F – J
Van je familie moet je het maar hebben
Deze verontwaardigde uitroep van iemand die door een familielid slecht behandeld wordt, is nog mild in vergelijking met soortgelijke spreekwoorden in andere talen. God defend me from my friends, from my enemies I can defend myself (‘God bescherm me tegen mijn vrienden, tegen mijn vijanden kan ik mezelf verdedigen’), is de niet malse constatering van de Engelsen. Il n’est pi re ennemi que ses proches (‘er is geen ergere vijand dan je naaste familieleden’), klagen de Fransen. Overigens wordt niet alleen de familie gehekeld; als het zo uitkomt, roept men even gemakkelijk van je vrienden moet je het maar hebben!
Gasten en vis blijven maar drie dagen fris
Vis gaat na drie dagen stinken en gasten beginnen je na drie dagen op de zenuwen te werken. Dat wisten de oude Romeinen al: post tres saepe dies vilescit piscis et hospes (ni sale conditus vel sit specialis amicus ) (‘dikwijls worden een vis en een gast na drie dagen waardeloos (tenzij de vis gezouten is of de gast een speciale vriend’)). Het spreekwoord is in vele talen vertaald. Blijkbaar raakt het een gevoelige snaar. Versche visschen, en verre magen, stincken binnen dry daghen (‘verse vissen en verre familieleden stinken binnen drie dagen’), zei men in de zestiende eeuw. Vooral oppervlakkige kennissen moeten niet te lang blijven hangen: Kermis-Vrienden, ende Slemp-Gasten, en verse Vis stincken ten derden dage doodtachtich.
Geduld is een schone zaak
Dit spreekwoord is ontleend aan een gedicht van Hiëronymus van Alphen. Geduld is zulk een schoone zaak ⁄ Om in een moeijelijke taak ⁄ Zijn oogwit uit te voeren; ⁄ Dit zag ik laatst in onze kat, ⁄ Die urenlang gedoken zat, ⁄ Om op een rat te loeren. ⁄ Zij ging niet heen voor zij den rat ⁄ Gevangen in haar klaauwen had. Het is soms moeilijk om geduld op te brengen, maar vaak loont het de moeite. Men zegt ook wel geduld is een bitter kruid, maar het wast niet in alle hoven (of: maar het draagt goede vrucht ).
De geest is gewillig, maar het vlees is zwak
Wanneer Jezus in Getsemane in de nacht van zijn verraad zijn leerlingen vraagt met hem te waken, vindt hij hen tot tweemaal toe in slaap. In Mattheus 26:41 en Marcus 14:38 zegt hij dan: Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. Je kunt je wel voornemen iets te doen, maar het lichaam doet niet altijd wat de geest wil. Het spreekwoord wordt vooral gebruikt als schertsende verontschuldiging als iemand zijn voornemens niet heeft uitgevoerd. Het bijbelcitaat wordt in vele talen als spreekwoord gebruikt.
Één gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden
Er zijn veel vragen waarop geen zinnig antwoord te geven is. Plura interrogantur a stulto quam queanta sapiente dilui (‘door een gek kunnen meer vragen gesteld worden dan door een wijze kunnen worden opgelost’), is het Latijnse spreekwoord. In sommige versies is er geen sprake van tien wijzen maar van zeven en soms zijn het er meer: twaalf of zelfs honderd. Waar het om gaat, is dat er altijd meer vragen zijn dan wijzen kunnen beantwoorden. Al in de veertiende eeuw schrijft men: een sot soude meer vraghen dan XII vroede berechten souden (‘een zot, zou meer vragen dan twaalf wijzen beantwoorden zouden’).
Geld maakt niet gelukkig
De arme zegt het – vaak zonder het echt te geloven – om zich te verzoenen met zijn lot, de rijke omdat het in de praktijk blijkt: er zijn belangrijker dingen dan geld. Soms wordt het spreekwoord genuanceerd: geld alleen maakt niet gelukkig. Of: geld maakt niet gelukkig, maar het helpt wel.
