Het spoor loopt dood

Joe Hardy kon zijn ergernis nauwelijks bedwingen. Hij deed zijn mond al open om te protesteren, maar zijn broer fluisterde: 'Kalm nou.'
Toen wendde Frank zich rustig tot de bedelaar. 'Wat wilt u er dan voor hebben, meneer eh...'
'Price. Mortimer Price is m'n naam, en m'n prijs is honderd dollar.'
'Nee. Vergeet 't maar!' zei Frank boos. Hij liep de trap op. Mortimer Price trok hem aan zijn arm. 'We kunnen toch zeker wel zaken doen?' zei hij schouderophalend. 'Dus honderd dollar heb je niet. Vijftig dan?'
'Je krijgt van mij geen dubbeltje,' zei Frank ijskoud en schudde de smerige hand af.
'Nou goed, goed, maak je niet dik,' zei de schooier haastig. 'Weet je wat? ... ik doe 't voor wat te bikken.'
'Afgesproken,' zei Frank vlug. 'Je kan zoveel eten als je wilt, als je ons verteld waar Milo Matlack te vinden is.'
Mortimer Price grijnsde vrolijk en wenkte de jongens hem te volgen. Hij bracht hen naar een gore kroeg halverwege de straat, die de naam 'Jack' droeg. Met z'n drieën zetten ze zich aan een kleine ronde tafel. Opgeruimd bestelde de landloper zes hamburgers en een dubbele portie gebakken boontjes. Hij dook er meteen in, de jongens vroegen hem van allerlei, maar Mortimer gaf geen antwoord.
'Ik kan niet praten als ik eet,' mompelde hij tussen twee happen door.
De Hardy's wachtten met stijgend ongeduld. Met een diepe zucht van voldoening slurpte Mortimer de laatste bonen naar binnen, veegde zijn mond met de mouw van zijn jas af en vroeg de jongens om potlood en papier. 'Ik zal m'n belofte houden en jullie laten zien waar je Matlack kunt vinden.'
Frank haalde een potlood, en Joe een stuk papier te voorschijn, die de zwerver in zijn smerige handen nam. 'Ik zal een kaartje voor jullie tekenen waar de... eh... schat te vinden is,' zei hij.
'Milo Matlack bedoel je?' zei Joe spottend.
'Ja, hij is toch zeker de schat die jullie zoeken?'
'Oké, schrijf nou maar op,' zei Frank.
De Hardy's keken naar het bewegende potlood dat een diagram van de straten tekende. Mortimer Price snoof en wreef zijn neus. 'Kijk, jullie volgen de pijl naar de plaats met het kruisje, snap je? Daar is Matlack.'
'Oké.' Frank vouwde het kaartje op en stopte het in de zak van zijn overhemd.
'Nou wil ik graag nog wat toe,' zei Price. 'Drie scheppen roomijs is wel genoeg.'
Het werd voor hem neergezet en de zwerveling at zijn ijs met smaak, hield alleen af en toe even op om te klagen dat het te koud was voor zijn tanden. Tot grote opluchting van de Hardy's deed hij er niet lang over, stond op en stak de jongens een hand toe.
'Nou niet de pest in hebben. Eerlijk was eerlijk.'
Frank betaalde de rekening en de jeugdige detectives namen afscheid van hun vreemde gast.
'Goeiemorgen!' riep Joe toen ze weer op straat liepen. 'Ze zeggen dat je in New York van alles tegen kunt komen, en 't is nog waar ook!'
Frank lachte. Plotseling draaide hij zich om en greep zijn broers arm. 'Joe, kijk daar's!'
Vlak bij hen zagen ze de aapachtige figuur van hun aanvaller, de dakenspringer, weerspiegeld in een etalageruit! De twee jongens keerden zich om. Aan de overkant van de straat stond de aapman naar hen te loeren!
