De nachtwaker

Op Joe’s aanraden besloten de jongens langs de waterkant naar het kasboek te zoeken, dat de man uit de tunnel de avond tevoren weggeslingerd had.

’Als jij nu wat in ’t water rondvist, zal ik die tunnel eens onderzoeken,' zei Joe. 'Misschien vind ik daar ook nog iets interessants.’

Frank scharrelde enige tijd rond bij het water, maar vond niets. Ontmoedigd liep hij langzaam stroomafwaarts en keek een beetje doelloos om zich heen. Plotseling stond hij stil. Tussen het riet aan de oever zag hij een roeiboot drijven. Snel waadde hij door het modderige water er naartoe.

’Als dat boek op de achterbank datgene is, wat we zoeken, boffen we,' sprak de jongen opgewonden tot zichzelf.

Toen hij het schommelende vaartuig had bereikt, greep hij het grote zwarte boek. Het woord ’kasboek’ was op het omslag gedrukt. Frank baande zich een weg door de modder en riep naar zijn broer.

’Wat is er aan de hand?’ vroeg Joe, naar hem toekomend, ’Ik heb Hinchman’s kasboek gevonden,' schreeuwde zijn broer. 'Bewijsmateriaal!’

’Hoera!’ riep Joe en klopte de ander goedkeurend op zijn rug. ’Laat eens kijken.’

Haastig bladerden de twee jongens het boek door. Bij iedere pagina raakten ze meer opgewonden. Het was duidelijk dat ze de overtuigende bewijzen voor een veroordeling van de vrachtautodieven in handen hadden.

’Maar we hebben de dieven nog steeds niet gevangen,' merkte Frank droogjes op. ’Wat hebben we aan al die bewijzen, zolang we die kerel niet hebben?’

’Niet veel,' gaf zijn broer toe. ’We kunnen maar het beste naar het hotel teruggaan en vader vertellen wat we gevonden hebben.’

Meneer Hardy stelde voor het hotel te verlaten en naar Bayport terug te keren. Dan konden ze thuis de inhoud van het kasboek op hun gemak bestuderen en nieuwe plannen beramen om de misdadigers te vangen.

Toen ze enige tijd later voor hun huis in Elm Street stopten, stormde hun vriend Chet Morton naar buiten om hen te begroeten. ’’t Was hoog tijd dat jullie weer eens thuiskwamen,’ snoof hij quasi-boos.

’Ik vroeg net aan jullie tante Gertrude, waar jullie waren. Hoe kan ik nu een toneelstuk instuderen, als de helft van de spelers er niet is?’

Frank knipoogde naar zijn broer. ’We zijn op zoek naar wat toneelmateriaal geweest, Chet,’ grinnikte hij. Hij bukte zich en haalde vanonder de bank de twee degens die meneer Barker hun geleend had tevoorschijn. Chet’s mond zakte open van verbazing.

’Goeie dag! Waar hebben jullie dat oorlogstuig vandaan?’

’Dat zullen we je later wel vertellen, Chet,’ glimlachte Joe. ’Tussen twee haakjes: wanneer is er repetitie?’

’Vanavond,’ stamelde de dikke jongen. ’Daar kwam ik voor. Je tante heeft me te eten gevraagd. We gaan direct daarna.’

De jongens beloofden hun vader vroeg thuis te komen en even later begaven ze zich gedrieën naar de aula van hun school. Onderweg deden zij hun gezette kameraad verslag van hun belevenissen. Ze vertelden van de gestolen estoque en hun vermoeden dat deze in handen van een matador, Castillo genaamd, zou zijn en van de gebroken kruisriddersdegen. De dikkerd luisterde met open mond. Toen Frank het over het gebroken lemmet had, zakte zijn mond nog verder open.

’Wil je zeggen dat die dingen kunnen breken?’ bibberde hij en schoof angstig weg van de wapens die Joe droeg.

’Ja... althans die welke in meneer Barker’s kantoor hing. Deze zijn in orde... nog wel tenminste,’ antwoordde de Hardy quasi-ernstig. ’Je weet natuurlijk nooit wat ermee gebeurt, als we aan ’t vechten slaan.’

