Een ongewenste klant

Toen de auto voorbij was, hoorden de jongens de stem van Hinchman opnieuw. ’Wàt?! Wie verdenkt mij? De politie? O nee! Dat zit zo safe als wat..., dit is een bakkerij en ik ben de onnozele winkelier, hahaha!’ Ze hoorden Hinchman zich op de knieën slaan van het lachen. Toen was het een hele tijd stil, tot hij sprak:

’Ja, doodzonde dat die kisten je door de neus geboord zijn. Maar daarom niet getreurd, volgende keer beter, jô. Zolang niemand weet dat dit bakkerijtje ons hoofdkwartier is... Hè? Luister, Gordon, ik zal je wat vertellen...’

Frank en Joe keken elkaar triomfantelijk aan, terwijl Hinchman’s stem wegstierf in een onverstaanbaar gefluister.

’Het lijkt me dat we nu vader maar eens in moesten schakelen,’ zei Joe.

’Dacht ik ook. Kom mee, dan gaan we direct opbellen.’

De jongens renden de straat door naar hun wagen en nog geen vijf minuten later stonden ze in de publieke telefooncel op het station.

’Hallo vader, met Frank,’ zei Frank opgewonden, toen hij verbinding had gekregen. ’We hebben de bende gevolgd tot in hun hoofdkwartier. Nee, beter verder niets zeggen door de telefoon. Kun je zo gauw mogelijk naar Aberdeen komen? Morgenochtend met de eerste trein. Uitstekend! Wij zijn in het Lenox Hotel. Tot morgen!’

Ze konden haast niet in slaap komen, zo opgewonden waren ze door hun laatste ontdekking.

’Hoe laat komt vaders trein aan?’ vroeg Joe, toen ze de volgende morgen alweer voor dag en dauw naast hun bed stonden.

’Half zeven. Als we opschieten met het ontbijt, kunnen we net op tijd aan het station zijn.’

Hartelijk begroetten de jongens hun vader, toen hij een beetje duf van de reis uit de trein stapte.

’Dus jullie hebben inderdaad iets bereikt. Dat is geweldig, jongens. Breng me maar naar jullie hotel, dan kunnen we de zaak bespreken.’

Ze vertelden tot in de kleinste details alles wat er was voorgevallen sinds ze uit Bayport waren vertrokken en aan de uitdrukking op hun vaders gezicht zagen ze wel dat hun werk zijn bijzondere goedkeuring wegdroeg.

’De vraag is, vader, wat we nu moeten doen,’ zei Frank, toen ze klaar waren met hun verhaal.

’Jullie wachten hier tot ik terug ben,’ zei meneer Hardy energiek, ’Ik ga eens een babbeltje met die Hinchman maken.’

Hij pakte zijn hoed en beende weg in de richting die Frank hem gewezen had. Een paar minuten later stond hij onverschillig door de kapotte winkelruit van de bakkerswinkel naar binnen te kijken.

’Ongeluk gebeurd?’ vroeg hij, toen hij een kleine man met een sikje achter de toonbank bezig zag.

’Hè?!’ De man keek verschrikt op. Toen hij meneer Hardy zag staan, die kennelijk een vreemdeling was, begon hij onplezierig te grinniken. ’O ja, gisteren gebeurd. Een vent vliegt met zijn wagen dwars door mijn etalage. Maar hij zal betalen, dat wil ik je wel vertellen!’

De detective stapte als terloops naar binnen en keek in ’t rond.

’Aardig klein ding is het. Ik loop al een hele tijd met het idee rond om zo’n klein zaakje over te nemen. Het lijkt mij prettig het erbij te hebben, zo voor mijn plezier.’

De oogjes van de winkelier begonnen plotseling te glimmen.

’Aha! U bent een man naar mijn hart, meneer! Ik doe namelijk hetzelfde! Dit bakkerijtje is om het zo te zeggen, mijn hobby. Een mens moet toch zijn hobby hebben, nietwaar!’

De uitdrukking op het gezicht van de detective was onnaspeurlijk.

’U heeft dus ook nog andere bezigheden, naar ik aanneem?’

’Ja, natuurlijk! Ik ben in feite vrachtwa... verhuizer. Mijn bedrijf staat in Carside. Als ik er bij tijd en wijle genoeg van heb, kom ik hierheen en behartig mijn zaakjes hier.’

Meneer Hardy keek nog eens een keer rond.

’U hebt geen interesse om uw zaak te verkopen aan iemand, die behoefte heeft aan een hobby?’ vroeg hij langs zijn neus weg.

’O nee, meneer. Het is mijn... mijn hobby. Nee, ik wil hem niet kwijt.’

Meneer Hardy keek de ander strak aan.

