Op het nippertje

Met tegenzin gingen Frank en Joe terug naar het hotel, en eenmaal in bed bespraken ze de verschillende mogelijkheden. Zou er verband bestaan tussen de diefstallen van de gebroken kruisriddersdegen en de estoque? En zouden ze door dezelfde persoon gestolen zijn?

’Ze waren in ieder geval allebei eigendom van meneer Barker,’ zei Frank. ’En het zou me niets verwonderen als de dief hem ermee aangevallen is, omdat hij hem probeerde tegen te houden.’

’Zou het Hinchman geweest kunnen zijn?’

Ze kwamen er niet uit, en uiteindelijk vielen ze van moeheid in slaap.

’Hè? Wie is daar?’

Frank zat recht overeind in bed. Tot zijn verbazing stroomde het zonlicht het vertrek binnen. Het was klaarlichte dag en iemand stond onvermoeid op de deur te bonzen. Frank sprong uit bed en maakte de deur open.

’Goeiemorgen! Uitgeslapen? ’t Is de hoogste tijd, jongens. Bijna acht uur.’

Joe wreef zijn ogen uit.

’Lieve help, en we wilden nog wel om vijf uur opstaan! Is er nog nieuws?’

’Nou en of! Hinchman is er vandoor. Zijn winkel is leeg en het raam is dichtgespijkerd.’

’W-Wàt?!’

Meneer Hardy knikte.

’Ja jongens, hij is ons te vlug af geweest. We hadden hem beter in de gaten moeten houden. Maar alles is nog niet verkeken, hoor. Jullie moeten ogenblikkelijk naar Carside.’

De jongens waren al bezig met aankleden en Joe vroeg door de huistelefoon of het ontbijt onmiddellijk boven gebracht kon worden.

’Wat moeten we daar doen, vader?’ vroeg hij.

’Hinchman vertelde mij gisteren dat hij in Carside een verhuisbedrijf had. We weten alle drie wat het in werkelijkheid is en als dat werkelijk in Carside is gevestigd, moeten we er onder deze omstandigheden zeker ogenblikkelijk heen.’

’Zou Hinchman u geen verhaaltje op de mouw gespeld hebben?’ vroeg Frank.

’Ja, dat kan ik je niet zeggen, maar het kan best waar zijn. Tenslotte wist hij tijdens dat gesprekje nog niet wie hij tegenover zich had. In ieder geval moeten we het proberen. En dan nog iets.’

’Ja?’

’Ik heb de vrachten, die binnenkort verladen worden, nagegaan. Er wordt heel binnenkort een grote lading wapens voor het leger verwacht in Carside. Ik wil dat jullie daarbij zijn. Misschien loop je er Hinchman of Gordon tegen het lijf.’

’Komt voor elkaar,’ zei Frank, terwijl hij haastig aan het ontbijt begon, dat net was boven gebracht.

Twintig minuten later zwaaiden de jongens hun vader goedendag en ze besloten nog even langs de winkel van Hinchman te rijden.

’Kijk, Frank, daar is-t-ie! Van boven tot onder dichtgespijkerd, net als vader zei!’

’Zeg, ken jij die jongen die daar op de hoek staat? Ik heb hem meer gezien, maar ik kan hem niet thuis brengen.’

’Ja, dat is die jongen die dat telegram voor meneer Barker bracht gisteravond!’ riep Joe uit.

’Ja, nou zie ik het ook. Zou hij iets over Hinchman weten?’

’Nou, dat denk ik niet, maar we kunnen wel eens een praatje met hem maken, je kunt nooit weten waar het goed voor is.’

Ze zetten hun wagen aan de kant en slenterden onverschillig op de jongen af.

’Hallo,’ zei Joe vriendelijk. ’Zeg, weet jij wat er aan de hand is met die bakkerij? Is hij verkocht of zo?’

De jongen scheen hen niet te herkennen.