Geld moet rollen
Oorspronkelijk zei men: geld is rond, dus moet het rollen. Geld is er om uitgegeven te worden; meestal een verontschuldiging van iemand die veel geld uitgegeven heeft. Het spreekwoord is in het Nederlands pas voor het eerst in de negentiende eeuw vastgelegd. Ook in andere talen komt het voor: das Geit ist rund, es rollt gern (‘het geld is rond, het rolt graag’), is de Duitse versie; l’argent est rond pour rouler (‘het geld is rond om te rollen’), zeggen de Fransen; en it jild moat rölje (dêrom is it run ) (‘het geld moet rollen (daarom is het rond’)), aldus de Friezen.
Geld stinkt niet
Keizer Vespasianus besloot belasting te heffen op urinoirs. Zijn zoon Titus bekritiseerde hem omdat hij met zo’n stinkend zaakje nog geld wilde verdienen. Toen de eerste belastingopbrengst binnen was, nam Vespasianus een munt en hield die zijn zoon onder de neus, met de vraag of het geld stonk. Dat moest Titus ontkennen. De Latijnse zegswijze die op dit verhaal gebaseerd is, luidt: pecunia non olet (‘geld stinkt niet’). De betekenis van het spreekwoord is dat het hypocriet is om te doen alsof je geen geld wilt hebben; iedereen wil het hebben en het maakt niet uit op welke manier het wordt verdiend.
Overigens is het verhaal geen volslagen kolder: urine werd gebruikt door leerlooiers voor het looien van huiden. Tegen betaling mochten zij gebruikmaken van urine uit openbare toiletten.
In Bangladesh gaat het spreekwoord echter niet op: geld stinkt daar verschrikkelijk. Klanten van vishandelaren eisen munten als wisselgeld, omdat het papiergeld te onwelriekend is.
De gelegenheid maakt de dief
De gelegenheid om iets kwaads te doen, kan iemand die niets slechts van plan was, verleiden. Het is een letterlijke vertaling van het Latijnse spreekwoord occasio facit furem
(‘de gelegenheid maakt de dief). In een Middelnederlands handschrift dat van het eind van de veertiende eeuw dateert, staat het als volgt beschreven: Die menscheit es broosch ende stade leert den man stelen (‘de mensheid is zwak van karakter en de gelegenheid leert de man stelen’). In een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek staan twee varianten: de achterdeure maeckt den dief en gheleghentheyd tot diefte leyt (‘gelegenheid leidt tot diefstal’). Het raam open laten staan als je op vakantie gaat, zou daarom strafbaar gesteld moeten worden: nietsvermoedende voorbijgangers kunnen zomaar aangezet worden tot het plegen van diefstal en zijn daarmee voorgoed gestigmatiseerd, want eens een dief, altijd een dief.
Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen
Wanneer man en vrouw niet hetzelfde geloof hebben, kan dat grote meningsverschillen veroorzaken. In een vroegere vorm wordt de duivel niet bij zijn naam genoemd, maar omschreven als de drommel: twee geloven op één kussen, daar is de drommel tussen. P.J. Harrebomée zegt in zijn Spreekwoordenboek der Nederlandse taal over de betekenis van het spreekwoord: Dat wil zeggen: waar beide echtgenooten niet van hetzelfde geloof zijn, daar geeft zulks zoo veelvuldige verdeeldheid, dat het huwelijksleven een helleleven wordt. Een variant op dit spreekwoord is twee geloven in een huis, dat is een groot kruis.
Het geluk is met de dommen
Dit spreekwoord kan gebruikt worden om – je afgunst nauwelijks verbijtend – te zeggen dat een voordeeltje dat iemand gehad heeft niet aan talent, maar aan geluk te danken is. Vaker echter wordt het schertsend toegepast op het eigen geluk: ‘Ik ben in één keer ingeloot voor mijn studie. Tja, het geluk is met de dommen.’ Fortuna favet fatuis (‘het geluk begunstigt de dwazen’), luidt het Latijnse spreekwoord. Fortune favours fools (‘het geluk begunstigt de dwazen’), allittereren de Engelsen daartegenop. Het Nederlands kent meerdere varianten die deze gedachte uitdrukken door middel van een vergelijking: het domste hoofd krijgt het beste kussen; hoe groter ezel, hoe groter geluk; en Hans komt door zijn domheid voort. Friezen en Duitsers zijn vooral gepreoccupeerd door grote aardappels: de domste boer hat soms de dikste jirpels (‘de domste boer heeft soms de dikste aardappels’), is het Friese spreekwoord. Het Duitse spreekwoord komt op hetzelfde neer: Die dümmsten Bauern haben die gróflten Kartoffeln (‘de domste boeren hebben de grootste aardappels’).
