Hawkins de Zeeman

Terwijl Frank en Joe uit hun tenten kropen en snel op Chet toeliepen, zagen ze dat Bob en Dick ook haastig kwamen aanlopen.
'Chet, wat is er?' vroeg Frank bezorgd.
Chet keek hem niet aan. Hij bracht langzaam zijn arm omhoog en wees.
'Daar — op mijn kussen!' fluisterde hij.
Van Chet's veldbed grijnsde een menselijke schedel hen aan!
'De bergbewoner!' fluisterde Joe.
Frank knikte alleen maar. Hij vertelde Bob en Dick wat hij van de zaak dacht en de ingenieurs waren het met hem eens.
Joe, die met zijn zaklantaarn het binnenste van de tent bescheen, vroeg plotseling:
'Chet, wat heb je met je kleren gedaan?'
'Mijn kleren? Nou die heb ik hier...' Chet's mond viel open, toen hij naar de canvas zak keek, waar zijn kampeerkleding opgeborgen was geweest.
'Goeie genade!' kermde hij. 'Ze zijn weg!' Hij graaide de zak naar zich toe en onderzocht hem zorgvuldig, maar er was geen stukje kleding meer te ontdekken. Plotseling keek hij naar de zachte aarde naast de zak en hij bukte zich om beter te kunnen zien.
'Hé!' riep hij uit. 'Kom eens dichterbij met dat licht. Vlug!'
Frank richtte de lantaarn op de plek, waar Chet zo onafgebroken naar bleef kijken.
In de zachte aarde was duidelijk de afdruk van een blote voet zichtbaar — maar met een teen te weinig!
'Joe, kijk eens!' wees Frank opgewonden. 'De voetstappen die we gevolgd zijn, moeten gemaakt zijn door de man, die we op de berg gezien hebben!'
'Ja,' stemde Joe grimmig in. 'We hebben een flink appeltje met die vent te schillen! Eerst dat rotsblok en die schedels — en nu Chet's kleren!'
'Denk je dat hij ook iets afweet van die rook?' vroeg Dick.
'Kan best,' zei Frank. Hij keek vanuit de tent naar de donkere bergtop. 'Ik zou er een maand van mijn vakantie voor over hebben om te weten waar hij nu uithangt!'
'Pieker er maar niet over,' kalmeerde Joe hem. 'We gaan morgen weer achter die voetafdrukken aan!'
De volgende ochtend vroeg volgden de Hardy's voor de tweede maal het spoor van de geheimzinnige voetafdrukken. Het was nu veel moeilijker om de afdrukken te volgen dan de vorige dag. Het spoor liep in een andere richting, door kreupelhout en over stukken die bezaaid waren met leisteen, zodat de jongens een paar maal de afdrukken helemaal uit het oog verloren.
Na een lange en warme klauterpartij zagen ze een hut voor zich, net beneden wat eenmaal de waterhoogte in het reservoir zou zijn. Het bouwsel zag er erg kaal en klein uit.
Toen ze de hut naderden, trok Joe aan Frank's mouw en wees naar links.
'Kijk daar eens,' fluisterde hij.
Frank keek in de door Joe aangeduide richting. De voetsporen liepen naar de rand van het bos, een goede honderd meter achter en boven de hut.
Maar wat de nieuwsgierigheid van de jongens nog meer gaande maakte, waren de stronken van pasgevelde bomen. Iemand had kortgeleden een vrij groot aantal bomen gekapt. Waarvoor vroegen de jongens zich af. In ieder geval niet voor de open haard of de kachel in de hut. Er was meer hout gehakt dan normaal verstookt zou kunnen worden en dat verse hout zou waarschijnlijk erg roken ook.
Roken? De jongens keken allebei op hetzelfde ogenblik naar de top van de Schedelberg. Een dunne sliert grijze rook kringelde in de heldere lucht omhoog!
'Ik geloof dat we maar eens een praatje moesten maken met de eigenaar van de hut,' zei Frank.
Ze liepen naar de hut en bleven toen plotseling staan. Uit het vervallen bouwsel hoorden ze een hese stem een of ander ruw zeemansliedje zingen!