’Ook niet voor een... aanzienlijke prijs?’

’Ah! Ja... misschien kunnen we het eens worden, meneer. Natuurlijk wil ik niet verkopen... Maar voor een goede prijs, tja...’ Hij haalde zijn schouders eens op. ’Wat is mijn zaakje u waard, meneer?’

’Ik zal er eens over denken,’ zei meneer Hardy.

Terwijl de winkelier hem onzeker stond na te kijken, stapte Fenton Hardy weg. Hij was nauwelijks uit het gezicht toen Hinchman met een schok opkeek. Er werd op de achterdeur geklopt! Drie maal, dan één maal, en dan weer drie maal.

’Hé! Dat is Matty. Wat zou die moeten?’ mompelde hij, terwijl hij naar achteren liep en een sleutel omdraaide.

’Nou, het werd tijd dat je me binnenliet, Charlie,’ fluisterde een jonge kerel, terwijl hij naar binnen glipte. 'Ik ben er al zeker tien minuten.’

’O, het spijt me. Ik had een... een klant in de zaak, Matty. Doe niet zo kwaad. Wat is er aan de hand?’

’Je zult spoedig een andere klant in je zaak hebben, als je niet donders voorzichtig bent. Fenton Hardy is in de stad.’

’Hardy? Fenton Hardy?’

’Ja, Fenton Hardy, de detective! Ik zag hem vanmorgen op het station. Hij kwam met de trein van half zeven. Het is oppassen geblazen, Charlie. We voelen er niets voor om het met die vent aan de stok te krijgen.’

’Hoe ziet hij eruit, Matty? Is hij lang en slank met grijzend haar? En had ie een grijze hoed op?’

De jongeman knikte bevestigend.

’Ja, dat is ’m. Waarom? Zeg, wat mankeert je?’

Hinchman liep handenwringend en zuchtend heen en weer.

’O, wat een ramp! O, wat verschrikkelijk! Matty, alles is verloren! O, en dat moet mij overkomen, ik ben ook zo’n sukkel!’

Matty stond de radeloze winkelier met open mond aan te staren.

’Zeg, wat is er eigenlijk? Heb je Hardy al gezien? Vertel op, man!’ Hinchman hield plotseling op met jammeren.

’Luister, Matty. Vanmorgen stond ik hier achter mijn toonbank. Een man komt voorbij en kijkt naar binnen...’


Een paar straten verder, in het Lenox Hotel, had op dat moment een andere bespreking plaats.

'Hinchman hoort bij de bende die we zoeken. Daar is geen twijfel aan mogelijk!’ zei Fenton Hardy tegen zijn zoons. ’En die bakkerswinkel is natuurlijk maar een dekmantel.’

Hij beschreef zijn gesprek met de winkelier, terwijl de jongens vol spanning toehoorden.

’We moeten nu heel voorzichtig te werk gaan,’ vervolgde de detective. ’Eerst moet die schaderegeling tussen Barker en Hinchman uit de wereld worden geholpen.’

’Dan kunnen we misschien het beste meneer Barker eerst op gaan zoeken!’ stelde Frank voor. ’Hij zal nu wel op zijn kantoor zijn.’ Een half uurtje later zaten ze met z’n allen rond het bureau van de directeur. De jongens hadden hun vader voorgesteld en meneer Barker op de hoogte gebracht van hun vermoedens rond de figuur van Hinchman.

’Ik zal jullie natuurlijk op iedere mogelijke manier behulpzaam zijn,’ zei hij, toen ze waren uitverteld. ’De diefstallen moeten, koste wat het kost, de kop ingedrukt worden natuurlijk. En ik ben het met jullie eens dat een regeling van de schadevergoeding met Hinchman intussen de eerste stap in de goede richting is.’

Hij drukte op een knop en een juffrouw verscheen.

’Miss Weed, wilt u meneer Hinchman opbellen en hem vragen of hij zo vriendelijk wil zijn hier vanavond om acht uur aanwezig te zijn? Het gaat om het vaststellen van de schadevergoeding.’

De secretaresse verdween weer. Tijdens de diepe stilte die volgde, staarden Frank en Joe met grote ogen naar alles wat er in de kamer te zien was. Meneer Barker glimlachte.

’Ja, jongens, dat zijn allemaal dingen, die ik zo van mijn reizen heb meegebracht. Die vaas komt uit Siam. En die teakhouten stoel heb ik in Indië gekocht. Maar mijn eigenlijke liefhebberij is het verzamelen van wapens. Ik heb een hele collectie thuis. Willen jullie ze eens een keer komen bekijken?’

De jongens namen de uitnodiging enthousiast aan.