Chet staarde vreesachtig naar de wapens, ’Ik ben maar blij dat ik niet hoef te vechten. Dat is jullie werk.’

Al plagend bereikten de broers tenslotte de aula, waar zij zich terstond bij hun medespelers aansloten. Het gezelschap was al aan ’t repeteren. Chet’s zusje Iola en haar knappe vriendinnetje Callie Shaw slaakten een gilletje toen Frank en Joe hun wapens begonnen te scherpen.

’Op je hoede!’ riep Joe en deed een uitval naar zijn broer.

’Pas jij maar op,’ antwoordde Frank en pareerde de slag. Een luid gekletter weerklonk gedurende enige tijd. De andere spelers schaarden zich om de Hardy’s heen en moedigden hen aan.

’Steek em, Joe! Hoy!’

’Kijk uit, Frank, dat is je kans!’

Het geluid van kletterend metaal vermengde zich met de kreten van de omstanders. Hijgend en zwetend achtervolgden de broers elkaar over het toneel. Plotseling klonk er een luide schreeuw.

’Kijk uit! De coulissen komen naar beneden.’ Het groepje stoof uiteen en geen seconde te laat. Alleen een lompe, langzame figuur bleef op ’t midden van ’t toneel achter.

’Help! Ik ben dood!’ gilde Chet.

Schuddend van het lachen kwamen Frank en Joe hun vriend te hulp en trokken een ’tuinmuur’ opzij, die over hem heen gevallen was.

’Je bent nog niet helemaal dood,’ zei Joe. De dikzak bekeek zichzelf treurig en keek Frank en Joe verwijtend aan.

’Als jullie niet zo’n hoop kabaal met die vermaledijde degens hadden gemaakt, zou het decor nooit naar beneden gekomen zijn.’

’Trek ’t je niet aan. ’t Kan wel weer gemaakt worden denk ik,’ zei Frank, die moeite deed zijn gezicht in de plooi te houden. ’Kom, laten we het met z’n allen proberen.’ Met behulp van de anderen was de ’tuinmuur’ algauw weer op zijn plaats en ook Chet’s gezicht klaarde langzamerhand weer op.

’Zo is het goed,’ kondigde hij even later aan. ’Genoeg gerepeteerd vanavond, jongens! Morgen verder.’

Het groepje brak op en Frank en Joe liepen naar Callie en Iola toe.

’Zullen we ons door de musketiers thuis laten brengen?’ giechelde Callie. ’Als jullie beloven geen gekke dingen met die enge degens uit te halen, hoor.’

De jongens beloofden het en toen Chet zich bij hen gevoegd had, reden ze gezamenlijk naar een der cafetaria’s van Bayport om nog wat te drinken. Na een sorbet en een heleboel gelach brachten Frank en Joe, Chet en de meisjes thuis en gingen toen ook zelf naar huis.

’Ik hoop dat vader niet boos op ons is. We zouden vroeg thuis komen om dat kasboek met hem te bekijken,’ herinnerde Frank z’n broer, toen ze Elm Street inreden.

’Ik denk niet dat hij het erg vindt. We zullen ’t morgenochtend vroeg wel eens bekij....’

Frank keek zijn broer van opzij aan.

’Wat is er, Joe?’

’Rijd eens wat langzamer. Ik dacht dat ik iemand in onze tuin zag.’ Het huis van de Hardy’s doemde uit het donker op. Frank draaide snel de motor af en deed zijn koplampen uit.

’Ik zie niemand, Joe.’

’Sst. Kijk bij de heg. O, ik zie ’em! Daar kruipt-ie! Hij wacht vast op ons. Laten we hem op de vlucht jagen.’

Met ingehouden adem sloegen ze de roerloze figuur gade. Toen reikte Joe, heel voorzichtig en zonder enig geluid te maken, naar de degens onder de bank. Hij gaf er een aan Frank. Zonder een woord verlieten de jongens de auto en kropen naar de heg. Vandaar renden ze plotseling naar de plek, waar de man zich bevond.

’Hé daar! Maak dat je wegkomt!’ schreeuwde Joe met getrokken degen. Ze hoorden een luid geritsel in de bosjes en zagen een donkere schim wegslippen.

