K – O

Als het kalf verdronken is, dempt men de put

Pas als het kwaad al geschied is, worden maatregelen genomen waarmee het voorkomen had kunnen worden. Het idee bestaat al sinds de klassieke Oudheid, maar helaas is er nog elke dag wel een reden om het spreekwoord te gebruiken. Quid juvat amisso daudere saepta grege (‘wat helpt het om de omheining te sluiten als de kudde verloren is?’), vroeg men zich vele eeuwen geleden al vertwijfeld af. In oudere Middelnederlandse versies verdrinkt er geen kalf, maar een kind. Aan het eind van de vijftiende eeuw bijvoorbeeld: als tkint verdroncken es so stoptmen den put. Op een schilderij van Pieter Bruegel de Oudere uit 1559 wordt het spreekwoord met het kalf echter al afgebeeld. Sommige overheden denken wél na voor het kalf of het kind verdronken is. Het stadsbestuur van Leeuwarden geeft het goede voorbeeld. In een tussen 1532 en 1537 uitgevaardigde verordening bevelen zij Dat ze bedect geholden werden (…) om alle quade ongel ucke van voordrencken off toe voorsmoren toe voormyden (‘dat ze [verwezen wordt naar putten en dergelijke] bedekt gehouden worden om alle erge ongelukken van verdrinken of stikken te vermijden’). Het kan dus wel…

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel

Onder het loerend oog van de kat houden de muizen zich gedeisd, maar zodra hij weg is, komen ze tevoorschijn en doen zich te goed aan al het voedsel dat ze kunnen vinden. Als er geen toezicht is, doet iedereen waar hij zin in heeft, wist men ook in de Middeleeuwen, en het beeld van katten en muizen werd in diverse talen gebruikt. Dum felis dormit, saliunt mures (‘zolang de kat slaapt, springen de muizen’), is een Middellatijnse variant. Of in het Middelnederlands uit de veertiende eeuw: alse de catte es van huus, dat dan rincleert [lees: riveleert] de muus (‘als de kat van huis is, dan is de muis uitgelaten’). Varianten op dit spreekwoord zijn: als het hek van de dam is, lopen de varkens in het koren en als het hek van de dam is, lopen de schapen de wei uit.

Als de katjes muizen, mauwen ze niet

Een kat die muizen wil vangen, houdt zich muisstil om zijn prooi niet te alarmeren. Zo ook iemand die bezig is met een zaakje waarmee hij goed kan verdienen. Hij zou wel gek zijn als hij anderen daarop attent zou maken! Het spreekwoord heeft echter nog een betekenis, die vaker gebruikt wordt: tijdens het eten wordt niet veel gepraat. Muizen wordt ook wel overdrachtelijk gebruikt als ‘smakelijk eten van iets lekkers’. In het Middelnederlandsch Woordenboek staat het citaat muset wel maer en mauwet niet (‘muis wel, maar mauw niet’), dat verklaard wordt als ‘eet wel met uw mond, maar spreek er geen kwaad mee’.

Een kat in het nauw maakt rare sprongen

Drijf een kat in een hoekje en hij zal alles doen om eruit te komen en daarbij de raarste sprongen maken. Ook mensen die in het nauw gedreven worden, kunnen vreemde dingen gaan doen. Een ghepraemde katte zal dwars door de vensters vlieghen, om ruymte te hebben (‘een gekwelde kat zal dwars door de vensters vliegen om ruimte te hebben’), wist men ook in de zeventiende eeuw. En dat lijkt erg op het Duitse spreekwoord: Eine gequalte Katze findet den Weg ins Freie, auch wenn das Fenster geschlossen ist (‘een gekwelde kat vindt de weg naar buiten, ook als het venster gesloten is’). Buiten het Nederlands, het Duits, het Afrikaans (’n benoude kat maak benoude spronge ) en het Fries (in kat yn ‘t nau makket rare sprongen ) komt het spreekwoord met de springende kat niet voor.

Keulen en aken zijn niet op één dag gebouwd

Sommige dingen hebben hun tijd nodig. Keulen en Aken zijn immers ook niet op één dag gebouwd. Noch Brugge en Gent, en Rome al helemaal niet. Roma non fuit una die condita (‘Rome is niet op één dag gebouwd’), is het Latijnse spreekwoord. En zelfs niet in een jaar, volgens een spreekwoordenboek uit 1550: Romen wordt op een Jaer niet ghebout. De varianten hebben naast elkaar bestaan, want hoewel de variant met Rome ouder is, werd in 1495 ook al genoteerd: Coelen en wart nyet ghemaect op eenen dach (‘Keulen werd niet in één dag gemaakt’). In 1568 worden Keulen en Aken tezamen genoemd: Colen en Aken waren op eenen dach niet ghemaect, terwijl in 1636 Rome nog genoemd wordt: Roomen, zijnde nu zoo oud, Wiert niet op eenen dag ghebout (‘Rome, dat nu zo oud is, werd niet in één dag gebouwd’). In het Duits luidt het spreekwoord Aachen und Köln sind nicht an einem lage gebaut (‘Aken en Keulen zijn niet in één dag gebouwd’). In het Engels wordt verwezen naar Rome: Rome was not built in a day (‘Rome werd niet in een dag gebouwd’). Maar de Fransen hebben natuurlijk hun eigen variant: Paris ne s’est pas fait en un jour (‘Parijs is niet in één dag gebouwd’).

Kinderen en dronkaards zeggen de waarheid

Kleine kinderen hebben er nog geen benul van dat dingen die zij als pure observatie constateren, kwetsend kunnen zijn voor andere mensen. ‘Kijk nou, mamma! Dat is een dikke meneer,’ brullen ze ongegeneerd door de supermarkt, een ernstig gegeneerde moeder met zich meeslepend. Bij dronkaards is de beleefdheidsfunctie die ons ervan weerhoudt te zeggen wat we denken, tijdelijk uitgeschakeld. In vino veritas is een Latijns spreekwoord dat nog steeds gebruikt wordt: ‘in de wijn is de waarheid’. In het Middelnederlandse Bouc van Seden (‘boek van zeden’) staat het uitgebreid vermeld: Wilt u weten heymelichede der dingen, kindre ende sotten mede ende dronckaaerts, eic so hijt peinst werpt huut zijn woort ongheveinst (‘Als je geheimen wilt weten over dingen: kinderen en ook zotten en dronkaards, ieder zegt wat hij denkt (‘gooit zijn woord eruit’) zonder te veinzen’). In vele talen is deze wijsheid tot spreekwoord geworden.

Een kinderhand is gauw gevuld

Een klein handje is snel vol, en met een handvol is een kind tevreden. Het spreekwoord wordt vaak gekscherend door en over volwassenen gebruikt die met iets kleins tevreden zijn. Is D66 blij met de gekozen burgemeester? Achossie, een kinderhand is snel gevuld. Als je het in het Latijn zegt, klinkt het misschien wat minder knullig: manus puerorum facile implentur (‘kinderhanden worden makkelijk gevuld’). In de Middeleeuwen gebruikte men het spreekwoord ook al: kinder hant is ghering gevult. De Engelsen drukken zich iets anders uit, maar niet minder vertederend. Zij noemen het a little bird is content with al little nest (‘een kleine vogel is tevreden met een klein nest’).

Van een kale kip kun je geen veren plukken

Bij wie niets heeft, valt ook niets te halen. Vooral in de periode dat de blauwe enveloppen weer op de mat vallen, wordt dit spreekwoord verontwaardigd gebezigd. Maar al lang voor de blauwe enveloppen bestonden, leefde deze gedachte. In de klassieke Oudheid werd genoteerd: an ingnoras (…) nudum nee a decem palaestritis despoliari posse? (‘weet je dan niet dat een naakte nog niet door tien worstelaars uitgekleed kan worden?’). En met een vergelijking die meer op onze kale kip lijkt: difficile est calvum evellere (‘het is moeilijk een kaalkop de haren uit te trekken’), of in het Middelnederlands: tes teghen den bloten quaet haer te plocken (‘het is bij de kale lastig haar uit te trekken’). Een ander beeld dat men in die tijd gebruikte, was het kammen van iemand zonder haar. Cats schreef bijvoorbeeld: ‘t is quaet kammen daer geen hayr en is (‘het is lastig kammen waar geen haar is’). In het hedendaags Nederlands wordt nog een andere variant gebruikt: van een kikker kun je geen veren plukken. Al deze beelden komen terug in vergelijkbare spreekwoorden in verschillende talen. Een laatste beeldspraak is het wringen van vocht uit een steen. Zo zeggen de Engelsen bijvoorbeeld: you can’t get blood out of a stone (‘je kunt geen bloed uit een steen krijgen’). Ook variëren zij op geheel eigen wijze op het thema van de kaalkop: it is very hard to shave an egg (‘het is erg moeilijk om een ei te scheren’).