’O, die! Ik denk, dat Hinchman - dat is de eigenaar - het op z’n zenuwen heeft gekregen. Hij heeft gehoord dat de grote detective in de stad is.’

’De grote detective?’ vroeg Joe onnozel.

’Ja! Weet je dat dan niet? Fenton Hardy is hier! Gossie, ik wou dat ik hem eens tegenkwam!’

’Maar wat heeft dat met meneer Hinchman te maken?’ vroeg Frank, terwijl hij een glimlach onderdrukte.

Het jongetje keek hen strak aan.

'Iedereen denkt dat hij alleen maar een bakkerij heeft, maar dat is niet zo. Hij doet samen met Matty Storch. Matty is komen vertellen dat meneer Hardy in de stad is en toen zijn ze er samen vandoor gegaan.’

’Wie is Matty?’ vroeg Joe, die met spanning had geluisterd.

’O, die hangt altijd bij Hinchman’s winkel rond. Ik weet niet wat ze doen, maar ze hebben altijd een hoop geld. Dat heeft Matty me zelf laten zien.’

Frank en Joe keken elkaar veelbetekenend aan. Toen vroeg Joe: ’Wanneer is meneer Hinchman weggegaan? Gisteren was hij er nog, dat heb ik zelf gezien.’

’O, gisteravond laat pas. Ik heb ze weg zien gaan. Matty had een dikke portefeuille met geld bij zich, jô, zoveel heb ik nog nooit gezien! Ik wou dat ik maar wist waar meneer Hardy was, ik heb hem de hele morgen al gezocht!’

Frank nam zijn broer even apart.

’Zeg, dit moet vader weten. Schrijf even een briefje, dan kan deze jongen het brengen.’

Haastig maakte Joe een briefje, waarin hij zette dat de overbrenger ervan hem interessante dingen te vertellen had. Intussen vroeg Frank de jongen voorzichtig of Hinchman en Storch soms geïnteresseerd waren in wapens, hetzij nieuw of oud.

’Ik weet niet, ik geloof het niet,’ antwoordde het ventje, ’Ik heb er in ieder geval nooit iets over gehoord. Maar ze hebben er natuurlijk wel allebei een.’

’O ja?’ zei Frank. ’Zeg, zou je wat willen verdienen? Wil je dit briefje brengen bij meneer Hardy in het Lenox Hotel?’

’Meneer H-H-Hardy? D-De detective bedoel je? Hou je me niet voor de gek?’

De jongen zette ogen op als theeschoteltjes.

’Nee, ’t is geen flauwe kul,’ lachte Joe. ’Hier is het briefje. Geef het hem en wacht tot hij het gelezen heeft. Hij zal je wel betalen.’

’Jippie! Bedankt, jongens! Tot kijk!’

Weg was de jongen. Frank en Joe stonden hem grinnikend na te kijken.

’Zo, zullen we verder gaan?’ zei Frank. ’We hebben nog een heleboel te doen en Carside is nu niet bepaald naast de deur.’

Ze moesten een enorme omweg maken en tegen de middag hadden ze nog steeds hun plaats van bestemming niet bereikt. Hard rijden was er ook niet bij, want de weg was smal en uitgesproken slecht. De lucht begon te betrekken, er stak een ijskoude wind op en dreigende donderkoppen verschenen aan de horizon.

’Nou, als dat loskomt, hebben we hier een rivier in plaats van een fatsoenlijke weg,’ mopperde Frank. ’Welja, daar heb je ’t al!’ De regen kletterde op het dak van de auto en in minder dan geen tijd konden ze nog geen vijf meter voor zich uit zien. De bliksem was niet van de lucht en de bomen langs de kant van de weg kraakten onheilspellend. Plotseling stond de hele omgeving in lichterlaaie en een oorverdovend gekraak deed de jongens opschrikken.

’Een boom, Frank! Daar! Hij komt naar beneden! Terug de wagen!’ Ogenblikkelijk gooide Frank zijn stuur om en remde uit alle macht.

’Kijk uit! We glijden van de weg af!’ schreeuwde Joe.

