Acht

Arkhangelskoel/Sterrenstad/Moskow/Tokio

-

'Kameraad, heb je het laatste nieuws al gehoord? Ze hebben 't 'm weer geflikt.'

'Wie hebben 't 'm weer geflikt?' vroeg Valeri.

'Witte Ster,' zei de jongeman met de rode moedervlek. 'Hun elitetroepen beschikken intussen over betere wapens en ze krijgen nu ook een betere training. Witte Ster is al lang niet meer een ongeregelde guerrillaorganisatie, opgebouwd uit wanhopige dissidente minderheidsgroeperingen. Het is een professioneel leger geworden. En een deel ervan heeft het industriële complex Kyshtym aangevallen. Er is geen spaan van heel gebleven!'

Valeri Bondasenko zat op het bankje dat uitkeek op de grote berkeboom. Daarachter strekte zich het bos uit dat doorliep tot aan de tuinen van Arkhangelskoe. Aan zijn linkerhand zat de jonge man met de rode moedervlek; aan de rechterhand zijn zwijgzame en onverstoorbare dochter. Achter hun rug, op een glooiende helling, doemde het bijna Victoriaans ogende gevaarte op van het krankzinnigengesticht.

'Is het werkelijk?' zei Valeri. 'Ik heb een heel ander verhaal gehoord. Er zou een ongelukje zijn gebeurd in de atoomcentrale dat men echter al weer snel de baas was.' Kyshtym was al bijna vijftig jaar lang de locatie van de voornaamste kerncentrales die door het Sovjet-leger werden beheerd. Drie jaar geleden was men begonnen met een grondige revisie van het verouderde complex, maar dat gebeurde pas na een aantal zorgvuldig geheimgehouden incidenten: lekkages, explosies, noem maar op. Maar liefst eenderde van het personeel was daarbij om het leven gekomen. De werknemers woonden vlak in de buurt, in een stadje dat zo geheim was dat het geen naam had gekregen.

De jongeman lachte. 'Waar haalt u uw informatie vandaan, kameraad?

Persbureau Tass?' Hij gniffelde en schudde ongelovig zijn hoofd. Als hij sprak, keek hij recht voor zich uit; hij keek Valeri niet één keer aan. "t Is onvoorstelbaar, zo lichtgelovig als sommige mensen zijn.'

Zijn gedachten leken af te dwalen en hij begon in zichzelf te praten. Valeri bedacht nogmaals hoe verkeerd de president eraan had gedaan leden van de centrale Communistische Partij te vervangen door zijn eigen medestanders. Hij was bovendien zo onverstandig geweest steun te zoeken bij het leger. Als tegenprestatie had hij het jaarbudget van de generaals aanzienlijk vergroot, waardoor in andere sectoren de tekorten steeds verder opliepen.

En nu werd de president geconfronteerd met de angstaanjagende gevolgen van zijn streven naar machtsconsolidatie: stakingen, plaatselijk verzet, het desintegratie van de economie, het ontstaan van een klassemaatschappij die op westerse leest leek geschoeid en de daarmee gepaard gaande opmars van Witte Ster. Valeri huiverde en probeerde zijn gedachten af te leiden. Hij pakte de hand van zijn dochter alsof ze zich daardoor zou realiseren dat hij bij haar was.

Maar toen begon de jongeman weer tegen hem te spreken. 'Nee, vergist u zich niet, kameraad. Het was Witte Ster. Dwangarbeiders hadden er een betonnen meertje moeten bouwen. Witte Ster heeft het tot ontploffing gebracht. Ze brachten gebarsten reactorkernen aan het licht; defecte regelstaven die een gedeeltelijke meltdown hadden teweeggebracht. Er was genoeg kernafval in het rond gestrooid om heel Siberië te besmetten. De staatsambtenaren hebben een beroep gedaan op de inwoners van de stad zonder naam, maar ze krijgen niemand meer zo gek de troep op te ruimen, zoals dat gebeurde na de ramp van '57.'

Valeri kneep in het bleke handje van zijn dochter. De blauwe aderen onder haar doorzichtige huid deden hem denken aan de takken van de berkeboom, grillig, kaal, bedekt met restjes sneeuw, bleke lijntjes tegen de donkere, winterse lucht van de Oekraïne.

'De sterren,' had Valeri's vader gezegd op een van de laatste avonden van zijn leven. 'Misschien zijn het de sterren wel die ons kunnen verlossen. Ik weet dat ze er koud en ongenaakbaar uitzien, Valeri Denysovich, maar dat is schi j n. Het is hier dat de kilte heerst, in Kiev, in de bezette Oekraïne.'

Valeri was aan de zijde van zijn vader gebleven tot zijn nachten uren werden, zijn uren minuten, en hij voor de laatste keer zijn ogen sloot. Even daarna kwam de rode zon op boven de met sneeuw bedekte daken in het oosten, die een bloederige kleur aannamen.

Valeri was niet in staat aan zijn vader te denken zonder ook het gehate schrikbeeld van Solovki voor ogen te zien. Aan het eind van de jaren twintig en begin van de jaren dertig vormden de Solovki-eilanden in de Witte Zee de locatie van een van de ergste Russische dodenkampen. Het was geheel van de buitenwereld afgesloten en herbergde zogenaamde 'antiSovjetelementen'. Daaronder bevond zich een groot aantal rebellerende koelakken, boeren, uit de Oekraïne.

Valeri's oom was een koelak geweest, maar nadat hij door een Russische soldaat was doodgeschoten vanwege het durven spreken van zijn moedertaal, besloot Valeri's vader een andere weg in te slaan. Hij ging in het leger. Niet om zich bij een willekeurige divisie aan te sluiten, maar bij de zelfstandig opererende Eerste Siberische Cavalerie. Het was zijn manier om wraak te nemen op de Russen, maar in plaats daarvan werd het zijn ondergang. Toen hij zes maanden in dienst was, in de herfst van 1931, werd het legerkorps overspoeld met Russische 'loyalisten'

die door Moskou waren gestuurd om de eenheid te straffen voor anti-Sovjetpropaganda. Waar het om ging, was dat de Eerste Siberische te veel macht dreigde te krijgen.

Valeri's vader verbleef korte tijd in de gevangenis en werd toen zonder vorm van proces naar Solovki verbannen. Hij was van Oekraïense afkomst en dat alleen was al genoeg om hem te beschouwen als een gevaarlijke cri-mineel.

'En dat is precies wat de Russen van me gemaakt hebben,' zou hij Valeri vele jaren later vertellen. 'Een gevaarlijke crimineel.'

In Solovki kregen Valeri's vader en zijn medegevangenen dagelijks slechts 250 gram beschimmeld, zwart brood te eten; als ze al iets kregen. Daarnaast werd hun een kom voorgeschoven met iets wat nog het meest op heet water leek waarin een brok stukgevroren koolraap dreef. Kleding was niet voorhanden en hetzelfde gold voor warmte, hoewel er incidenteel een vuurtje werd gestookt.

Een week nadat zijn vader in Solovki was aangekomen, verbleven er al zoveel gevangenen dat de drukte ondraaglijk werd. Het gevolg was dat er gevangenen werden uitgezocht om naar een ander kamp te worden gezonden. Valeri's vader keek met uitgebluste ogen toe terwijl zijn medegevangenen trokken, duwden en met elkaar vochten om te worden uitverkoren. De achterliggende gedachte was dat elke verandering beter was dan in Solovki te moeten blijven. Twee maanden later hoorde hij via het roddelcircuit wat er was gebeurd met degenen die Solovki hadden verlaten. Ze waren naar Siberië gestuurd. Daar werden ze gedwongen de smalle, met ijs overdekte Vasyugan-rivier op te marcheren. Ten slotte waren ze achtergelaten te midden van de ijsvelden en de verlaten moerassen zonder voedsel of kleding. Allen waren gestorven. Valeri's vader had drie jaar in Solovki doorgebracht. Hoewel hij twee vingers en vier tenen verloor ten gevolge van bevriezing, hoewel hij dertig kilo had verloren, had hij het overleefd. Hij stal voedsel van de doden, at het vlees van een enkele waakhond die was gestorven van de kou, en leerde in de loop der tijd hoe hij vis kon vangen in het ijzig koude water. Uiteindelijk wist hij te ontsnappen, op een maanloze winternacht, toen de sneeuwvlokken griezelig zacht op het water vielen, de waakhonden verwoed blaften en de duisternis oplichtte van het vuur van automatische geweren. Hij was gewond maar wist te ontsnappen. Het kostte hem zes weken om terug te keren naar Kiev en tegen die tijd had hij het gevoel in beide benen verloren.

Om zijn leven te redden, moesten de benen worden geamputeerd. 'Doe het maar! Doe het maar!' had hij tegen de chirurgen geschreeuwd. Hij trilde van woede vanwege de vernedering die hem te wachten stond. 'Wat maakt het uit? Ik ben toch al vier tenen kwijt! Dit kan er ook nog wel bij!'

Maar Solovki had niet alleen zijn benen genomen; het had hem van zijn mens-zijn beroofd. Hij had geleefd tussen de doden en bevroren hondevlees gegeten. Dag in dag uit had hij aanschouwd hoe zijn Oekraïense vrienden wegkwijnden of doodgeschoten werden door bewakers die zich verveelden, te veel gedronken hadden of beide. Zijn ziel zat vol littekens. Het beeld dat hij had van zijn vaderland was onherstelbaar beschadigd. Zoals de moord op zijn broer een gewelddadige reactie bij hem had uitgelokt, gebeurde dat ook met zijn ervaringen in Solovki. Maar in plaats van zijn heftige woede naar buiten te keren, richtte hij die dit keer op zichzelf. Het was zijn zoon geweest, Valeri, die hem had belet een pistool tegen zijn hoofd te drukken. Valeri had de enige woorden uitgesproken die zijn vader konden aansporen te blijven leven. 'Ik wil van je leren, vader. Ik wil weten wat het betekent een Oekraïener te zijn en jij bent de enige die me dat duidelijk kan maken.'

Nu ben ik de vader, dacht Valeri Bondasenko terwijl hij naast zijn doofstomme, gedachteloze dochter op het uitgestrekte grasveld van het gesticht bij Arkhangelskoe zat. Ik wil haar leren wat jij me hebt geleerd, vader, maar zelfs al kan ze me horen, ze luistert toch niet.

Betekent dit dat zij gewonnen hebben, vader? Hebben de Russen gewonnen, zij die ons systematisch hebben gekweld, zij die ons hebben afgesneden van onze eigen cultuur en ons verleden, zij die ons hebben ondergedompeld in de wanhoop en hun best hebben gedaan ons uit te roeien. Nee, nee, nee! Ik heb je lessen niet vergeten, vader; ik weet mijn haat zo goed te verbergen dat niemand er ooit achter zal komen wat mijn werkelijke gevoelens zijn. Nee. Ze hebben niet gewonnen, de Russen, maar ze hebben ook niet verloren. Nog niet. Nog niet.

De zoveelste dag in Sterrenstad, het zoveelste bezoek aan de man die God zou willen zijn, bedacht Mars Volkov terwijl hij naar het gefortificeerde complex van de Held reed.

