A – E
Wie a zegt, moet ook b zeggen
Als je hetalfabet begint op te zeggen, moet je natuurlijk niet stoppen bij de a, maar verder gaan met de b enzovoort. Want als je aan iets begint, moet je het ook afmaken. Vroeger was dit spreekwoord zelfs een rechtsregel die stelde dat bij het sluiten van een koop of overeenkomst beide partijen zich eraan moesten houden.
Het woord alfabet komt uit het Grieks, namelijk van de eerste twee letters van het Griekse alfabet: de alfa en de bèta. In de klassieke Oudheid bestonden er drie Griekse alfabetten, die van streek tot streek grotere en kleinere verschillen in lettervormen vertoonden. Het moderne Griekse alfabet (a, p, y, 8,…) stamt af van het Dorische alfabet, terwijl het West-Griekse alfabet ten grondslag ligt aan het Latijnse alfabet, de voorloper van het schrift zoals wij dat kennen. Het oude Latijnse alfabet verschilde nog van ons alfabet. Oorspronkelijk werd er van rechts naar links geschreven, pas later ging men van links naar rechts schrijven. Bovendien telde het slechts twintig letters. Maar de eerste twee letters van het alfabet zijn altijd a en b geweest. Dus zelfs de oude Romeinen die a zeiden, moesten ook b zeggen.
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding
Al luidt een ander spreekwoord kleren maken de man, van een aap is zelfs met een gouden ring geen adonis te maken. In verschillende spreekwoorden die op dit thema variëren, figureren twee dieren: de aap en de ezel. De Friezen zeggen in aap bliuwt in aap, ek al hat er in rök oan en in prük op (‘een aap blijft een aap, ook al heeft hij een rok aan en een pruik op’) en ook de Duitsers zien niet veel schoons in een aangeklede aap: Affen bleiben Affen, wenn man sie auch in Sammet kleidet (‘apen blijven apen, ook al kleedt men ze in fluweel’). Een Engels spreekwoord luidt the ass loaded with gold still eats thistles (‘de ezel die met goud beladen is, eet nog steeds distels’), terwijl de Franse ezel die met goud beladen is, het balken niet laat: un ane chargé d’or ne laisse pas de braire.
In de Middeleeuwen kwam dit spreekwoord met de aap in ons taalgebied nog niet voor. In die tijd werd de aap een simme genoemd, van het Latijnse woord simia (‘aap’). Van dit Latijnse woord simia is ook ons woord scharminkel (in de Middeleeuwen zei men simminkel ) afgeleid. Een scharminkel is dus van oorsprong iemand die zo lelijk is als een aap. Daarom is er zelfs met een gouden ring van een scharminkel niet veel te maken.
Als apen hoger klimmen willen, dan ziet men juist hun blote billen
Apen zijn net mensen, al zijn ze naar onze maatstaven moeders mooiste niet. Maar als een aap zich wil bewijzen door hoog in een boom te klimmen, vestigt hij onbedoeld de aandacht op zijn blote billen (of nauwkeuriger: dat wat wij voor blote billen aanzien) en maakt zich zo belachelijk. Het spreekwoord wil zeggen dat mensen die zich voornamer willen voordoen dan ze zijn, of die grootsere dingen willen doen dan ze kunnen, zich belachelijk maken. Het spreekwoord komt in verschillende talen voor en in het Nederlands zette Jacob Cats het in 1632 op rijm: Als apen hooge klimmen willen, Dan sietmen eerst haer naeckte billen.
Het zijn niet allen apostelen die wandelstokken dragen
Hoewel alle apostelen wandelstokken schijnen te dragen, kun je dit niet omdraaien en zeggen dat iedereen die een wandelstok draagt een apostel is. Je kunt je oordeel over iemand dus niet alleen op basis van het uiterlijk vellen.
Er zijn veel varianten op dit spreekwoord. De bekendste is het zijn niet allen koks die lange messen dragen. Zie aldaar voor meer informatie.
De appel valt niet ver van de boom
Een van de bekendste Nederlandse spreekwoorden is pas in de achttiende eeuw in onze taal terechtgekomen, als een vertaling van het Duitse spreekwoord der Apfel fallt nicht weit vom Stamm (‘de appel valt niet ver van de stam’). De betekenis, ‘kinderen lijken op hun ouders’, zien we echter wel terug in een ouder Nederlands spreekwoord: de appel smaakt naar zijn boom, dat al in de vijftiende eeuw voorkwam. En nog ouder is het spreekwoord zo de tronk, zo het jonk, uit de dertiende eeuw. De tronk is de boomstam en het jonk is het kind. In het vroegste Middelnederlands is de enige betekenis van tronk ‘boomstam’, maar in de latere Middeleeuwen gaat men het woord ook overdrachtelijk gebruiken voor ‘geslacht’, precies zoals in het spreekwoord zo de tronk, zo het jonk. In de Speghel der wijsheit van Jan Praet (ca. 1440-1460) kan men lezen: Dat ute quaden tronken spruut, blijft emmer quaet so waer ment sluut. Het wijst nature (…) dat een quaet tronc gheeft quade sco[o]te. (‘Wat uit een slechte stam ontspruit, blijft altijd slecht, waar men het ook opsluit. De natuur bewijst dat van een slechte stam slechte scheuten komen.’) Zie ook zo de ouden zongen, piepen de jongen.
