Slecht nieuws

'Mat!' zei Frank Hardy en keek zijn broer Joe over het schaakbord aan.
'Oké, je hebt me te pakken.'
Joe staarde wenkbrauwfronsend naar zijn gevallen koning.
'Ik kan m'n hersens niet bij het spel houden, nu we op die oproep zitten te wachten. Bovendien moet ik steeds aan vader denken.'
De donkerharige Frank, achttien, en de blonde Joe, een jaar jonger, zaten in hun laboratorium bij een kortegolfzender. De kamer stond vol met de nieuwste wetenschappelijke opsporingstoestellen, en lag boven de garage achter het huis van de Hardy's in Bayport. Opeens klonk een metalige stem door het lab. Allebei luisterden ze gespannen.
'Radley roept Frank en Joe op! Horen jullie me?'
'Roger,' antwoordde Joe. 'Waar ben je, Sam?'
'Op tachtig kilometer van Bayport. We kwamen in een bui terecht en hadden daardoor vertraging. Jack Wayne gaat nu landen. Tussen haakjes: we zijn van Kentucky af aldoor gevolgd! Het andere vliegtuig houdt net genoeg afstand dat we 't niet kunnen herkennen.'
Frank schoof dichter naar de microfoon toe. 'Hoe gaat 't met vader?'
'Sorry. Hetzelfde.'
'We zullen zorgen dat er een ziekenauto klaar staat,' zei Frank.
'Oké. Over en uit.'
Frank belde dadelijk dokter Bates, hun huisarts, die al wist dat Fenton Hardy ernstig ziek was. De dokter beloofde voor een ambulance op het vliegveld te zullen zorgen.
Daarop haastten de jongens zich naar beneden en gingen door de achterdeur het huis binnen. Hun moeder en tante Gertrude Hardy zaten ongerust in de huiskamer te wachten.
'Vader kan elk ogenblik aankomen,' vertelde Joe. 'Kom, we rijden met ons allen naar het vliegveld.'
Vlug liepen ze alle vier naar de auto, Frank nam het stuur. Een poosje reden ze zwijgend voort, letten niet op de heerlijke temperatuur, hun gedachten bij het ongeluk dat Fenton zojuist was overkomen.
Meneer Hardy, eens een beroemd detective bij de New Yorkse politie, had tegenwoordig een succesvolle eigen praktijk. Zijn zoons hadden hem bij heel wat zaken geholpen, en door hun talent als amateur-speurders een goede naam opgebouwd. Sam Radley was meneer Hardy's bekwame assistent, en Jack Wayne zijn privé-piloot en boezemvriend.
'Toen Fenton die zaak aannam had ik al een sterk voorgevoel dat 't bijzonder gevaarlijk zou worden,' zei Laura Hardy.
De opdracht was het nagaan van vermoedelijke sabotage bij een weggedeelte dat in de wildernis van Kentucky werd aangelegd door de bouwmaatschappij Prito. Meneer Prito was de vader van een van Frank en Joe's beste vrienden, Tony.
Een brug waaraan de Prito-ploeg werkte was ingestort. De plaatselijke inspectie beschuldigde de firma ervan ondeugdelijk materiaal te hebben gebruikt, maar dat was uitgesloten: alles was van te voren getest. Meneer Prito had echter ontdekt dat bouten uit de stalen steunbalken waren verwijderd. Ondervraging van de arbeiders had niets omtrent de identiteit van de saboteurs aan het licht gebracht.
De detective was in zijn eigen vliegtuig, bestuurd door Jack Wayne, naar Kentucky gevlogen, maar de dag na zijn aankomst op geheimzinnige wijze verdwenen. Sam Radley die in de zaak zou assisteren, had zijn baas diezelfde dag voor een korte bespreking op de plaats van het werk moeten ontmoeten.
Toen meneer Hardy niet kwam opdagen was Sam naar het naburige stadje Boonton gegaan, in de overtuiging dat de detective wel gauw zou terugkeren. Maar Fenton Hardy bleef bijna een week weg. De familie herinnerde zich levendig uit Sams verslag hoe de detective ten slotte Boonton was binnengestrompeld, zijn handen geboeid op zijn rug, zwaar ziek en wartaal pratend. Het plaatselijke ziekenhuisje had longontsteking geconstateerd, maar met allerlei vreemde bijverschijnselen; hij moest onmiddellijk naar huis worden gebracht.
Sam had ook verteld dat er geen enkel spoor was waaruit op te maken viel, door wie of waar meneer Hardy gevangen was gehouden. Bovendien was zijn aktentas verdwenen.
Frank reed het parkeerterrein van het vliegveld op.
Joe leunde uit het raampje en riep opgewonden: 'Daar komt vaders vliegtuig aan. Jack is net aan het landen!'