Toen hij zijn Chaika-limousine had geparkeerd, stapte hij echter niet onmiddellijk uit. Eerst luisterde hij nogmaals naar de bandopname die hij gemaakt had van zijn laatste gesprek met de Held.

'Ik vraag me af wat er met me aan de hand is. Voor de lancering had ik nauwelijks enig gevoel voor humor. Maar misschien krijg je dat van een le- ven tussen hemel en hel.'

Het was een leuk trucje geweest, dacht Mars, om met veel theatraal vertoon de registratieapparatuur van het complex zelf uit te schakelen.

'Sommigen denken datje liegt, of datje het niet meer zo goed weet, of lijdt aan waanideeën.'

'Ben jij een van hen?'

Al met al, dacht Mars, was de laatste ontmoeting zeer bevredigend verlopen. Mars was slim genoeg in dit stadium geen pogingen meer te doen de Held voor te liegen. Het was beter een deel van de waarheid te vertellen dan een absolute leugen. Met die gedachte in het achterhoofd was Mars zijn vorige vraaggesprek begonnen. Hij droeg een microfoon op zijn lichaam die verbonden was met een draagbare microcassetterecorder. Hetzelfde trucje wilde hij vandaag herhalen. Mars stapte uit de Chaika en begon aan de afmattende maar noodzakelij ke veiligheidsprocedures die hem toegang zouden verschaffen tot het leefkwartier van de Held. De Held was in gezelschap van Tatiana, een kleine, blonde vrouw met een blozend gezicht en grote, staalgrijze ogen. Ze beschikte over de brede schouders en het smalle middel van een atleet. Hoewel ze even aantrekkelijk was als Lara, was haar uiterlijk volkomen verschillend.

'Goedemorgen, kameraad,' zei Tatiana toen ze Mars in de richting van het zwembad zag komen. Ze had een minuscuul badpak aan van westerse snit dat haar benen volledig blootgaf. Mars besloot dat hij andere, minder opvallende kledij voor zijn bewaaksters moest verordenen. Hij knikte naar haar en zei: 'Waar is Odysseus?'

Arbat verscheen aan het wateroppervlak, snelde schuin door het zwembad op hem af en bespuwde hem met water. Tatiana legde een hand op haar mond en draaide haar gezicht af, maar niet voordat Mars een glimp van leedvermaak had opgevangen.

Ze herstelde zich en zei: 'Hij is onder de douche.' Ze haalde een handdoek voor hem. Mars keek haar dreigend aan om te voorkomen dat ze nog langer de spot met hem zou drijven.

'Waar is dat voor nodig, verdomme?' snauwde hij. 'Hij ligt de godganse dag in dat zwembad.'

'Hij neemt altijd een douche voor hij in het zwembad gaat,' zei Tatiana. Een zoemer ging over en ze liep door de ruimte en verdween door een matglazen deur. Mars hoorde dat de kraan werd dichtgedraaid. Toen kwam ze weer te voorschijn, dit keer met de Held in haar armen. Odysseus zweeg tot Tatiana hem in het zwembad had laten zakken. Hij gleed uit haar armen als een glibberige paling. Zijn gladde, bleke, onbehaarde lichaam had een tint aangenomen die niet van deze wereld leek. Het glansde alsof het niet alleen door water, maar ook door olie was omgeven. Arbat begon onmiddellijk te klikken, waarop de Held een korte reactie gaf.

Hij keek Mars aan. 'Je bent vroeg.'

'Ook goedemorgen,' zei Mars knorrig.

De Held dreef in het water en nam hem van top tot teen op. 'Heb j e in een plas getrapt of zo? Ik dacht niet dat het regende.'

'De dolfijn...' Vanuit een ooghoek zag Mars dat Tatiana een lachje trachtte te onderdrukken. 'Het was een grapje van die rotdolfijn van jou.'

'Nee, een grapje was het niet,' zei Odysseus toen het geklik van Arbat was gestopt. 'Het was haar manier om "Goedemorgen, kameraad" te zeggen.'

'Doe normaal. Je stelt mijn geduld op de proef.'

'En jij het mijne,' zei Odysseus. Hij glimlachte. 'We staan dus quitte, hoewel niet op een manier die jij ooit zult begrijpen. Maar je kan natuurlijk het gevoel hebben nog steeds in het nadeel te zijn. Je vraagt je vast af waarom Odysseus de hele dag in een zwembad rondhangt. Heb ik gelijk of niet?'

Voor Mars de kans kreeg te reageren, ging de Held verder. 'Ik zal je een buitenkansje geven, kameraad Volkov. Doe je kleren uit en kom erbij. Ervaar zelf eens hoe het hier is.'

Toen Mars aarzelde, zei de Held: 'Je weet niet wat je moet doen? Laten we je een handje helpen. Arbat?' De dolfijn sprong uit het water en op het hoogste punt van haar duikvlucht spuugde ze een grote hoeveelheid water in Mars' gezicht. Vervolgens draaide ze zich op haar zij, zodat bij de landing een hele golfstroom op de kant belandde. Mars was doorweekt.

'Ik ben bang dat je weinig keus meer hebt, kameraad,' zei de Held, die er duidelijk plezier in had.

Mars was kwaad maar kon geen gepast antwoord bedenken en dus struinde hij door de ruimte naar de douchegelegenheid en ontdeed zich van zijn kleren. Hij sloeg een handdoek om zijn middel en kwam weer te voorschijn.

'Welkom, Volkov,' zei Odysseus, 'op het eiland van Polyphemus, de cycloop.'

Met een nors gezicht liep Mars op het water af en welbewust wegkijkend van Tatiana, die al naast de Held dreef, liet hij de handdoek vallen en gleed het water in.

Arbat zorgde voor nogal wat commotie door te klikken en te duiken. Mars voelde zich niet erg op zijn gemak. Het drong ineens tot hem door dat hij zich in het domein van dit schepsel waagde. Wat was de dolfijn met hem van plan? Voorlopig hield zij het bij klikken en onder water duiken. Zij bleef uit de buurt.

In de stilte die volgde op het kabaal van de dolfijn begon Mars te spreken. 'Ik wil graag nog even terugkomen op iets wat je de vorige keer hebt gezegd. De onbeschrijflijke kleur die je in... Menelaüs' ogen zag toen hij dood was.' Mars was bijna de naam vergeten die hij van de Held moest gebruiken. Menelaüs behoorde samen met Odysseus tot de veldheren die deel hadden genomen aan het beleg van Troje en volgens Homerus was hij zelfs Odysseus' alter ego. 'De kleur van God, zei je. Ik zou graag willen weten waarom je die term gebruikt. Je had die ook op een andere manier kunnen benoemen.'

'Denk je dat?' vroeg Odysseus. 'Jij kunt er in ieder geval geen enkele naam aan geven. Je weet niet waar je het over hebt. Ik ben je enige leidraad.'

'Dat is waar,' gaf Mars toe. 'Maar waarom van God?'

'Juist, daar zijn we weer,' zei Odysseus. 'En ik dacht dat j e niet meer over God wilde praten?'

'Ik ben van gedachten veranderd.'

'Meen je dat nu echt? Wat een flexibele geest! Ik ben onder de indruk.'

De Held sloot een ogenblik zijn ogen. 'Goed dan: God. Wist je dat dolfijnen in God geloven? Arbat heeft daar een aantal bijzonder steekhoudende argumenten voor die heel wat uitgekiender zijn dan de knullige godsbewijzen waar de mensen mee pronken.' Daar had je het weer: hij sprak over 'de mensen' in plaats van over 'wij'. Beschouwde hij zichzelf niet langer als een mens?

'Ik sprak van "de kleur van God" omdat het de enige juiste term was,' zei de Held. 'Maar laat ik eerst nog iets zeggen over Arbat en over dolfijnen in het algemeen. Hun verstand werkt anders dan dat van mensen, Volkov. Arbats geest werkt volgens een golf patroon en, over een groter geheel genomen, volgens een spiraalbeweging. Lineair denken is haar onbekend. Interessant, niet?' Hij sperde zijn ogen even wijdopen. 'Maar goed. Voor haar is God hetzelfde als Tijd. Dat is niet hetzelfde als dag en nacht; dolfijnen denken niet in dergelijke onderscheidende elementen. Het gaat om de Tijd zoals die zich uit in beweging: de beweging die er al was voor het leven ontstond, die doorgaat tijdens het leven en die zal blijven doorgaan als het leven is uitgestorven.'

Mars probeerde deze omslachtige uitleg tot zich door te laten dringen.

'En wat heeft dat te maken met de dode ogen van Menelaüs?'

'Dood waren ze niet,' zei Odysseus. 'Ja, natuurlijk, Menelaüs zelf was een lege dop, gebalsemd door de koude wind van het heelal. Ik keek niet naar die ogen, maar erdoorheen. Het was alsof ze een geweldig krachtige telescoop vormden. Ik zag het Elders. Ik zag het Ooit.'

Mars sloot zijn ogen en drukte zijn vingers ertegen. Hier kreeg hij nu hoofdpijn van. Het grootste probleem was dat hij niet wist of dit gesprek hem boven de pet ging of dat het een lachertje was. Was hij in gesprek met een gestoorde of... was er iets anders aan de hand? Wat gebeurde er met de twee mannen van de Odin-Galaktika II ten tijde van het incident toen alle communicatie-en registratieapparatuur uitviel? Dat was waar Mars achter moest zien te komen.

De mogelijkheid die hem de meeste schrik aanjoeg, bedacht Mars nu, was dat de Held door het incident wel degelijk een of andere gedaante verwisseling had ondergaan. Want met wat voor iets of iemand hadden ze nu dan te maken?

'Kun je misschien een poging doen me uit te leggen wat je bedoelt met

"Elders" en "Ooit"?'

Odysseus strekte een van zijn armen. 'Tatiana,' zei hij, 'wil je even hier komen?'

Tatiana zwom gehoorzaam naar hem toe tot ze vlak voor hem was. Toen zwommen ze met zijn tweeën naar voren, net zolang tot Tatiana's lichaam zo stevig tegen dat van Mars werd gedrukt dat hij haar stevige borsten voelde, haar licht glooiende maag, de druk van haar schaamstreek.

'Wat...'

'Werk even mee, kameraad,' zei Odysseus vastberaden, 'en probeer hier niet onderuit te komen. Dit moet je toch over hebben voor de zogenaamde wetenschap.' Hij keek Mars direct aan. 'Ik wil dat je Tatiana's borsten voelt alsof die de jouwe zijn. Ik wil dat je zowel haar geslacht voelt als het jouwe, dat je zwemt op het ritme van haar bloedsomloop en op die van jezelf. Ik wil dat je haar gedachtengang bewandelt. Ben je daartoe in staat, Volkov? Nee, dat zal wel niet.' Hij liet Tatiana gaan. 'Maar dat bedoelde ik met "Elders".'

'Ik begrijp hieruit,' zei Mars langzaam en voorzichtig, 'dat je in de dode ogen van Menelaüs de aanwezigheid van een andere entiteit vermoedde.'

'Juist.'

'En je smolt voor een moment samen met die entiteit.'

'Samensmelten is het woord niet,' zei de Held. 'Het was meer alsof ik de gelegenheid kreeg even rond te kijken.'

'Begrijp ik het nu goed,' zei Mars, 'en bedoel je met die "entiteit" een buitenaards wezen?'