Wie het kleine niet eert, is het grote niet weert

Als je niet tevreden bent met kleine dingen en er niet zuinig mee omgaat, verdien je het niet iets waardevollers te krijgen. Vooral als vrolijke uitroep van iemand die een klein muntje op straat heeft gevonden en het tevreden in zijn zak steekt. In de zestiende eeuw zei men al wye tcleyne versmaet die en sal tgroote niet hebben (‘wie het kleine versmaadt, zal het grote niet hebben’). Omgekeerd werd ook gezegd: diet cleen neemt es des groten te bat waert (‘wie het kleine neemt, is het grote des te meer waard’). Wat de Engelsen zeggen, sluit aan bij ons gebruik van het spreekwoord bij het vinden van wat kleingeld op straat: he that wilt not stoop for a pin will never be worth a pound (‘hij die niet wil bukken voor een pin (een klein muntje) wordt nooit een pond waard’).

Kleren maken de man

Omdat mensen je vaak beoordelen op je uiterlijk, kun je je maar beter goed kleden. Het is een spreekwoord dat uit het klassiek Latijn is overgenomen. Vestis virum facit (‘kleren maken de man’) zei men toen. In de zestiende eeuw werd gezegd: de cleederen maken den man, diese heeft doese aen (‘de kleren maken de man, wie ze heeft kan ze maar beter aandoen’). De Engelsen zijn het hiermee eens, en beleefd geven zij hun kleermaker een compliment: the tailor makes the man (‘de kleermaker maakt de man’). In verschillende talen wordt de vergelijking gemaakt met vogels met mooie veren, bijvoorbeeld in het Fries: moaie fearren meitsje moaie fügels (‘mooie veren maken mooie vogels’).

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens

Het is maar waar je aan hecht. Sommige mensen kunnen bijvoorbeeld niet slapen zonder het getik van hun eigen wekker. Het vakantiewekkertje tikt ook wel, maar anders. Nee, zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. Het eigen bed is trouwens ook veel zachter en het eten…Ach, paella is best lekker hoor, maar na twee weken wil je wel weer eens een lekkere slavink. Tikkende klokjes waren er in het oude Rome nog niet, maar heimwee wel. Nullus est locus domestica sede jucundior (‘geen plek is aangenamer dan de eigen vertrouwde omgeving’). Daheim ist der Himmel blauer (‘thuis is de hemel blauwer’), verzuchten de Duitsers. Terwijl de Spanjaard tevreden zegt: chica es mi casilla, pero vale mas que toda Sevilla (‘klein is mijn huisje, maar het is veel meer waard dan heel Sevilla’). Zie ook: oost west, thuis best.

Je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt

De eerste koe die een haas vangt, moet nog geboren worden, maar misschien…ooit…Je kunt natuurlijk altijd blijven hopen. Onverwachte dingen kunnen soms toch nog gebeuren. In de zeventiende eeuw had men er echter weinig vertrouwen in: ‘t is enckel raes, te vanghen met de koe een haes (‘het is enkel onzin om met de koe een haas te vangen’).

Enige decennia later wordt het tegendeel gemeld: oock is ‘t mee al waer bevonden, dat een haes voor snelle honden afgeloopen vrij en los, is gevangen van een os (‘ook is het al waar gebleken dat een haas, die aan snelle honden ontsnapt was, gevangen is door een os’). Het kan dus zomaar gebeuren. De Friezen weten trouwens wel hoe: in ko kin wol in hazze fange, as hja der mar op wadet (‘een koe kan wel een haas vangen, als ze er maar op trapt’). Maar dat telt niet. Zie ook een dubbeltje kan raar rollen.

Men noemt geen koe bont of er is wel een vlekje aan

Een bonte koe is een koe met vlekken. Als een koe bont genoemd wordt, is dat dus omdat ze minstens één vlek heeft. Zo zal het dan ook wel met mensen zijn: als iemand een leugenaar genoemd wordt, zal hij wel een keer gelogen hebben. Als er een gerucht over iemand gaat, zal er wel een reden voor zijn. Dit idee leefde ook al in de klassieke Oudheid. Numquam temere tinniit tintinnabulum (‘nooit begon een klokje zomaar te klepperen’). In het Middelnederlands zei men: men en heetgheen koe blare si en heeft een wit hooft (‘men noemt geen koe een blaarkoe [een blaar is een witte plek op de kop, een bles] of ze heeft een wit hoofd’). Common fame is seldom to blame (‘wat door het volk gezegd wordt, is zelden te bekritiseren’), zeggen de Engelsen. Iedereen weet het: waar rook is, is vuur. Een soortgelijk spreekwoord luidt: er is geen koe zo zwart of er is wel een vlekje aan. Dat betekent dat zelfs effen zwarte koeien nog wel een klein vlekje hebben. Met andere woorden: niemand is volmaakt.

Het zijn niet allen koks die lange messen dragen

Hoewel alle koks lange messen dragen, is niet iedereen die een lang mes draagt een kok. Integendeel! Door uiterlijk moet je je niet laten misleiden. Er zijn veel varianten op dit spreekwoord, bijvoorbeeld het zijn niet allen apostelen die wandelstokken dragen en het zijn niet allen monniken die zwarte kappen dragen (zie aldaar voor meer informatie). De variant met de koks komt al in de zestiende eeuw voor: Ten sijn niet all guede koken, die langhe messen draeghen (‘het zijn niet allen goede koks die lange messen dragen’). Ook in het Latijn bestaat deze variant: non coquus semper, cui longus culter adhaeret (‘hij is niet altijd kok, aan wie een lang mes hangt’). In een uitgebreider spreekwoord worden meer vergelijkingen gemaakt: non coquus ex longo cultro nee virgo probatur dependente coma nee clericus ampla corona (‘een kok wordt niet aan een lang mes, een maagd niet aan hangend haar en een geestelijke niet aan een tonsuur beoordeeld’). De vergelijkingen die in verschillende talen een rol spelen, zijn talrijk. Nog een Engels voorbeeld tot besluit: all Stuarts are not sib to the king (‘niet alle Stuarts zijn familie van de koning’).

Wie het eerst komt, het eerst maalt

In de vroege Middeleeuwen werden in keuren allerlei regels vastgelegd waar bepaalde beroepsgroepen (de gilden ) zich aan moesten houden. Heel bekend zijn de lakenkeuren, met alle regels voor het ambacht van lakenwever. Ook de molenaars hadden hun eigen wetten. Om geruzie bij de molen en oneerlijke concurrentie te voorkomen, werd wettelijk vastgelegd dat degene die als eerste bij de molen arriveerde, als eerste zijn graan kon laten malen, of, zoals men in die tijd zei: voren comt, voren maelt (‘eerst komt, eerst maalt’). Deze oude verordening wordt nog steeds gebruikt om te zeggen dat degene die ergens als eerste is, als eerste geholpen wordt. Het spreekwoord doet vooral dienst om consumenten aan te sporen er snel bij te zijn, bijvoorbeeld als een supermarktketen een partij goedkope breedbeeldtelevisies van de hand doet of als het de Rolling Stones behaagt ons land met een concert te vereren.

De kost gaat voor de baat uit

Om winst te maken, moet je eerst kosten maken. Baat is de opbrengst. Tegenwoordig wordt baat nog maar zelden gebruikt. We kennen het eigenlijk alleen nog uit dit spreekwoord en uit de kosten-batenanalyse. Het werkwoord baten kennen we nog wel. In de uitdrukking baat het niet, dan schaadt het niet komt het voor, maar ook in gewone taal kan het nog gebruikt worden. Nog een familielid van baat is batig, in de woordgroep batig saldo. Het betekent Voordelig’ en de woordgroep betekent ‘voordelig overschot bij het afsluiten van een balans’.

Het spreekwoord is een vertaling van het Latijnse necesse est facere sumptum, qui quaerit lucrum (‘wie winst wil maken, moet eerst uitgaven doen’).

De kruik gaat zolang te water tot ze barst

Met het te water gaan van de kruik wordt bedoeld het vullen van de kruik in een put. De rand van de put is hard en de kruik is breekbaar. Je kunt de kruik net zo lang blijven vullen tot deze een keer tegen de rand stukslaat. Wat dit spreekwoord uitdrukt, isdat je iets gevaarlijks net zo lang kunt blijven doen tot het misgaat. Het spreekwoord komt al voor in Reinaerts historie: So langhe gaet te water die cruuc, dat si breed ende valt aen sticken; ie waen die cruuc, die ons so dicke heeft bedroghen, haest sel breken (‘zo lang gaat de kruik te water tot ze breekt en aan stukken valt; ik denk dat de kruik, die ons zo dikwijls heeft bedrogen, bijna zal breken’). Een andere manier om hetzelfde uit te drukken, is de vergelijking met een insect dat zolang om de vlam danst tot het zijn vleugels verbrandt. In het Nederlands zegt men dan: de mug vliegt net zolang om de kaars tot hij zijn vleugels zengt. Beide varianten komen in veel talen voor. Het Fries kent nog een ander spreekwoord met dezelfde strekking: it giet salang’t it fuotten bat (‘het gaat zolang het voeten heeft’).

Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in

Wie een ander via een list probeert te benadelen, wordt er zelf het slachtoffer van. Het spreekwoord klinkt struikroverachtig en doet misschien aan Robin Hood denken, maar het is ontleend aan de bijbel, waar de vermaning op verschillende plaatsen voorkomt. In Psalmen 7:16 staat bijvoorbeeld Hij delft een kuil en graaft die uit, maar valt zelf in de groeve die hij maakte. Het spreekwoord wordt al eeuwenlang in onze taal gebruikt. Uit circa 1475 stamt het volgende citaat: Si groven voor mijn aensicht een cule ende si vielen daer in (‘ze groeven voor mijn ogen een kuil en ze vielen daarin’). De kuil uit het spreekwoord is oorspronkelijk een valkuil die meestal gegraven werd om grotere dieren te vangen, maar soms ook om mensen in de val te lokken. In de klassieke Oudheid werd een soortgelijk beeld gebruikt. Ovidius schreef: in laqueos, quos posuere, cadunt (‘in de strikken vallen degenen die ze gezet hebben’). Het spreekwoord met de kuil is wijdverbreid en ook de strik wordt in verschillende talen gebruikt.

Beter laat dan nooit

Als verontschuldiging van iemand die veel te laat met iets is, of als verzuchting van iemand die iets aanvaardt waarop hij veel te lang heeft moeten wachten, wordt een spreekwoord gebruikt dat gebaseerd is op een zin van Titus Livius uit Ab Urbe Condita: petius sero quam nunquam (‘beter laat dan nooit’). In de zestiende eeuw is het opgetekend in een spreekwoordenboek als tis beter tontijde dan nummermeer (‘het is beter op een ongeschikt moment dan nooit’). Dit woord tontijde is een samentrekking van te en ontijde, het woord ontij dat wij nog kennen uit de uitdrukking bij nacht en ontij. Ontij is een ongeschikt moment en met name een ongeschikte tijd van de dag, namelijk als het donker is en er gevaar te vrezen valt.

Wie het laatst lacht, lacht het best

Wie te vroeg juicht, of de huid verkoopt voor de beer geschoten is, moet zich realiseren dat wie het laatst lacht, het best lacht, want het eerste gewin is kattengespin, kortom: it ain’t over ‘till the fat lady sings (‘het is pas voorbij als de dikke dame gezongen heeft’). Het tij kan altijd nog keren, dus het is verstandig om nog even te wachten met lachen. Pas als alles voorbij is, is duidelijk wie er werkelijk reden heeft om blij te zijn. In de zestiende eeuw zei men soe wel lacht hij die naelacht als die voere lacht (‘wie achteraf lacht, lacht zo goed als wie van tevoren lacht’). In de achttiende eeuw wordt bij een vrijwel gelijkluidend spreekwoord een uitgebreide verklaring gegeven: Die na lachen, lachen zo wel als die voor lachen. Het voor lachen is dikwyls ontydig en ongegrond. Omdat ‘er wel een hinkende bode achter aan komt, waar door het lachen schreyen word. Maar die na lachen, verheugen zich over de goede uitkomst der zaak tot hun geluk, en belachen de belachers. Dit lachen is best. In de uitleg die wordt gegeven, wordt nog een ander spreekwoord aangehaald: de hinkende bode komt achteraan. Dit tegenwoordig niet meer zo gebruikelijke spreekwoord verwijst naar het gebruik dat een bode die goed nieuws bracht, beloond werd, terwijl de slechtnieuwsbrenger niets kreeg. De bode met het slechte nieuws kwam dus als laatste, omdat hij geen haast had om zijn beloning in ontvangst te nemen. De ontvangers van goed nieuws moeten daarom niet te vroeg juichen: het slechte nieuws kan nog volgen.

Vele laatsten zullen de eersten zijn

Zie vele eersten zullen de laatsten zijn.

In het land der blinden is eenoog koning

De gedachte dat onder domme mensen degene die een klein beetje meer weet als slim wordt beschouwd, komt al in de klassieke Oudheid voor. Het spreekwoord is opgetekend in het Grieks, waar niet wordt verwezen naar een blinde, maar naar iemand met een oogaandoening, een leepoog (‘druipend oog’). In het Middeleeuws Latijn lijdt de koning aan een andere kwaal: inter caecos regnat strabus (‘onder de blinden regeert de schele’) en ook in een zestiende-eeuwse Nederlandse tekst is de koning scheel: de scheluwe is een coninck onder de blinden (‘de schele is een koning onder de blinden’). Het zijn in verschillende talen echter voornamelijk de eenogen die het tot koning schoppen. In dezelfde zestiende-eeuwse tekst als hiervoor komt ook het volgende spreekwoord voor: In ‘t Landt der Blinden, is Koppen een-oogh Koning (‘in het land der blinden is haan eenoog koning’). Het spreekwoord heeft overigens niet alleen op domme mensen betrekking, maar ook op leken: als bijvoorbeeld binnen een bedrijf niemand verstand heeft van een bepaald onderwerp, wordt degene die er een klein beetje vanaf weet als deskundige gezien. Een verering die sommigen zich maar al te graag laten aanleunen.

Ledigheid is des duivels oorkussen

Nietsdoen kan tot allerlei kwaad leiden. Godvruchtige mensen houden vast aan ora et labora (‘bid en werk’), zodat zij niet in verleiding zullen komen, maar bij mensen die luieren, voelt de duivel zich prettig. Hij maakt het zich gemakkelijk en broedt dan allerlei kwade plannetjes uit. Ledigheid, letterlijk ‘leegheid’, komt van ledich, dat oorspronkelijk ‘vrij, ongehinderd’ betekende. Uit die betekenis ontwikkelde zich de betekenis ‘vrij, niet werkend, niets doend’. Deze betekenis zien we ook terug in de uitdrukking zich onledig houden met iets ‘zich bezighouden met iets’. Onledig betekent zoiets als ‘niet niet-werkend’, dus ‘werkend, bezig’. In een zeventiende-eeuwse tekst vinden we een verwante aansporing tot werkzaamheid terug: Ledigheydt beroest het ijser (‘ledigheid beroest het ijzer’). Van nietsdoen gaat het ijzer roesten. Zie ook rust roest. Een oorkussen is het kussen waarop je met je oor rust, het hoofdkussen. In de zestiende eeuw werd opgetekend: een ledich mensch is een pluemkussen des viants (‘een ledig mens is een verenkussen van de vijand’). De duivel werd in die tijd zelden met name genoemd, maar meestal omschreven. De vijand was een gebruikelijke aanduiding. Soortgelijke spreekwoorden zijn in verschillende talen te vinden. In het Frans zegt men bijvoorbeeld: une tête oisive est l’atelier du diable (‘een lui hoofd is de werkplaats van de duivel’).

Eerst gedaan en dan gedacht heeft menigeen veel leed gebracht

Als je niet nadenkt voor je wat doet, kun je in de problemen komen. Sine consilio nihil facias, et post factum non paenitebis (‘onderneem niets zonder overleg, dan behoef je je daden niet te berouwen’), zei men al in het Latijn. Het rijmende spreekwoord eerst gedaan en dan gedacht heeft menigeen veel leed gebracht is vrij recent; in het Woordenboek der Nederlandsche Taal en in het spreekwoordenboek van Harrebomée uit 1870 komt het nog niet voor. Een bekendere variant is bezint eer ge begint. Of zoals de Spanjaarden het zeggen: antes que te cases, mi ra lo que haces (‘voor je gaat trouwen, denk na wat je doet’). Want haastige spoed is zelden goed.

Het moet uit de lengte of uit de breedte komen

Om een stuk stof zo zuinig mogelijk te snijden, worden de panden van het te naaien kledingstuk als een soort puzzel op de stof gelegd, leder pand dat wordt neergelegd, doet ofwel een aanslag op de lengte, ofwel op de breedte van de stof. Dit beeld wordt gebruikt voor kosten die gemaakt moeten worden en die op de een of andere manier ergens uitgespaard of gewonnen moeten worden. In een zeventiende-eeuwse klucht komt de volgende passage voor: Men houd kostelijck huys, en men speult vast alle dagh moy weer. Evenwel vrienden soo moet het van de langhte of van de briete komen (‘Men houdt er een duur huishouden op na en men speelt steeds alle dagen mooi weer. Evenwel, vrienden, moet het uit de lengte of uit de breedte komen’).

Lest best

Kort maar krachtig: de laatste is de beste. Lest is de overtreffende trap van het verouderde woord lat, dat oorspronkelijk ‘traag’ betekende. In het Zweeds komt dit woord nog voor in de betekenis ‘lui’. De overtreffende trap van lat is letst, wat omwille van de uitspraak vereenvoudigd is tot lest. Lest heeft dus als oorspronkelijke betekenis ‘traagst’, maar werd vooral gebruikt in de betekenis ‘de traagste van een reeks personen of zaken’ en dus ‘de laatste’. Door deze betekenisovereenkomst wordt lest gevoeld als overtreffende trap van laat. In het hedendaags Nederlands komt lest niet meer voor. Alleen in vaste uitdrukkingen als ten lange leste wordt het nog gebruikt. Ook kennen verschillende dialecten lest nog.

Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel

Liegen heeft geen zin, want de waarheid komt altijd aan het licht. Het spreekwoord komt sinds de zeventiende eeuw in het Nederlands voor. Cats schreef bijvoorbeeld: Al is de leugen wonder snel, De waarheyt achterhaalt ze wel. Ook zei men wel leugens hebben korte benen, om uit de drukken dat ze altijd ingehaald worden door de waarheid, bijvoorbeeld in een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek: De ouden zeiden ook: de leugen heeft korte beenen, de waarheid achterhaalt ze. Dit spreekwoord komt ook voor in het middeleeuws Latijn: mendacia curta semper habent crura (‘leugens hebben altijd korte benen’). In verschillende talen wordt dezelfde vergelijking gemaakt. De Fransen zeggen Ie menteur ne va pas loin (‘de leugenaar komt niet ver’), de Duitsers zeggen die Lüge mag noch so geschwind sein, die Wahrheit holt sie ein (‘de leugen kan nog zo snel zijn, de waarheid haalt haar in’), de Engelsen weten though a He be swift, the truth overtakes is (‘hoewel de leugen snel is, haalt de waarheid haar in’) en het Spaans kent verschillende varianten, waaronder mas presto se coge al mentiroso que al cojo (‘sneller pakt men een leugenaar dan een manke’). Zie ook eerlijk duurt het langst.

Wie dan leeft, die dan zorgt

‘Sparen voor later? Ach, wie dan leeft, die dan zorgt,’ klinkt het zorgeloos. En dat is niet altijd zo’n gekke instelling, want de mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest en bovendien komt dat lijden maar zelden opdagen, dus geen zorgen voor de dag van morgen. In Mattheus 6:34 staat: Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. In dit bijbelvers gaat het om het geestelijk welzijn; tegenwoordig is het spreekwoord vooral van toepassing op praktische zaken. Vrij onevangelisch, maar wel met dezelfde strekking is de Friese variant: dan skyt der wol wer in fügeltsje dat no noch gjin kont hat (‘dan schijt er wel weer een vogeltje dat nu nog een kont heeft’).

De liefde van de man gaat door de maag

Mannen zijn zo eenvoudig: als ze maar iedere dag een lekkere warme maaltijd krijgen, houden ze van hun vrouw. Maar zouden andersom vrouwen door keukenprinsen te betoveren zijn, of zouden ze te veel afgeleid worden door het tellen van calorieën? In het Duits en het Fries zegt men letterlijk vertaald hetzelfde, de Engelsen zeggen the way to a man’s heart is through his stomach (‘de weg naar een mans hart is door zijn maag’) en de Fransen drukken het wat poëtischer uit: Ie flambeau de l’amours’allume à la cuisine (‘de fakkel van de liefde ontbrandt in de keuken’).

Liefde is blind

Wie verliefd is, ziet de gebreken van zijn geliefde niet. Plato zei het al: ‘hij die lief heeft, wordt blind met betrekking tot het voorwerp zijner liefde’ en in het Latijn werd een uitgebreide vergelijking gemaakt: quisquis amat cervam, cervam putat esse Minervam, quisquis amat ranam, ranam putat esse Dianam, quamvis foedatur, cuivis placet id, quod amatur (‘wie verliefd is op een hinde, denkt dat de hinde Minerva is, wie verliefd is op een kikker, denkt dat de kikker Diana is; hoe lelijk het ook is, aan een ieder die bemint, behaagt wat bemind wordt.’). In Der minnen loep van Dirc Potter, uit de vijftiende eeuw, is te lezen: Minne is een lastelicguet: wye minne draecht in sinen moet, die laet alle dinghe varen ende volghet slechs der minnen scharen: die minne maect hem alsoo mat, dat hi en weet noch dit noch dat; minne is blint (‘Liefde is een lastig goed: wie liefde draagt in zijn gemoed, die laat alle dingen varen en volgt slechts het leger van de liefde: de liefde maakt hem zo machteloos dat hij niets meer weet; liefde is blind.’). Het spreekwoord is bekend in vele talen.

Oude liefde roest niet

Een hele generatie begin-dertigers kan dit spreekwoord niet horen zonder direct te gaan zingen: Oude liefde roehoest niet, oehoehoe, maar verdwijnt net zoals jij, want in 1984 scoorde V.O.F, de Kunst een hit met deze tekst als refrein. Het idee dat oude liefdes nooit helemaal overgaan, bestond echter al in de klassieke Oudheid: difficile est longum subito deponere amorem (‘het is moeilijk om een oude liefde plotseling op te geven’). In de Middeleeuwen werd in het Latijn voor het eerst de roestige beeldspraak genoteerd: vetus amor non sentit rubiginem (‘oude liefde merkt roest niet op’). Roesten wordt in dit spreekwoord gebruikt als beeld voor ‘slijten, minder worden’. Vergelijkbaar is het Middel-hoogduitse citaat alt schuit (…) rostet niht (‘oude schuld roest niet’), met de strekking dat oude schulden niet minder worden, maar blijven bestaan. Varianten op oude liefde roest niet komen in verschillende talen voor.

De laatste loodjes wegen het zwaarst

Bij het wegen werd vroeger gebruikgemaakt van een balans waarop het te wegen voorwerp op de ene schaal geplaatst werd, die in evenwicht gebracht moest worden door gewichten op de andere schaal te leggen. Hierbij werkte men van groot naar klein: eerst werden de grote gewichten in de schaal gelegd tot de balans grofweg in evenwicht was en daarna werd het gewicht nauwkeurig gemeten door kleine gewichtjes in de schaal te leggen, tot het exacte evenwicht bereikt was. Deze gewichtjes werden loodjes genoemd. En hoewel de laatste loodjes de lichtste loodjes waren, wogen ze het zwaarst, dat wil zeggen: ze gaven de doorslag. Vergelijk het woord zwaarwegend, dat ‘van groot belang’ betekent.

In het Fries en het Afrikaans wordt dezelfde beeldspraak gebruikt om uit te drukken dat het laatste deel van het werk vaak het moeilijkst is. In andere talen wordt het op andere manieren uitgedrukt, bijvoorbeeld in het Engels: the last mile is the longest (‘de laatste mijl is de langste’), in het Frans: Il n’y a rien de plus difficile a écorcher que la queue (‘er is niets moeilijker dan de staart te villen’) en het in Duits: Man kommt oft leichter über den Hund als über den Schwanz (‘men komt vaak makkelijker over de hond dan over de staart’).

Een gewaarschuwd man telt voor twee

De vorm een gewaarschuwd man telt voor twee is vrij modern. Vóór de twintigste eeuw zei men een gewaarschuwd man is er twee waard. Wie gewaarschuwd was, zou dus zo goed opletten als twee personen dat samen zouden doen. Een variant op deze spreekwoorden is gewaarschuwd is half gered, terwijl de Engelsen zeggen forewarned is forearmed ‘vooraf gewaarschuwd is vooraf gewapend’. Wat al deze spreekwoorden ons duidelijk maken, is dat iemand die gewaarschuwd is voor een bepaald gevaar, extra goed oplet. Een gewaarschuwd man kan overigens ook een vrouw zijn: een gewaarschuwd m⁄v telt voor twee.

Een man een man, een woord een woord

Dit spreekwoord stamt uit de tijd dat veel afspraken mondeling werden gemaakt. Je moest degene met wie je iets afsprak op zijn woord kunnen vertrouwen. Als je je woord gaf, moest je wel je woord houden. En wie een mondelinge afspraak niet nakwam, brak zijn woord. Ook kon je vroeger iemand zijn woord teruggeven. Iemand die iets beloofd had, hoefde zich daar dan niet meer aan te houden, zoals blijkt uit dit citaat uit 1882: Da Costa had mij mijn woord teruggegeven. Zijn Kristendom was niet meer geheim, maar mocht niet verbreid worden dan waar het pas gaf. Het woord in dit spreekwoord en deze uitdrukkingen is dus een belofte en de man is een man van eer. Een man een man, een woord een woord wil zeggen dat als een man een man van eer is, zijn woord een belofte is die je kunt vertrouwen. Het vleugje vrouwonvriendelijkheid in het spreekwoord – want zou het woord van een vrouw misschien niet goed genoeg zijn? – wordt in een andere variant op ondubbelzinnige wijze duidelijk gemaakt: zijn woord houden als een vrouw ‘zijn belofte niet nakomen’.

Bij het scheiden van de markt, leert men de kooplui kennen

Het scheiden van de markt is het moment waarop de kooplieden aan het einde van de marktdag uit elkaar gaan. In de Middeleeuwen was het gebruikelijk dat aan het einde van de marktdag alle aankopen en verkopen verrekend werden. Om ervoor te zorgen dat iedereen zich daaraan zou houden, werd er vaak wettelijk vastgelegd dat vóór het scheiden van de markt alle betalingen naar behoren afgerond moesten zijn. Dit is bijvoorbeeld in deze verordening uit het eind van de dertiende eeuw te lezen: So wie die garen coept binden scependoeme van brucghe, ende vercoept jn die marct, dat garen moet hie betalen eer hiet vord vercoept eer de marct sceed vanden gaerne die hier jeghen dade verbuerde x s. (‘Wie garen koopt binnen het schependom van Brugge en dat verkoopt op de markt, moet het garen betalen voor hij het verder verkoopt voordat de garenmarkt scheidt (‘afgelopen is’); wie zich hier niet aan houdt, moet tien schellingen boete betalen.’) Bij het scheiden van de markt en het regelen van de betalingen kwam het ware karakter van de kooplui pas aan het licht. De joviale handelaar van wie je een uur geleden nog een koe had gekocht, kon weleens een onbetrouwbare schraper blijken. Daarom gebruikt men dit spreekwoord nu om te zeggendat je iemands ware karakter pas leert kennen als het er werkelijk op aankomt.