Een rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand
Iedereen weet dat één rotte appel binnen de kortste keren de hele fruitschaal aangetast heeft. Zo is ook één slechte persoon funest voor de reputatie van de hele groep, of kan één slechterik anderen aanzetten tot slechtheid. Ook in andere landen wordt deze beeldspraak gebruikt. Bijvoorbeeld in het Engels: one rotten apple can spoil the whole barrel (‘één rotte appel kan het hele vat bederven’); in het Frans: Il suffit d’une pomme pourrie pour gater tout Ie tas (‘één rotte appel is voldoende om de hele stapel te bederven’); en in het Duits: ein fauler Apfel steekt alle anderen an (‘één rotte appel steekt alle andere aan’). Maar geen enkele taal evenaart de rijmzucht van het Nederlands, dat behalve het genoemde spreekwoord ook de volgende versie kent: een appel die bedorven is, schendt al dat in de korven is.
Wie appelen vaart, die appelen eet
Wie werk voor een ander verricht, zorgt ervoor daar zelf ook van te profiteren. Een schipper met een ruim vol appels en een knorrende maag heeft zijn keuze snel gemaakt. Immers, ‘uit een ruim zo vol geladen mist men vijf, zes appels niet’. Dit spreekwoord werd zelfs voor de rechtbank als verontschuldiging aangehaald. ‘Die wijn vaart, wijn drinkt,’ verweerde een wijnschipper zich in 1887 voor de Rotterdamse rechtbank toen hij van diefstal van wijn beschuldigd werd.
Arbeid adelt
Met deze twee woorden werd een eveneens tweewoordig Latijns spreekwoord nagevolgd én overtroffen, want de Latijnse versie allitereerde niet. Het Latijnse virtus nobilitat ‘deugd, maakt edel’ is ontleend aan het volgende fragment: nobilitas sola est atque unica virtus ‘enig en alleen de deugd is adel’. De letterlijke vertaling van virtus nobilitat is de zinspreuk van de ridderorde van de Nederlandse Leeuw: deugd adelt.
Arbeid adelt is de zinspreuk van de oudste landelijke vrouwenvereniging van Nederland, Tesselschade-Arbeid Adelt, die genoemd is naar de zeventiende-eeuwse dichteres Tesselschade Roemers. Het doel van de vereniging was vrouwen uit de midden- en hogere klassen de kans te geven betaald werk te verrichten, in plaats van zich slechts te wijden aan het moederschap of ‘een eeuwigheid vol lief pianospelen’. De arbeidende klasse beschouwde het spreekwoord met een zekere ironie, blijkens de bekende toevoeging arbeid adelt, maar adel arbeidt niet.
As is verbrande turf
Met deze woordspeling wordt iemand die bezwaren oppert of verwijten uit in de vorm ‘Maar wat as er…gebeurt’, of ‘As jij beter had opgelet, dan…’ vakkundig de mond gesnoerd. Er valt niets meer tegen in te brengen: as is inderdaad verbrande turf. Of verbrande sigaret. Of verbrande oude kranten. As je dat maar weet.
Hoe later op de avond, hoe schoner het volk
Met deze woorden wordt bezoek dat nog laat aanbelt, vaak verwelkomd. Omdat het onbeleefd is om laat op de avond bij mensen die je niet goed kent op bezoek te gaan, zijn bezoekers die laat op de avond komen, meestal goede vrienden of familie. Ook de hoeveelheid alcohol die laat op de avond al genuttigd is, kan een positief effect hebben op de waardering voor het bezoek dat dan nog arriveert. In een klucht uit 1715 komt het spreekwoord al voor: Hoe laater op den dag hoe schoonder Volk.
Wie kaatst, moet de bal verwachten
Kaatsen is de benaming van verschillende balspelen waarbij men elkaar de bal zo vaak mogelijk toespeelt, met de hand, met een racket of met een ander instrument. Wie een ander de bal toespeelt, kan de bal dus weer terugverwachten. Wie een ander plaagt, moet er ook op berekend zijn dat de ander kan terugplagen. Zo zijn de regels van het spel. Ook de Friezen, die wel wat van kaatsen weten, zeggen dy’t keatse wol, moat de bal wachtsje (‘wie kaatsen wil, moet de bal verwachten’).
Het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen
De gedachte dat rijkdom slecht is voor het karakter, komt al in klassiek-Latijnse teksten voor. Fortuna nimium quem fovet, stultum facit (‘de fortuin maakt een dwaas van degenen die zij te zeer begunstigt’). Of anders gezegd: weelde en juksel zijn kwalijk te Uiden (‘weelde en jeuk zijn moeilijk te verdragen’). Om de zware last te kunnen dragen die op je schouders drukt als je rijk bent, moet je sterke benen hebben. Wie bezwijkt en zich aan zijn rijkdom te buiten gaat, zal snel leren dat waar weeld en hoogmoed vooruitgaan, komt schande en schade achteraan.
Een goed begin is het halve werk
Wanneer je je goed voorbereidt op wat je gaat doen en het werk daadkrachtig aanpakt, zul je het gemakkelijk tot een goed eind brengen. Iedereen weet het, want het spreekwoord bestaat in vele talen. En we weten het al eeuwen. Incipei Dimidium facti est coepisse ‘Begin! Beginnen is het halve werk’, luidde het in het Latijn. Goed begonnen is half gewonnen, zegt men ook wel. Of goed gezeept is half geschoren. Het blijft echter een feit dat alle begin moeilijk is.
Alle begin is moeilijk
Dit spreekwoord is letterlijk uit het Latijn vertaald: omne principium grave est (‘alle begin is moeilijk’). Ovidius bracht het in zijn Metamorphoses wat zwieriger onder woorden: ardua prima via est (‘steil is de weg in het begin’). In de zeventiende eeuw zei men troostend ‘t begin van alle dingh is swaer, maer ‘t wer veel lichter achter naer (‘het begin van alle dingen is moeilijk, maar later wordt het veel makkelijker’). Het spreekwoord leende zich ook voor komische toevoegingen, zoals alle begin is zwaar, zei de dief en hij stal een aambeeld.