'Ik zou niet weten wat het anders zou moeten zijn.'

Dit wordt zo langzamerhand te gek voor woorden, dacht Mars. Hij is hier zo duidelijk over dat ik in zijn waanideeën begin te geloven. Is krankzinnigheid overdraagbaar? Nee. Onmogelijk. Maar toen bedacht hij dat dit een geheel nieuwe vorm van krankzinnigheid was die het team van wetenschappers nog niet had weten te lokaliseren, laat staan dat ze er een omschrijving voor hadden.

'Goed,' zei Mars. 'Dat voor wat betreft het "Elders". Maar hoe zit het met dat "Ooit"?'

'Dat is makkelijk uit te leggen, vreemd genoeg,' zei de Held, 'want het staat in direct verband met de kleur tussen de sterren; de kleur van God. God is Tijd en Tijd is wat ik zag. En dan bedoel ik niet het heden of het verleden of voor mijn part de toekomst.'

'Maar als het om tijd gaat, is er alleen maar verleden, heden en toekomst.'

'Je hebt ongelijk, Volkov,' zei de Held. 'Ik zag alledrie tegelijk: verleden, heden en toekomst vloeiden samen, niet als drie stromen, maar als een continuüm. Het was alsof ik tot aan de rand van een dicht woud had gelopen en plotseling aan de kust stond van een uitgestrekte oceaan waarvan ik het bestaan nooit voor mogelijk had gehouden.'

Mars voelde ineens iets zwaars op zijn maag drukken, een ijzingwekkende angst die de ingewanden in zijn greep had, want tijdens het spreken leek de Held van gedaante te zijn veranderd.

Odysseus sprak: 'En ik ben erdoorheen gewaad. Door de Tijd. En ik ontmoette Bestaan. Ik zag mezelf bestaan, tegelijkertijd in verledenheden-toekomst. Zij waren aan elkaar gelijk en niet te onderscheiden. Jonger of ouder bestond niet. De dood bestond niet. Leef tijd en dood zijn mythes, Volkov, maar die zijn er meer.' Hij keek omlaag en plukte aan zijn gladde, zilverkleurige huid. 'Ook het lichaam is een mythe. Dat is wat ons weerhoudt, een voedingsbodem voor de mythes van leeftijd en dood. Zonder het lichaam kunnen we vrijelijk de oceaan van Tijd betreden.'

Mars kreeg opnieuw het duizelingwekkende gevoel dat gepaard ging met de nabijheid van krankzinnigheid, maar hij wist nog steeds niet wie van hen gek was.

'Je gelooft me niet,' zei Odysseus. 'Ik zie het op je gezicht.' Hij haalde zijn schouders op. 'Je vroeg om de waarheid. Het is mijn schuld niet dat je die niet kunt accepteren.' Hij keek Mars met een meelijwekkende blik aan.

'Maar eerlijk gezegd kan ik het je ook niet kwalijk nemen. Je was er niet bij. Hoe zou je zoiets kunnen geloven?'

Mars nam er de tijd voor na te denken over dat wat de Held had gezegd. Ten slotte zei hij: 'Maar er is één ding wat ik niet begrijp.'

'Eén ding maar?' vroeg Odysseus sardonisch.

'Jouw beweringen over wat je ervaren hebt toen het ongeluk had plaatsgevonden, suggereren alsof je naar de aarde bent teruggekeerd in een soort toestand van genade, alsof er een diepe vrede op je was neergedaald. Maar toch meen ik me te herinneren dat je veroordeeld bent te leven tussen hemel en hel. En je gaat gebukt onder een enorme woede die je nauwelijks voor ons kan verbergen. Hoe verklaar je dat?'

Odysseus sprak Tatiana aan. 'Ik wil eruit.'

Onmiddellij k klom ze zelf de kant op en liep weg, een spoor van druppels achterlatend.

'Ben j e nog van plan...'

'Heb geduld, Volkov.'

Arbats hoofd dook op boven het wateroppervlak en bestudeerde beide mannen beurtelings.

Tatiana kwam terug met de rolstoel. Ze boog zich voorover en trok hem uit het water.

Toen Tatiana de Held in de stoel had gemanoeuvreerd en een grote handdoek om zijn lendenen had gedrapeerd, zei hij: 'Wacht even op mij, kameraad. Praat met Tatiana. Ik weet zeker dat u iets kunt leren van haar inzichten.' Hij bracht het motortje van de rolstoel op gang en reed weg door de grote kamer.

Mars leunde met zijn gevouwen armen op de rand van het zwembad, maar bleef in het water. Hij keek Tatiana gedurende langere tijd doordringend aan en vroeg: 'Wat is hier volgens jou allemaal aan de hand?'

'Wat je van me wilt weten,' zei Tatiana, 'is of hij al dan niet gek is.'

'In zekere zin,' gaf Mars toe. 'Ik moet te weten komen of hij de waarheid vertelt. Heeft hij contact gehad met een buitenaards wezen of is hij zozeer blootgesteld aan kosmische stralingen dat de hersenen zijn aangetast?'

Haar spreektoon was zozeer gelijk aan die van de Held dat Mars even van slag raakte. Tegen de tijd dat hij zich daarvan hersteld had, kwam de Held terug. Hij stopte bij de rand van het zwembad, keek neer op Mars in het water en zei: 'Woede en een leven tussen hemel en hel.' Hij gooide een stapeltje fotokopieën op de grond. 'Dit zou een afdoende antwoord moeten zijn op j e vraag.'

De handen van Mars waren intussen droog geworden en hij bladerde wat door het pakketje. Tegelijkertijd voelde hij de ijsbal in zijn maag groeien. Hij werd geconfronteerd met een rapport van het Kremlin dat slechts op beperkte schaal was verspreid en nooit gekopieerd had mogen worden. Zelfs het bestaan ervan was maar bij weinigen bekend. Het document was zo geheim dat tweederde van het Politburo er niets van afwist. Mars zag dat zijn handen begonnen te trillen en hij probeerde zichzelf onmiddellijk weer onder controle te krijgen. Zijn mond was kurkdroog en hij moest verschillende keren slikken voor hij in staat was te zeggen: 'Dit had jij nooit mogen lezen.' Het had geen enkele zin de Held te vragen waar hij deze kopie vandaan had. Mars wist dat hij zijn geheim niet prijs zou geven en kon hem er ook op geen enkele manier toe dwingen. Hij kon slechts hopen dat de Held het hem uit zichzelf zou vertellen.

'Maar ik heb het gelezen,' zei Odysseus. 'Het is een rapport waarin een van de experimenten aan boord van de Odin-Galaktika II tot in de details wordt beschreven. Een vreemde zaak. Zowel Menelaüs als ik wist er niets van af.'

'Dat gold voor vrijwel iedereen.'

'Maar wij waren de proefkonijnen!' brulde hij zo onverwacht dat Tatiana ineenkromp. Mars werd onzeker. Hij was zich er ineens van bewust hoe kwetsbaar hij was nu hij naakt in het zwembad lag terwijl de Held boven hem uittorende.

'Je hebt een aantal experimenten opgezet op het gebied van kosmische stralingen,' ging Odysseus verder. 'Er werd een soort filter in onze EVApakken ingebouwd dat ons bloot zou stellen aan een minimale hoeveelheid kosmische straling.'

'Nee, dat is niet waar.' Mars schraapte zijn keel. 'We hebben het overwogen. Maar het plan is nooit uitgevoerd. Er is je een ongeluk overkomen, dat is alles. Er ging iets fout.'

'Ik zal je vertellen wat er fout is gegaan!' donderde Odysseus. 'Het is nooit jullie bedoeling geweest dat we Mars zouden halen. De Odin-Galaktika II werd enkel en alleen de lucht in gestuurd voor dit experiment!'

'Nee, nee, nee!' Mars begon nu zelf te schreeuwen en leek niet meer te kunnen ophouden. 'Wat denk je wel van ons? Dat we een stelletje monsters zijn? Waar komt al dat wantrouwen vandaan? Wat is er met je gebeurd?'

'Je weet heel goed wat er met me is gebeurd. Ik ben blootgesteld aan kosmische stralingen, omdat jij daar de opdracht toe hebt gegegeven.' De Held verloor zijn zelfbeheersing. Eindelijk baande zijn opgekropte woede zich een weg naar buiten. 'Je hebt godverdomme een proefdier van me gemaakt. En dat alleen maar omdat een paar mensen het idee kregen dat een minimum dosis kosmische stralingen een goede remedie was tegen de nadelige gevolgen van langdurige gewichtloosheid.'

De Held balde zijn vuisten. 'Heb jij enig idee wat je me aangedaan hebt?' Hij schudde zijn hoofd. 'Ach, wat maakt het uit. Zelfs als je het wist, zou het j e geen zak kunnen schelen. Gevoelloze klootzakken, dat zijn j ullie allemaal. "Geen hart, geen ziel," zoals de dolfijnen het zeggen.'

Zijn rechtervuist opende zich. 'Ik heb een cadeautje voor je.' Hij liet iets in het water vallen, vlak naast Mars. 'Een blokje plutonium.'

'Christus! Jezus Christus!' Mars trok zichzelf op de kant. 'Je bent echt gek! Een zelfmoordenaar!' Hij begon te rillen. Niemand reikte hem een handdoek aan en hij bleef stokstijf staan, verlamd van angst. Zijn hart ging geweldig tekeer.

'Maak je niet druk,' zei Odysseus terwijl hij naar Mars' bleek geworden gezicht keek. 'Het is alleen maar een steen die ik een onschuldig, oplichtend verflaagje heb gegeven.' Hij leek te zijn gekalmeerd. Arbat gaf een aantal korte klikjes. De Held liet een flauw glimlachje zien. 'Arbat zegt dat je in haar water hebt geplast. Was dat me even schrikken. Misschien begin je nu te begrijpen wat je me hebt aangedaan.'

'Maar we hebben helemaal niet...'

'Bespaar je de moeite,' zei Odysseus en reed plotseling weg. Het vraaggesprek was ten einde.

Nadat ze haar daad had volbracht, haar woede had gekoeld, Gun had vermoord, kreeg Honno een droom. In die droom bewandelde ze opnieuw het pad van haar bewustwording...

Toen Honno acht jaar oud was, luisterde ze een gesprek tussen haar ouders af. Het was nacht, maar ze had een geweldig hoge koorts en kon de slaap niet vatten.

Ze staarde een tijdje uit het raam. Het was volle maan. Ze kon de bergen zien die ze zo graag beklom; ze hielden roerloos de wacht in het blauwe licht. Op een nacht als deze had ze ooit bewegende lichtjes gezien in de bergen. Het verhaal ging dat er goden verbleven en dus was ze ervan overtuigd dat zij de bron van het licht waren geweest. Vaak bad ze tot hen met het verzoek haar te bevrijden van de vloek waaronder ze gebukt ging. Het was zomer en de fusuma tussen de slaapkamer van haar ouders en de tuin stond open. Het bleke maanlicht scheen bij hen de kamer in en achter de doorschijnende shoji-muren van rijstpapier zag Honno de silhouetten van haar ouders, enigszins uitvergroot en vervormd, als de karakters in een schimmenspel.

'Ik heb gedroomd,' zei Honno's moeder, 'over onze dochter.'

