Frank's verdwijning

Toen hij terugkwam in Bayport, zag Joe tot zijn verbazing dat Frank niet naar huis teruggekeerd was. En meneer Hardy was er ook niet, want die was weer voor een zaak weg.
'Dit huis is nog erger dan een station!' brieste tante Gertrude. 'De hele dag hollen hier de mensen maar in en uit en dan verwachten ze dat Laura en ik vierentwintig uur service verlenen in de restauratie! En we zijn zo dom dat we dat nog doen ook!'
Joe begreep dat zijn tante iets speciaals voor haar broer had klaargemaakt en nu bang was dat hij niet op tijd terug zou zijn voor het eten. De jongen deed net of hij de lucht van het eten opsnoof.
'Mmmm!' zei hij. 'Er ruikt hier iets erg lekker in huis!'
Zijn tante keek vergenoegd en klemde toen haar lippen op elkaar. 'Het wordt tijd dat je het merkt!' zei ze snibbig. Ze ging hem voor naar de keuken. Op de tafel stond een grote schaal vol met oliebollen met jam.
'Tjonge,' riep Joe uit. 'U laat me toch niet wachten tot het avondeten, voor ik daar van proeven mag?'
'Hum,' snoof tante Gertrude. 'Alsof ik niet weet dat je er een gapt op het ogenblik dat ik me omkeer.'
Ze gaf hem een oliebol en keek naar zijn gezicht of hij hem lekker vond. Ze hoefde niet lang te wachten.
'Dat is de lekkerste oliebol die ik ooit gegeten heb!' zei Joe.
'Praat niet met je mond vol!' zei zijn tante snibbig. En voldaan ging ze naar boven.
Joe grinnikte en nam nog een enorme hap. Het was maar goed dat Chet er niet was, dacht hij. Chet zou huishouden als een wervelstorm in die schaal oliebollen.
Doordat hij aan Chet dacht, schoten hem ook de namaakeend, de duig en het stuk dennenhout te binnen, die ze in het reservoir gegooid hadden. Het zou nu wel gauw tijd zijn om de wacht te betrekken in de baai, om vast te stellen of die voorwerpen door de ondergrondse stroming uit het reservoir meegevoerd waren.
Hij draaide het telefoonnummer van de Morton-boerderij. Chet nam zelf het gesprek aan.
'Ha, die Chet,' zei Joe. 'Wat zou je ervan zeggen om over een half uur naar de steiger te komen?'
'Waarom?' vroeg Chet voorzichtig.
Joe grinnikte. Het was net iets voor Chet om geen risico te lopen als er werk aan de winkel zou kunnen zijn!
'We moeten op wacht voor de spullen, die we in het reservoir gegooid hebben,' legde hij uit.
'Nu al?' zei Chet klagend.
'Natuurlijk. Je kunt nooit weten wanneer dat spul opduikt. En als dat gebeurt, moet er toch iemand in de buurt zijn!'
'Oké,' gaf Chet aarzelend toe. 'Maar in een half uur red ik het niet. Ik ging net eten.'
'Doe dat maar niet,' zei Joe. 'Ik heb tante Gertrude gevraagd om iets voor ons in te pakken. Ze heeft net een partij oliebollen met jam gemaakt.'
'Oliebollen met jam!' riep Chet uit. 'Ik ben over een kwartier bij je!'
Joe lachte en hing de hoorn op. Hij zette de mand met eten, die zijn tante had klaargemaakt, in de auto en reed naar de steiger. Hij zette zijn wagen tegenover de schuur, waar hij de motorfiets had gezien en liep er op weg naar de steiger heen. Hij deed de deur van het gebouwtje open en stapte naar binnen. Toen bleef hij als aan de grond genageld staan. De motorfiets was er niet meer!
Joe fronste zijn wenkbrauwen. Veger was zeker teruggekomen en had de motor meegenomen. Maar als dat zo was, waarom was Frank dan ook niet teruggekomen?
Joe wist niet wat hij ervan denken moest en liep naar de steiger. De motorboot van de magere man lag er niet en de Speurder lag ook niet op zijn vaste plaats.
'Hé!' riep Chet. Hij zat op de reling van de steiger en keek heel verontwaardigd. Toen zag hij de bezorgde uitdrukking op het gezicht van zijn vriend.