Belofte maakt schuld
Deze vermaning om je beloften na te komen, was oorspronkelijk een rechtsregel. Promissum cadit in debitum (‘belofte maakt schuld’). In een vijftiende-eeuwse rechtsbron, de Saksenspiegel, staat geschreven wye ycht (…) lovet, dye sal yt gelden (‘wie iets belooft, die zal het inlossen’). Belofte maakt schuld…en schuld maakt beloften, voegt men er schertsend aan toe. Want wie schulden heeft, doet vaak veel (loze) beloften over de afbetaling ervan.
Als de berg niet naar mohammed komt, moet mohammed naar de berg komen
Als de ander niet toegeeft, kun je maar beter zelf inschikkelijk zijn. Waarschijnlijk berust dit spreekwoord op een Turks verhaal. De profeet Dschocha beveelt, om zijn heiligheid te bewijzen, een palmboom naar hem toe te komen. Als de palmboom echter onbeweeglijk blijft staan, zegt hij: ‘De profeten en de heiligen zijn niet hoogmoedig en verblind. Komt de palmboom niet naar mij toe, dan ga ik naar de palmboom.’ In een latere variant wordt de profeet Dschocha vervangen door de bekendere profeet Mohammed, en de palm door een nog massievere en onbeweeglijkere berg. Mogelijk speelt de gedachte aan het geloof dat bergen kan verzetten hier een rol. Deze gedachte komt zowel voor in de bijbel (I Korinthiërs 13:2) als in de koran (Koran 13, 31).
Berouw komt na de zonde
Een verwijt aan het adres van iemand die spijt heeft van wat hij gedaan heeft. Het is te laat, het kwaad is al geschied en gedane zaken nemen geen keer. Met enig pathos klaagde men in de zeventiende eeuw een pond van zorg, jae hele balen, kan niet een once schuld betalen. Ook de Engelsen zeggen nog a hundred pounds of sorrow pays not one ounce of debt (‘honderd pond verdriet betaalt geen ons schuld’). De Friezen zijn wat laconieker: goede rie, berou en de branspuit komme f aak te let (‘goede raad, berouw en de brandspuit komen vaak te laat’).
Wie wat bewaart, die heeft wat
Hét excuus voor uitpuilende ladenkastjes en volgestouwde rommelzolders. Weggooien is zonde en over twintig jaar is het vast weer in de mode. Je zou denken dat dit een typisch Nederlands spreekwoord is. Niets is echter minder waar. Servans parta potest sumere, quando Heet (‘wie een deel bewaart, kan het gebruiken op het moment dat het uitkomt’), wisten de Romeinen al. De verstandige Engelsen zeggen of saving comes having (‘van sparen komt hebben’) en de degelijke Duitsers propageren spart man’s, so hat man’s (‘spaart men iets, dan heeft men het’). Maar wat te denken van die frivole Fransen? Qui garde de son diner il a mieux a souper (‘wie wat van zijn diner bewaart, heeft meer voor zijn souper’). Is dat nu Bourgondisch? Nee, dan de Friezen: dy’t watgarret, dy’t wat sparret (as er it net opfret ) (‘wie wat verzamelt, die spaart wat (als hij het niet opvreet’)).
Nieuwe bezems vegen schoon
Nieuwe bezems vegen schoon en nieuwe messen snijden scherp. Maar na verloop van tijd worden de bezems afgedankt tot schrobber en worden de messen bot. Zo gaat het ook met nieuw personeel en vooral met nieuwe managers. In het begin willen ze zich bewijzen en wordt de ene nieuwe maatregel na de andere uitgevaardigd. Maar na verloop van tijd verliezen ze hun scherpte. En dat is voor het overige personeel misschien wel zo prettig. De vergelijking met een bezem komt in veel talen voor. Zo ook in het Frans. Maar het Frans kent nog twee andere manieren om dezelfde gedachte uit te drukken, die wel zo charmant zijn: Il n’est ferveur que de novice (‘niets overtreft de vrome toewijding van een novice’) en Il n’est dévotion que de jeune prêtre (‘niets overtreft de vroomheid van een jonge priester’).
Bezint eer ge begint
Een goed begin is het halve werk, maar alle begin is moeilijk. Het is dus verstandig om eerst goed na te denken voordat je aan iets begint. Het werkwoord bezinnen is net als verzinnen en zinnen (bijvoorbeeld zinnen op wraak ) afgeleid van zin, dat zoveel als ‘geest, verstandelijke vermogens, aandacht’ betekent. Wie zich bezint op iets, denkt daarover na. Als je dingen doet zonder eerst na te denken, ga je onbezonnen te werk.
Zie ook eerst gedaan en dan gedacht heeft menigeen veel leed gebracht en haastige spoed is zelden goed.
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten
Van domme dingen die je doet, moet je zelf de gevolgen dragen. Jacob Cats schreef het al in de zeventiende eeuw: Wie sijn billen brandt moet sitten op de blaren. Deze gedachte wordt op vele manieren uitgedrukt. Een minder bekende variant is wie zijn bed verkoopt, moet op de stenen slapen. De Fransen zeggen qui casse les verres lespaie (‘wie de glazen breekt, betaalt ze’) en de Engelsen weten dat they that dance mustpay the fiddler (‘zij die dansen, moeten de violist betalen’). Een oude Latijnse wijsheid luidde sorbe quod ipse miscuisti (‘slurp op wat je zelf gebrouwen hebt’). In het Nederlands kende men in de vijftiende eeuw ook al een aantal varianten: selue inghebroct selue wtghegheten (‘zelf ingebracht, zelf opgegeten’), dat ghi geroet hebt dat spint selue af (‘wat je om het spinrokken gewonden hebt, spin dat zelf af’) en hy heeft een roede tot zijn selfs eers gehaelt (‘hij heeft een roede voor zijn eigen kont gehaald’). De zere billen als gevolg van eigen stommiteit zaten er dus al vroeg in.