Even later stonden ze allemaal bij de ambulance die voor de vliegtuigloods was geparkeerd. Gevieren keken ze naar het blauw-witte, éénmotorige toestel dat in een glijvlucht aan de grond kwam en naar de ziekenauto taxiede, waaruit twee witgejaste helpers sprongen; samen met Frank en Joe holden ze naar het vliegtuig.
De cabinedeur ging open en Sam Radley stak zijn hoofd naar buiten. 'Je vader ligt al op een brancard,' zei hij tegen de jongens.
Ze klommen aan boord. Bij de eerste blik op hun vader konden ze hun ogen niet geloven. Fenton Hardy was een robuuste kerel, hij had altijd een gezonde kleur. Nu zag hij er bleek en afgetrokken uit, zijn ogen waren gesloten.
Voorzichtig lieten de broers en Sam de brancard naar de helpers zakken.
Laura Hardy huilde zachtjes toen haar man naar de ambulance werd gedragen, en tante Gertrude deed al haar best haar eigen tranen te bedwingen.
Joe boog zich over de brancard.
'Hoor je me, vader?'
Meneer Hardy's oogleden knipperden. Zijn lippen bewogen zwak, maar wat hij zei was niet verstaanbaar.
'Nog niet bij,' zei Radley. 'Zo heeft hij aldoor liggen mompelen. Ik kon er niks van maken.'
'Al vingen we maar een paar woorden op,' zei Frank. 'Dan kwamen we misschien op het spoor van de schoften die vader dit hebben gelapt.'
De brancard werd in de ziekenauto gezet. De broers en Sam keken om naar het vliegtuig. Jack Wayne zwaaide met een somber gezicht uit de cockpit, taxiede daarna de machine naar de hangar. Mevrouw Hardy en Frank zouden bij de patiënt blijven; tante Gertrude, Joe en Sam met de auto gaan. Even later was de ambulance op weg naar Bayport.
Joe zat aan het stuur van hun eigen auto.
'Ik heb geen ander toestel zien landen voor wij van het vliegveld reden. Heb je enig idee wie je schaduwde?' vroeg hij aan Radley.
'Nee, 't was een handige jongen — bleef aldoor op veilige afstand.'
Joe keek zorgelijk. Hij dacht diep na. 'Sam, ik heb een idee,' zei hij. 'Ik stop thuis even om de bandrecorder op te pikken. Die zetten we in het ziekenhuis bij vaders bed, voor het geval hij iets zinnigs zegt als we er niet bij zijn. We hebben een aanwijzing hard nodig.'
'Kunnen we allicht proberen. Misschien krijgen we een antwoord op belangrijke vragen in deze zaak. Bij voorbeeld: wie zit er achter je vaders ontvoering? Waar is hij verborgen gehouden? Hoe is hij in Boonton teruggekomen, met de boeien aan en zo ziek als hij was? Iemand moet hem erheen hebben gebracht, maar waarom?'
'We zoeken het haarfijn uit!' zei Joe.
Het klonk als een gelofte. Hij draaide van de grote weg af en reed in de richting van hun huis. Tante Gertrude, die over het algemeen nogal wat op het detectivewerk van haar neef had aan te merken, was het ditmaal met hem eens.
'O, ik wou dat ik die... die afschuwelijke schepsels zelf in m'n vingers kreeg!' verklaarde ze heftig. 'Maar Joe, wees alsjeblieft voorzichtig, en Frank ook. We moeten jullie niet óók in het ziekenhuis hebben.'
'Tussen haakjes,' vroeg Sam toen ze de straat inreden, 'heb je iets van m'n vrouw gehoord?'
'Ja,' antwoordde Joe. 'Ze heeft gisteren opgebeld om naar je te informeren. Ze maakt het best.'
Sam en zijn vrouw woonden in een flat vlak bij het centrum van de stad, op ongeveer een kilometer afstand van de Hardy's.
Joe ging gauw de bandrecorder halen. Hij probeerde hem even en zette er een nieuw bandje op. Net wilden Sam en hij naar buiten gaan toen een taxi met luid geknars van remmen voor het huis tot stilstand kwam. Tot hun verbazing sprong Frank eruit en stoof naar binnen.
'Hallo, wat is er aan 't handje?' begroette Joe hem.
'Een spoor, ons eerste!' kondigde zijn broer aan. Hij stak zijn hand in zijn zak, trok er een envelop uit en hield hem open om een witte, gruizige substantie te laten zien.
'Waar heb je dat gevonden?' vroeg Joe vlug.
'In vaders broekomslagen. Kom, we gaan het spul meteen onderzoeken.'
De jongens en Sam bolderden de trap naar het laboratorium boven de garage op. Eerst legden ze de witte korrels onder de microscoop,
"t Lijken wel stukjes rots,' vond Frank.