'Wat is er aan de hand?' vroeg hij.
'Frank is al een paar uur weg,' zei Joe. 'Ik ben bang dat hem iets overkomen is.'
'Tjonge,' zei Chet. 'Ik wou dat we iets konden doen.'
Joe gaf hem de mand met eten.
'Chet, zou je het erg vinden om alleen in een roeiboot te gaan zoeken naar die dingen, die we in het reservoir gegooid hebben?' vroeg hij. 'Ik heb een idee waar Frank heen kan zijn en dat wil ik onderzoeken.'
'Dat wil ik best hoor,' verzekerde de jongen hem. 'Ik zal Biff Hooper opbellen. Misschien heeft die wel zin om met me mee te gaan.'
'Prachtig,' zei Joe. Hij ging terug naar de schuur.
'Tot ziens!' riep hij.
Joe onderzocht de stoffige grond van de schuur en volgde de sporen van de motorfiets naar de straat. Maar daar hadden de zware banden geen afdrukken meer achtergelaten.
Joe staarde nadenkend naar de straat. Toen stapte hij in de auto en reed naar het hoofdbureau van politie.
Commissaris Collig keek hem gemelijk aan.
'O, ben jij het!' zei hij.
'Wat is er dan?' vroeg Joe.
'Als jullie je neus in andermans zaken steken, is er altijd wat aan de hand,' zei de man met het rode gezicht tegen de jongen.
Joe was een beetje geprikkeld maar hij liet niets merken. Hij wist heel goed dat Collig geen gelegenheid voorbij liet gaan om zure opmerkingen tegen hen te maken.
'Een meneer Kimball uit Brookside heeft me opgebeld,' vervolgde Collig. 'Hij gaf me het nummer van een motorfiets, die hij terug wilde hebben. Hij zei dat jij die motor in Bayport gezien had.'
'Dan hebt u hem dus weggehaald!' riep Joe uit.
'Wat?'
'U heeft dus de motorfiets uit die schuur laten halen en hem teruggestuurd naar meneer Kimball.'
'Welke schuur?' brulde de politieman.
Joe staarde hem verwonderd aan. 'Bedoelt u dat u die motorfiets niet gevonden heeft?'
'Nee, verdraaid nog aan toe!' De zware kaken van commissaris Collig trilden van woede. 'Riley heeft de hele middag rondgezworven om het donderse ding te vinden! Hij zei dat er in heel Bayport geen motorfiets van dat merk met het opgegeven nummer te vinden was!'
'Hij stond in een schuur achter de steiger,' legde Joe uit. 'Vanaf de straat was hij natuurlijk niet te zien.'
'Dit is wel de juiste tijd om me dat te komen vertellen, dat moet ik zeggen!' zei Collig, terwijl hij de jongen nijdig aankeek. 'Toen ik meneer Kimball vertelde dat die motorfiets niet in Bayport was, veegde hij me behoorlijk de mantel uit!'
'Ik zou wel eens willen weten wie dat ding heeft weggenomen,' zei Joe.
'Dat weet ik niet,' zei de politieman kortaf. 'En het kan me niet schelen ook. Ik wil nooit meer iets over die verdraaide dingen horen.'
Op dat ogenblik reed brullend een motorfiets langs het politiebureau en Collig werd gewoon purper. Joe luisterde aandachtig of de motor misschien onregelmatig liep, maar hij ronkte met een prachtige regelmaat.
De jongen liep naar de deur en keek nog even om naar de commissaris. De man was in alle staten van woede!
Toen Frank, later op de avond, nog steeds niet boven water was gekomen, werden de Hardy's toch werkelijk ernstig ongerust. Fenton Hardy kwam even over tienen thuis. Hij vertelde dat hij langs het spoorwegstation en de busstations was geweest, om vast te stellen of Klenger de stad verlaten had. Hij had echter geen enkele aanwijzing dat dit het geval was, tenzij hij met de auto was vertrokken en meneer Hardy was van mening dat hij nog steeds in Bayport was.
Joe luisterde maar half, door zijn bezorgdheid om zijn broer en toen zijn vader uitgesproken was, vroeg hij hem om raad.