In een opwelling stoof Joe de straat over. Een claxon loeide. Remmen knarsten. Een taxi die op Joe aanstormde, stopte op een haar breed van zijn rennende benen. De chauffeur boog zich met een vuurrode kop uit het raampje en schudde zijn vuist tegen Joe.
'Uilskuiken! Da's de vlugste manier om op 't kerkhof te belanden!'
Frank holde naar zijn broer toe, speurend naar de aapman, maar die was weer verdwenen.
'Joe, kijk voortaan beter uit!' zei Frank berispend.
'Zeg dat wel,' zei de boze chauffeur. 'Lui zoals jij maken het een man moeilijk een eerlijk stuk brood te verdienen.'
'Oké, oké, 't spijt me,' zei Joe. 'Maar we hebben in elk geval een karweitje voor u.'
De Hardy's sprongen de taxi in en Frank liet de chauffeur de kaart zien die de zwerver had getekend. 'Kunt u ons naar de plaats met het kruisje brengen?'
'Da's helemaal in Long Island,' zei de man. 'Gaat jullie een bom duiten kosten.'
De man spoot weg, de stad uit, onder een tunnel door, tot ze eindelijk op de grote weg kwamen. Daarna sloeg hij af en een half uur later hield hij bij een kerkhofje stil. Tot hun verbazing draaide hij de ingang in en wees naar het kruisje op de kaart.
'Hier is het, mannen.' Hij knipoogde tegen Joe en grijnsde: 'Nou ben je tóch op 't kerkhof, hè?'
Joe lachte als een boer die kiespijn heeft om het lugubere grapje. Hij betaalde en ze stapten uit.
'Veel plezier!' De chauffeur wuifde en trok weg.
'Goeie genade!' Joe was spinnijdig. 'Ik dacht wel dat Mortimer ons te pakken zou nemen.'
'Dat 's nog niet gezegd,' antwoordde Frank. 'Het is wel een kerkhof, maar misschien werkt Matlack hier als tuinman of als doodgraver.'
Ze kwamen bij een bruin gebouwtje met 'Kantoor' erop. De deur stond op een kier en de jongens stapten naar binnen. Achter een schrijftafel zat een welgedane man met een rand wit haar als een stralenkrans rond zijn hoofd, dichte, borstelige wenkbrauwen en een haakneus. Hij deed de Hardy's aan een harlekijn denken.
'Zoeken jullie een familielid?' vroeg de man meelevend. 'Ik ben de directeur hier.'
'Niet precies,' antwoordde Frank. Hij kon een glimlach nauwelijks onderdrukken.
'We zoeken de heer Milo Matlack,' zei Joe. 'Zijn we hier dan terecht?'
'Zeker. De terreinknecht kan jullie de weg wijzen.'
Hij bracht de jongens naar buiten en wees over het grindpad, waar een man in overall bezig was een heesterhaag te snoeien. Voor de Hardy's konden oversteken reed een begrafenisstoet langzaam het hek binnen.
'Sorry,' zei de directeur. 'Jullie zullen even geduld moeten hebben.' Hij excuseerde zich en ging het kantoortje weer binnen.
De stoet was lang, de jongens telden vijftien grote auto's die langzaam voorbijreden. Toen liepen ze haastig naar de terreinknecht. Hij was dadelijk bereid hen naar Milo Matlack te brengen. Gedrieën wandelden zij het grindpad langs tot achteraan het kerkhof. Hun gids bleef bij een laag, vlak gedeelte staan.
Frank en Joe keken rond. Ze zagen niemand. 'Waar is Matlack?' vroeg Joe.
'Net gaan eten zeker?' zei Frank.
Bij die opmerking keek de terreinknecht misprijzend ongelovig. 'E...eten?' Zijn stem trilde.
Niet begrijpend volgden de jongens hem zwijgend naar een betrekkelijk nieuw graf. Frank en Joe bogen zich voorover om de grafsteen te bekijken. Ze zogen scherp hun adem in en Frank bracht met moeite uit: 'Dood! Milo Matlack... dood!'