'Ik wil niets meer over Honno horen,' zei haar vader, Noboru.

'Luister dan!' Een van de silhouetten stak een hand uit en versmolt met de ander. 'Het was een droom met een betekenis. Ik droomde dat het hartje winter was. Overal lag sneeuw maar vreemd genoeg waren de bomen zwart en kaal alsof ze in brand waren gestoken; niet een was er bedekt met sneeuw.

We woonden op een afgelegen plek; ik weet niet precies waar. Honno werd wakker. Ze was ziek, net als nu, en moest naar het toilet. Ik nam haar mee naar buiten, de sneeuw in; vraag me niet waarom. Ze hurkte neer en ik stond erbij, om haar te beschermen.

Toen zag ik vanuit mijn ooghoeken dat er iets bewoog. Het was een her-melijn met roodomrande ogen die me aandachtig aankeek. Ze was even zwart als de verschroeide bomen en al even uitgemergeld. Een witte wintervacht had ze kennelijk niet gekregen en haar gezwollen tepels hingen aan de slap hangende huid van haar onderbuik.

Maar het was haar gezicht dat me angst aanjoeg,' ging Honno's moeder verder. 'Er droop bloed van haar snuit en ik wist dat ze haar man had gedood om haar jongen te eten te geven. En nu keek ze met hongerige ogen naar Honno.

Ik keek van de hermelijn naar Honno en zag tot mijn ontzetting dat er geen poep uit haar kwam maar bloed. Het werd opgezogen door de ongerepte witte sneeuw en de vlek breidde zich steeds verder uit.'

'Hinoeuma, de moordenares van haar echtgenoot,' reageerde Noboru.

'Je bent zo dom geweest, zo dom. Je had voorzorgsmaatregelen moeten treffen.'

'We moeten iets doen,' zei Honno's moeder. 'Mijn droom was een voorteken, een waarschuwing. Neem haar mee naar de Man van de Enkele Boom.'

De Man van de Enkele Boom werd zo genoemd vanwege de plaats waar hij woonde: een eiland voor de zuidkust van Japan. Het was een eenzame plek, rotsachtig en kaal, die in de zomer werd geteisterd door wind en regen, in de winter door wind en hagel. De bodem leek niet zozeer te worden gevormd door hard gesteente maar door de vertakte wortel van een eeuwenoude pijnboom die gigantische proporties had aangenomen en negentig procent van het eiland bedekte. Noboru reisde met Honno naar het zuiden en huurde een bootje dat hen uiteindelijk op het rotsachtige strand wierp van het eiland. De Man van de Enkele Boom was een gebochelde wiens hoofd veel te groot was voor de rest van zijn aapachtige lijf en zijn uiterlijk joeg Honno angst aan. Ze dook weg achter haar vader toen deze de Man aansprak.

'Mijn dochter,' zei Noboru, 'is hinoeuma. Ze heeft het ongeluk geboren te zijn in de zestigste cyclus van het jaar van het paard. Mijn vrouw en ik zijn bang dat ze voorbestemd is haar echtgenoot te vermoorden.'

De Man van de Enkele Boom staarde naar Honno met zijn beangstigende, ondoordringbare zwarte ogen.

'U zou haar kunnen doden,' zei hij met een hoge, trillende stem. Honno begon te huilen en Noboru sloeg met een beschermend gebaar zijn hand om haar heen. 'Wat denkt u wel?'zei hij. 'Ze is van mijn vlees en mijn bloed. Ze is hoe dan ook mijn kind. Ik zou haar nooit zoiets aan kunnen doen.'

De Man van de Enkele Boom knikte goedkeurend, alsof hij het juiste antwoord had gehoord. 'Of,'zei hij, 'u laat haar bij mij.'

'Voor hoe lang?'

'Als ze klaar is, zal ze weer bij u terugkomen.'

'Maar mijn vrouw... ik moet haar toch kunnen vertellen wanneer ze haar dochter weer terugziet...'

'Vertel uw vrouw,' zei de Man van de Enkele Boom, 'dat ze moet vergeten ooit een dochter te hebben gehad. Zorg ervoor dat haar aandacht zich op andere dingen richt. Anders overleeft ze deze scheiding niet.'

Honno huilde bittere tranen toen haar vader was vertrokken. Ze was hem achternagerend, het strand op, waar haar voeten zich schaafden aan de scherpe stenen die dwars door haar dunne zolen heen sneden. 'Papa!

Papa!' had ze geroepen.

Maar Noboru had zich al van haar afgewend en de boot voerde hem de grijze zee op, in de richting van het vasteland.

Honno zakte in elkaar aan de rand van het water en huilde zonder ophouden. Toen voelde ze hoe ze de lucht werd ingetild. Ze opende haar ogen en zag tot haar ontsteltenis dat de Man van de Enkele Boom haar met gemak omhoog hield, alsof ze een zak rijst was.

'Waarom huil je nu, kleintje?' vroeg hij. 'Dit is een nieuw begin voor je, een kans om te leven in plaats van dood te gaan.'

'Ik wil naar huis!' had Honno geschreeuwd.

'Ik begrijp het,' zei de Man van de Enkele Boom, 'en dat is precies waar ik je naartoe zal brengen.'

Het duurde voor Honno iets minder dan een jaar om het eiland als een thuis te beschouwen, maar kinderen kunnen zich nu eenmaal makkelijker aanpassen dan volwassenen.

Het punt was dat de Man van de Enkele Boom haar mateloos fascineerde. Ze begreep niet alles wat hij haar vertelde, maar onthield het wel. Als ze alleen was, 's avonds laat, overdacht ze zijn woorden en keek ze omhoog naar de glinsterende sterrenhemel tussen de overhangende takken van de Enkele Boom.

En ze had nog een ontdekking gedaan. Honno vond het fijn alleen te zijn, te luisteren naar het ritme van de opkomende golven en van haar eigen opkomende gedachten.

'Gedachten hebben de tijd nodig,' had de Man van de Enkele Boom gezegd aan het begin van haar verblijf. 'En het kost inspanning, want je moet beslissen welke gedachten je kracht zullen geven en welke gedachten je zullen verzwakken. Beschouw je geest als een tuin die voortdurend moet worden bijgehouden.'

Zij en de Man van de Enkele Boom probeerden dagelijks hun wa te vergroten. Honno gebruikte de sterren als haar referentiepunt, ook al zou ze nooit zo ver kunnen reiken.

Honno bleek een opmerkelijke leerling te zijn. Ze had een verbazingwekkend groot geheugen en zo lang haar interesse werd gewekt, raakte ze nooit oververmoeid of afgestompt.

De Man van de Enkele Boom onderwees haar in de basisprincipes van ZenenShinto,wanthijwas ervan overtuigd dat religie de ruggegraat vormde van iedere geslaagde opvoeding. Van daaruit ging hij verder met de Tao en de filosofie van Lao-tse. Waarna het de beurt was aan de krijgslustige, meer wereldse filosofieën van de meesterstrateeg Sun Tzu en de meester van het zwaardvechten, Miyamoto Musashi. Deze geesteswetenschappen werden gecombineerd met fysieke disciplines: tai chi, jiujitsu, aikido, karate, kenjutsu. Sommigen zouden zeggen dat het een tamelijk traditioneel lesprogramma betrof, en in zekere zin was dat ook zo: voor een jongen die werd opgeleid in de oosterse disciplines. Voor iemand van het vrouwelijk geslacht was het echter hoogst ongebruikelijk.

'Je zult nooit een vrouw zijn in de traditionele zin van het woord,' had de Man van de Enkele Boom op een avond tegen haar gezegd. Het was toen al zes jaar geleden dat ze bij hem was komen wonen. Ze had borsten gekregen en het plekje tussen haar dijen werd bedekt met fijne, zwarte haartjes. Die avond had ze voor het eerst gebloed. Ze wist wat dat betekende, maar ergens in haar binnenste huisde het hinoeuma-kind dat zich de afschuwelijke droom van haar moeder herinnerde.

'Ik ben nog steeds hinoeuma,' had ze vol wanhoop gezegd tegen de Man van de Enkele Boom. Ze trilde en haar eeltige handen waren rood en ruw omdat ze die zelf had opengekrabd. 'Ik ben nog steeds onrein.'

En daarop had hij gezegd: 'Je zult nooit een vrouw zijn in de traditionele zin van het woord.' Hij nam haar mee naar het hart van de Enkele Boom, waar de stam zo breed was als een huis, waar zelfs de sterren hen niet konden bereiken en liet haar plaatsnemen met haar rug tegen de ruwe schors.

'Maar dat is alleen maar in je voordeel. Ik heb mijn best gedaan je geest te zuiveren van alle kwaad. Je lichaam moet je zien te negeren; dat kan je alleen maar misleiden.'

'Mijn lichaam zal me nooit misleiden,' had Honno op naïeve toon gereageerd. Hij gebaarde om zich heen. 'Als je weer op het vasteland bent, zullen je herinneringen hieraan steeds vager worden.'

'Nee! Nee!'

'Je zult het ge voel hebben dat j e het allemaal maar hebt gedroomd,' hield de Man van de Enkele Boom vol. 'Zo gaat dat nu eenmaal in het leven. Je zult je verder ontwikkelen tot je een volwassen vrouw bent geworden. En dat is het moment waarop je door je lichaam misleid zult worden en gaat verlangen naar dat waar iedere vrouw naar verlangt: een man, een gezin, een thuis.

Maar dat is niet de richting die je in moet slaan. Een normale levensloop zal je in aanraking brengen met je hinoeuma en daar komen alleen maar slechte dingen uit voort. Daarom raad ik je aan hard te zijn voor jezelf. Zodra je de behoefte voelt verliefd te worden en te trouwen, moet je terugkeren naar de plek in je geest die ik je heb helpen zoeken, want alleen daar zul je werkelijk bevrediging kunnen vinden. Op die manier word je beschermd tegen het lot van de hinoeuma, de mannenmoordenaar.'

Honno opende haar ogen in het heden en tuurde het bleke zonlicht in. In gedachten zag ze echter nog steeds de jongeman wiens strottehoofd ze enkele uren tevoren had verbrijzeld. Waren er werkelijk sindsdien maar een paar uur verstreken? Het leek een eeuwigheid geleden.

Ze herinnerde zich hoe ze keek naar het verse bloed op haar handen en achter haar de stem van Grote Ezoe hoorde, bijna vriendelijk dit keer:

'Mevrouw Kansei, ik heb de kasboeken van Sakata gevonden te zamen met de ontcijferde tekst. We moeten nu echt gaan.'

