Aanval van boven af

Verschrikt draaiden Frank en Joe zich om en zagen een man in een donker pak op de drempel staan. Zijn revolver wees in hun richting.
'Staan blijven!'blafte hij.
'Wie bent u?' flapte Joe eruit.
'Rechercheur Mulvey van de New Yorkse politie.'
Onmiddellijk stapten twee geüniformeerde politiemannen achter Mulvey vandaan.
'Omdraaien, handen omhoog en tegen de muur!'
De broers deden wat hun werd gezegd en de politie fouilleerde hen.
'Ongewapend,' zei de een.
'Wat heeft dit te betekenen?' protesteerde Frank. 'We zijn geen boeven.'
'Legitimatiebewijzen.'
Frank en Joe haalden de nodige papieren uit hun portefeuilles.
'Vader heeft een tijdlang bij de New Yorkse politie gewerkt, Fenton Hardy,' zei Frank.
'Ja, ik heb van 'm gehoord, 'n Goeie speurder,' zei Mulvey. Hij verontschuldigde zich voor de vergissing. 'Maar we moeten nu eenmaal achter elke tip aan die we krijgen.'
'Tip?' vroeg Joe.
Rechercheur Mulvey vertelde dat een man het bureau had gebeld: twee gevaarlijke misdadigers hadden zich in dit hotel laten inschrijven, kamer 306.
'Iemand schaduwt ons, dat staat vast,' zei Joe. 'Wie zou het kunnen zijn, denk je, Frank?'
'Geen flauw benul.'
'Wie 't ook is, jullie hebben een vijand, dat is zeker,' zei de rechercheur. 'Onguur buurtje dit. Jullie kunnen beter naar Bayport teruggaan.'
'We zoeken een man die Milo Matlack heet,' zei Joe. 'Hebt u wel eens van iemand van die naam gehoord?'
De drie mannen bleken nog pas kort in de wijk dienst te doen en schudden hun hoofd. 
'Maar dat zégt niks,' zei de rechercheur. 'Een hoop van die knapen hier gebruiken valse namen.'
Toen de politie weg was ploften Frank en Joe half boos, half geamuseerd in de crapauds neer.
'Mooie bak!' barstte Joe los. 'Proberen we een bajesklant te vangen en worden inplaats daarvan zelf haast ingerekend. Ik voel me net een bokser zonder handschoenen.'
'We zijn nu tenminste gewaarschuwd en zullen voortaan elke minuut op onze tellen passen,' zei Frank.
Na het eten in een restaurant in de buurt besloten de Hardy's vroeg naar het hotel terug te gaan.
'Het eerste wat we morgen doen is dat huis bekijken,' zei Frank.
Uit voorzorg tegen indringers waakten ze om beurten vier uur, maar er gebeurde die nacht niets.
Na een vroeg ontbijt wandelden ze naar nr. 47. Ze liepen een paar treden op en trokken aan een roestige bel. Er gingen verscheidene minuten voorbij. Eindelijk werd de deur opengedaan, net ver genoeg om hun een blik te gunnen op een vrouw in een verschoten roze kimono, die over de veiligheidsketting heen naar hen gluurde.
Frank stelde zichzelf en Joe voor. 'We wilden u graag spreken over Milo Matlack.'
'Milton wie?'
'Milo... Milo Matlack. Hij woont hier samen met z'n zuster.'
'Nooit van gehoord.'
De vrouw keek de Hardy's wezenloos aan; in haar kwabbig gezicht stonden haar ogen dicht bij elkaar. Ze veegde haar slordige haren uit haar voorhoofd. 'Jullie zijn aan het verkeerde adres. Er woont hier niemand van die naam, en ik ken al m'n huurders.'
'Maar hééft meneer Matlack hier wel 's gewoond?' vroeg Joe ongeduldig wordend.
'Misschien wel, misschien niet.'
De vrouw wilde net de deur dicht doen, toen een plotseling geluid van boven Joe deed opkijken.