'Misschien is 't kalksteen,' zei Joe. 'Even scheikundig onderzoeken.'
Terwijl Sam toekeek schudde Frank de stukjes gruis in een fles. Joe vulde een beker met zuiver kalkwater en verbond beide met een glazen buisje. Frank pakte een pot verdund zoutzuur en goot het over het gruis. In de beker verschenen luchtbellen en het kalkwater werd eerst donker, toen weer helder.
"t Is kalksteen!' riep Joe. 'Sam, zijn er ergens kalksteengroeven in Kentucky waar vader en jij waren?'
'Dat zou ik niet zo direct weten. Maar 't zit er vol wonderlijke rotsformaties. Trouwens, er zijn plannen in voorbereiding om er een geweldig park aan te leggen — als attractie voor toeristen — met de bijzondere formaties als trekpleister.'
'In de buurt waar ze nu de weg aanleggen?' vroeg Frank.
'Er vlakbij, ja.'
De Hardy's zetten net de buisjes weer op hun plaats toen de telefoon op het uitschuiftafeltje ging. Frank nam op.
'Hallo... wat zegt u?... Ik kan u niet verstaan... Eén ogenblik.'
Hij wendde zich tot Sam. "t Is je vrouw geloof ik, maar ze is vreselijk van streek.'
Sam greep de hoorn.
'Hallo?... Ethel?' Er kwam angst in zijn blik. 'Ik kom dadelijk. Probeer kalm te blijven!'
Hij draaide zich om naar de jongens. 'Er is iets met m'n vrouw gebeurd. Kom gauw mee!'
Met z'n drieën stommelden ze naar beneden. Joe schoot naar binnen om de bandrecorder mee te nemen, Frank en Sam renden naar de auto.
'Tante Gertrude!' riep Frank. 'We moeten direct naar Sams huis. Daar is iets niet in orde. Wacht u hier en laat niemand binnen tot we terug zijn!'
Juffrouw Hardy stapte uit. 'Goed. Maar Kenfield dan? Hij komt vandaag het dak bekijken.'
'Best, maar daarvoor hoeft hij toch niet binnen? Hij kan een ladder nemen om op 't dak te komen.'
Ze haastten zich naar Sams huis, een eerste-etageflat. De deur stond op een kier en Radley stormde naar binnen. De jongens achter hem aan.
'Goeie genade!' schreeuwde Sam.
Zijn vrouw lag in de huiskamer op de vloer. Haar handen en voeten waren met een stevig touw vastgebonden.
'Sam! Sam!' snikte ze. 'O, wat ben ik blij dat je er bent!'
Frank knipte zijn zakmes open en sneed de touwen door. Mevrouw Radley werd op de been geholpen; ze beefde nog van angst. Joe haalde gauw een glas water voor haar. Sam bracht haar naar een luie stoel om haar op verhaal te laten komen. Toen mevrouw Radley haar kalmte had teruggevonden, vertelde ze wat er was gebeurd.
'Ik was ongeveer een uur weg geweest om te winkelen. Bij mijn terugkomst vond ik tot m'n verbazing de deur van het slot, maar dacht dat ik in m'n verstrooidheid had vergeten te sluiten. Ik ging naar binnen en bestierf het bijna: er was een vreemde man in de huiskamer.'
De indringer had een hand op haar mond gelegd, haar vastgebonden en gewaarschuwd niet te schreeuwen.
Frank vroeg zich af of de rondsnuffelaar iets met hun zaak te maken had.
'Hoe zag hij eruit?' vroeg hij.
'Hij was lang, donker en... O, meer weet ik niet. Ik zat zo in angst!'
'Hij kwam hier met een bepaald doel, dat is zeker,' zei Sam en hij bekeek het slot. 'Hij heeft een breekijzer gebruikt.'
In de huiskamer was niets aangeraakt, leek het. De Hardy's gingen met Sam naar zijn werkkamer. Eén la van een archiefkast stond half uitgetrokken. Vlug onderzocht Radley de inhoud.
'Er ontbreekt niets,' zei hij verbaasd.
Frank wees naar de bovenste la. 'En de kaartenbak?'
Sam trok aan de la. 'Gelijk heb je! Er steken een paar kaarten omhoog, alsof iemand er iets uit heeft gehaald.'
Pijnlijk nauwkeurig controleerden de drie detectives de kaarten met een lijst namen van misdadigers die Sam had gecatalogiseerd.
'In je vaders kantoor staat een compleet stel duplicaatkaarten,' vertelde Sam.
Intussen was hij bij de M. 'Mander... Manning... Matlack. Ho!' zei Sam. 'Ik mis de kaart van Milo Matlack.'
'Wie is dat?'
Radley floot zachtjes. 'Een ex-gedetineerde, een gevaarlijk type... wat je noemt een rasboef!'