Het bloed kruipt waar het niet gaan kan
De oorspronkelijke betekenis van dit spreekwoord is dat bloedverwantschap zich niet laat verloochenen. Gaan heeft hier de betekenis ‘rechtop lopen’. Als het bloed niet rechtop kan lopen, dan kruipt het wel om toch zijn doel te bereiken. In deze betekenis wordt het spreekwoord bijvoorbeeld gebruikt door iemand die zijns ondanks hetzelfde beroep heeft gekozen als zijn voorouders: ‘Ach, het bloed kruipt waar het niet gaan kan,’ klinkt het verontschuldigend. In het Latijn luidde dit spreekwoord ire bonus sanguis quo nescit repit ut anguis (‘waar het goede bloed niet gaan kan, daar kruipt het als een slang heen’). En ook in veel andere talen staat bloed symbool voor bloedverwantschap. In deze betekenis lijkt het spreekwoord dus sterk op de appel valt niet ver van de boom. In het Nederlands heeft de betekenis van het spreekwoord zich echter – in tegenstelling tot in andere talen – uitgebreid: oude voorkeuren laten zich niet verloochenen. Als kind altijd al bezeten geweest van kleien en nu, na jaren als boekhouder gewerkt te hebben, toch een pottenbakatelier geopend? Het bloed kruipt waar het niet gaan kan…
Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet
Boeren hebben niet zo’n fraaie reputatie in spreekwoorden: nors, gierig, dom en wantrouwig. De boer komt veel voor in zeispreuken, die ook wel apologische spreekwoorden genoemd worden. Zulke spreuken hebben altijd de vorm van een uitspraak van de boer, de meid, de dominee enzovoort, met een toevoeging die de omstandigheid verklaart waaronder de uitspraak gedaan werd. Wat men van boeren dacht, blijkt wel uit een paar van deze spreuken. Alles heeft zijn inzicht, zei de boer en hij keek in zijn muts. Dat ding loopt verkeerd, zei de boer en hij had een kreeft aan een touwtje. Een ei is een ei, zei de boer en hij nam het grootste. De boer was ook het zinnebeeld van conservatisme en eenkennigheid. Vreemde dingen wantrouwde hij en wat hij niet kende dat vrat hij niet. Ook de Friezen en de Duitsers beschuldigen de boer van deze eigenschap. In andere talen wordt de gedachte dat mensen niet houden van wat ze niet kennen, uitgedrukt in neutralere termen, zoals unknow, unkissed (‘ongekend, ongekust’, Engels) en on n’aime que ce qu’on connaït (‘men houdt alleen van wat men kent’, Frans).
Een oude bok lust nog wel een groen blaadje
De bok staat bekend als een dier met een sterke geslachtsdrift. Niet voor niets wordt een wellustige man een geile bok genoemd. En al verliest de oude bok wel zijn haren, zijn streken verliest hij geenszins. Dus als een oudere man een relatie begint met een jonge vrouw, is de vergelijking met de oude bok en het groene blaadje snel gemaakt. In andere talen staan behalve de bok ook andere dieren model voor dit idee. Alte Katzen naschen auch Milch (‘oude katten snoepen ook van de melk’) luidt het in het Duits, of a gato viejo, rata tierna (‘voor een oude kater een malse rat’) zoals het Spaanse spreekwoord zegt. Soms veranderen brave kerels op hun oude dag nog in geile bokken, of in dit geval geile paarden: ‘n Ou perd kry ook lus vir groenvoer is Afrikaans voor ‘een oud paard krijgt ook trek in groenvoer’.
Ruwe bolster, blanke pit
De bolster is de buitenste, groene bast van sommige noten, kastanjes enzovoort. Vooral de bekende, stekelige kastanjebolster is een mooie illustratie bij dit spreekwoord. De afschrikwekkende buitenkant beschermt een fraaie, gladde binnenkant. Van mensen die uiterlijk ruw en onbehouwen zijn, maar vanbinnen vriendelijk en behulpzaam, wordt vaak gezegd dat zij van het type ruwe bolster, blanke pit zijn.
De boog kan niet altijd gespannen staan
Dit pleidooi voor ontspanning op zijn tijd was al bij de oude Romeinen bekend. Cito rumpes arcum, sempersi tensum habueris (‘je breekt de boog snel, als je hem voortdurend gespannen houdt’). In een Middelnederlands spreekwoordenboek komt het spreekwoord al in de volkstaal voor: die boghe die en mocht soe goet niet wesen woude men te seer spannen hi soude breken (‘een boog kan zo goed niet zijn, als men hem te zeer spant, dan breekt hij’). En in 1604 op rijm: rust hoeft oock den stereken mannen, Den bogh’ en mach altijt niet zijn gespannen (‘ook sterke mannen hebben rust nodig; de boog kan niet altijd gespannen zijn’). In vele talen komt dit spreekwoord in vrijwel onveranderde vorm voor.