’Hij ging die kant uit,’ fluisterde Frank. Samen renden de Hardy’s het uitgestrekte grasveld over, maar de indringer was nergens meer te zien. Zorgvuldig zochten de jongens het terrein verder af, maar vonden niets.

’Vermoedelijk een oude zwerver,’ veronderstelde Frank. Tot hun verbazing stond meneer Hardy hen boven aan de trap in pyjama op te wachten en keek bedenkelijk. ’Waarom schreeuwden jullie zo, jongens?’ vroeg hij. Toen Joe vertelde wat er gebeurd was, fronste de detective verstoord zijn wenkbrauwen.

’Lieve goedheid, jullie hebben Smalley achterna gezeten, mijn speciale nachtwaker, die ons huis in de gaten moet houden!’

De broers keken elkaar schaapachtig aan. ’’t Spijt ons, vader. We wisten niet...’

’Nou, gaan jullie maar naar bed. Ik zal die arme kerel eens gaan zoeken.’ Terwijl hun vader een jas omsloeg en naar buiten ging, liepen Frank en Joe de trap op. Halverwege stond de laatste plotseling stil en hief zijn wijsvinger op. ’Frank! Hoorde je dat?’

Boven hun hoofd klonk het geluid van schuifelende voetstappen. Vragend keken de jongens elkaar aan. Ergens kraakte een plank.

’Zullen we het licht boven aandoen?’ fluisterde Joe.

De andere jongen schudde zijn hoofd. ’We kunnen beter eerst eens poolshoogte nemen.’

Met zijn wapen in de hand sloop Frank geluidloos de lange trap op. Joe volgde hem op de voet. Bovengekomen stonden de jongens stil en luisterden lange tijd gespannen.

Weer hoorden ze de voetstappen, ditmaal dichterbij. Joe tastte met zijn degen rond in ’t donker. Plotseling hoorden ze een hartverscheurende kreet, die de jongens deed verstijven.

’Help! O, ze hebben me vermoord!’

Frank voelde naar de schakelaar en draaide het licht aan. Tot hun stomme verbazing zagen ze tante Gertrude kreunend op de grond liggen. ’Lieve goedheid! Is ze gewond?’ riep Frank uit en bukte zich om ’t te onderzoeken.

’Ben jij dat, Frank Hardy?’ vroeg de vrouw plotseling rechtop overeind zittend. Toen ze de degens zag, begon ze opnieuw te gillen. 'Ik wist ’t wel, ik wist ’t wel. Ik wist dat die afschuwelijke wapens me nog eens zouden vermoorden. Schamen jullie je niet!’

’B-bent u gewond, tante Gertrude?’ stamelde Joe.

’Of ik gewond ben? Natuurlijk ben ik gewond. Kijk eens naar m’n kimono! Kijk eens naar die flarden!’

Toen de jongens zagen dat hun tante ondanks de scheur in haar peignoir geen schrammetje had opgelopen, slaakten ze een zucht van verlichting. Joe had zelfs moeite om zijn lachen te bedwingen, toen de woedende vrouw haar tirade tegen hem voortzette.

'Ik zal het aan je vader vertellen. Moet je voorstellen. Dat rent daar door een donker huis met degens. Ik begrijp gewoon niet dat ik nog leef.’

’Maar u leeft werkelijk nog, tante Gertrude,’ waagde Joe op te merken.

’Dat doet er niet toe. Ik had net zo goed dood kunnen zijn,’ snauwde zijn tante. Met een laatste vernietigende blik in zijn richting, draaide ze zich om en stevende op haar slaapkamer af.

’Enfïn, dat is dat,’ zei Frank. ’Al was ’t op ’t nippertje. Laten we eerst maar eens proberen wat slaap te krijgen. Ik ben moe.’

Ze tuimelden hun bed in en vielen onmiddellijk in een diepe slaap. Geen geluid was er te horen in huis, alleen het getik van de grote staande klok bij de trap. Plotseling klonk er van buiten een gesmoorde kreet, die zich telkens weer herhaalde. Joe bewoog zich even in zijn slaap, maar lag daarna weer doodstil. Frank’s diepe ademhaling werd niet verstoord. Het gedempte geluid brak plotseling af.