Irina en Natasha Mayakova gingen tegenwoordig bijna dagelijks samen uit eten. Niet dat er altijd sprake was van een volledige maaltijd; vaak genoeg wandelden ze liever door de straten en de parken om te praten, alsmaar te praten. Onderweg betraden ze dan een eenvoudige gelegenheid waar ze te midden van dampende borden en buurtroddel een kom wortelsoep tot zich konden nemen. Daarna dwaalden ze weer verder door de stad. Irina was nieuwsgieriger dan ooit naar Natasha's relatie met Valeri. Tegelijkertijd voelde ze zich echter schuldig omdat Natasha haar niet bij haar ware naam kende. Ze vond het niet langer opwindend Katya Boroskaya genoemd te worden en zou liever bij haar eigen naam worden aangesproken. En toch kon ze Natasha onmogelijk vertellen dat ze in werkelijkheid Irina Ponomareva heette. Want wat voor verklaring zou ze dan moeten geven voor haar leugentje? En bovendien, ondanks haar groeiende vriendschap met Natasha was ze niet genegen haar oorspronkelijke beweegreden op te geven: informatie verzamelen over haar relatie met Valeri. Het was onvoorstelbaar moeilijk een spion te zijn en tegelijkertijd warme gevoelens te koesteren voor degene die ze bespioneerde. Tijdens hun wandelingetjes vergat Irina vaak waar het allemaal om was begonnen en dan baadde ze zich even in de weelde van een pas verworven vriendschap. Even later drong de werkelijkheid weer tot haar door en trok ze zich onopvallend en als vanzelf terug uit hun vertrouwelijke omgang. Dat verontrustte haar en maakte haar depressief. Haar nachten met Valeri werden koortsachtiger, aangespoord door een soort van wanhoop die diep uit haar binnenste kwam. Hun liefdesspel werd steeds ongetemder, dierlijker, uitputtender, zodat Irina na afloop in een diepe slaap viel en de volgende ochtend door Valeri wakker moest worden geschud.

En de geluiden die Valeri maakte als hij seksueel werd gestimuleerd en tot ontlading kwam, bleven de hele dag door haar hoofd spoken. Als ze hem bespiedde tijdens zijn zoveelste geheime ontmoeting met Natasha Mayakova, hoorde ze nog steeds het gekreun in haar oren. Dan werden haar ogen vertroebeld door tranen vol haat en zelfmedelijden. Irina, Irina, Irina. Ze bleef die naam steeds voor zichzelf herhalen, in stilte, alsof het een gebed was of een gezang dat haar eraan moest herinneren wie ze werkelijk was. Op een zeker moment moest ze haar eigen identiteit hebben verloren of zo goed hebben weggestopt dat ze niet meer wist waar ze moest zoeken.

Als ze een halfslachtige vrijpartij met Mars had doorstaan en hij in slaap was gevallen, staarde ze naar het plafond van zijn appartement en beloofde zichzelf dat ze de volgende dag Natasha alles zou bekennen, zodat ze na een valse start opnieuw een vriendschap konden opbouwen.

Maar als ze dan de volgende ochtend wakker werd, wist ze dat het plan onuitvoerbaar was. Zou Natasha het haar vergeven of zou ze niets meer met haar te maken willen hebben? Irina had daar een akelig voorgevoel over en durfde het eenvoudig niet aan. Natasha was haar nu al zo dierbaar geworden dat ze hun relatie op geen enkele manier in gevaar wilde brengen. En toch wist ze dat iedere ontmoeting met Natasha een zeker risico inhield, want de mogelijkheid bestond dat ze zich iets liet ontglippen of dat ze een bekende tegenkwam die haar met haar echte naam aansprak. En wat nog erger was: ze vermoedde dat ze niet alleen om Natasha gaf, maar haar evenzeer haatte. Het was om gek van te worden dat ze nog steeds niet wist wat de precieze aard was van de relatie tussen Natasha en Valeri. Irina kreeg het griezelige gevoel dat ze in stukjes uit elkaar viel. Aan haar leven ontbrak een fundamentele waarheid en ze realiseerde zich dat dit haar al langere tijd parten speelde, zelfs toen ze Valeri nog niet had ontmoet. Irina wist dat ze een glimp van die waarheid had opgevangen toen ze in Amerika verbleef.

In Boston had ze gezien hoe de studenten zich buiten de collegezalen gedroegen. Ze had met hen meegelopen langs de lommerrijke straten van Cambridge, ze had pizza met hen gegeten en Coke met hen gedronken, ze had in hun gezelschap kleren gekocht. Ook hun muziek had ze leren kennen: eerst de flarden die ze hoorde uit passerende auto's, toen de jukeboxen van de pizzeria's en ten slotte in de disco's laat op de avond. Op een avond was ze voor een feestje uitgenodigd dat door letterlijk iedereen zou worden bezocht, inclusief de chef van de plaatselijke pizzeria. Ze had natuurlijk nee gezegd, maar dacht even later: waarom eigenlijk niet?

Irina had nog nooit zo'n chaotische toestand meegemaakt. De muziek stond keihard. Ze kon haar glas nauwelijks stilhouden en de dreunende basklanken bezorgden haar kiespijn. Het was een geweldige ervaring, in zekere zin net zo bevrijdend als die avond dat ze stilletjes in een donkere bioscoopzaal naar Elizabeth Taylor had gekeken in Who's Af raid of Virgi- nia Woolf?. Maar anders. Heel anders.

Er heerste een spontaniteit die ze nauwelijks kende: overal werd gelachen, mensen liepen in en uit, er werd ongedwongen gepraat over de meest uiteenlopende onderwerpen: Kierkegaard en de zin van de dood; Woody Allen en de zin van het leven; Torn Cruise en de zin van seks. Het was duizelingwekkend, betoverend, om uitzinnig van te worden. Irina wilde er nooit meer weg.

Er liep een jongeman rond die zijn haar in de kleur van een berevacht aan de zijkant kort droeg en op zijn hoofd lang en golvend, zodat hij het steeds achterover moest slaan. Hij had haar in de gaten gehouden terwijl ze in de loop van de avond van het ene groepje naar het andere dwaalde met een verlegenheid die haar pijn deed.

Ten slotte kwam ze hem in de keuken tegen. Het was al laat en er begonnen al mensen te vertrekken. Irina had een stukje koude pizza in de magnetron gelegd en hij hield haar tegen.

'Weet jij dan helemaal niets?' had hij gevraagd. 'Je moet nooit folie gebruiken in de magnetron. Dat spat alle kanten op.' Hij legde de pizza op een papieren schaaltje, schoof het naar binnen en zette de oven aan. Even later zaten ze er samen van te eten.

'Jij bent de Russische, hè?' vroeg de jongeman.

'Ja.'

'Je beheersing van het Engels is prima. Ik zou willen dat mijn Russisch zo goed was.'

'Hoe goed is het dan?' vroeg Irina hem in het Russisch.

'Erg matig, ben ik bang,' zei hij in dezelfde taal.

'Je moet vaker oefenen, dat is alles,' zei Irina, die weer op het Engels overschakelde. Ze merkte bij zichzelf dat ze geen enkele nostalgische gevoelens koesterde voor het Russisch. Plotseling leunde de jongeman naar voren en kuste haar op de lippen.

'Dat heb ik de hele avond al willen doen,' zei hij snel.

'Dacht je dan niet dat ik kwaad zou worden?'

'Ik had geen flauw idee.'

Met die ene zin had hij precies weergegeven wat haar op dat moment dwarszat. Waarom voelde ze zich zozeer op haar gemak, zo vrij in Boston?

Waarom verlangde ze niet naar Moskou? Ik had geen flauw idee. Toen ze nog veilig in Rusland zat opgeborgen, had ze geen flauw idee hoe de Verenigde Staten zouden bevallen, laat staan Boston, of dit wonderbaarlijke oord Cambridge dat heerlijk ouderwets maar tegelijkertijd ook zo opwindend modern was. Een wereld in een wereld in een wereld. Die dank zij haar eigen Sovjet-regering volledig aan haar oog onttrokken was geweest. Toen ze die avond eindelijk in haar bed kroop, moest ze huilen. Nooit meer zou ze nog dezelfde gevoelens koesteren voor haar vaderland. Ze begon te twi j f elen aan haar belangrij kste overtuigingen, aan haar hele manier van leven. Twijfels die nooit meer zouden verdwijnen.

Toen ze terug was in Moskou, leek alles een droom te zijn geweest.

's Nachts ontwaakte ze eerst uit haar gebruikelijke gevangenisnachtmerrie en droomde vervolgens over Cambridge, waarna ze weer huilend wakker werd, alsof het oord voorgoed verloren was gegaan, net als Camelot, of alleen in de mythologie bestond, net als Avalon.

Maar op een avond, toen Natasha en Irina door de natte sneeuw de straat af waren gejaagd, gebeurde er iets wonderbaarlijks. Natasha zei: 'Zal ik je eens iets vertellen? Het optreden waar ik de mooiste herinneringen aan heb, vond helemaal niet in Moskou plaats, zelf niet in Rusland, maar in de Verenigde Staten. Ik was gevraagd op te treden in het Lincoln Center in New York City. Ben je daar weieens geweest?'

'In New York ben ik nooit geweest,' zei Irina met kloppend hart. Ze wist dat dit het moment was om over Boston te beginnen, maar was er niet toe in staat.

Ze zaten in Praga, een restaurant op het Arbatplein. Het was een gelegenheid voor toeristen, en dus was het eten goed, en omdat de eigenaren Natasha kenden was de bediening ook goed. Irina staarde uit het raam, naar de mensen die haastig en voorovergebogen door de regen liepen,

'Katya?' Natasha legde haar hand op de hare. 'Wat is er? Je ziet zo bleek als een doek.'

Irina was zozeer ondergedompeld in haar neerslachtigheid dat ze even vergat wie Katya was en met een uitdrukkingsloos gezicht Natasha's bezorgde blik in zich opnam.

'Katya?'

'Ja, ja,' zei Irina, die haar normale ademhaling nu hervatte; in uit, in uit, alles was weer zoals het hoorde en tegelijkertijd ook niet. 'Het gaat weer. Ik weet niet... wat me overkwam. Ik voelde me duizelig, maar nu gaat het weer.'

'Maar toch,' zei Natasha vastberaden, 'ben je toe aan een glaasje starka, meisje. En eet alsjeblieft iets. Je hebt nog helemaal niets aangeraakt.'

Later, toen de borden waren weggehaald en de sterke, donkere thee was geserveerd, zei Natasha: 'Amerika is een bijzonder land. Ik zou willen dat je het een keer kon zien! Er is zoveel geweldigs te zien, te horen, te proeven. En een land om stoute dingen te doen.' Ze grinnikte. 'Zo droeg ik een goddelijk decadente Franse bustier op de avond dat de een of andere bankier uit Texas me...' Ze stopte ineens en wuifde het weg met haar slanke hand. 'Ach, laat maar, waarschijnlijk heb ik je al genoeg schokkends verteld voor één avond.'

'Ik ben niet zo snel geschokt, hoor.'

Natasha lachte. 'Maar natuurlijk wel! Je bent nog zo naïef, Katya.' Ze nam een slokje van haar thee. 'Ik moet je nog iets vertellen, meisje. Toen ik in New York was, ontmoette ik Edward Albee. Hij was komen kijken naar mijn optreden. Kun je je dat indenken? Ik wilde hem natuurlijk dolgraag spreken. En weet je wat? Het is me gelukt.

Ik verdomde het natuurlijk een van de briljantste theatergenieën van deze eeuw te ontmoeten met die hele kudde babysitters van de KGB om me heen. En dus nam ik Albee mee en we gingen ervandoor. We raakten hen allemaal kwijt. Wat ik van hem heb geleerd, had ik nooit van mijn Russische docent kunnen leren, in geen dertig jaar. Ik had het gevoel alsof het toen pas tot me doordrong wat er allemaal bij kwam kijken een personage tot leven te brengen en in die gedaante het toneel op te lopen. Hij leerde me niet alleen hoe ik zijn teksten moest uitspreken, maar de teksten van welke auteur dan ook.'