Zonder geluk vaart niemand wel
Je kunt nog zo slim, knap of anderszins getalenteerd zijn, als het geluk niet op je hand is, ben je nergens. In dit spreekwoord komt het werkwoord welvaren voor. Tegenwoordig wordt dat werkwoord niet meer gebruikt, maar het zelfstandig naamwoord welvaart, dat ervan is afgeleid, wel. Welvaren is een samenstelling van wel ‘goed’ en varen ‘gaan’. Net zoals je tegenwoordig kunt vragen: ‘Hoe gaat het?’, zonder dat gaan daarbij aan een beweging of verplaatsing doet denken, kon je vroeger vragen: ‘Hoe vaart gij?’ En met een beetje geluk was het antwoord: ‘Wel.’
Gemak dient de mens
De tevreden uitroep van de trotse bezitter van een nieuw snufje dat veel werk uit handen neemt. ‘Met één druk op de knop…’, volgt er dan meestal op. Het gemak is in dit geval ‘iets wat van dienst kan zijn om inspanning en moeite uit te winnen’. De nieuwe auto is bijvoorbeeld van alle gemakken voorzien. Zo hoef je sinds er een boordcomputer is, nooit meer ruzie te maken met degene op de passagiersstoel die de routekaart blijkbaar ondersteboven heeft gehouden. De vriendelijke vrouwenstem die de weg wijst, blijft blaken van zelfvertrouwen terwijl ze je de heide op manoeuvreert. Gemak dient de mens.
Het eerste gewin is kattengespin
Over dit mysterieuze spreekwoord is het laatste woord nog niet gezegd. Het is een bezweringsformule die geuit wordt door iemand die aan het begin van een spel wint. Winst in het begin is namelijk geen garantie voor winst van het hele spel. Met kattengespin wordt bedoeld dat het niets waard is. Tuinman zegt in zijn achttiende-eeuwse spreekwoorden-boek: De jongens zeggen: ‘t Eerste gewin is kattengespin. ‘t Moet toch rijmen. Een verklaring die weleens gegeven wordt, is dat katten wel spinnen, maar geen draad voortbrengen; het levert dus niets op. Er zijn echter varianten op het kattengespin. Soms is er sprake van kattengespil of kattengegrim en soms ook van katjeswinst. Waarschijnlijk betekent katten – of katjes – iets als ‘van weinig waarde’. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal staat bij het trefwoord kattengoud: ‘Uit Kat (…) en Goud. Eigenlijk eene benaming voor: onecht, valsch goud; kat als eerste lid van eene samenstelling drukt vaak het begrip uit van valschheid, onechtheid.’ In het geval van kattengespin heeft mogelijk deze betekenis van katten – in combinatie met rijmdwang de associatie met kattengespin opgeroepen.
Gezelligheid kent geen tijd
In aangenaam gezelschap gaat de tijd snel. Omdat het Nederlandse woord gezelligheid onvertaalbaar is, heeft dit spreekwoord vast geen equivalenten in andere talen. Mis! Zowel onze ooster- als onze westerburen hebben dezelfde ervaring: half an hour is soon lost at dinner (‘een halfuur is snel verloren bij het avondeten’) is het Engelse alternatief, en bei guter Gesellschaft ist gut sitzen (‘in goed gezelschap is het aangenaam toeven’), weten de Duitsers. Toegegeven: gezelligheid kunnen ze niet vertalen, maar goed gezelschap weten ze te waarderen. Gezellig!
Gestolen goed gedijt niet
Zowel in de klassieke Oudheid als in de bijbel wordt de gedachte dat gestolen goederen snel verloren gaan al uitgedrukt. Cicero schrijft: male parta male dilabuntur (‘wat op een slechte manier verworven is, gaat op een slechte manier verloren’). En in het bijbelboek Spreuken 10:2 staat geschreven: Schatten, door goddeloosheid verkregen, doen geen nut, maar gerechtigheid redt van de dood. In een Middelnederlandse tekst van omstreeks 1330 – Der Leken Spieghel van Jan van Boendale – komt het spreekwoord reeds voor als onrecht goet gerne tegaet (‘onrechtvaardig verkregen goed gaat gemakkelijk teniet’). Een minder bekend spreekwoord dat dezelfde gedachte uitdrukt, is: het meel van de duivel verandert in zemelen. Het is een bekend motief in volksverhalen dat spullen die men van de duivel of een ander demonisch karakter aanneemt, bij thuiskomst veranderen in iets waardeloos. Beide spreekwoorden komen in verschillende talen voor.