Op dat moment stortte de enorme boom voor hen tegen de grond. Hij miste hen op een haar, maar de jongens zagen het nauwelijks want de situatie waar ze zich nu in bevonden, was veel gevaarlijker.

’Spring eruit, Joe!’ schreeuwde Frank. ’Het is onze enige kans!’

Maar het was te laat. Langzaam maar zeker schoof de wagen achteruit over de rand het ravijn in.

’W-w-wat gebeurt er?’ bibberde Joe opeens.

De auto scheen midden in de lucht tot stilstand te zijn gekomen. Doodvoorzichtig stak Frank zijn hoofd naar buiten en keek rond. ’We zijn in een boom blijven hangen, Joe, die hier uit een rotsspleet komt!’

Voorzichtig keek ook Joe naar buiten. ’Ja, maar dat zal niet lang duren. Als die takken het begeven, vallen we zeker dertig meter naar beneden. We moeten proberen eruit te klimmen.’

Behoedzaam deed zijn broer het portier open.

’Als we op die tak daar kunnen komen zal de rest ook wel lukken,’ zei hij. Op handen en voeten kropen de jongens vooruit. De regen sloeg hen in ’t gezicht en windvlagen deden hen soms haast hun evenwicht verliezen. Eindelijk had Frank de rotswand bereikt.

’Alles in orde, Joe?’ riep hij.

’Ja, ga maar!’

Frank hees zich over de rotswand en stond een ogenblik daarna hijgend op de weg. Even later stond zijn broer naast hem.

’Hèhè, zo erg heb ik nog nooit in benauwdheid gezeten,’ zuchtte Joe. ’Ik ben benieuwd hoe lang ons beestje nog blijft hangen.’

’Nou, dat zal echt niet lang meer zijn. Maar we hebben een flinke wandeling voor de boeg.’

Boven het geraas van de storm uit klonk het onmiskenbare geronk van een motor. De jongens keken op en konden hun ogen haast niet geloven. Een grote kraanwagen kwam de bocht van de weg om.

’Hé, hallo!’ schreeuwde Joe, die midden op de weg ging staan zwaaien.

’Ja! Moeilijkheden?’ riep iemand terug, boven uit de cabine van het gevaarte. ’Zijn jullie de weg afgevlogen? Ik zal proberen je eruit te krijgen.’

De jongens volgden de aanwijzingen van de kraanwagenchauffeur op. Frank klom langs de rotswand naar beneden en slaagde erin de sleepkabel aan de auto te bevestigen. Als een aap klom hij weer naar boven.

’Je had circusacrobaat moeten worden, jongeman,’ zei de chauffeur met een bewonderende grijns.

De kraanwagen kwam in beweging en met een hoop gekraak en geknars kwam de wagen van de jongens langzaam maar zeker weer op de weg.

’Dat is te mooi om waar te zijn, Frank!’ riep Joe. ’Ik had niet gedacht dat we ooit nog weer in onze wagen zouden zitten!’

’Ja, maar we zijn er nog niet,’ kalmeerde Frank hem. ’Als we naar Carside willen, moeten we zien dat we die boom van de weg krijgen.’

’O, dat is zo gebeurd,’ zei de behulpzame chauffeur optimistisch. ’Helpen jullie even een handje?’

’Hoe ver is het nog naar Carside?’ vroeg Frank, terwijl ze doorwerkten.

’Ongeveer twee en een halve kilometer, schat ik.’

’Is hier ergens een legeropslagplaats in de buurt?’ vroeg Joe.

’Ja,’ antwoordde de man, ’een kilometer of vier hier vandaan. Er schijnt van alles en nog wat opgeslagen te worden daar. Zit die kabel vast?’

’Ja, trekken maar!’

Onder een oorverdovend gekraak werd de boom naar de kant van de weg gesleept. Vlug maakten de jongens de sleepkabel los, bedankten de man voor zijn hulp en vroegen wat ze hem schuldig waren.