Natasha schonk nog wat thee voor zichzelf in en terwijl ze roerde, begonnen haar ogen te glinsteren. 'We hebben de hele nacht zitten praten. Je zult begrijpen, meisje, dat het een enorme waaghalzerij was, maar wat kon ik anders? Ik heb het geweten hoor, toen ik terugkeerde naar het hotel. Maar wat geeft het? Ik heb een beschermengel die over me waakt.' Irina vroeg zich af of Valeri die beschermengel was.

'Ik vertel dit allemaal,' ging Natasha verder, 'vanwege de woede die jij met je meedraagt. Mijn eigen docent zei altijd dat woede voortkomt uit onderdrukte frustraties. Hoe ouder ik word, hoe meer ik geneigd ben het met hem eens te zijn.' Ze pakte Irina's hand vast. 'Die woede van jou is zo heftig, dat je die op een dag niet meer onder controle zal kunnen houden. Dan komt het tot een uitbarsting en, nou, niemand weet wat de gevolgen daarvan kunnen zijn.

Die avond in New York heeft Edward Albee me laten zien wat ik met mijn leven aan moet. En die wetenschap heeft een ander mens van me gemaakt. Hij heeft de wereld voor me geopenbaard. Niet alleen de zijne, maar ook die van mijzelf.

Och, schatje toch, begrijp je dan niet wat ik bedoel?' Ze zocht oogcontact met Irina. 'Op een dag zal jij je eigen Albee ontmoeten en hij zal je leven ingrijpend veranderen. Je moet die kans onmiddellijk aangrijpen, net zoals ik dat heb gedaan. Normaalgesproken moet je rekening houden met de consequenties van je daden, maar soms moet je ze aan je laars lappen. Snap je waar ik het over heb, Katya?'

'Je hebt werkelijk geen idee hoe frustrerend het is,' zei Mars twee avonden daarna tegen Irina, 'te weten dat de leiders van Witte Ster ergens hun normale dagelijkse leven leiden zonder dat ik contact met ze kan zoeken.' Hij keek haar aan. 'Heb je al iets gevonden?'

'Nog niet,' zei Irina.

Ze bevonden zich in Mars' appartement op het Vosstaniyaplein. Het was al erg laat op de avond. De straten waren uitgestorven. Af en toe denderde een militaire truck of personenwagen voorbij.

Irina bedacht dat ze zelfs het verkeer van Cambridge miste, de keihard versterkte rock en rollmuziek, de jongeren die dansten en lachten, lurkend aan hun cola en etend van hun pizza's. De laatste dagen ging er bijna geen uur voorbij dat ze niet herinnerd werd aan Cambridge. Ze was vreselijk gespannen en voelde als een stalen kabel die zoemgeluiden maakt vanwege de trillingen. Ze had er dag en nacht last van en het vervreemdde haar steeds meer van alles en iedereen om haar heen. Er was zelfs een moment geweest waarop ze dacht niet meer te kunnen ademhalen, alsof ze opgesloten zat in een donkere, luchtledige ruimte. Irina voelde zich schuldig omdat ze had toegegeven aan het comfort van een ware vriendschap en haar vertrouwelijke omgang met Natasha niet voor andere doeleinden had gebruikt. Maar wat moest ze dan ook nog met Mars en Valeri? Voor beiden gold dat ze al lang niet meer wist wat ze voor hen voelde. Ze hield van hen en ze haatte hen zonder te begrijpen dat het beeld wat ze van hen had, vertekend werd door haar eigen verwarde emoties. Mars gromde. 'Misschien heb ik je ten onrechte in vertrouwen genomen.'

'Dat moet je niet zeggen.'

'Hoezo niet? Ik heb je alles gegeven wat je wilde. Valse papieren, een auto voor privé-gebruik, vrij van je werk als je het nodig vindt in een of ander godverlaten deel van Moskou rond te dwalen. En met welk resul-taat? Kun je me ook maar iets laten zien van wat je bereikt hebt?'

Valeri maakt dezelfde soort opmerkingen tegen me, dacht Irina, maar dat zal Mars nooit te weten komen. Ik pieker er niet over ook maar iets van mijn macht over hen beiden op te geven. Wel wil ik iets doen om Mars te helpen. Ik weet dat hij op me rekent en ik mag hem niet teleurstellen. Ik moet ophouden met al dat geaarzel en hem informatie geven over Valeri, want dat is degene in wie hij geïnteresseerd is, Valeri en zijn jacht op de nationalistische dissidenten van Witte Ster. Maar ze aarzelde nog steeds en kon niet de moed opbrengen een duik te nemen in haar nieuwe, opwindende leven. Mars bekeek haar aandachtig. 'Zoals ik al dacht,' zei hij uiteindelijk, alsof hij een eindoordeel over haar uitsprak. 'Je kunt maar beter teruggaan naar je baantje op het ministerie van Onderwijs.' Hij haalde zichtbaar teleurgesteld zijn schouders op. 'Jammer. Onder de huidige omstandigheden zou het heel goed uitkomen als je iets had ontdekt. Ik heb een paar heel goede aanknopingspunten voor het opsporen van de leiders van Witte Ster, maar het begint erop te lijken dat ik me moet haasten.'

'Hoe bedoel je dat?'

'Ik heb vernomen dat de KGB een belangrijk tegenoffensief tegen de nationalisten gaat beginnen.'

'Wat voor soort tegenoffensief?'

'Ik weet het niet,' zei Mars. 'Dat soort informatie wordt geheim gehouden, zelfs voor mij. En als ik vragen ga stellen of er op een andere manier achter probeer te komen, trek ik te veel aandacht, en op de verkeerde manier. Als Valeri Bondasenko zou vernemen...'

'Wat heeft Bondasenko te maken met dit KGB-plan?'

Mars zei: 'Valeri Denysovich is van de KGB.'

'Ach, doe niet zo gek,' zei Irina. Ze voelde zich misselij k worden. KGB!

Nee! Het kon niet waar zijn! 'Iedereen weet wie Valeri Denysovich is. Zijn hele achtergrond is openbaar gemaakt. Daar heeft hij zelf voor gezorgd.'

'Maar natuurlijk heeft hij daarvoor gezorgd,' zei Mars. 'Maar heb je je ooit afgevraagd waarom? Ik zal je eens iets vertellen. Twee jaar geleden verscheen het hoofd van de KGB voor het Congres van Volksvertegenwoordigers om te vertellen dat zijn organisatie dezelfde status kreeg als de CIA in de Verenigde Staten en dat ze onder controle kwamen te staan van het Congres. Met als gevolg dat de KGB zijn modus operandi moest veranderen. En tegenwoordig gedraagt de KGB zich inderdaad als zijn Amerikaanse tegenhanger. Aan de oppervlakte laten ze zich leiden door de beperkingen die door de politiek zijn opgelegd, maar in 't geniep gaan ze gewoon op de oude voet verder. Het is nog steeds dezelfde KGB, Irina. Er is meer voor nodig dan perestrojka om daar verandering in te brengen. Het enige verschil is dat de belangrijkste agenten zich tegenwoordig kunnen verschuilen achter ondoordringbare rookgordijnen. En Valeri Denysovich Bondasenko is een van hen.'

Irina huiverde. Mijn god, dit was de ergste nachtmerrie die ze kon bedenken. De ijskoude winden van Siberië, de maan achter tralies, het hele land als één gigantische gevangenis. Precies als in haar dromen. Mars boog zich voorover en bladerde door het rapport dat hij had zitten lezen. Hij stopte halverwege en legde haar een van de bladzijden voor. 'Als je me niet gelooft, lees dit dan.'

En daar stond het, zwart op wit. Irina hield het origineel van een geheim document vast, voorzien van de rode stempel van het Politburo. Valeri Denysovich Bondasenko, kolonel, Tweede Hoofddirectoraat, Komi- tet Gosudarstvennoi Bezopasnosti, is bij deze bevoegd onder zijn leiding een departement te creëren en/of om te vormen.

Dit departement, dat in het vervolg wordt aangeduid als departement N

(gefinancierd door het Fonds voor Speciale Verrichtingen, zie Appendix B) zal bestaan uit ongeveer 1600 man, met inbegrip van het administratieve per- soneel.

Het hoofd van departement N zal onder rechtstreeks toezicht staan van het hoofd van de KGB. Het hoofd van departement N zal onder andere de vol- gende bevoegdheden hebben: het selecteren van personeel uit andere depar- tementen binnen het Tweede Hoofddirectoraat; toegang tot alle afdelingen van het centrale KG B-archief (...)

Irina was niet in staat verder te lezen. De letters dansten op het papier. Ze rilde alsof ze koorts had en ergens diep uit de lange gang van haar geheugen hoorde ze opnieuw die vreselijke woorden: KGB. Kalm blijven.

'Dit is de vrijbrief,' zei Mars terwijl hij de pagina weer terugnam, 'aan de hand waarvan Valeri zijn tegenoffensief tegen Witte Ster kon beginnen.'

Hij legde hem weer keurig terug in het dossier. 'Gelukkig moeten de financiën van Valeri's departement worden goedgekeurd door het Congres, net als bij alle andere afdelingen. De post werd opgevoerd onder het kopje

"toenadering tot de Baltische Staten", maar door een toevalstreffer kreeg ik inzicht in de werkelijke bedoelingen.'

KGB. Kalm blijven.

Irina stond plotseling op en liep op wankele benen naar het raam. Ze snakte naar adem, schoof het raam open en liet zich omringen door de vochtige avondlucht. Ze huiverde in de kou. Toen voelde ze Mars achter haar, sterk, standvastig, warm. 'Je moet weten, koshka, dat de KGB ieder moment kan ingrijpen. En ik weet niet hoe ik hun leiders moet waarschuwen, want ik ken hen niet.'

Toen draaide hij haar naar zich toe. Hij veegde de haren uit haar gezicht.

'Je rilt helemaal,' zei hij. 'Wat is er met je?'

'Dat is een lang verhaal,' zei Irina. Ze ademde diep in en hoorde opnieuw het gedreun van de militaire laarzen, het kloppen op de deur, dat haar midden in de nacht wakker had gemaakt.

'Ik herinner me een man in een zwarte, leren jas,' begon ze. 'Zijn gezicht gaat verborgen achter de brede rand van zijn hoed. Hij zegt: "KGB. Kalm blijven." Mijn moeder is aan het gillen terwijl geüniformeerde mannen mijn vader uit zijn slaapkamer wegslepen.

"Wat willen jullie dan van hem?" huilt mijn moeder. "Hij heeft niets gedaan!"

"KGB. Kalm blijven."

"Dit moet een vergissing zijn!"

"KGB. Kalm blijven."

En ze hakken erop in met hun rubber wapenstokken, ze hakken erop in, en nooit van mijn leven zal ik het afschuwelijke doffe geluid vergeten dat ik hoor als ze mijn vader op de schouders treffen, op zijn rug, zijn bovenarmen, zijn hoofd. Hij zegt geen woord maar met iedere klap hoor ik zijn ingehouden gekreun.