Goedkoop is duurkoop
Het is onbegrijpelijk dat er nog steeds mensen intrappen: ongelofelijke koopjes die te mooi lijken om waar te zijn. En zo is het meestal ook, want na luttele weken – of in het geval van kinderspeelgoed na luttele uren – vallen ze van ellende uit elkaar en is het voordeel omgeslagen in een nadeel, want er moet een nieuw exemplaar gekocht worden. En dan maar van een goed en duur merk. En dat terwijl het al in een zestiende-eeuws spreekwoordenboek staat: goeden coop, quaden coop ⁄ Le bon marché decoit souuent les gens ⁄ Jamais n’est bon marché de fausse marchandise (‘goedkoop, slechte koop ⁄ goedkoop stelt de mensen dikwijls teleur ⁄ er is nooit goede koop van verkeerde waar’).
Het is niet alles goud wat er blinkt
Het beetd dat uiterlijke praal een waardeloze inhoud verhult, komt al in de klassieke Oudheid voor. Horatius schrijft in zijn brieven introrsum turpis, speciosus pelle decora (‘van binnen gemeen, door het sierlijke omhulsel verblindend’). In de elfde eeuw wordt voor het eerst goud als beeld gebruikt: non omne est aurum quod splendet (‘niet alles wat blinkt is goud’). Dit spreekwoord wordt vertaald in de volkstaal en in de vijftiende eeuw opgetekend als ten is niet al gout, dat daerblinct (‘het is niet al goud dat daar blinkt’). De gedachte dat schijn bedriegt, wordt ook op andere manieren verwoord, bijvoorbeeld: schone appels zijn ook wel zuur, het is niet overal kermis waar het vaantje uitsteekt of, in de zestiende eeuw: hoe schoonder aensicht hoe vuylder aers ‘hoe schoner het gezicht, hoe vuiler de kont’.
Eigen haard is goud waard
De eigen haard is een metoniem voor het eigen huis en het eigen gezin. Nergens is het fijner dan daar. Ook in de Middeleeuwen dacht men er zo over: eyghen heert es gout weert. Een andere manier om deze warme gevoelens ten opzichte van het eigen stulpje met inhoud uit te drukken, is elke vogel prijst zijn eigen nest. Oost west, thuis best doet het ook goed na een verregende vakantie in den vreemde, evenals zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. En de Friezen? Die voelen zich overal thuis. Maar vooral thuis. Oeral thüs, mar thüs it beste (‘overal thuis, maar thuis het best’).
Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald
Het is beter om je koers nog te wijzigen als je er halverwege achter komt dat je op de verkeerde weg bent, dan om stug door te gaan. Het klassiek-Latijnse spreekwoord zegt het al: haud errat tota qui redit media via (‘wie in het midden omkeert, dwaalt niet geheel’). In de veertiende eeuw luidt het in het Middelnederlands: so wye een vuylen patgaet neder, ende keert hi dan ten halven weder, hi en dwaelt niet al na mijn verstaen (‘wie een verkeerd pad af loopt en dan halverwege terugkeert, hij dwaalt niet helemaal, zoals ik het begrijp’). Het Fries kent wel vier spreekwoorden die deze gedachte uitdrukken. Dat de Friese Meren er zijn om op te zeilen, blijkt wel uit één daarvan: it is better halze as krabbe (‘het is beter overstag te gaan dan te krap te zeilen’). Als je met tegenwind moet zeilen, is het het meest efficiënt om zo scherp mogelijk aan de wind te zeilen, om zo min mogelijk overstag te hoeven gaan (‘de boeg door de wind draaien en de zeilen aan de andere kant uitzetten’). Als je té scherp aan de wind zeilt, vang je echter geen wind meer en kom je stil te liggen. Daarom is het beter om overstag te gaan dan te scherp te zeilen. In het Nederlands is overstag gaan behalve een scheepsterm een uitdrukking die betekent ‘een andere mening krijgen’, dus evenals liever dan ten hele dwalen toch maar ten halve keren betekent het ‘je koers wijzigen’.