’Weet u soms of de regering eigen wagens heeft voor het vervoer van de voor haar bestemde goederen?’ vroeg Joe. ’Of is er een particuliere instelling die daarvoor zorgt?’

’Ze hebben wel een paar wagens van zichzelf,’ antwoordde de man, ’maar als het om hele grote partijen gaat, wordt meestal de Ace Line ingeschakeld. Nou jongens, het beste. Ik hoop dat jullie nu zonder ongelukken in de stad komen!’

’Ik ben benieuwd of hij het nog doet,’ zei Frank, toen ze in hun wagen stapten. Hij startte en de motor sloeg wonder boven wonder aan en met een kalm gangetje reden ze naar Carside. Vlak bij de stad moesten ze wachten voor een stoplicht. Van rechts naderde een zware vrachtwagen die met een flink gangetje het kruispunt passeerde. Op de zijkant stond ’Ace Line’.

’Frank!’ riep Joe opgewonden. ’Die vent gaat vast naar het goederenstation. We moeten hem achterna!’

Toen het licht op groen sprong, gingen ze full speed achter de truck aan en ze hadden hem al gauw ingehaald. Plotseling ging hij rechtsaf en even later stopte hij naast de goederenloodsen van het station Carside. En bijna op hetzelfde moment stoomde er een ellenlange goederentrein binnen.

’ Zullen we stoppen en het laatste stukje lopen? Je weet nooit of ze geen argwaan krijgen,’ stelde Frank voor.

Ze slenterden naar het station, onderweg scherp oplettend of ze door iemand werden herkend, maar er was klaarblijkelijk niemand behalve de man die ze volgden. Ze hadden hem nog nooit gezien en namen aan dat hij hen ook niet kende en met een onverschillig gezicht bleven ze staan kijken, net of de hele zaak hun niets aan ging.

’Ace Line?’ riep een treinbeambte die uit een van de wagons sprong.

’Ja, hierzo,’ zei de chauffeur, een stevige kerel. ’Kan ik de regeringsgoederen verladen? Moet ze zo spoedig mogelijk afleveren.’

’Mag ik uw papieren even zien?’

De chauffeur overhandigde de beambte een stapeltje papieren, die ze vlug even doorbladerde.

’In orde, de vierde wagen van achteren.’

Ongeduldig keken Frank en Joe toe hoe de chauffeur de zware kisten in zijn wagen laadde. Toen hij klaar was, reed hij snel weg. De jongens renden naar hun wagen en gingen hem, een veilige afstand bewarend, achterna.

’Wat denk je, Frank? Zou het een van de dieven zijn?’

’Het is mij nog niet duidelijk, Joe.’

De truck voor hen ging rechtsaf en draaide even later een opslagterrein naast een groot gebouw op. Er stond in grote letters ’Ace Line’ boven.

’Nou, dat is een hoop moeite voor niks,’ mompelde Joe. ’Maar in ieder geval weten we nu dat het zaakje op z’n plaats van bestemming is gekomen.’

’We gaan terug naar het station. Misschien komt er nog een wagen,’ besliste Frank.

Op de hoek van de straat werden ze bijna gesneden door een grote wagen met oplegger. Op de zijkant stond ’Ace Line’.

’Dat is Moe Gordon!’ schreeuwde Frank. ’Zo vast als een huis!’

’Gordon?’ Joe’s ogen rolden bijna uit zijn hoofd. ’Schiet op! Er achteraan!’

’Die is op weg naar het station,’ zei Frank grimmig. Hij had al zijn aandacht nodig bij het verkeer op de weg en liet het aan Joe over om te zien wat Gordon deed.

’Hij stapt uit en praat met een stationsbeambte.’

Frank voerde zijn snelheid op zoveel hij durfde.

’Hij gaat terug naar zijn wagen, Frank!’ riep Joe teleurgesteld.

’Hij komt niet hierheen! Hij gaat de spoorwegovergang over!’

’We móeten hem hebben!’