van groot onverstant (‘de beste stuurlieden zijn aan land en praten over grote domheid’). In het Fries, het Duits en het Afrikaans staan de stuurlui eveneens aan wal. In het Engels is het een andere beroepsgroep die vanuit een comfortabele positie kritiek levert: the best horseman is always on his feet (‘de beste ruiter staat altijd op zijn voeten’) en dat is niet eerlijk, weten ook de Fransen: la critique estaisée, mais l’art est difficile (‘kritiek is makkelijk, maar de kunst is moeilijk’).

De tijd heelt alle wonden

De tijd wordt voorgesteld als het medicijn dat alle wonden, dat wil zeggen: alle verdriet, geneest. Hoe erg het verdriet ook is, na verloop van tijd is het over. Dat wist men in de klassieke Oudheid ook: tempus facit aerumnas leves (‘de tijd maakt de ellende licht’). Een variant op dit spreekwoord, de tijd is het beste medicijn, kwam al in de zestiende eeuw voor: den tijt is de beste medecijn. Het spreekwoord is in veel talen bekend. Time cures all things (‘tijd geneest alles’), zeggen de Engelsen. Le temps est le meilleur médecin (‘de tijd is de beste geneesheer’), luidt het Franse spreekwoord en de Duitsers zeggen: die Zeit ist die beste Annei (‘de tijd is het beste medicijn’) en die Zeit heilt alle Wunden (‘de tijd heelt alle wonden’).

Komt tijd, komt raad

Maak je maar niet te druk over de dingen die nog komen gaan, want als het zover is, zul je wel raad weten. Consilium nobis resque locusque dabunt (‘omstandigheden en plaats zullen ons raad geven’), zeiden de oude Romeinen al. In de Roman van Heinric en Margriete van Limborch, in een handschrift uit circa 1350, staat: Ende of ie dan kersten worde, soudi u dan keren ende nemen mi? twaren, here,…dan quame dach ende raet (‘En als ik dan christen zou worden, zou u dan van gedachten veranderen en mij nemen? – Waarlijk heer,…dan zouden dag en raad komen’). Het spreekwoord komt in veel talen voor. Vergelijk ook de mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest en de soep wordt niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend.

Tijd is geld

Alles moet steeds sneller en gehaaster, want verspilde tijd is verspild geld. Dit spreekwoord is waarschijnlijk – hoe kan het ook anders? – ontleend aan het Amerikaans-Engels. In Advices to Young Tradesman schrijft Benjamin Franklin: Remember that time is money (‘Onthoud dat tijd geld is’). Maar ook in de klassieke Oudheid leefde de gedachte al. Een leerling van Aristoteles schreef (vertaald uit het Grieks:) ‘een kostbare uitgave is de tijd’. In de Middeleeuwen werd het vooral als zondig beschouwd om je tijd te verkwisten. In een boek met spreuken uit de dertiende eeuw staat: let is regt dat al di’ tit vnse si Jnde dat wier nit verli’sen (‘Het is een plicht dat wij al de tijd die van ons is niet verliezen’). De materialistische betekenis is echter van veel later datum. De beeldspraak dat tijd geld is, is gemeengoed geworden in het normale taalgebruik. Zo kun je tijd investeren in iets en kan iets tijd kosten. Ook in andere talen is het spreekwoord bekend.

Zo de tronk zo het jonk

Zie de appel valt niet ver van de boom

Wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet ‘t onkruid bij een ander niet

Als je je met je eigen gebreken bezighoudt en deze probeert te verhelpen, heb je geen tijd om anderen te bekritiseren. En het geeft geen pas om kritiek op anderen te hebben, als je zelf ook niet zonder zonden bent. In een veertiende-eeuwse tekst komt het spreekwoord al voor: Menich wil wieden eens anders hof, dies met redenen bet stonde of, om sijns selfs hof te sien: hi souder quaet cruut uuttien (‘Menigeen wil wieden in de tuin van een ander, die daar met reden beter mee op zou kunnen houden, om naar zijn eigen tuin te. kijken: hij zou er onkruid uittrekken’). Een variant op dit spreekwoord is: veeg eerst voor uw eigen deur en dan voor die van uw buurman en ieder moet zijn eigen stoep vegen.

In een zestiende-eeuws spreekwoordenboek komt deze beeldspraak ook al voor: een yegelic kuysset vore zijn eyghen duere, so sullen alle de straten reyn sijn (‘iedereen maakt voor zijn eigen deur schoon, dan zullen alle straten schoon zijn’). De verschillende varianten komen in veel talen voor. Ook andere vormen van beeldspraak worden gebruikt, bijvoorbeeld in het Fries – dat ook de hier al genoemde varianten kent: dy’t in oar beskrobje wol, moat sels suver wêze (‘wie een ander een uitbrander wil geven, moet zelf schoon zijn’).

Al regent het varkens…: De herkomst van Nederlandse spreekwoorden
Cover.html
Txt_001.html
Outline.html
Txt_002.html
Txt_003.html
Txt_004.html
Txt_005.html
Txt_006.html
Txt_007.html
Txt_008.html