'Pas op, Frank!' riep hij.
Een metalen vuilnisbak kwam kletterend recht op hen af. Ze sprongen opzij, maar de bak schampte Franks schouder en rolde rinkelend over de traptreden het trottoir op.
'Laat ons binnen!' riep Joe. 'Iemand op uw dak probeert ons te vermoorden!'
De veiligheidsketting klikte. De Hardy's schoten langs de verschrikte vrouw heen en renden vier trappen naar het dak op. Ze speurden in alle richtingen.
'Daar,' wees Frank.
Op de dakrand balanceerde een aapachtige gestalte. Hij nam een zweefsprong en belandde rap op het naastliggende huis.
'Er achteraan!' drong Joe aan.
De jongens moesten al hun kracht achter hun sprong zetten om die van de aapman over de vier-verdieping hoge afgrond te evenaren. Beiden lagen op het geteerde dak van het aangrenzende gebouw te spartelen, en voordat ze goed en wel weer op de been waren glipte het mannetje de brandtrap af en sprong op de grond.
Lang voor Frank en Joe de ijzeren ladder af waren was hun prooi uit het gezicht verdwenen.
'De slijmjurk!' zei Frank, zijn gekneusde schouder wrijvend. 'Wie was die springveer?'
'Gewoon iemand die wou proberen ons uit te schakelen,' zei Joe kwaad, en de jongens gingen gauw terug om hun onderzoek voort te zetten.
De huisbazin stond nu buiten op de stoep, ze had de asbak van de straat gevist.
'Bezeerd?' vroeg ze Frank.
Hij stootte Joe aan voor hij antwoordde: 'Ik hoop van niet, mevrouw. Maar 't scheelde een háár. Ik had wel dood kunnen zijn.'
De vrouw wrong haar dikke handen. 'Je gaat mij 'r toch nie bijlappe, hè?'
Alsof hij het met zichzelf niet eens was gaf Frank geen antwoord. De vrouw werd steeds zenuwachtiger. Nu keek Joe haar recht in de ogen. 'We houden u overal buiten als u ons over Matlack inlicht.'
'O, goed,' zei ze. Met een ongelukkig gezicht wenkte ze de jongens dichterbij. 'Niemand hoef te hore wa'k jullie zeg,' fluisterde ze. 'En nie vertelle datje 't van mij heb.'
Frank en Joe beloofden haar vertrouwen niet te zullen beschamen. De vrouw gaf toe dat Matlack en zijn zuster bij haar hadden ingewoond. 'Ze zijn allang weg,' vervolgde ze druk gebarend. 'Meer weet 'k ook nie.'
'Oké, dank u,' zei Frank.
De jongens kuierden de straat door, ze hadden zo hun vermoedens over het vreemde gedrag van de aapman.
'Die ligt onder één deken met Matlack, wed ik,' zei Joe.
'Best mogelijk. Zeg, nu we weten dat Matlack hier gewoond heeft, laten we 's een paar andere mensen hier in het blok ondervragen,' vervolgde Frank.
'Oké.'
Ze gingen binnen in wat op het eerste gezicht een ijzerwarenhandel leek, maar waar ook een ratjetoe van alles en nog wat bleek te staan.
'Tjeempie, wat 'n oudroesttroep!' fluisterde Joe. Ze stapten op een korte gedrongen man achter de toonbank af. Door zijn dikke brillenglazen keek hij de Hardy's ernstig aan.
'We zoeken iemand met name Matlack,' zei Frank. 'We hebben gehoord dat hij hier in de buurt heeft gewoond. Weet u iets van hem af?'
De corpulente man bleef de beide jongens zonder met zijn ogen te knipperen aanstaren, eerst Frank, toen Joe, alsof hij hen schatte. Toen barstte hij plotseling in een schor gelach uit. 
'Kunt u geen antwoord geven?' vroeg Joe geërgerd.
De man hield op met lachen.