'We zullen eerst de baai eens afzoeken,' besloot zijn vader. 'Frank kan niet erg ver weg zijn in de Speurder, tenzij de benzinetank van de boot helemaal vol was. Ik zal de havenpolitie vragen of ze ons in hun boot de baai op willen varen.'
Na twee uur zoeken langs de oevers van de Barmetbaai en in de kreken, hadden ze nog geen spoor gevonden van de vermiste jongen of van de Speurder.
De politieboot koerste naar dieper water. Naar ieder schip werd een signaal uitgezonden en ieder lichtschijnsel en vreemd geluid werd onderzocht, maar van Frank geen spoor.
'Het spijt me, meneer,' zei de brigadier van politie ten slotte tegen meneer Hardy. 'Ik ben bang dat we moeten terugkeren.'
'Laten we nog één ding proberen,' pleitte Joe. 'Het Merriam Eiland.'
De brigadier weifelde.
'Als je broer op dat eiland was,' zei hij, 'dan zou de vuurtorenwachter wel een berichtje naar de wal geseind hebben.'
'Het kan best zijn dat Frank daar is, zonder dat de vuurtorenwachter er iets vanaf weet,' merkte Joe op. 'Misschien ligt hij wel ergens gewond op het eiland.'
'Goed dan,' gaf de brigadier toe, terwijl hij aan het stuurwiel draaide.
Al spoedig lag de door wind en golven geteisterde opeenhoping van rotsen, die het Merriam Eiland vormde, voor hen. De boot ging zo dicht als maar mogelijk was langs een smalle strook zand en Joe sprong overboord in het ondiepe water en waadde aan land.
'Kijk eens!' riep hij uit.
Plotseling werd in het ronddraaiende licht van de vuurtoren de witte romp van de Speurder zichtbaar. De boot lag aan een kleine steiger. Een oude man met grijs haar en gekleed in een zeemanstrui met een hoge kol leunde over de reling van de omloop van de hoge vuurtoren. Hij bracht een megafoon aan zijn mond.
'Wie ben je en wat zoek je hier?' riep hij.
'Ik zoek mijn broer!' gilde Joe naar boven.
'Die is hier niet!'1 riep de ander terug. 'Er is niemand anders op het eiland dan ik!'
'Hij moet hier zijn!' riep Joe. 'Zijn boot ligt aan de steiger.' Hij wees naar de boot en zag dat de vuurtorenwachter in de aangegeven richting keek. Toen schudde de oude man zijn hoofd.
'Hij is niet hier!' herhaalde hij en toen ging hij de vuurtoren weer in. Joe draaide zich om en zag dat zijn vader naast hem stond.
'Het bevalt me helemaal niet,' zei meneer Hardy. Ze liepen naar de Speurder en onderzochten de boot zorgvuldig. Het bleek dat de benzinetank leeg was. In de kajuit vonden ze Frank's schoenen en zijn jasje. En toen, na lang zoeken, vond Joe datgene waarnaar ze gezocht hadden: een boodschap van Frank. Tussen de knoppen van de kortegolfzender zat een opgevouwen stuk papier vastgeklemd.
Terwijl meneer Hardy bijlichtte met een zaklantaarn vouwde de jongen het briefje open. Ze lazen zwijgend de inhoud. De brigadier kwam nu ook naar hen toe.
'Bent u hier bijna klaar, meneer?' vroeg hij aan de detective.
'Brigadier, als u voor ons een blik benzine hebt, gaan mijn zoon en ik met onze eigen boot terug naar Bayport,' zei meneer Hardy. 'Hartelijk bedankt voor uw hulp. Als we Frank vinden, laten we het u wel weten.'
De brigadier haalde de benzine, salueerde en waadde weer terug naar de politieboot. Joe en zijn vader keken toe, hoe de boot achteruit naar dieper water voer en toen met een boog van schuim in de richting van Bayport koerste.
Ze lazen het briefje van Frank nogmaals. Het luidde: 'Stap over op Veger's...'
Ze vroegen zich af waarom de jongen zijn bericht niet had afgemaakt. Had hij misschien haast gehad? Of was hij gestoord bij het schrijven? En waarom had hij zijn schoenen en zijn jasje uitgedaan? Ze keken naar het donkere water, alsof daar de oplossing van het raadsel te vinden was.