Gesnapt

Wantrouwig staarde de jongen in de richting die de vreemdeling hem aanwees. Toen riep hij opgewonden: ’Frank! Daar! Vaders auto!’

’Ziet u wel dat het waar was,’ zei de jongeman vriendelijk. 'Ik zag de auto toevallig vanmorgen toen ik hier aan ’t vissen was. Toen ik even binnenin keek, zag ik op een envelop in ’t dashboardkastje de naam Fenton Hardy. Ik heb toen uw huis opgebeld en kreeg daar te horen dat u in het Lenox Hotel logeerde.’

’Dat was reuze geschikt van u,’ zei Joe, een beetje beschaamd over de verdenkingen die hij gekoesterd had.

Frank staarde naar het voertuig.

’Gosh, moet je kijken. Hij zit minstens tot aan zijn assen in de modder. Hoe krijgen we dat ding er ooit uit?’

De Hardy’s inspecteerden de wagen, die onder ’t slijk zat, maar onbeschadigd scheen. Frank drukte op de startknop en onmiddellijk begon de motor te ronken. De auto kwam echter niet van zijn plaats.

’We moesten wat planken hebben,’ zei de vreemdeling. 'Ik denk dat ik er wel wat uit mijn boot, die ginds op ’t strand ligt, kan halen.’

De jongens volgden de hulpvaardige man tot zij een paar honderd meter verder een klein schuitje aantroffen.

’We zullen de banken eruit nemen, mannen. En hier is een touw. Als we de planken onder de wielen schuiven en het touw aan de bumper vastbinden, zullen we ’em er wel uit kunnen trekken.’

Dit plan lukte inderdaad. Frank zat achter het stuur en zo gauw de wagen weer op het droge was, sprongen ook de beide anderen erin. Een korte woeste rit bracht hen naar de plaats waar de beide andere auto’s wachtten. Fenton Hardy begroette hen enthousiast en maakte nog even een praatje met de vreemde, die Henry Farnsworth bleek te heten.

’U hoeft me echt niet te belonen,’ zei hij, toen hij zag dat de detective zijn portefeuille tevoorschijn haalde. ’’t Was me een genoegen u van dienst te kunnen zijn,’ glimlachte hij. ’Ik heb u altijd graag eens willen ontmoeten.’

’Nou vader, zullen we dan maar gaan,’ stelde Frank voor, toen Farnsworth vertrokken was.

Hij volgde zijn vader en broer in de hervonden auto. Ze hadden echter nog geen kilometer afgelegd toen de motor begon te sputteren en tenslotte weigerde. De jongen trachtte opnieuw te starten, doch zonder resultaat. Joe en meneer Hardy keerden hun auto en stopten naast hem. ’Wat is er aan de hand?’ riep Joe.

’Waarschijnlijk zand in de motor. Jullie zullen me op sleeptouw moeten nemen,’ antwoordde zijn broer, terwijl hij in de gereedschapskist rommelde op zoek naar een stevig stuk touw. Dit bonden ze aan de beide wagens vast en in een slakkengangetje ging het verder, tot ze aan de buitenzijde van de stad een reparatie-inrichting vonden.

Terwijl een monteur de motor onderzocht, scharrelden de jongens en hun vader ongeduldig in de garage rond. Plotseling wenkte meneer Hardy zijn zoons.

’Zien jullie die vrachtwagen, die juist naar die benzinepomp rijdt?’

De jongens zagen een grote truck, grijs van het stof.

’Een gewone vrachtauto, voor zover ik dat kan beoordelen,’ merkte Joe op, nog eens scherp de situatie in ogenschouw nemend. ’Hmm, die chauffeur staat me overigens niet erg aan.’

’Precies wat ik ook al dacht,’ mompelde meneer Hardy. ’Frank, probeer eens of je ongemerkt iets over hem te weten kunt komen.’

De jongen slenterde naar buiten. Joe en z’n vader keken toe en zagen hoe Frank eerst terloops een praatje maakte met de chauffeur en daarna met de pompbediende. Toen de wagen vertrokken was, haastte Frank zich weer naar zijn metgezellen.

’Hij moet een lading ophalen van de haven in Aberdeen,’ fluisterde hij. ’Dat was ’t enige wat hij losliet. Een ongure kerel.'

'Zouden we er niet verstandig aan doen hem te volgen, vader,’ informeerde Joe gespannen.

De detective fronste zijn wenkbrauwen, ’Ik kan ’t mis hebben, jongens, maar ik heb zo het gevoel dat die man iets met de dieven heeft uit te staan. Laten we maar het zekere voor het onzekere nemen. Jullie volgen hem, dan wacht ik hier tot mijn auto gemaakt is.’

Dat hoefde hij zijn zoons geen twee keer te zeggen. Op de hoofdweg gekomen, ontdekten zij algauw in de verte de vrachtauto.

’Van wat voor firma is hij?’ vroeg Joe, terwijl zij voortraasden.

’De Noonian Oriental Rug Company of zoiets. Tjonge, kijk ’em eens rijden!’

’We kunnen beter niet zo vlak achter hem blijven. Hij mocht eens iets in de gaten hebben.’

’Dat risico moeten we maar nemen. Ik raak hem liever niet kwijt in dit drukke verkeer. Kijk, hij slaat linksaf,’ zei Frank.

’Ja, die weg leidt naar de haven,’ verklaarde Joe. ’Laten we de wagen daar ergens parkeren en verder lopen.’

’Ja,’ zei Frank en remde af, ’we stappen hier uit.’

’Daar wordt een schip gelost,’ riep Joe opeens. ’Kijk de vrachtauto gaat er naartoe.’

Tot het uiterste gespannen haastten de jongens zich tussen de loodsen door naar de steiger, waar een vrachtschip gemeerd lag. Niet ver er vandaan stond de grote truck.