De mannen in uniform beginnen mijn vader naar de voordeur te slepen en mijn moeder gaat voor hen staan. Ik zie dat haar ogen groot zijn van angst. "Je kan hem niet meenemen," jammert ze. "Ik laat het niet toe." De man van de KGB haalt uit en met de achterkant van zijn hand slaat hij achteloos in op de zijkant van mijn moeders gezicht. Ze struikelt naar achteren, een van haar benen begeeft het en ze stort neer op een laag tafeltje. De gloeilamp van een schemerlamp spat uit elkaar en ze gilt. Ik hoor nog steeds de woede en de angst in haar stem. De tranen stromen over haar het gezicht.

"KGB. Kalm blijven."

De man in de zwarte leren jas trekt haar weg, zodat ze mijn vader naar buiten kunnen brengen. Mijn moeder verzet zich niet meer. Ze kijkt niet eens meer naar mijn vader die de trap van het appartementencomplex wordt afgevoerd. Haar ogen staren in het niets.

De man van de KGB staat op het punt te vertrekken, maar ineens draait hij zich om. Hij heeft iets gehoord. Mij. Langzaam sluipt hij door het kleine appartement tot hij mijn kamer heeft gevonden. Ik hoor hoe hij naderbij komt.

Ik heb mezelf klein gemaakt in mijn bed en hou me stevig vast aan mijn kussen. Met één grote stap staat hij naast het bed. Hij trekt de deken terug en legt me bloot.

"Irina," zegt hij. "Kleine Irina."

Ik heb geen idee hoe hij mijn naam kent. Ik ben zo bang dat ik niet weet wat ik hiermee aan moet. Zijn zwarte leren jas hangt om hem heen als de vleugels van een gigantische vleermuis. Mijn hart bonkt als een razende. Zijn witte hand omsluit mijn enkel, zodat ik word gedwongen mijn benen te strekken. "Hoe oud ben jij, kleine Irina?" fluistert hij. Zijn gezicht blijft verborgen onder de brede rand van zijn hoed; het lijkt wel of hij deel uitmaakt van de schaduwen in de kamer. Een schaduw die me stevig in zijn greep houdt.

"Acht." Het lukt me nauwelijks dat woord over mijn lippen te krijgen. Zijn hand gaat naar boven, langs mijn dij. Hij raakt me aan op die plek, tussen mijn benen. "Zorg goed voor je moeder, kleine Irina. Ze heeft je hard nodig."

"Wat... wat hebben jullie met papa gedaan?" vraag ik.

"Zet je vader uit je hoofd," zegt de man van de KGB terwijl hij rechtop gaat zitten. "Hij is dood." '

Irina vertelde haar gruwelijke verhaal vlak en afstandelijk. Maar zodra ze de woorden 'Hij is dood' had uitgesproken, viel ze in Mars' armen en begon hysterisch te huilen.

Hij hield haar vast en wiegde haar heen en weer zoals een moeder dat zou doen bij een kind dat uit een nachtmerrie was ontwaakt. Langzaam herstelde ze zich.

'Irina,' vroeg hij voorzichtig, 'heeft die man van de KGB zich ook seksueel aan je opgedrongen?'

Ze schudde haar hoofd. Na een korte pauze zei ze: 'Maar wat hij deed, was net zo erg. Ik kreeg er kippevel van en toen ik jaren later daar werd aangeraakt door mijn eerste vriendje, gilde ik het uit alsof hij me met een mes had bestookt.'

'Mijn god,' zei Mars, 'wat een nachtmerrie.'

Mars had gelijk, dacht ze, hoewel de nachtmerrie nog steeds voortduurde en wel op een manier die hij nooit kon bevroeden. Het eerste wat bij haar opkwam, was dat ze met Valeri moest breken. Maar onmiddellijk daarna kwam ze tot de conclusie dat ze dat juist niet moest doen. In de eerste plaats begreep ze heel goed dat ze Valeri op geen enkele manier op het idee moest brengen dat ze hem had bespioneerd.

In de tweede plaats, bedacht ze, vertegenwoordigde Valeri het kwaad. Net als de man in de zwarte leren jas dat had gedaan. Ze zijn van hetzelfde slag en als ik wegvlucht van Valeri, hebben ze het voor de tweede keer van me gewonnen. Dat wil ik niet. Ik wil niets liever dan hen iets teruggeven van de pijn die ze mijn vader en moeder hebben aangedaan. Ik moet mezelf eindelijk zien te bevrijden uit deze nachtmerrie.

Ze nam een beslissing: ik lever Valeri aan Mars uit. Dat betekent dat ik Natasha moet compromitteren, maar dat hoeft geen problemen te geven. Voor Mars is Natasha toch immers van geen enkel belang? Als ik hem Valeri op een presenteerblaadje aanbied, zal hij zich om anderen niet bekommeren.

'Het kan zijn dat ik iets heb gevonden waarmee je Witte Ster kunt opsporen,' zei ze ineens. 'Het heeft te maken met Valeri Bondasenko.'

'Wat?' Mars fronste. 'Heb je je daar mee beziggehouden?' Hij keek nu nog bezorgder. 'Natuurlijk, ik heb je verteld dat ook Valeri Denysovich op zoek is naar Witte Ster. Maar je moet wel begrijpen dat hij gevaarlijk is, veel te gevaarlijk om...'

'Valeri Bondasenko zoekt overdag regelmatig een zekere vrouw op,' zei ze.

'Aha!' Het was duidelijk dat dit onderwerp hem belang inboezemde.

'Eindelijk een vlekje op zijn blazoen.'

'Hij geeft kennelijk bijzonder veel om deze vrouw en dus is het een zwakke plek waar ik gebruik van kan maken. Als ik weet wat ze in hun schild voeren, kan ik die wetenschap tegen hem gebruiken. Ik vraag hem om informatie in ruil voor mijn stilzwijgen.'

Mars keek alsof hij zo zijn twijfels had.

'Nee, Irina. Ik wil dat je ophoudt met hem te volgen, zeker na wat je me hebt verteld over je eigen achtergrond.'

'Je denkt dat ik zwak ben, Mars...'

'Nee, dat denk ik helemaal niet.' Hij glimlachte. De plotselinge bewondering die zich op zijn gezicht aftekende, bezorgde haar een gelukzalig gevoel van warmte. 'Mijn kleine duifje,' zei hij, gebruikmakend van het woord dat in het Russische spraakgebruik ook 'spion' kon betekenen. Hij omhelsde haar en kuste haar op beide wangen, precies zoals generaals van het Rode Leger dat deden als ze elkaar ontmoetten binnen de muren van het Kremlin.

Valeri zei: 'Ik hoop niet dat je verliefd wordt op Mars.'

'Hoe kom je daar nu bij.'

Hij keek haar aan. 'Hij heeft je aan zijn ouders voorgesteld.'

Irina was stomverbaasd. 'Hou je me in de gaten?'

'Alleen als je bij Mars bent,' zei Valeri. 'En alleen om er zeker van te zijn dat je niets overkomt.'

'Wat zou me kunnen overkomen?'

Valeri draaide het gas lager. 'Mars heeft er een handje van vrouwen te bedriegen,' zei Valeri.

Mars een bedrieger? dacht Irina. Lieve help, wat kon hij de waarheid verdraaien. Ze zat in de keuken van Valeri's appartement en keek toe hoe hij het ontbijt klaarmaakte. De Toshiba-computer stond aan en terwijl Valeri bezig was, raadpleegde hij regelmatig het scherm. Valeri zei: 'Ik hoop dat je beter eet dan dat je geslapen hebt.'

Het was waar: dit was de eerste keer dat ze niet goed had kunnen slapen in zijn gezelschap. Midden in de nacht had Valeri haar aangekeken en zijn arm om haar heen geslagen. Irina verstijfde van schrik. Hoe zou ze ooit nog de liefde met hem kunnen bedrijven? En toch, toen hij zich met zijn warme lijf tegen haar aandrukte, toen ze zijn lid als een harde staaf tegen haar onderbuik voelde, smolt haar verzet. Het was alsof ze twee persoonlijkheden had: de ene die doodsbang was voor Valeri, de ander die diep in zijn innerlijk iets had gevonden dat haar niet alleen geweldig opwond, maar haar ook een onverklaarbaar bevrijdend gevoel gaf.

Valeri was lief voor haar, teder. Met zijn lippen zocht hij haar lichaam af, van haar nek naar haar borsten en dan naar haar maagstreek. Tegen de tijd dat hij bij haar dijen was aanbeland, trilde ze van opwinding. Haar geest raakte geheel in vervoering. Of nee, bedacht ze later, haar geest was het niet. Ze had haar gedachten op non-actief gesteld, haar angst en haar schaamte opgeborgen achter slot en grendel, terwijl haar hart leek samen te vloeien met haar natte en toegankelijke geslacht op het precieze moment dat Valeri het met zijn tong beroerde.

Ze kreunde, sloeg haar handen naar achteren, hield zich vast aan de koperkleurige spijlen van het ledikant en rolde met haar hoofd van de ene naar de andere kant. Toen ze haar hoogtepunt voelde naderen, reikte ze met een van haar handen naar zijn hoofd, ging met haar vingers door zijn dikke haar en trok hem omhoog.

Gedachteloos leidde ze hem bij haar naar binnen, kantelde haar bekken zodat hij tot op de laatste millimeter in haar was. Ze reageerde onstuimig, woest, zonder enige reserve, zozeer zelfs dat ze zich later niet meer kon herinneren wat ze had gezegd of hoe lang het had geduurd. Het had even geleken alsof het nooit meer op zou houden, alsof de tijd voorgoed tot stilstand was gekomen, een flard die was losgerukt uit het doek van de eeuwigheid. Beiden zweefden op de rand van de extase terwijl hun schokkende spieren zich aanspanden.

Ten slotte zochten Valeri's lippen de hare en kuste hij haar terwijl de zalige, schrijnende, koortsachtige verlossing kwam. Ze kreunde in zijn geopende mond, proefde hem terwijl ze het uitschreeuwde en hun ineengestrengelde lichamen zich samentrokken, en opnieuw, en opnieuw... En in de lange stilte die daarop volgde, terwijl Valeri nog steeds in haar was, terwijl ze het aromatische zweet van zijn schouders likte, moest ze onwillekeurig aan Mars denken, de knappe, aantrekkelijke Mars. Waarom was seks met hem altijd zo afstandelijk, zo teleurstellend?

En nu, terwijl Valeri het ontbijt op tafel zette, ontdekte Irina dat ze geen trek had. Valeri keek toe hoe ze haar voedsel over haar bord schoof en zei:

'Ik wil dat je je relatie met Mars verbreekt.'

Irina voelde haar hart overslaan. 'Dat kan ik niet,' zei ze.

'Jekunthet niet alleen, maar j e gaat het doen ook.' Valeri brak een stuk zwart brood af en nam een hap. 'Het is een bevel.'

Irina keek hem aan. 'Waarom doe je dit?'

'Ik heb een fout gemaakt,' zei Valeri. 'Zo eenvoudig ligt dat.'

'Dat lieg je,' zei Irina. 'Wat je beweegredenen ook zijn, eenvoudig zijn ze allerminst. Ik weet niet wat er allemaal door j e hoofd spookt, dat weet ik nooit, maar er zijn ongetwijfeld allerlei complicaties mee gemoeid. Je hebt me op Mars afgestuurd omdat je wilde dat ik iets met hem zou krijgen en...'