Hoge bomen vangen veel wind
Waar lagere boompjes en struiken vaak beschut staan, heeft de wind om de toppen van hoge bomen, die overal boven uitsteken, vrij spel. Het voetvolk, de inktkoelies en het middenkader mogen dan vaak met afgunst kijken naar de rijken en de machtigen, maar terwijl zij zelf aangenaam in de luwte verkeren, vangt de top alle aandacht en dat is niet alleen positieve aandacht. Want de fouten die zij maken, worden snel opgemerkt en breed uitgemeten in de pers. In de zeventiende eeuw zei men niet alleen hoghe bomen vangen veel wint, maar ook de leeghe boomen van het veld zijn minder van de wind ghequelt (‘de lage bomen in het veld worden minder door de wind gekweld’).
Boontje komt om zijn loontje
In deze vorm is het spreekwoord slechts bekend in het Nederlands, het Fries (it beantsje komt om syn leantsje ) en het Afrikaans (boontjie kry sy loontjie ). Het spreekwoord verwijst naar het sprookje ‘Boontje, Strootje en Kooltjevuur’. In dat sprookje wordt verklaard hoe bonen aan een naadje op hun ‘buik’ komen. Boontje, Strootje en Kooltjevuur trokken samen de wereld in. Toen zij bij een riviertje kwamen waar geen brug was, bood Strootje aan over het water te gaan liggen, zodat de anderen hem als brug konden gebruiken. Kooltjevuur stak als eerste over, maar door zijn hitte vatte Strootje vlam en samen stortten ze in de rivier. Hierom moest Boontje zo lachen dat zijn buikje barstte. Een passerende kleermaker naaide zijn buikje dicht, met zwart garen. En daarom hebben alle bonen sindsdien een zwarte naad. Boontje kreeg dus zijn verdiende straf.
Wie het breed heeft, laat het breed hangen
Wie rijk is, kan veel geld uitgeven. Mogelijk speelt hierbij de gedachte aan dure stoffen waarvan men kleding liet maken een rol. Wie rijk was, kon dat laten zien door royalere hoeveelheden stof voor zijn kleding te gebruiken dan noodzakelijk was. Het wordt vooral in afkeurende zin gezegd van mensen die te koop lopen met hun geld en ironisch van mensen die op te grote voet leven. In het Latijn werd de vergelijking met de dure specerij peper gemaakt: qui pipere abundat, oleribus miscet piper (‘wie peper in overvloed heeft, mengt de peper door de groenten’). Ook in het Middelnederlands komt een dergelijk spreekwoord voor: die pepers goeden tijt heeft pepert sinen pap (‘wie peper in overvloed heeft, pepert zijn pap’). They that have a good store of butter, may lay it thick on their bread (‘zij die een goede voorraad boter hebben, kunnen het dik op hun brood smeren’), zeggen de Engelsen, terwijl Duitsers die het lang hebben, het lang laten hangen: wer’s lang hat lasst’s lang hangen.
Wiens brood men eet, diens woord men spreekt
Iemands brood eten is een symbool voor bij iemand te gast zijn of voor iemand werken en zo je brood verdienen. Door deze afhankelijkheidsrelatie word je welhaast gedwongen om partij te kiezen voor je broodheer of gastheer. Vele eeuwen geleden zei men al cuius enim panem maduco, carmina canto (‘immers, wiens brood ik eet, diens verzen zing ik’). In een vijftiende-eeuws spreekwoordenboek staat het ook: eet ick mede ick swige (‘als ik mee-eet, zwijg ik’). Never bite the hand that feeds you (‘bijt nooit de hand die je voedt’), waarschuwen de Engelsen. Want voor je het weet, ben je brodeloos.
De brutalen hebben de halve wereld
Als kind leer je dat kindertjes die vragen, worden overgeslagen. Groot is dan ook de desillusie van de beleefde burger die moet toezien hoe de beste banen en de mooiste huizen worden weggesnaaid door brutale apen die helemaal niet afwachten tot hun iets wordt gevraagd. Een kleine troost zijn dan misschien de woorden die de Friezen aan dit spreekwoord toevoegen: de bretalen hawwe de heale wrald (mar dy moatte se melinoar parte ) (‘de brutalen hebben de halve wereld (maar die moeten ze met elkaar delen’)). Het wachten is dus op het moment dat de brutalen meer dan de helft van de wereldbevolking gaan uitmaken.
Een goede buur is beter dan een verre vriend
In het bijbelboek Spreuken 27:10 staat te lezen: Laat uw vriend en de vriend van uw vader niet in de steek, maar betreed het huis van uw broeder niet ten dage van uw ongeluk. Beter een buur dichtbij dan een broeder veraf. Aan goedwillende buren die even boodschappen doen of medicijnen halen bij de apotheek heeft een zieke immers meer dan aan ver weg wonende vrienden. Het spreekwoord is aan het bijbelcitaat ontleend en vriend is oorspronkelijk gebruikt in de oude betekenis ‘bloedverwant’. Vergelijk een Middelnederlandse tekst over erfrecht: so sal dat guet, dat hem gegheven ys, wedercomen up den vader of up des vaders vrent ende nyet up der moder vrent (‘zo zal het goed dat hem gegeven is, vervallen aan de vader of aan de verwanten van de vader en niet aan de verwanten van de moeder’). Maar ook met de huidige betekenis van vriend komt het spreekwoord goed tot zijn recht.
Al te goed is buurmans gek
Als je te goed bent, zullen mensen misbruik van je maken. Een variant op dit spreekwoord luidt allemans vriend is alle-mans gek. De gedachte wordt al verwoord in het Latijn: valde bonus, valde deceptibilis (‘erg goed, erg makkelijk te bedriegen’). Aan het eind van de vijftiende eeuw werd dit Middelnederlandse spreekwoord opgetekend: alder liede vrient is alder lieden sot (‘de vriend van alle mensen is de gek van alle mensen’). De buurman in de moderne versie is niet alleen degene die naast je woont, maar staat voor de hele buurt, je hele omgeving.