Vroeger gebruikte men ook wel een variant op dit spreekwoord: bij het scheiden van de markt, ziet men de beestjes. Wanneer je aan het einde van de marktdag betaald had, kon je de dieren die je gekocht had pas echt goed bekijken en zien of je waar voor je geld had gekregen.

De meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist

Dit spreekwoord is bedacht door de schrijver Anthony Christiaan Winand Staring (1767-1840) als epigram of puntdicht. Epigrammen of puntdichten zijn zeer korte gedichtjes, meestal met een moraal of een grappige inhoud, waar vaak een afbeelding bij hoort. Een ander epigram van Staring heeft dezelfde strekking: de rijpe kennis kennis hoort, de onrijpe neemt het woord. Een ouder spreekwoord met deze betekenis was: de jongste schepen velt het vonnis. In het Duits zegt men nog steeds die jüngste Schoften fallen das Urteil (‘De jongste schepenen vellen het vonnis’). Al deze spreekwoorden zeggen hetzelfde: de jongeren denken het beter te weten dan de ouderen. En dan vooral doordat ze minder goed hebben nagedacht.

De mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest

De mens lijdt het meest van het lijden dat hij vreest, maar nimmer op komt dagen; zo heeft hij meer te dragen, dan God te dragen geeft. Zo luidt de uitgebeide versie van dit spreekwoord. Het is een uitermate verstandig spreekwoord, dat waarschuwt dat je je van tevoren niet te druk moet maken over dingen waar je bang voor bent, omdat je je dan alleen maar ellendig voelt, terwijl je angsten vaak niet eens uitkomen. In een boek met spreuken uit de dertiende eeuw komt deze wijsheid al voor: Want man vntsiit vi°le sake die nummer en gescin, nu° si also dat geualle als du v°ntsies, so°ne helpt di din druuen nit. vor die tit dat die sake geuallen is. inde dan air irst so cwmps du tide gnu°g als die sake geuallen is (‘Want men vreest veel zaken die nooit geschieden; nu is het het geval dat als je vreest, dat die droefheid je niet helpt voor de tijd dat de zaak gebeurd is. En als de zaak dan gebeurd is, dan krijg je tijd genoeg’). Het heeft geen zin om van tevoren al in zak en as te gaan zitten. Als er iets vervelends gebeurt, dan kun je er altijd nog over gaan treuren. Wie dan leeft, die dan zorgt! Vergelijk ook de soep wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend.

De mens wikt, god beschikt

In de bijbel, Spreuken 16 vers 1, staat te lezen: Het hart des mensen overdenkt zijn weg; maar de Here stiert zijn gang. Het spreekwoord De mens wikt, God beschikt is hier een krachtige samenvatting van, die bovendien rijmt. Op een gelijksoortige manier is deze wijsheid in het Engels, Frans en Duits verwoord: man proposes, God disposes (‘de mens stelt voor, God beschikt’); l’homme propose, Dieu dispose (‘de mens stelt voor, God beschikt’); der Mensch denkt, Gott lenkt (‘de mens denkt, God bepaalt’). Het werkwoord wikken kennen we ook uit de uitdrukking na lang wikken en wegen (‘na lang nadenken’). Wikken betekent oorspronkelijk hetzelfde als wegen, namelijk ‘het gewicht van iets bepalen’. Hier wordt het overdrachtelijk gebruikt om te zeggendat je iets van verschillende kanten bekijkt en over de voor- en nadelen nadenkt. Maar je kunt wikken wat je wilt; alles kan anders gaan dan je denkt. En sommige mannen verzuchten regelmatig: de man wikt, de vrouw beschikt.

Ieder zijn meug

Meug is een afleiding van mogen, in de betekenis ‘leuk vinden; graag willen’. Deze betekenis van mogen komt nog voor in zinnen als ik mag graag ‘s-avonds nog een ommetje maken en in het speciale gebruik iemand (niet) mogen ‘iemand (niet) aardig vinden’. Met ieder zijn meug zeg je dat je iedereen datgene wat hij leuk vindt, gunt. Soms wordt het spreekwoord gecompleteerd met de toevoeging ieder zijn meug, zei de boer – en hij at paardenkeutels voor vijgen. Of, zoals in een idioomwoordenboek van het Antwerps dialect uit het begin van de twintigste eeuw vermeld staat: ieder zijn meug, zee ‘t ventje, en ‘t had ‘ne mol op zijn brood liggen.

Het middel is soms erger dan de kwaal

De Romeinen constateerden al dat een geneesmiddel soms bijwerkingen had die erger waren dan de kwaal zelf. Seneca schreef in de eerste eeuw na Christus: Graviora quaedam sunt remedia periculis (‘Sommige middelen zijn erger dan de kwaal’). En niet alleen geneesmiddelen kunnen vervelende bijwerkingen hebben: de methode die je gebruikt om een probleem op te lossen, heeft soms meer nadelen dan het probleem zelf. Ook in andere talen kent men dit dilemma. In het Engels zegt men: the remedy may be worse than the disease (‘het middel kan erger zijn dan de kwaal’) en in het Duits: Arznei ist oft schadlicher als die Krankheit (‘het geneesmiddel is vaak erger dan de kwaal’). De Fransen constateren eveneens: Ie remede est pi re que Ie mal (‘het geneesmiddel is erger dan de kwaal’) en in het Spaans idem: el remedio es peor que la enfermedad (‘het geneesmiddel is erger dan de kwaal’).

Beter hard geblazen dan de mond gebrand

In een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek staat het op rijm: ‘t Is beter blaezen ‘t aller stond, Als dat men heel verbrand syn mond. Dit spreekwoord roept het beeld op van heet voedsel, waarop je beter flink kunt blazen dan dat je je mond eraan verbrandt. De neutrale interpretatie hiervan is dat je door voorzichtig te zijn veel ellende kunt voorkomen. Je zou ook kunnen zeggen dat het zelfs beter is om veel onnodige drukte te maken om ellende te voorkomen, dan dat je die ellende moet meemaken.

Overigens – dit geheel terzijde – is het volgens de regels van de etiquette zoals die rond 1290 opgetekend werden helemaal niet beleefd om op je eten te blazen: Ne blaes oec niet op tijn eten. Het ware onnere mochtment weten (‘Blaas ook niet op je eten, want het zou een schande zijn als men dat te weten zou komen!’).

Gelijke monniken, gelijke kappen

Een kap is het gewaad van een monnik met het daaraan vastgemaakte hoofddeksel. Er waren strenge voorschriften voor de stof en het model van deze kappen, zodat geen van de monniken zich door middel van zijn kleding van de anderen kon onderscheiden. Dit werd gedaan om te laten zien dat iedereen gelijk was. Een variant op dit spreekwoord, ook met als beeld het kloosterleven, was één convent, één spijs (‘één klooster, één maaltijd’). Iedereen in het klooster kreeg hetzelfde te eten en werd dus gelijk behandeld. Wat deze spreekwoorden duidelijk maken is dat je mensen die gelijk zijn aan elkaar, op dezelfde manier moet behandelen.

Het zijn niet allen monniken die zwarte kappen dragen

Hoewel alle monniken donkere kappen dragen, kun je dit niet omdraaien en zeggen dat iedereen die een donkere kap draagt een monnik is. Er zijn veel varianten op dit spreekwoord, waarvan de bekendste is het zijn niet allen koks die lange messen dragen (zie ook bij kok ). Een kleine greep: Het zijn niet allen apostelen die wandelstokken dragen; Het zijn niet allen doktoren die rode mutsen dragen; Het zijn niet allen heiligen die veel ter kerke gaan; Het zijn niet allen vrienden die ons toelachen. Of in het Engels: All are not maidens that wear bare hair (‘Het zijn niet allen maagden die onbedekt haar dragen’). Je kunt je oordeel dus niet alleen op basis van het uiterlijk vellen. Maar wat veel van deze spreekwoorden daarnaast met elkaar gemeen hebben, is dat mensen zich vaak beter voordoen dan ze zijn: ze dragen wel een zwarte kap, maar zijn geen monnik; ze zitten wel vooraan in de kerk, maar zijn niet heilig; ze hebben wel onbedekt haar, maar zijn geen maagd meer. Het is dus ook een waarschuwing om je niet te laten misleiden.