'Hawkins de Zeeman!' grinnikte Joe.
Een kleine, gezette man met een schommelende gang kwam naar buiten.
'Zo, maats,' zei hij, 'wie zijn jullie dan wel?'
Frank herinnerde zich op welke wijze Aardappel-Annie de mededeling had opgevat dat de jongens uit het kamp van de ingenieurs kwamen en hij besloot er dan ook niet over te praten als het niet nodig was.
'Ik ben Frank Hardy,' zei hij tegen de man. 'Dit is mijn broer, Joe. U bent Hawkins de Zeeman, is het niet?'
'Kapitein Hawkins,' verbeterde de man waardig.
'Is dit geen vreemde omgeving voor een zeeman?' vroeg Joe.
'Ja, maat, dat is het zeker,' stemde Hawkins toe. 'Ik zou hier ook nooit gekomen zijn, als mijn schip niet lek gestoten was op een rif.' Hij slaakte een diepe zucht. 'Compleet gekraakt!'
'Kunt u dan niet weer naar zee gaan?' vroeg Frank.
De zeeman zuchtte nogmaals.
'Ach, jong, ik wou dat ik kon! Ik zou het heerlijk vinden om weer een dek onder de voeten te hebben! Maar ik ben te oud voor die nieuwerwetse schuiten!' Hij keek hen plotseling woedend aan. 'Maar ik ben nog niet te oud om voor mijn rechten op te komen!'
'Wat bedoelt u?' vroeg Joe.
Hawkins maakte een gebaar met zijn duim.
'Die hut, dat bedoel ik!' schreeuwde hij. 'Die heb ik zelf gebouwd! En het land is ook van mij! Ik ben hier al zeven jaar en als je ergens zeven jaar woont, dan behoort het land je toe!'
De Hardy's verzekerden Hawkins haastig dat zij persoonlijk geen enkel plan hadden om zijn bezit aan te tasten en hij scheen hierdoor wat gerustgesteld.
Maar hij kon — of wilde — toch niet meer licht werpen op de geheimzinnige gebeurtenissen dan Aardappel-Annie. Net als zij had Hawkins de rook wel gezien en ook de ontploffingen gehoord, maar hij had er geen idee van wat het allemaal te betekenen had. De bewoner van de berg met het verwilderde haar had hij ook nog nooit gezien.
'We zagen dat iemand hier nogal wat bomen heeft omgehakt,' zei Frank veelbetekenend.
Hawkins keek hem nijdig aan.
'Ja,' zei hij. 'Dat heb ik gedaan. Iemand mag toch op zijn eigen land wel bomen kappen, niet?'
'Het is anders een knappe hoeveelheid hout,' zei Joe.
'Ja,' voegde Frank eraan toe. 'En je kan er heel wat rook mee maken.' De korte, brede man bracht zijn geweer in de aanslag en richtte het wapen op de jongens.
'Ik mag een boon zijn als ik niet geloof dat jullie samenwerken met die ingenieurs!' riep hij.
De jongens gaven toe dat dit inderdaad zo was.
'Me land af voor ik je eraf schiet!' brulde Hawkins, rood van woede.
De jongens liepen de veranda af en de stem van een papegaai schreeuwde hen achterna.
'Kielhalen! Kielhalen! Kielhalen!'
Joe keek achterom en lachte.
'Prettige klanten!' zei hij.
Ze liepen dezelfde weg terug, tot ze er zeker van waren dat Hawkins hen niet meer kon zien en toen gingen ze naar het deel van het bos, waar ze de voetstappen het laatst hadden gezien. Maar de sporen hielden een paar honderd meter verder helemaal op. Degene die de voetsporen had gemaakt, was over een rotsachtig deel van de omgeving verdwenen en had geen sporen achtergelaten.
Teleurgesteld gingen de jongens op de terugweg. Ze waren juist bij de rand van het bos vlak boven de hut van Hawkins aangekomen, toen Joe een waarschuwing fluisterde.
Hawkins zat op de veranda. En bij hem zat — in een ernstig betoog gewikkeld — een lange, magere vreemdeling!