Elke dag een draadje is een hemdsmouw in het jaar
Door gestaag door te werken, kun je uiteindelijk nog veel bereiken. Het Middelnederlandse spreekwoord luidde een draeyken sdaechs is een hemdemauken sjaers (‘een draadje per dag is een hemdsmouw in een jaar’). De Vlaamse variant staat op rijm: alle dagen een draadje gesponnen is alle jaren een hemdsmouw gewonnen. In andere talen wordt de gestage maar vruchtbare arbeid op andere manieren verbeeld. Petit a petit l’oiseau fait son nid (‘beetje bij beetje maakt de vogel zijn nest’), rijmen de Fransen. Poco a poco hila la vieja el copo (‘beetje bij beetje spint het oude vrouwtje het spinsel’), is het Spaanse spreekwoord. Terwijl de Duitsers ofwel kleinere hemden hebben dan wij, of grotere draden, aangezien zij met elke dag een draadje een heel hemd in een jaar weten te maken: alle lage einen Paden macht im Jahr ein Hemd.
Je moet de dag niet prijzen voor het avond is
De gedachte dat je niet te vroeg moet juichen, omdat de omstandigheden nog kunnen veranderen, bestond al in de klassieke Oudheid. Quid vesper ferat, incertum est (‘wat de avond zal brengen, is onzeker’). In een vijftiende-eeuws handschrift van Reinaerts historie neemt de tante van Reinaert de Vos het voor haar neef op tegen de koning. Ze pleit dat niemand zonder zonde is en dat Reinaert de koning onlangs nog een dienst heeft bewezen. Ook kunnen mensen veranderen. De koning moet zijn oordeel over Reinaert nog maar even opschorten, want Men sel den dach te zeer niet louen noch laken eer men ziet Dat hy ten auont is comen (‘men moet de dag niet te zeer prijzen of afkeuren voor men ziet dat hij ten avond gekomen is’). Zie ook je moet de huid niet verkopen voor de beer geschoten is en het eerste gewin is kattengespin.
Eens gestolen, altijd een dief
Dit spreekwoord wordt gebruikt als vermaning: ‘Pas op, want als je iets slechts doet, raak je je slechte naam nooit meer kwijt.’ Maar ook, door de ‘dief’, als verontwaardigde uitroep: ‘Ik heb al in geen jaren meer iets slechts gedaan, maar toch kijkt iedereen nog met achterdocht naar me!’ Dieven hebben al eeuwen last van stigmatisering, blijkens dit Latijnse spreekwoord: qui semel furatur, semper fur habetur (‘wie eenmaal steelt, wordt altijd voor een dief gehouden’). Deugden worden snel vergeten, maar misdaden niet, wist men in de Middeleeuwen: Wie XXX dogheden begheet, eest dat hi eens omme sleet, der doghet wert vergheten al, maar de mesdaet hout ghetal (‘al bega je dertig deugden, als je (ten kwade) verandert wordt de deugd vergeten, maar de misdaad wordt onthouden’).
Al doende leert men
Boekenwijsheid is fraai, maar er gaat niets boven de praktijk. In het Afrikaans zegt men dan ook een ons praktyk is beter as ‘n pond teorie (‘één ons praktijk is beter dan een pond theorie’). De Duitsers zijn het daar hartgrondig mee eens: Übung tut mehr als aller Meister Lehr (‘oefening doet meer dan de leer van alle meesters’). In een zestiende-eeuws spreekwoordenboek werd het spreekwoord al in de ons bekende vorm opgetekend (op een enkele spatie na): al doende leertmen.
De een zijn dood is de ander zijn brood
De dood van de een verschaft de ander, die bijvoorbeeld zijn werk of klantenkring kan overnemen, een middel van bestaan, zodat hij zijn boterham kan verdienen. Of ruimer gezien: de schade die de een lijdt, zoals een faillissement, levert de ander voordeel op. Het Latijnse spreekwoord is kort en direct: mors tua, vita mea (‘jouw dood, mijn leven’). Vanaf de zestiende eeuw worden varianten op dit thema in onze taal aangetroffen, bijvoorbeeld: de ene sterft: die ander die stede verwerft (‘de een sterft, de ander verwerft die plaats’). In de achttiende eeuw wordt in het spreekwoord voor het eerst het beeld van het brood als kostwinning gebruikt: des eenen dood, is des anderen brood, door ‘t afsterven van den eenen, verkrijgt de andere levensmiddelen, door erfenis, door amptvolging, enz.
Dromen zijn bedrog
De bijbel is een wonderlijk boek. In Genesis doet Jozef voorspellingen op grond van de dromen van de farao, die uitkomen. Maar in het deuterocanonieke boek Wijsheid van Jezus Sirach kunnen we het volgende lezen: Waarzeggerij en vogel geschrei, en dromen zijn ijdele dingen, waarvan uw hart inbeeldingen krijgt, gelijk het hart ener vrouw die in barensnood is. Indien ze van de Allerhoogste u niet zijn toegezonden, om u te bezoeken, zo geef uw hart daartoe niet. Want de dromen hebben velen verleid, en die daarop hoopten, zijn gevallen. Wie niet beschikt over een betrouwbare adviseur die hem kan verzekeren dat zijn dromen hem zijn toegezonden door de Allerhoogste, kan er dus maar beter van uitgaan dat dromen bedrog zijn. Of, zoals het in een zeventiende-eeuwse klucht verwoord werd: droom is droom, wat wild’u onderwinden: maer droomt en kact in ‘t bed dat suldy namaels vinden. Dat ging de achttiende-eeuwse spreekwoordenverzamelaar Tuinman iets te ver. In zijn spreekwoordenboek is een gekuiste versie te lezen: droomen is bedrog: maar k…in ‘t bed, gy vind het ‘s-morgens noch.