Vele handen maken licht werk
Wanneer veel mensen meehelpen, gaat het werk sneller. Het metoniem handen voor ‘personen die werk verrichten’ wordt in vele talen in dit spreekwoord gebruikt. Multae munus onus levius reddunt (‘vele handen maken het werk lichter’), schreef Erasmus in het Latijn. Many hands make light work (‘vele handen maken licht werk’) is het Engelse spreekwoord en in het Duits zegt men viele Hande machen leichte Arbeit (‘vele handen maken licht werk’), of viele Hande machen bald Feierabend (‘vele handen zorgen snel voor vrije tijd’). Ook in het Spaans bestaat het spreekwoord met de handen, maar er is ook een variant: muchas hormigas llevan un escarabajo (‘vele mieren dragen één mestkever’), waarin de spreekwoordelijke bedrijvigheid van mieren goed tot zijn recht komt.
Hardlopers zijn doodlopers
Letterlijk zegt dit spreekwoord dat wie te hard loopt, zich door de overmatige inspanning dood kan lopen. Figuurlijk gebruikt waarschuwt het dat iets wat je overhaast onderneemt, zal mislukken. Het spreekwoord kan ook gebruikt worden om sporters te waarschuwen: als je aan het begin van de wedstrijd te hard loopt, ben je al ruim voor het eind uitgeput. En de campagne hardrijders zijn doodrijders laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het spreekwoord is in deze vorm betrekkelijk jong. In de zestiende eeuw zei men die saechts rijdt gheraect eerst thuys (‘wie het zachtst rijdt, komt het eerst thuis’) en uit de zeventiende eeuw stamt het spreekwoord een trage haest maeckt de meeste spoed, en ‘t zekerste werk. Vergelijk ook haastige spoed is zelden goed.
Waar het hart vol van is, loopt de mond van over
Met geen spreekwoord kun je heimelijk verliefde pubers zo op de kast jagen als hiermee. Want hoewel ze de verliefdheid verborgen willen houden, kunnen ze niet ophouden met praten over het object van hun liefde, denkend dat het achter een façade van quasi-casual gebabbel niet op zal vallen. De gedachten van de betrapte puber zullen verre van bijbels zijn, de herkomst van het spreekwoord is dat echter wel. Jezus spreekt in Mattheus 12:34-35 de Farizeeën toe: Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen? Want uit de overvloed des harten spreekt de mond. Een goed mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn boze schat boze dingen. In deze bijbelse opvatting betekent het spreekwoord dat uit iemands woorden blijkt hoe zijn karakter is; tegenwoordig verraadt men vooral zijn gedachten ermee.
Zachte heelmeesters maken stinkende wonden
Heelmeester is de oude benaming voor ‘arts’. Het is een samenstelling van helen ‘genezen’ en meester, wat de gilde-titel was voor iemand die bedreven was in een vak. Een heelmeester die bang was de patiënt pijn te doen, greep niet doortastend genoeg in, waardoor de wond kon gaan ontsteken en stinken. Het was dus in het belang van de patiënt om rigoureus te handelen, ook al was het een pijnlijke behandeling, want op de langere termijn had hij er baat bij. Het spreekwoord wordt vooral gebruikt in toepassing op maatregelen, bijvoorbeeld van de overheid. Wanneer de term zero tolerance valt, worden de zachte heelmeesters vaak als argument aangevoerd. Harde maatregelen zijn nodig, omdat het probleem anders alleen maar erger wordt. Het is dus maar het beste voor ons allemaal.