De morgenstond heeft goud in de mond

In het Latijn luidt het spreekwoord aurora Musis amica est (‘De ochtend is de Muzen dierbaar’) en Erasmus voegde daaraan toe: aurora musis amica est, apta studiis (‘…(en) geschikt voor het beoefenen van de kunst’). Het woord morgenstond is een oud woord voor de vroege ochtend. Het is een samenstelling van morgen en het Middelnederlandse woord stont of stonde, dat ‘tijdstip’ betekende en dat we nu nog terugzien in terstond (‘onmiddellijk’) en aanstonds (‘dadelijk’).

Vroeg opstaan om aan het werk te gaan werd als een deugd gezien. De associatie van de dageraad met goud ligt voor de hand. Het Latijnse woord voor dageraad, aurora, is afgeleid van dezelfde stam als het Latijnse woord aurum (‘goud’), de kleur van de opkomende zon. Het woord mond is waarschijnlijk gekozen vanwege het rijm. Wie vroeg opstond om aan het werk te gaan, zou met goud beloond worden, dus rijk worden.

Bij nacht zijn alle katjes grauw

In het donker is het uiterlijk niet van belang; iedereen is dan even knap. Dus maakt het niet uit hoe degene met wie je in het donker vrijt, eruitziet. In de klassieke Oudheid wist men het al. In zijn Ars Amatoria schrijft Ovidius: nocte latent mendae, vitloque ignoscituromni (‘s nachts blijven alle gebreken verborgen en wordt elke fout vergeven’). Dat sinds de Middeleeuwen de kat gebruikt wordt als beeld in dit spreekwoord, is geen toeval. De kat was een bekend symbool voor de vrouw en vooral voor de vrouwelijke seksualiteit. By nachte zijn alle cattekens grau, leest men in een spreekwoordenboek uit het eind van de vijftiende eeuw. By nagt zyn alle katjes graauw, en alle mondjes naauw is een toevoeging die in een eind-zeventiende-eeuwse tekst is aangetroffen en die in de Grote Van Dale ook nog voorkomt: bij nacht (bij avond) zijn alle katjes grauw en alle mondjes even nauw. In veel talen wordt dezelfde beeldspraak gebruikt. Het Frans kent bijvoorbeeld la nuit, tous les chats sont gris (‘s nachts zijn alle katten grijs’), maar ook een andere vermakelijke variant: a la chandelle, la chèvre semble demoiselle (‘bij kaarslicht lijkt de geit een juffrouw’). Overigens wordt in het Nederlands het spreekwoord ook op een andere manier toegepast: in het donker lijkt iedereen op elkaar en kun je dus niet zien wie de dader van een misdaad is. Deze uitleg is verwant aan de uitleg die in een zestiende-eeuws spreekwoordenboek gegeven wordt (vertaald:) ‘Het spreekwoord wil zeggen dat geen enkele vrouw kuis is als ze maar de gelegenheid heeft zonder getuige te zondigen’. Het donker van de nacht fungeert als dekmantel voor heimelijke daden.

Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht

De oudste betekenis van dit spreekwoord is dat wie kwaadspreekt van de groep waartoe hij zelf behoort – bijvoorbeeld familie, vrienden, een politieke partij – zichzelf daarmee ook schade berokkent. De groep waartoe je behoort is een deel van jezelf, zoals je neus een deel van je gezicht is; als je een deel van jezelf beschadigt, ben je zelf dus ook beschadigd. Mensen die kwaadspreken van hun eigen groep, worden ook wel nestbevuilers genoemd, zoals in de discussie rond Ayaan Hirsi Ali, die de islam afviel en de profeet Mohammed een perverse man en een tiran noemde. Dit gaat terug op een ander oud spreekwoord met dezelfde betekenis als wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht, namelijk: het is een slechte vogel die zijn eigen nest bevuilt. In het Middelnederlands zei men al: tes een vuyl voghel die sinen nest ontreynt (‘het is een vuile vogel die zijn nest verontreinigt’). Ook het andere spreekwoord was toen al bekend: wie sijn noese afsnijdet die schendet sijn aensicht (‘wie zijn neus afsnijdt, die schendt zijn aangezicht’). In veel andere talen wordt de beeldspraak van de zijn eigen nest bevuilende vogel gebruikt. Het Fries, het Duits, het Frans en het Afrikaans kennen daarnaast ook varianten op het schenden van de neus. Tegenwoordig wordt in het Nederlands wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht ook wel gebruikt in de betekenis dat als je iets verkeerd doet, dat een groot effect op je reputatie heeft. De neus neemt immers zo’n prominente plaats in dat een beschadiging ervan erg opvalt.

Geen nieuws is goed nieuws

Zolang het goed gaat, laten familie en vrienden niets van zich horen; pas als er iets aan de hand is, komt er bericht. Het is een wat wrange conclusie die maar al te vaak waar blijkt. Mensen gebruiken het spreekwoord vaak om zichzelf gerust te stellen als ze bezorgd zijn over iemand van wie ze lang niets gehoord hebben. In een van zijn brieven schrijft P.C. Hooft dat hij vergeefs wacht op bericht: al zeit men, geen tijng goê tijng (‘al zegt men: geen tijding, goede tijding’). Indertijd was tijding het Noord-Nederlandse woord voor ‘nieuws’, terwijl men in de Zuidelijke Nederlanden nieuws zei. Het spreekwoord is in verschillende talen bekend, van het Friese gjin tynge, goede tynge (‘geen nieuws, goed nieuws’) tot het Spaanse ninguna nueva, buenas nuevas (‘geen nieuws, goed nieuws’).

Als de nood het hoogst is, is de redding nabij

Is het een wijsheid die altijd opgaat, of wishful thinking? Deze peptalk avant la lettre kwam al in de Middeleeuwen voor. In die tijd werd de redding met name van God verwacht: als die anxt meest es, so es goods hulpe alder naest (‘als de angst het grootst is, is Gods hulp het dichtst bij’), of met beeldspraak van de verdrinkingsdood: Godt laet ener twater wel an den mondt coemen mer niet daer in (‘God laat iemand het water wel aan de mond komen, maar niet erin’). Ook in andere talen komt het spreekwoord, met of zonder Gods tussenkomst, voor. De Engelsen zeggen when need is highest, help is nighest (‘wanneer de nood het hoogst is, is hulp het dichtst bij’), maar ook God Iets man sink but nut be drowned (‘God laat de mens zinken, maar niet verdrinken’) en the darkest hour is that betore dawn (‘het donkerste uur is dat voor de dageraad’). Het Franse spreekwoord luidt a barque désespérée Dieu fait trouver Ie port (‘het schip dat alle hoop verloren heeft, laat God de haven vinden’). Ook de Duitsers weten dat wenn die Not am gróliten ist, die Hilfe am nachsten ist (‘als de nood het hoogst is, de redding nabij is’), of dat God te hulp komt: Gott lasst wohl sinken, aber nicht ertrinken (‘God laat wel zinken, maar niet verdrinken’).

In nood leert men zijn ware vrienden kennen

Vrienden zijn te verdelen in twee categorieën: degenen die ongecompliceerde gezelligheid willen, no strings attached, en de vrienden door dik en dun. Als je in de problemen zit, ontdek je wie je echte vrienden zijn; de fijne stapmaatjes zitten juist toevallig allemaal te raven op Ibiza of kunnen écht niet gemist worden op het vrijgezellenfeest van de zus van de vriendin van een nicht, maar de ware vriend is niet te beroerd om zijn vakantiehuisje op Schiermonnikoog te verlaten om jou in Vlissingen te hulp te schieten. Wie zei dat een goede buur beter was?

Het spreekwoord was al in de klassieke Oudheid bekend: amicus certus in re incerta cernitur (‘een betrouwbare vriend leert men in een moeilijke situatie kennen’). Ook in het Middelnederlands was het een vertrouwd beeld, bijvoorbeeld in een tekst die tussen het midden van de veertiende en het begin van de vijftiende eeuw geschreven is: vrient ter noot es emmer goet (‘een vriend in nood is altijd goed’), en eveneens in een vijftiende-eeuws handschrift, een afschrift van Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant: Ter nauwer noot kent men sinen vrient (‘als de nood nijpt, kent men zijn vrienden’). In de tijd van Joost van den Vondel bestond er zelfs een woord voor zulke trouwe vrienden: noodvriend. Vondel zelf schreef: Hier komt prins Sobi gaen, De nootvrient van mijn’ heer. En er waren ook noodvriendinnen, hier nogmaals in een citaat van Vondel over Maria de Medicis: De grootste Koningin, Die (…) my een voorspraeck streckte, en trouwe Noodvriendin (‘de grootste koningin en noodvriendin, die een goed woordje voor mij deed’). Het spreekwoord is in vele talen bekend.