’Waar is de chauffeur?’ vroeg Frank.

’Daar! Hij laat zijn papieren aan de havenpolitie zien.’

Ze zagen twee mannen, niet ver van hun vandaan, de een in overal, de ander in uniform. Even later gingen ze uiteen en tegelijkertijd opende zich in de zijkant van het schip een groot luik, waarachter zich stapels kisten bleken te bevinden.

’Daar komt de lading, Frank.’

Verschillende stoere kerels, waaronder ook de vrachtwagenchauffeur, begonnen de kratten vanuit het schip in de truck te laden.

’Wat moeten we daaraan doen,’ zei Joe enigszins ongeduldig.

’We hebben eigenlijk nog geen enkel bewijs, dat er iets niet in de haak is, maar ik weet wel hoe we daar achter kunnen komen.’

’We bellen gewoon de Noonian Oriental Rug Company op.’

’Reuze idee, Frank! Ik zal bellen. Wacht jij hier en geef je ogen goed de kost.’

Joe rende weg en gedurende enige tijd sloeg Frank het lossen gade. Gestadig groeide de stapel kisten. Het was duidelijk dat het karwei bijna klaar was.

’Waar blijft Joe in vredesnaam?’ vroeg Frank zich ongerust af. Verscheidene arbeiders waren al weggegaan, omdat ze niet langer nodig waren. Hij rekte zijn hals uit en zag dat er nog maar een paar kisten in het ruim van het schip stonden. Het werd hem bang om ’t hart bij de gedachte dat de truck hun zou ontsnappen. Daar kwam Joe aan.

’Vader had gelijk,’ zei hij. ’De truck is van de dieven. De lading wordt gestolen! En ’t is een behoorlijke kostbare ook!’

Frank’s mond zakte open. ’Heus?’ Hij greep zijn broer bij de mouw.

’Kom, laten we iets doen! De po...’

’Ik heb de politie al gewaarschuwd. Ze zijn onderweg, kunnen elk ogenblik hier zijn.’

’Als ze maar opschieten. Ze zijn met de laatste kisten bezig.’

In ondraaglijke spanning keken de jongens toe hoe de laatste kist van het schip in de vrachtauto verladen werd. Het luik sloeg dicht. De logge figuur verdween en ze hoorden de zware motor aanslaan.

’Sirenes! De politie! Jô, ze komen nog net op het nippertje!’ riep Joe verheugd.

Het gehuil van de sirenes groeide aan en overstemde het geronk van de motor. De vrachtauto was gekeerd en stond op ’t punt de kade af te rijden. Op ’t zelfde ogenblik kwamen drie politieauto’s met gierende remmen de hoek om.

’Halt,’ riep een aantal agenten en zij snelden op de chauffeur af. Ogenblikkelijk voegden Frank en Joe zich bij hen.

’Heeft een van jullie ons gebeld,’ vroeg een agent, terwijl hij de Hardy’s scherp opnam. ’Met ons mee naar het bureau! Fred! Jim! Neem die chauffeur mee in de patrouillewagen.’

Een kwartiertje later stond het hele groepje voor het bureau van de commissaris. Joe vertelde hem de hele geschiedenis. Nors keek de gevangene de kring die om hem heen stond rond en weigerde ieder antwoord op de vragen die hem gesteld werden.

’Ook goed, dan blijf je maar hier, tot je weer kunt praten,’ snauwde de commissaris tenslotte. Hij keerde zich tot de jongens. ’Hartelijk dank, jongens. Misschien zullen we jullie nog wel nodig hebben, maar nu kunnen jullie gaan.’

Buitengekomen aarzelden de Hardy’s.

’Waar vinden we ooit vader terug, Frank,’ vroeg Joe peinzend.

’Laten we eerst de garage eens opbellen. Misschien is hij daar nog.'

Inderdaad bleek Fenton Hardy daar nog te zijn. Hij was verbijsterd en tegelijkertijd verrukt over het nieuws.

’Blijf waar je bent, Frank. Ik ben zo bij jullie,’ zei hij.

Toen hij gearriveerd was, vertelden zijn zoons hem de details.

’Knap werk!’ prees hun vader. Zijn gezicht kreeg een grimmige trek. ’We hebben nog een karweitje op te knappen. Ik heb net met het hoofdbureau van politie in Carside getelefoneerd. We moeten er onmiddellijk naar toe. Ze schijnen iets over Hinchman te weten gekomen te zijn.’

Zonder verder oponthoud vertrokken ze, Frank en Joe in hun eigen wagen hun vader op de voet volgend.

Vlak bij Carside gekomen moesten zij een omweg maken vanwege een opgebroken weggedeelte.

’Daar is toch Hinchman’s winkel, is ’t niet?’ vroeg Joe even later. ’Jô Frank, kijk uit.’

Vanuit een zijstraat naast de winkel schoot plotseling een auto tevoorschijn, die met een geweldige vaart op hen afreed. Rakelings passeerde hij hen en stoof met gierende banden de hoek om.

’Laten we die kerels maar eens volgen,’ zei Frank. ’Ze zouden best eens van de bende kunnen zijn.’

Hij gooide het stuur om en volgde de auto. Deze begon echter allerlei zijstraten in te slaan en toen ze uiteindelijk de hoofdweg bereikten, was er geen spoor van de wagen meer te bekennen.

’Pech,’ zuchtte Joe. ’Laten we vader maar weer opzoeken.’

Toen ze weer in de buurt van de winkel kwamen, minderde Frank even vaart om naar een enorme wolkenkrabber, die daar pas gebouwd was te kijken. Op ’t zelfde ogenblik drong het geluid van een geweldige explosie tot hen door.