Het hemd is nader dan de rok
Het hemd wordt dichter op het lichaam gedragen dan de rok. De rok is niet het ons bekende dameskledingstuk, maar een overkleed dat door mannen en vrouwen gedragen kon worden. De betekenis van dit spreekwoord is dat iedereen het eerst aan zichzelf en zijn familie denkt: ieder staat zichzelf het meest nabij. En dat is wat het Latijnse spreekwoord zegt: proximus est sibi quisque (‘ieder is zichzelf het naast’). Een ander Latijns spreekwoord haalt er ook kledingstukken bij, uiteraard aangepast aan de mode van die tijd: tunica proprior pallio est (‘de tuniek is nader dan het pallium’). De tuniek was een onderkleed, het pallium een mantel. Een Middelnederlandse variant op rijm luidt: besorcht u selven eerst, gelovet dit gewis, dat immer u het hembd’ naer dan den mantel is (‘zorg eerst voor uzelf, geloof dit zeker, dat u het hemd altijd nader is dan de mantel’).
De hemel geeft, wie vangt die heeft
Dit spreekwoord, met de strekking dat het geluk er is voor degenen die de moeite nemen om het op te vangen, heeft van oorsprong betrekking op molenaars. In Het menselyk bedrijf Verbeeld in 100 Verbeeldingen van Ambachten, Konsten, Hanteeringen en Bedryven met Versen van Johannes en Caspaares Luiken uit 1694 staat een prent met enige molens, met als bovenschrift: De Moolenaar. Den Heemel geefft, Wie vangd die heeft. Het werkwoord vangen heeft een dubbele betekenis. Ten eerste verdient de molenaar zijn brood door de wind te vangen, zodat zijn molen draait. Daarnaast is vangen een molenaarsterm met de betekenis ‘(de molen) stilleggen met behulp van de vang (de rem’). In de Volkskrant van 22 juli 2003 legt een molenaar uit: (…) de molen vangen (stilzetten) dient met vakmanschap te gebeuren. Niet te snel, dan zou de as kunnen breken, niet te vroeg omdat dan de winst voorbij waait, maar bij toenemende wind ook niet te laat, omdat de molen dan ‘door de vang kan gaan’ (niet meer te stoppen) met kans op in brand vliegen.
Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen
Twee partijen die in conflict zijn, hebben het vaak zo druk met elkaar, dat een derde partij er ongemerkt profijt van kan trekken. In de zeventiende eeuw dicht Jacob Cats: als ‘er twee vechten om een been, daer krijght ‘et licht een derd’ alleen (‘als er twee vechten om een been, dan krijgt gemakkelijk een derde het alleen’). Eerder, in de vijftiende eeuw, is het spreekwoord in een Middellatijns handschrift genoteerd: aufert os canibus unus sepe duobus (‘één hond pakt vaak twee honden een been af). In het Engels en Duits strijden ook twee honden om een been, en is een andere hond de lachende derde, maar in het Frans en het Spaans profiteert een wolf van de ruzie tussen de honden. Pendant que les chiens s’entrepillent, Ie loup dévore la brebis (‘terwijl de honden tegen elkaar grommen, verslindt de wolf het schaap’), zegt men in het Frans.
Blaffende honden bijten niet
Het klinkt erg dreigend, dat woeste geblaf, maar van de honden die het hardst blaffen, heb je volgens dit spreekwoord het minst te vrezen. Of het verstandig is de proef op de som te nemen, is een andere kwestie. In ieder geval dacht men er in de klassieke Oudheid ook al zo over: canis timidus vehementius latrat quam mordet (‘een bange hond blaft meer dan hij bijt’). Middeleeuwse honden blaffen niet, maar bassen, zoals in dit spreekwoord uit het eind van de vijftiende eeuw: wat scaet shonds bassen die niet en bijt (‘wat schaadt het blaffen van een hond die niet bijt’). In de Grote Van Dale wordt het werkwoord bassen in een van de betekenissen omschreven als ‘snauwen, afsnauwen, tekeergaan’. Een prettige gedachte als je baas tegen je bast: hij bijt waarschijnlijk niet.