Nood breekt wet

In geval van nood mag je dingen doen die anders niet zijn toegestaan. In het Romeins recht kwam deze gedachte al voor: necessitas non habet legem (‘nood heeft geen wet’). In de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant, in een handschrift uit 1285, komt de volgende passage voor: Die pape gaf hem dor die nod. Brod die horden ter taflen ons heren. Dar hem niemen an moeste keren, Hine ware pape of te papen ghenoet. Mar men bedect die wet dor die nod. (‘De priester gaf hem uit nood brood dat tot de tafel van onze Heer behoorde, waar niemand aan mocht zitten, tenzij hij priester of een gelijke van een priester was. Maar in geval van nood bedekt men de wet.’) In het Friese rijk, dat zich op zijn hoogtepunt uitstrekte van de Weser tot de Schelde, was nood breekt wet een rechtsregel: thet is allera Fresena riucht, hwant thio nede tha ewa brect (‘dit is het recht van alle Friezen, want de nood breekt de wet’). Het spreekwoord wordt in veel talen gebruikt. Necessity knows no law (‘noodzaak kent geen wet’), zeggen de Engelsen, nécessité n’a point de loi (‘nood heeft geen wet’) luidt het Franse spreekwoord en Not bricht das Gesetz (‘nood breekt wet’) is de Duitse variant.

Oefening baart kunst

In de achttiende eeuw hadden verschillende dichtgenootschappen oefening baart kunst als devies. Het idee was dat kunst ontstaat door gestadige oefening en het nauwgezet opvolgen van de regelen der kunst. Het werkwoord baren wordt hier overdrachtelijk gebruikt, in de betekenis ‘voortbrengen’. Ditzelfde gebruik kennen wij nog in de uitdrukkingen iemand zorgen baren en opzien baren. Baren komt van het Oudgermaanse woord beran, dat ‘dragen’ betekent. De Middelnederlandse betekenis van baren was dan ook ‘dragen’. Het baren zoals wij dat kennen, het ter wereld brengen van een kind, heette in het Middelnederlands ghebaren, zoals in dit fragment uit circa 1500: Wanttu salste ontfaen een kijnt ende ghebaren enen soen ende sijn naem sal ghehieten wesen Jhesus (‘Want je zult zwanger worden [’een kind ontvangen’] en een zoon baren en zijn naam zal Jezus zijn’). Ghebaren verloor echter het voorvoegsel ghe – en zo kreeg baren zijn huidige betekenis. Het werkwoord gebaren ‘een gebaar maken’ zoals wij dat kennen, is niet verwant aan baren.

Ook in andere landen had men door dat oefening kunst baart. Practise makes perfect (‘oefening maakt perfect’), zeggen de Engelsen, Übung bringt Kunst (‘oefening brengt kunst’) luidt het Duitse spreekwoord en in het Frans zegt men c’est en forgeant qu’on devient forgeron (‘het is al smedend dat men smid wordt’).

Onbekend maakt onbemind

Onbekende mensen of zaken worden in eerste instantie niet gewaardeerd, wist men al in de Middeleeuwen. In een vijftiende-eeuwse tekst is bijvoorbeeld te lezen onkinne maect onminne (‘onbekendheid maakt afkeer’) en in een zestiende-eeuws spreekwoordenboek onbekent maeckt onbemint. Ook in het Middellatijn kwam de gedachte voor: quod scit, quisque colit, quod nescit, spernit et odit (‘wat hij weet, koestert eenieder, maar wat hij niet weet, veracht en haat hij’). Vandaar ook dat het spreekwoord in veel talen bekend is. De Engelsen verwoorden het idee het aardigst: unknown, unkissed (‘onbekend, ongekust’). Vergelijk ook wat de boer niet kent dat vreet hij niet.

Wie het onderste uit de kan wil, krijgt het deksel op de neus

Vroeger dronk men wijn en bier uit kannen die een scharnierend deksel hadden. Wie het onderste uit de kan wilde drinken, moest dat deksel goed vasthouden, anders klapte het op zijn neus. De wijze les is dat je ervoor gestraft wordt als je te veel wilt. Deze gedachte is ouder dan het spreekwoord zoals wij dat kennen. In de Middeleeuwen zei men onder andere diet al wil hebben en sal niet hebben (‘wie alles wil hebben, zal niets hebben’), of die’t al begheert, licht al ontbeert (‘wie alles begeert, ontbeert snel alles’). In een zeventiende-eeuwse klucht wordt ons spreekwoord voor het eerst gebruikt: Die et lest uit de kan wil hebben, ziet et lidt gemienlyk op zen neus vallen (‘wie het laatste uit de kan wil hebben, ziet gewoonlijk het lid op zijn neus vallen’). Het Fries, Duits en Afrikaans kennen dezelfde beeldspraak. Andere talen drukken deze gedachte op andere manieren uit. In het Engels zijn er twee varianten: grasp all, lose all (‘grijp alles, verlies alles’) en all covet, all lose (‘alles begeren, alles verliezen’). De Fransen hebben er ook verschillende spreekwoorden voor, waarvan de leukste is quand on serre trop l’anguille, on la laisse partir (‘als men de paling te stevig vasthoudt, laat men hem schieten’). En de aardigste Spaanse versie luidt abad avariento, por un bodigo pierde ciento (‘een inhalige abt verliest er wegens één offerbroodje honderd’).

Een ongeluk komt zelden alleen

Je zult het altijd zien: je fietst in de polder en je krijgt een lekke band. Geen hond te bekennen en het begint nog te regenen ook. Gelukkig heb je je mobiele telefoon bij je…beltegoed op! Een ongeluk komt nooit alleen. In de klassieke Oudheid waren er fietsen noch mobiele telefoons, maar ongetwijfeld wel vele andere vormen van onheil, getuige de uitroep fortuna obesse nulli contenta est semel (‘het lot beperkt zich er nooit toe iemand slechts eenmaal te schaden’). Of men verzuchtte aliud ex allo malo gignitur (‘van het ene ongeluk komt het andere’). Ook in het Middelnederlands was rampspoed besmettelijk: want ongheluc is node alleen (‘want ongeluk is niet graag alleen’). Niemand ontkomt eraan, iedereen heeft er wel een spreekwoord voor. In het Engels zegt men It never rains but it pours (‘het regent nooit of het giet’), of misfortunes never come alone (‘tegenslagen komen nooit alleen’). De Duitsers zeggen onder andere ein Unglück kommt selten allein (‘een ongeluk komt zelden alleen’), en de Fransen un malheur amène son frère (‘een ongeluk neemt zijn broer mee’). Het is wellicht een troost dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten, want gedeelde smart is halve smart.

Een ongeluk zit in een klein hoekje

Een ongeluk kan zomaar, onverwacht gebeuren; in ieder verborgen hoekje kan het verscholen zitten. Jacob van Maerlant zegt het in zijn Historie van Trojen zo: Een misval is saen ghesciet (‘een ongeluk is snel gebeurd’). En zo drukken de Fransen het nog steeds uit: un malheur est si vite arrivé (‘een ongeluk is zo snel gebeurd’). In het Engels luidt het spreekwoord mischief comes without calling (‘onheil komt zonder dat erom gevraagd wordt’). In Friesland en Duitsland schuilen ongelukken net als bij ons in hoekjes. Das Unglück lauert in jedem Winkel (‘het ongeluk loert in elke hoek’), zeggen de Duitsers. In ungelok sit yn in lyts hoekje (‘een ongeluk zit in een klein hoekje’) is de Friese variant.

Onkruid vergaat niet

Je geeft je fraaie plantjes in de tuin elke dag water en spreekt vriendelijke woorden tegen ze. Maar al je goede zorgen ten spijt, verwelken ze waar je bij staat. Nee, dan het onkruid. Het woekert maar voort en laat zich aan pogingen tot uitdroging en ontworteling niets gelegen liggen. Als alle rozen en fuchsia’s de geest hebben gegeven, triomfeert de bospest. En zo gaat het ook met het onkruid onder de mensen: niet stuk te krijgen. Het spreekwoord wordt vooral ironisch gebruikt, door mensen die het op zichzelf betrekken. In het Middellatijn bestond het al: mala herba non interit (‘onkruid vergaat niet’). In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek treffen we de Middelnederlandse versie aan: quaet cruyt verderft node (‘onkruid vergaat moeilijk’) en in de zeventiende eeuw rijmde het zelfs: quaed kruyt, wat datter wert ghedaen, ‘t en wilt bederven, noch vergaen (‘onkruid, wat er ook tegen gedaan wordt, het wil bederven noch vergaan’). Het spreekwoord is in vele talen bekend.

Het oog van de meester maakt het paard vet

Het oog van de meester is het toezicht dat de baas houdt, terwijl het vette paard een bloeiend bedrijf verbeeldt. Nooit wordt er immers zo goed gewerkt als wanneer de baas zelf een oogje in het zeil houdt. In de klassieke Oudheid was dit al een bekend gegeven. Oculus domini saginat equum (‘het oog van de heer maakt het paard vet’), zei men toen. In het Middelnederlands gebruikte men het spreekwoord ook, in een uitgebreide versie: des heren oge maect dat peert vet ende die beste misse zijn die voetsporen des heren (‘het oog van de heer maakt het paard vet en de voetsporen van de heer zijn de beste mest’). Een latere toevoeging, die onder anderen door Jacob Cats wordt gegeven, geeft de vrouw ook een rol – uiteraard met inachtneming van de traditionele rolverdeling: het oog van den meester maakt het paard vet en het ooge van de vrouw dat maakt de kamer net. Het spreekwoord komt in veel talen voor.