Wie voor een dubbeltje geboren is, zal nooit een kwartje worden
De vrees dat dit spreekwoord samen met de dubbeltjes en kwartjes zal uitsterven, is waarschijnlijk ongegrond. Immers, de uitdrukking kijken alsof je je laatste oortje versnoept hebt heeft de tand des tijds ook doorstaan, al weet niet iedereen meer dat een oortje een muntje was. Wie arm geboren is, zal nooit rijk worden, houdt dit spreekwoord ons ontmoedigend voor. Er is zelfs een Latijnse versie van dit spreekwoord bekend en door de eeuwen heen heeft het zich steeds aan de muntsoort van de tijd aangepast. Infortunatus ad tres obulos homo natus, nunquam nummorum dominus valet esse duorum (‘De onfortuinlijke die voor drie obolen geboren is, zal nooit de bezitter van twee sestertiën kunnen zijn’). In de zestiende eeuw duikt in Nederland het oortje weer op: die geboren is onder een duyt-planeet, en zal noyt meester van een oortjen worden. Ook de inflatie heeft zich erin gemengd, want vroeger zei men wie voor een stuiver geboren is, zal nooit een dubbeltje worden. En wie voor een euro geboren is?
Een dubbeltje kan raar rollen
Dit spreekwoord is ook bekend als een stuivertje kan raar rollen. Als je een muntstuk op zijn kant zet en het laat rollen, maakt het vreemde bochten. Je kunt niet voorspellen hoe het zal rollen. Zo is het ook met het lot: je kunt nooit voorspellen hoe iets zal aflopen. Hoewel deze redenering ook voor andere valuta opgaat – hoe dikker echter de munt, hoe rechter de weg die hij aflegt – komt dit spreekwoord alleen in het Nederlands en het Fries voor ‘in dübeltsje kin raar rölje ). De Duitsers zeggen man kann nicht wissen, wie der Hase lauft (‘men kan niet weten hoe de haas loopt’) en de Engelsen you never know your luck (‘je kent nooit je geluk’). Zie ook je kunt nooit weten hoe een koe een haas vangt.
De duivel schijt altijd op de grootste hoop
De gedachte dat de rijken altijd rijker worden, wordt al in de klassieke Oudheid verwoord: dantur opes nullis nunc nisi divitibus (‘rijkdom wordt alleen gegeven aan degenen die al rijk zijn’). In vier West-Germaanse talen wordt de afgunst openlijk beleden: daar moet de duivel wel achter zitten. Nogal wiedes dat wie voor een dubbeltje geboren is, nooit een kwartje zal worden! De duvel skyt altyd op ‘e grutte heap, zeggen de Friezen; en de Duitsers beamen dat: Der Teufel scheifit immer auf den gröfiten Haufen. Ook de Engelsen halen de duivel erbij: the devil looks after his own (‘de duivel zorgt voor de zijnen’). In de Romaanse talen blijft het bij de constatering dat de rijken steeds rijker worden.
Als je het over de duvel hebt, trapje hem op zijn staart
Vroeger dacht mendat je demonen kon oproepen door hun naam te noemen. Als je over de duivel sprak, dan kwam hij tevoorschijn en was hij zo dichtbij dat je hem op zijn staart kon trappen. Vandaar de gewoonte om zijn naam niet te noemen, maar bijnamen te gebruiken, zoals de boze, de viant (vijand), de droes enzovoort. Voor Harry Potter-fans: You-Know-Who is op hetzelfde principe gebaseerd. Het toeval dat iemand over wie je net aan het praten bent, ineens verschijnt, wordt hiermee geassocieerd. Het spreekwoord komt in verschillende talen voor. In het Engels zegt men talk of the devil and he’s sure to appear (‘spreek over de duivel en hij zal zeker verschijnen’), maar ook engelen laten zich blijkbaar oproepen: talk of an angel and you’ll hear his wings (‘spreek over een engel en je zult zijn vleugels horen’).
Eendracht maakt macht
Onderlinge verdeeldheid zorgt ervoor dat werk niet goed wordt uitgevoerd of dat een strijd niet wordt gewonnen, terwijl eensgezindheid juist sterk maakt. De uitgebreide tekst luidt dan ook eendracht maakt macht, tweedracht breekt kracht. Dit spreekwoord is ontleend aan het Latijn: concordia parvae res crescunt, discordia maximae dilabuntur (‘door eendracht groeien de kleine dingen, door tweedracht valt het grote uiteen’). Eendracht maakt macht was de wapenspreuk van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1588-1795) en is dat nu nog van België.
Eenvoud is het kenmerk van het ware
Dit spreekwoord is een vertaling van het Latijnse simplex veri sigillum (‘eenvoud is het zegel van het ware’). Iets wat echt met vaardigheid gemaakt is, behoeft geen opsmuk om kleine foutjes te verhullen. Een verwant Engels spreekwoord, truth needs no colours (‘de waarheid behoeft geen kleuren’), legt het accent van het ware op ‘de waarheid’. In het Nederlands heeft het spreekwoord vooral betrekking op authentieke kunst of authentiek vakmanschap.