'Proberen jullie me soms te verlakken?' vroeg hij grof. 'Als jullie niks willen kopen, smeer 'm dan!' Hij stevende naar achteren en verdween door een deur.
De Hardy's haalden hun schouders op en gingen de winkel uit.
'Die heeft zeker rauwe bonen gegeten bij z'n ontbijt!' gromde Joe.
De jongens liepen weer verder de straat door. Ze waren allebei zo in hun probleem verdiept dat ze de twee schurkachtige types die hen volgden niet merkten voordat de één Frank ruw met zijn elleboog opzij duwde.
'Uit de weg!' snauwde hij. 'Is de hele straat van jou?'
'O, neem me niet kwalijk,' zei Frank kalm.
'O, neem me niet kwalijk,' echoden de jongens spottend. 'Hee, Spike! 'n Paar reuze beleefde boertjes van buten!'
Joe keerde zich naar het tweetal toe, maar zijn broer hield hem tegen. 'Kom mee, Joe. Laten we geen tijd verliezen. Die knapen vrágen om moeilijkheden.'
De Hardy's liepen door, maar boef nummer twee pakte Joe beet, klemde een hand om zijn schouder en draaide hem om. Dit was te veel voor Joe. Hij greep zijn aanvaller en zwaaide hem over zijn schouder. De knaap kwam grommend op zijn rug terecht. Intussen had zijn vriend met even weinig succes geprobeerd Frank te enteren. Frank paste een halve nelson toe tot de druppels zweet op het gezicht van zijn tegenstander stonden. Toen een zet, en de knul lag op de straatstenen te spartelen. Bedreigingen mompelend trokken de twee schoeljes zich in een zijstraatje terug. De Hardy's gingen regelrecht naar hun hotel.
'We moeten een plan de campagne opmaken, Joe,' zei Frank. 'Zo komen we nooit ergens.'
Net wilden ze de treden naar de hotelingang oplopen, toen een grauwe, magere man met sluwe ogen naar hen toekwam.
'Let op, die vent wil een fooi,' fluisterde Joe. 'Hij is vast de koning van de armoedzaaiers.' 
Ondanks het warme weer droeg de man een lange, versleten overjas tot bijna op de grond. Zijn bruine, grijsgestreepte haar lag glad achterover. In een van zijn mondhoeken bungelde een uitgedoofde peuk sigaret.
'Goeie, jongens, goeie!' mompelde de man. 'Kan er nog een kwartje voor 'n koppie koffie op overschieten?'
'Och, waarom niet,' fluisterde Joe. 'Dan zijn we 'm gauw kwijt.'
'Wacht 's even.' Frank wendde zich tot de bedelaar. 'Zwerft u al lang in deze buurt?'
De lange, scherpe neus van de man vertrok en hij kneep zijn vossenogen haast dicht van pret. 'Lang! Dat zou 'k wel zeggen, ja... 'k ben hier geboren,' zei hij toen grijnzend.
'Dan kent u dus de mensen in dit blok?' vroeg Frank.
'En of. Zoeken jullie een bepaald persoon?'
'Ja, een zekere Milo Matlack.'
Frank en Joe letten scherp op 's mans reactie. Hij trok diepe fronsen in zijn voorhoofd en rolde met zijn ogen, alsof hij zijn geheugen afzocht. 'Ja, Matlack, die ken ik,' zei hij ten slotte.
'Kunt u ons zeggen waar hij zit?' vroeg Joe gretig. 'Het is heel belangrijk.'
Met kennelijke voldoening wreef de zwerver zijn vingertoppen over de mottige revers van zijn jas.
'Zo... dus jullie willen weten waar Milo Matlack uithangt, hè?'
'Zo is dat,' zei Frank tamelijk scherp toen hij merkte dat de vagebond opzettelijk met zijn antwoord treuzelde.
'Nou, dat kan 'k je wel zeggen...' De zwerver stak zijn grauwbehaarde kin in Franks richting. '...kan ik je wel zeggen, maar niks voor noppes!'