Je moet geen slapende honden wakker maken
Van honden die slapen, heb je niets te duchten. Maak je ze wakker, dan beginnen ze waarschijnlijk te blaffen of zelfs te bijten. Het besluit is snel genomen: de viervoeters mogen lekker blijven slapen. Zo is het ook verstandig om geen ruchtbaarheid te geven aan zaken die misschien vervelende gevolgen kunnen hebben als ze bekend worden. Laat iedereen maar in zalige onwetendheid, want wat niet weet, dat niet deert. Het spreekwoord was in de Middeleeuwen al bekend. In 1545 werd genoteerd: men en sal den slapenden hont niet wecken (‘men moet de slapende hond niet wekken’), maar dat het spreekwoord al veel eerder bekend geweest moet zijn, blijkt uit dit citaat uit de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant, overgeleverd in een veertiende-eeuws handschrift: Du heefs recht wel gedaen, dattu porres den slapenden hont (‘je hebt het zeker goed gedaan, dat je de slapende hond porde’). Duitsers en Fransen laten overigens niet alleen slapende honden liever met rust, maar ook slapende katten. En in Zuid-Afrika is men daarnaast ook nog bezorgd over bavianen: moenie die bobbejaan agter die bult gaan haal nie (‘je moet de baviaan niet achter de heuvel gaan halen’). Dat is inderdaad waarschijnlijk wel zo verstandig.
Honger maakt rauwe bonen zoet
Als je maar genoeg honger hebt, smaakt alles lekker. Zelfs rauwe bonen. Het spreekwoord bestond al in de klassieke Oudheid: fame vel cruda faba dulcescit (‘door honger wordt zelfs de rauwe boon gezoet’). Het is in vele talen vertaald. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal meldt over bonen: ‘Worden boonen als spijs genoemd, dan werden er vanouds zeker inzonderheid de groote boonen, doch later ook wel de gedroogde bruine en witte boonen of andere soorten onder verstaan. Niet zelden als voedzame, doch geringe, weinig smakelijke volkskost met zekere minachting genoemd.’ In varianten op het spreekwoord worden andere onsmakelijke etenswaren genoemd. Zoals in een achttiende-eeuws spreekwoorden boek: honger ziet struif voor taart aan. Of de Duitse spreekwoorden Hunger isst schimmlig Brot für Kuchen (‘honger eet schimmelig brood als gebak’) en wer hungrig ist, dem ist kein Brot zu schwarz (‘voor wie hongerig is, is geen brood te zwart’). Bon appetit!
Wie zijn hoofd niet gebruikt, moet zijn benen gebruiken
Een typisch spreekwoord dat nog even zout in de wonde wrijft:moet je al helemaal teruglopen omdat je iets vergeten bent, krijg je ook nog eens dit totaal overbodige commentaar. Helaas wordt dit spreekwoord in het geheel niet met uitsterven bedreigd: Friezen, Fransen, Duitsers, Engelsen, Spanjaarden, ze kennen het spreekwoord allemaal. Wat men net yn ‘e holle hat, moat men yn ‘e fuotten hawwe (‘wat men niet in het hoofd heeft, moet men in de voeten hebben’), krijgt bijvoorbeeld de vergeetachtige Fries te horen. Wie dit spreekwoord nog één keer gebruikt, moet de benen gebruiken. Om zich met grote spoed uit de voeten te maken om klappen te ontlopen.
Wie niet horen wil, moet maar voelen
In de tijd dat kinderen nog niet als volwaardige deelnemers aan de huiselijke onderhandelingstafel zaten, waren deze woorden vaak een inleiding voor een pak slaag. Niet luisteren? Dan maar voelen! Een meer algemene betekenis van het spreekwoord is dat wie niet naar goede raad wil luisteren, zelf de nare gevolgen moet ondervinden. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt het als volgt omschreven: ‘Gezegde tot een kind dat men met eene lichamelijke kastijding tot rede brengt. Bij uitbr.: harde levenservaringen moeten maar uitwerken wat vriendelijke vermaningen op iemand niet vermogen.’ Aut verbis aut verberibus (‘of met woorden, of met klappen’) is het Latijnse equivalent. Of op zijn Afrikaans: wie nie wil hoor nie, moet voel.
Van dik hout zaagt men planken
Vanouds betekende dit spreekwoord zoiets als wie het breed heeft, laat het breed hangen, namelijk ‘royaal leven’. Immers, als je genoeg hout hebt, hoef je niet zo nauw te kijken. Tegenwoordig heeft deze betekenis zich gewijzigd via ‘iets doortastend aanpakken’ tot enigszins afkeurend ‘iets te ruw en met weinig beleid aanpakken’.