Ere wie ere toekomt
In het bijbelboek Romeinen 13:7 staat: Betaalt aan allen het verschuldigde, belasting aan wie belasting, tol aan wie tol, ontzag aan wie ontzag, eerbetoon aan wie eer toekomt. Het spreekwoord wordt in het Nederlands vooral gebruikt om toe te geven dat men in iemand onvermoede verdiensten erkent. De vorm ere is de Middelnederlandse vorm van eer, die in dit spreekwoord bewaard is gebleven.
Eerlijk duurt het langst
Al kan een leugen aantrekkelijk lijken, op de langere termijn komt de waarheid altijd aan het licht. Met eerlijkheid kom je dus het verst. De Latijnse spreuk waaraan dit spreekwoord ontleend is, luidt: probitas longum perdurat in aevum (‘eerlijkheid duurt voor altijd. Een citaat uit de achttiende eeuw vertelt ons: Binnen weinige jaaren zal hy schatryk zyn, want hy is door eerlyk, en eerlyk duurt toch ‘t langst. De Engelsen zeggen honesty is the best policy (‘eerlijkheid is het beste beleid’) en de Duitsers zeggen niet alleen ehrlich wahrt am langsten, maar ook Schande dauert langer als Armut (‘schande duurt langer dan armoede’).
Vele eersten zullen de laatsten zijn
Dit spreekwoord is letterlijk ontleend aan het bijbelboek Mattheus 19:30. De passage gaat over het loon voor het volgen van Jezus. De verzen 28 tot en met 30 luiden: Jezus zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, gij, die Mij gevolgd zijt, zult in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon zijner heerlijkheid zal zitten, ook op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten. En een ieder, die huizen of broeders of zusters of vader of moeder of kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn naam, zal vele malen meer terugontvangen en het eeuwige leven erven. Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. In Lucas 14:7-11 legt Jezus met een gelijkenis uit dat je jezelf niet de eerste plaats moet toe-eigenen. Hij besluit met de conclusie Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden (Luc. 14:11).
Het spreekwoord wordt nog wel in de bijbelse betekenis gebruikt: ‘velen met een hoge positie in het aardse bestaan, zullen in de hemel een lage positie bekleden’. Maar het wordt vooral ruimer gebruikt: ‘met bescheidenheid bereik je vaak het meest’. Het spreekwoord wordt ook wel omgekeerd: vele laatsten zullen de eersten zijn, met dezelfde betekenis.
Een half ei is beter dan een lege dop
Als meer onbereikbaar is, moet je met weinig tevreden zijn; dat is nog altijd beter dan niets. Het spreekwoord werd al in de vijftiende eeuw in onze taal opgetekend: beter eenen haluen dooyer dan een heel schale (‘beter een halve dooier dan een hele schaal’). Er bestaan zowel in het Nederlands als in andere talen verschillende varianten op: een blind paard is beter dan een lege halster, een half brood is beter dan geen brood, beter iets dan niets. Of in het Fries: in belape broek is better as ien mei gatten (‘een verstelde broek is beter dan een met gaten’). Maar waar men in het Nederlands, Engels, Duits en Frans nog blij is met een half brood, heeft de Spaanstalige meer noten op zijn zang: mas vale pan y ensalada que no corner nada (‘beter brood en sla dan niets te eten’). Vergelijk ook beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht.
Eind goed, al goed
Een goed einde doet alle inspanningen die eraan voorafgegaan zijn vergeten. Si finis bonus est, totum bonum erit (‘als het einde goed is, zal alles goed zijn’), is de Latijnse variant. In de zestiende eeuw werd al opgetekend ist deynde goet so eest al goet (‘is het einde goed, dan is alles goed’). En in een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek vindt men ‘t is alles wel, als ‘t eynd is wel, zoals de Engelsen nu nog zeggen all’s well that ends well (‘alles is goed wat goed eindigt’). De gedachte werd in het Latijn ook uitgedrukt door finis coronat opus (‘het einde kroont het werk’). In het hiervoor al genoemde zeventiende-eeuwse spreekwoordenboek is dit spreekwoord vertaald en berijmd: Staet op ‘t begin niet al te sterck, het eynd’ alleen, dat kroont het werk (‘al staat het in het begin niet al te sterk, het einde alleen dat kroont het werk’).
Een ezel stoot zich in ‘t gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen
Alleen mensen die nog dommer zijn dan een ezel, maken tweemaal dezelfde fout. In de klassieke Oudheid werd het beeld van zich tweemaal aan dezelfde steen stoten al gebruikt: culpa enim illa, bis ad eundem lapidem offendere vulgari reprehensa proverbio est (‘het wordt in de volksmond als onvergeeflijke fout beschouwd zich tweemaal aan dezelfde steen te stoten’). De ezel is daar later aan toegevoegd. Vondel schreef bijvoorbeeld een ezel stoot maer eens zich aen den zelven steen; de mensch wel zevenmael. De ezel was en is een symbool van de domheid. Ook in de volgende, verouderde, spreekwoorden vervult de ezel deze rol: men kent den ezel by zijn ooren; de dwaes is by zijn spraeck te hooren en ezels vind men by der hoopen, die maer op twee beenen loopen.
In veel andere talen is het spreekwoord op dezelfde manier aangevuld met een ezel. Un ane ne trébuche pas deux fois sur la même pierre (‘een ezel struikelt niet tweemaal over dezelfde steen’), zeggen de Fransen. Ein Esel stöflt sich nicht zweimal an demselben Stein (‘een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen’), is het Duitse spreekwoord. In het Engels zijn er twee varianten; één met een ezel en één met een steen: wherever an ass falls, there will he never f all again (‘waar een ezel valt, daar zal hij nooit meer vallen’) en he who stumbles twice over one stone, deserves to break his shin (‘wie tweemaal over dezelfde steen struikelt, verdient het zijn scheenbeen te breken’).