Het oog wil ook wat

Aan het uiterlijk moet aandacht besteed worden, want het oog wil ook iets moois hebben om naar te kijken. Je moet mij een knappe jongen tot Neef in de familie brengen: het oog wil ook wat hebben, laten Befje Wolff en Aagje Deken een personage in de Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut zeggen. Dat is aan het eind van de achttiende eeuw. In de Middeleeuwen was het spreekwoord waarschijnlijk nog niet bekend. Wel komt het voor in een aantal andere talen. De Friezen zeggen it each wol ek wat (‘het oog wil ook wat’), de Engelsen kennen het spreekwoord the eye will have his part (‘het oog zal zijn deel hebben’), de Duitse variant is das Auge will auch etwas haben (‘het oog wil ook niets hebben’) en in het Afrikaans zegt men die oog wil ook wat hê (‘het oog wil ook wat hebben’).

Oog om oog, tand om tand

Dit bijbelse spreekwoord over vergelding komt uit Exodus 21:22-25, waarin wordt voorgeschreven hoe misdaden vergolden worden: Wanneer mannen vechten en een van hen stoot een zwangere vrouw, zodat haar vrucht afgaat, maar zonder ander letsel, dan zal zeker een boete worden geëist, naardat de man van die vrouw hem oplegt, en hij zal het volgens besluit van de rechters geven. Maar indien er een ander letsel is, zult gij geven leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem. De oudste Nederlandse vindplaats is die uit de Rijmbijbel van Jacob van Maerlant, in een handschrift uit 1285: Oghe vor oghe. tant vor tant. Wonde ouer wonde, brant ouer brant. Nijt ouer nijt. dit gheboet god. Mar nv es al ander ghebod. (‘Oog om oog, tand om tand. Wond om wond, brandplek om brandplek. Haat om haat, dit gebood God. Maar tegenwoordig geldt een heel ander gebod.’). Zoals het een bijbels spreekwoord betaamt, is dit spreekwoord in vele talen bekend. De Engelsen zeggen inderdaad an eye for an eye and a tooth for a tooth (‘een oog voor een oog en een tand voor een tand’), maar hebben daarnaast ook een vrolijk rijmpje met dezelfde strekking: measure for measure, tit for tat: if you kill my dog, l’ll kill your cat (‘maat voor maat, klap voor klap: als jij mijn hond vermoordt, vermoord ik jouw kat’).

Uit het oog, uit het hart

Mensen die je niet meer ziet, vergeet je snel. In de klassieke Oudheid wist men dat ook al en zei men quantum oculis, animo tam procul ibit amor (‘even ver als de liefde uit het oog is, gaat zij uit het hart’). In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek wordt het spreekwoord aangetroffen als Die vten oghen es. Is vter herten (‘Wie uit het oog is, is uit het hart’). En met een ander beeld, én op rijm, wordt het in een zestiende-eeuws spreekwoordenboek uitgedrukt: Niet langher salmen den ruyter ghedincken dan men zijne hoef-ijseren siet blincken (‘men zal niet langer aan de ruiter denken dan dat men zijn hoefijzers ziet blinken’). Het spreekwoord is in vele talen bekend.

Vreemde ogen dwingen

Sommige ouders staan versteld als ze merken dat hun kind direct doet wat de juf zegt. ‘Dat doet-ie anders nooit!’ is de verbaasde uitroep. Maar kinderen luisteren vaak beter naar vreemden dan naar hun eigen ouders, omdat vreemden meer ontzag inboezemen. Het spreekwoord wordt sinds de zeventiende eeuw in onze taal gebruikt. De Friezen kennen het ook: frjemde eagen twinge (‘vreemde ogen dwingen’). En in het Spaans zegt men el buey bravo, en tierra ajena se hace manso (‘een wilde os wordt op een vreemde akker mak’).

Oost west, thuis best

Je kunt naar het oosten reizen of naar het westen, naar het zuiden of naar het noorden, maar nergens is het zo prettig als thuis. Want zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. Immers: nullus est locus domestica sede jucundior (‘geen plek is aangenamer dan de eigen vertrouwde woning’). In een zestiende-eeuws spreekwoordenboek komt het spreekwoord al in deze vorm voor: Ist Oost, ist West, t’huys ist best. Jacob Cats maakte er een vermaning van: Loopt niet dickwils Oost en West, t’Huys, ö vrysters, is u best. Vrijsters konden dus maar het best gewoon thuis afwachten of er nog eens een leuke vrijgezel kwam opdagen om naar hun hand te dingen. In verschillende talen wordt de gedachte dat het thuis het best is op dezelfde manier verwoord: east west, thüs best (Fries); east west, home’s best (Engels); Ost oder West, daheim das Best (Duits); oos, wes, tuis bes (Afrikaans). Maar ook andere beelden worden gebruikt. Bijvoorbeeld in het Frans, waar men zegt: un petit chez-soi vaut mieux qu’un grand chez autres (‘een klein thuis is beter dan een groot bij anderen’). Zie ook zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.

Zoals de ouden zongen, piepen de jongen

Kinderen lijken in hun doen en laten vaak op hun ouders zoals jonge vogeltjes van hun ouders leren welk deuntje ze moeten zingen. Tegenwoordig doet zich echter een opmerkelijk verschijnsel voor: sommige vogels zingen niet meer hun ouders na, maar de beltonen van mobiele telefoons. En daarmee schijnen ze goed te scoren bij de vrouwtjes. Zoals de gsm’s zongen, piepen de jongen. In 1545, toen berichten nog gewoon per bode of per brief werden overgebracht, piepten de jongen echter nog braaf na wat hun ouders voorzongen: so de oude songhen so pepen de ionghen. Verschillende dieren, zowel pluimvee als viervoetig gedierte, worden in andere talen van stal gehaald om ditzelfde idee uit te drukken. Een kleine greep. Hanen en varkens staan in de Engelse versies model: as the old cock crows, so crows the young (‘zoals de oude haan kraait, zo kraait de jonge), en the young pig grunts like the old sow (‘de jonge big knort als de oude zeug’). Raven en hennen vormen het Duitse beeld: die jungen Raben sind wie die alten geschnabelt (‘de jonge raven zijn als de oude gesnaveld’), en was von Hennen kommt, scharrt auch (‘wat van hennen komt, scharrelt ook’). In het Frans ten slotte zingt de kraai: ce que chante la comeille, chantera Ie corneillon (‘dat wat de kraai zingt, zal de jonge kraai zingen’). Zie ook de appel valt niet ver van de boom.

Ouderdom komt met gebreken

Als je oud wordt, krijg je ook gebreken. In de Middeleeuwen, vóór de palliatieve zorg, had je de keuze: ghi moet voel lijden of vro steruen (‘gij moet veel lijden of vroeg sterven’). In de zeventiende eeuw rijmde Constantijn Huygens vrolijk: Lieden die van jaren zijn, Alle daagh een’ nieuwe pijn (‘mensen die op leeftijd zijn, alle dagen een nieuwe pijn’). Ook Bredero wist het: De ouwerdom komt met alle gebreken. In andere landen ziet men de oude dag eveneens met angst en beven tegemoet. Old age is sickness of itself (‘ouderdom is ziekte op zich’), en age breeds aches (‘leeftijd brengt pijnen voort’), klagen de Engelsen. La vieilesse est chagrine (‘de oude dag is verdrietig’), mopperen de Fransen. En de Duitsers weten: das Alter bringt traurige Gefahrten mit (‘de ouderdom brengt treurige metgezellen mee’).

Overdaad schaadt

Een vreselijk verstandig spreekwoord: doe alles met mate, want te veel is niet goed. In de klassieke Oudheid hielden de verstandigen dit de onmatigen ook al voor: omne nocet nimium (‘overdaad schaadt’). Alte veel en es niet ghenoech (‘al te veel is niet genoeg’), werd in een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek genoteerd. En een halve eeuw later zei men: te veel smaect qualijcken (‘te veel smaakt slecht’). Heeft tegenwoordig middelmaat geen gunstige betekenis, indertijd werd het aanbevolen: noch te weynich, noch te veel; Middelmaet is ‘t beste deel. Niet alleen in het Nederlandse taalgebied wordt deze verstandige vermaning uitgesproken. Ook de Engelsen betrachten moderation in all things (‘gematigdheid in alle dingen’), en de Duitsers zijn het ermee eens, want allzu viel ist ungesund (‘al te veel is ongezond’). La mesure est la meilleure des choses (‘de juiste maat is het beste van alle dingen’), vinden de Fransen. De Friezen stemmen hiermee in, met één voorbehoud: oerdied is nearne goed as by diken en dammen (‘overdaad is nergens goed, behalve bij dijken en dammen’).

Al regent het varkens…: De herkomst van Nederlandse spreekwoorden
Cover.html
Txt_001.html
Outline.html
Txt_002.html
Txt_003.html
Txt_004.html
Txt_005.html
Txt_006.html
Txt_007.html
Txt_008.html