Je moet de huid niet verkopen voor de beer geschoten is
Dit spreekwoord berust op een oud verhaal dat in veel landen bekend was, over een jager die betaalde met de huid van een beer die hij nog moest vangen. Dat was uiteraard geen verstandige zet. Het spreekwoord is dan ook een waarschuwing dat je niet moet doen alsof je iets al bezit als dat nog niet zo is. In een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek is te lezen: ‘t Is zotheyd, de huyd te veylen, eer de beest in ‘t net is (‘het is gekheid de huid te koop aan te bieden voor het dier in het net is’). Door de bekendheid van het verhaal van de jager is het spreekwoord in veel talen terechtgekomen. Ook andere dieren figureren in soortgelijke spreekwoorden, bijvoorbeeld kuikens: ongheleyede eyere sijn onseker kieken (‘ongelegde eieren zijn onzekere kuikens’), zei men aan het eind van de vijftiende eeuw. In het Spaans is het nog steeds no cuentes los polluelos antes que salgan de los huevos (‘tel niet de kuikens voor ze uit de eieren gekomen zijn’).
Je kunt geen ijzer met handen breken
Impossibilium nulla obligatio est (‘tot het onmogelijke is niemand verplicht’). In de klassieke Oudheid zei men het al. IJzer met handen breken is een metafoor voor een onmogelijke opdracht. Tot de negentiende eeuw zei men echter dat je geen ijs met handen kunt breken, bijvoorbeeld in de zestiende eeuw: ghy wilt het ys met de handen breecken. In het Fries, het Afrikaans en het Duits wordt evenals in het hedendaags Nederlands het beeld ijzer met handen breken gebruikt. Maar er zijn ook andere metaforen. Een minder bekend Nederlands spreekwoord, dat ook in het Fries voorkomt, luidt men kan over geen twee sloten tegelijk springen (Fries: men kin net oer twa sleatten tagelyk springe ). De Engelsen zeggen: you cannot get a quart into a pint pot (‘je kunt geen quart – ‘kwart gallon = twee pints’ – in een pan doen waar maar een pint in past’). En een Afrikaanse variant luidt: ‘n mens kan nie water in ‘n mandjie dra nie (‘men kan geen water in een mandje dragen’).
Je moet het ijzer smeden als het heet is
Van een goede gelegenheid moet je gebruikmaken. Wanneer het ijzer heet is, kan de smid het het best bewerken; die kans moet hij dus niet voorbij laten gaan. Aan het eind van de vijftiende eeuw zei men alst yser heet es so salment smeden (‘als het ijzer heet is dan moet men het smeden’). In een boek met ‘Gedichten voor onze Jeugd’ uit het einde van de negentiende eeuw is het spreekwoord uitgebreid: Wie met den hamer vroeg gereed is Kan smeden als het ijzer heet is; – Wie nog moet leeren als hij oud is Zal kloppen als het ijzer koud is. Wie vroeg een goed vak leert, kan profiteren van de kansen die het leven biedt; wie dat niet doet, laat zijn kans voorbijgaan.
In het Nederlands en in andere talen worden ook andere beelden gebruikt die dezelfde gedachte uitdrukken, bijvoorbeeld men moet hooien als de zon schijnt, je moet zeilen als de wind waait, of in het Frans: Il faut tourner Ie moulin lorsque soufflé Ie vent (‘je moet de molen laten draaien als de wind waait’).
Jong geleerd, oud gedaan
Van dingen die je leert als je jong bent, heb je in je latere leven nog profijt. In een zeventiende-eeuws spreekwoordenboek staan twee varianten: ionck bestaen, oud ghedaen (‘jong begonnen, oud gedaan’) en ionck bedacht, oud betracht (‘jong bedacht, oud in praktijk gebracht’). Het is een gedachte die al in de klassieke Oudheid bestond. Vergiiius schreef: adeo in teneris consuescere multum est (‘zo belangrijk is het om zich in de vroegste jeugd aan iets te wennen’). Het spreekwoord komt in vele talen voor, waarbij soms ook metaforen gebruikt worden. Bijvoorbeeld in het Frans: ce que poulain prend en jeunesse, il Ie continue en vieilesse (‘wat het veulen leert als het jong is, blijft het doen als het oud is’). In het Spaans wordt het nogal morbide uitgedrukt: lo que en la leche se mama, en la mortaja se derrama (‘wat men met de moedermelk opneemt, vloeit uit in het lijkkleed’).