’En deze degen met dat prachtige gevest, waar komt die vandaan, meneer Barker?’ vroeg Joe, wijzend naar een oud wapen dat tegenover het bureau van de directeur hing. ’Tjonge, wat een ding!’

’Dat,’ zei meneer Barker, ’is mijn pronkstuk. Het is een degen die heeft toebehoord aan een kruisvaarder uit de middeleeuwen. Zijn naam staat in het lemmet gegraveerd en het familiewapen staat op het gevest. Ik heb het ontdekt in een heel klein, achteraf liggend zaakje, ergens in Europa.’

Er werd op de deur getikt en de secretaresse kwam binnen.

’Meneer Hinchman laat weten dat hij vanavond om acht uur precies aanwezig zal zijn,’ zei ze.

Fenton Hardy stond op.

’Ik heb vandaag nog het een en ander te doen en het lijkt mij het beste dat ik met deze zaak wacht tot ik van u hoor wat de heer Hinchman en u overeengekomen zijn.’

’Heel goed, meneer Hardy,’ antwoordde de directeur, ’Ik zal eens met de man praten, hem een redelijke vergoeding aanbieden en kijken hoe hij reageert. Zodra hij weg is, zal ik u bellen. Laten we zeggen, om negen uur.’

Toen hij zag dat de jongens nog steeds vol bewondering naar het zwaard keken, nodigde hij hen uit om bij hem thuis te komen eten.

’Dan kunnen jullie gelijk mijn verzameling zien,’ voegde hij er aan toe.

Frank en Joe vonden het natuurlijk prachtig en nadat hun vader afscheid had genomen, stapten ze met meneer Barker in de auto en reden naar zijn huis. Hun gastheer bleek een veelbelezen man te zijn.

Na een korte autotocht reden ze door de hekken van een prachtig buiten.

’Mijn vader was ook verzamelaar,’ vertelde meneer Barker. ’Hij is bezig geweest de afkomst van ons geslacht te herleiden en hij heeft verschillende dingen gevonden die aan onze voorouders hebben toebehoord. We denken dat de ridder van wie de degen is geweest die in mijn kantoor hangt, ook een voorouder van ons is.’

’Dat maakt het wapen natuurlijk dubbel waardevol voor u,’ merkte Frank op.

’Ja,’ zei de eigenaar, ’Ik zou het verschrikkelijk vinden als er iets mee gebeurde of als ik het kwijtraakte.’

De butler kwam zeggen dat de lunch gereed was. Frank en Joe, die die morgen heel vroeg ontbeten hadden, hadden een enorme eetlust en deden de maaltijd alle eer aan. Hun gastheer vroeg belangstellend naar hun avonturen en hoewel ze erg bescheiden waren, begreep hij uit wat ze vertelden toch wel dat ze voor geen kleintje vervaard waren.

’In mijn jeugd heb ik niet zoveel opwindends beleefd,’ zei hij glimlachend, toen ze klaar waren. ’Wel, zullen we eens gaan kijken?’

Als de jongens van tevoren hadden moeten raden, hoeveel zwaarden ze te zien zouden krijgen, zouden ze er volkomen naast gezeten hebben. Toen meneer Barker de deur naar de wapenzaal opendeed, stonden ze tenminste stomverbaasd. De hele zaal hing vol met wapens van iedere soort en grootte. Sommige waren langer dan een meter, andere maar enkele decimeters. Er waren wapens van dof en blinkend metaal, met een breed of een smal lemmet, al naar gelang het doel waarvoor ze gebruikt werden. De gevesten trokken het meest de aandacht. Er waren er met familiewapens erop, andere met een kruis in reliëfwerk en enkele waren bezet met juwelen.

’Dit is ongelooflijk!’ riep Joe uit. ’Het zou dagen kosten om ieder wapen apart te bekijken!’

’Ja,’ zei meneer Barker, ’jullie mogen nog wel eens terugkomen als jullie er belangstelling voor hebben. Maar voor we weggaan, moet ik jullie toch even het kostbaarste gedeelte van de verzameling laten zien. Daarvoor moeten we in het kabinet hiernaast zijn.’

Hij ging de jongens voor en opende een zware, massief eikenhouten deur. Er hingen een aantal kleine zwaarden van bijzondere makelij, alle ingelegd met kostbare juwelen.

’Deze zijn zeer zeldzaam,’ vertelde meneer Barker. ’Om je de waarheid te zeggen, geloof ik niet dat er van een van deze wapens een tweede op de wereld bestaat. Als ik moest...’

Hij hield plotseling op en er gleed een vreemde trek over zijn gelaat.

’Is er iets?’ vroeg Frank.

'Ik... ik geloof dat ik bestolen ben!’ antwoordde meneer Barker op een toon alsof hij zijn eigen woorden niet geloven kon.