'Dat wilde ik absoluut niet!' Het was zo'n heftige woedeuitbarsting dat Irina van haar stoel sprong. 'Begrijp je me dan niet?' zei hij op gematigder toon. 'Ik wilde dat hij iets met jou kreeg en niet andersom. En nu denk ik dat ik een fundamentele fout heb gemaakt door jou het hol van de leeuw in te sturen. Als je het mij vraagt, Irina, heeft de leeuw je verschalkt.'

'Je hebt niet echt een hoge dunk van me. Je denkt dat ik zwak ben, een willige prooi voor iedereen die...'

'Mars Petrovich is niet zomaar iemand!' tierde Valeri.

Irina kon het niet opbrengen hem aan te kijken. Dit gesprek bracht haar in de war. Valeri die haar wilde beschermen? Ach welnee! Hij was van de KGB en dus een leugenaar, een eeuwige leugenaar. Ze herstelde zichzelf.

'Ik kan heel goed voor mezelf zorgen,' zei ze.

'Vanuit jouw standpunt misschien wel,' zei hij. 'Maar ik zie dat anders.'

'Is mijn standpunt dan van geen enkel belang?' schreeuwde ze. 'Ik ben niet zomaar een pion die je naar believen in kunt zetten om inzicht te krijgen in Mars' geheimen.'

'Natuurlijk niet. Dat is precies de reden dat ik jou uit zijn invloedssfeer wil hebben. Ik weet nu zeker dat jij niet over de wilskracht beschikt om aan zijn charisma te ontkomen.'

'Wat je ook van me mag denken, ik ben niet verliefd op Mars Volkov.'

Valeri keek haar aan. 'En hoe zit dat met ons? Ik heb het gevoel datje het plezierig vindt met me te vrijen.'

'Dat is ook zo.' Ze vond het vreselijk, maar het was de waarheid.

'Irina, ik wil geen ruzie met je maken.'

'Wat wil je dan?'

'Ik wil je alleen maar beschermen. Begrijp dat dan.'

'Me beschermen?' Als ze niet zo bang van hem was, zou ze hem in het gezicht hebben uitgelachen. 'Tegen wat, als ik vragen mag?'

'Mars Volkov is mijn vijand. Hij is op mijn ondergang uit. Soms denk ik dat je dat vergeten bent.'

'Ik vergeet nooit iets,' zei ze op een onwillekeurig verbitterde toon.

'Irina, wat is er met je aan de hand?'

'Ach, ik ben moe, dat is alles. De schijn die ik moet ophouden, de leugentjes die ik Mars vertel, de verschillende levens die ik uit elkaar moet zien te houden. Het zet me behoorlijk onder druk en ik krijg er de zenuwen van. Soms denk ik weieens dat ik niet meer weet wie de echte Irina is.'

Valeri knikte. 'Zie je nu wel? Je weet van jezelf dat je niet geschikt bent voor spionage. Een reden te meer om met hem te breken. Nu meteen. Ik wil je onder geen enkele omstandigheid opofferen, Irina, voor niets of niemand. Zelfs niet voor Volkov.'

Nu moest Irina hem wel aankijken. Ze begreep hier niets meer van. 'Wat zegje?'

'Ik geef om je, Irina.' Hij pakte haar handen met de zijne. 'Het was fout van me te proberen je tegen Mars Petrovich te gebruiken. Mijn overweldigende drang hem de vernieling in te drijven heeft jou in een uiterst gevaarlijke situatie gebracht en ik heb er vreselijke spijt van. Daarom moet ik je zo snel mogelijk in veiligheid brengen, voordat je zo diep in het drijfzand bent gezakt dat ik je er niet meer uit kan trekken.'

Zijn stem klonk teder en zachtaardig en Irina voelde dat de twijfel zich weer meester van haar maakte. Ze moest zichzelf opnieuw voorhouden wie Valeri werkelijk was, wie zich verschool achter dit meeslepende, verleidelijke masker. In gedachten zag ze het document dat Mars haar had laten zien en waaruit bleek wat Valeri's werkelijke functie was. Het was een schrikbeeld dat alles overstemde en Irina voelde een rilling door zich heen gaan, onderdrukte al haar verwarde gevoelens en concentreerde zich op dat wat ze moest doen om Mars te helpen bij het uitschakelen van Valeri. Ik heb Mars niet Natasha's naam gegeven, zei Irina tegen zichzelf, en dus heb ik haar niet verraden.

Later op dezelfde dag stond ze op een straathoek, weggedoken in de schaduw van een geornamenteerd poortje. Ze keek naar Valeri en Natasha Mayakova die met elkaar stonden te praten in de hal van het oude Theater voorde Kunsten.

Ze had geen last meer van de hevige jaloezie die ze ooit had gevoeld bij hun geheime ontmoetingen. Maar natuurlijk, haar gevoelens waren veranderd. Ze walgde nu van hem. Of niet? Hoe is het dan toch mogelijk, vroeg ze zich af, dat je het heerlijk vindt als hij de liefde met je bedrijft?

De hele ochtend had die vraag door haar hoofd gespookt. Het leek wel of aan al haar relaties een essentiële paradox ten grondslag lag die ze niet kon begrijpen of waar ze geen oog voor had. Alsof ze zich wilde overgeven aan de ondraaglijkste schuldgevoelens stelde ze zich even voor hoe Valeri eruit zou zien in een zwarte leren j as. Irina, dacht ze bij zichzelf, j e kunt j ezelf de stuipen op het lijf jagen.

Maar ze was ook bang voor Natasha. Wist zij met wat voor soort man ze te maken had? Wist ze dat het een kolonel van de KGB was die ze twee keer in de week zag en dan op de mond zoende?

Irina zag hoe Valeri afscheid nam van Natasha. Ik geef om je, Irina. Het was fout van me te proberen je tegen Mars Petrovich te gebruiken. Dat had hij gezegd. De zoveelste leugen.

Irina moest voor zichzelf toegeven dat ze Valeri op geen enkele manier doorzag. Wat waren zijn werkelijke gevoelens voor haar? Waarom had hij haar tot zijn minnaar gemaakt? Wat wilde hij van haar? Gaf hij echt om haar? Ach nee, dat was toch onmogelijk.

Ze dacht nog dieper na. Ze wilde denken als een spion, om hem te bewijzen dat hij zich vergiste als hij dacht dat ze daar niet geschikt voor was. En dus probeerde ze zijn manier van denken te doorgronden. Hij leek vol tegenstrij digheden. Misschien had hij haar alleen maar verleid om haar tegen Mars in te kunnen zetten. Maar waarom had hij dan plotseling verordonneerd dat ze Mars in de steek moest laten? Was er een andere situatie ontstaan? Zag ze iets over het hoofd? Ze wist het eenvoudig niet. Eigenlijk wist ze maar één ding: dat ze wraak wilde nemen op de KGB voor hetgeen ze haar vader en haar hele familie hadden aangedaan.

Irina knipperde met haar ogen. Hoe lang stond ze hier nu al? Ze zette een stap naar voren, maar trok zich daarna onmiddellijk in de schaduw terug. Aan de overkant van de straat zag ze Natasha het theater uitlopen. Ze keek op haar horloge. Dat is vreemd, dacht ze. De repetities zijn nog steeds aan de gang. Waar gaat ze heen?

Natasha sloeg de Gorkistraat in en Irina volgde haar door de menigte. Onverwacht dook Natasha Druzhba in, boekhandel de Vrijheid. Irina wachtte even en ging toen ook naar binnen.

De winkel stond vol met toeristen, maar Natasha was nergens te bekennen. Irina liep snel naar achteren en verliet het pand via de achterdeur en zag Natasha nog net verdwijnen om de hoek van de straat. Irina versnelde haar pas en ontdekte dat ze opnieuw bij het oude theater was aanbeland. Ze zag hoe Natasha in een zwarte Zil stapte die onmiddellijk daarna wegreed. Toen de wagen haar passeerde, draaide ze zich snel van de straat af. Daarna rende ze naar de onopvallende blauwe Volga die Mars van de een of andere overheidsdienst los had gekregen. Ze volgde de Zil door de stad en toen de snelweg op. Veertig minuten later naderden ze Zvezdny Gorodok. Sterrenstad. Toen Mars de blauwe Volga die hij aan Irina had geleend tegenover het gebouw van de Held zag staan, gaf hij de chauffeur van zijn Chaika de opdracht vij f tig meter verderop te parkeren. Hij bleef in het duistere interieur zitten en keek naar de Volga met de wantrouwende blik van iemand die ontdekt dat het slot van zijn eigen voordeur is geforceerd. Tegenover de Volga, voor de ingang van het gebouw, stond een glimmende, zwarte Zil geparkeerd. Mars zag hoe Natasha Mayakova de trap afliep en door het achterportier naar binnen klom. De wagen begon te keren. Mars stapte uit de Chaika en terwijl de Zil wegreed, liep hij naar de Volga toe. Hij trok de deur open en staarde in Irina's gezicht, dat bleek zag van angst. 'Wat doe jij hier in godsnaam?' vroeg hij.

'Mars!' Irina zette een hand aan haar keel. 'Ik schrik me dood!'

Hij glimlachte. 'Het spijt me, koshka, maar voor mij was het nogal een verrassing je hier te zien, in je Volga. Sinds wanneer interesseer jij je voor kosmonauten?'

Irina stapte uit de auto. 'Hoe komt het toch,' zei ze,' dat er in heel Moskou geen pepers of courgettes te krijgen zijn, maar dat we altijd geld hebben voor kosmonauten en raketten naar de maan.'

'Naar Mars,' corrigeerde hij. 'Naar de maan zijn we al geweest.' Hij haalde zijn schouders op. 'Er wordt al zeventig jaar aan dit programma gewerkt en het heeft behoorlijk wat voeten in de aarde. Maar we komen er wel.'

'Raketten zijn belangrijker dan voedsel, begrijp ik. Maar als je het echt wil weten: ik ben hier voor mijn werk.'

Mars fronste. 'Je werk? Hoezo?'

'Ik heb die Zil vanuit Moskou gevolgd.'

'De auto van Natasha Mayakova? Waarom in 's hemelsnaam?'

'Ken je haar?'

'Jazeker,' zei Mars. 'Ik ken iedereen die dat gebouw ingaat.'

'Woont de Held daar niet?' En toen hij knikte, voegde ze eraan toe:

'Waar kent Natasha hem van?'

'Wat ik zou willen weten,' zei Mars, 'is waarom je Natasha Mayakova op de hielen zit.' Toen knipte hij met zijn vingers. 'Je wilt toch niet zeggen dat zij de vrouw is met wie Valeri regelmatig contact heeft?'

Irina knikte.

'Lieve hemel,' zei Mars. 'Dat is pas interessant.'

'Ga je op bezoek bij de Held?' vroeg Irina. 'Ik zou graag eens met hem kennismaken.'

'Ik ben bang dat...' Mars aarzelde. Hij keek naar Irina. Maar waarom ook niet? dacht hij. Het was wellicht een goede manier om de vijandige houding van de Held teniet te doen. Ze was aantrekkeli j k en beschikte over meer dan genoeg intelligentie om zijn aandacht vast te houden. En aangezien ze Mars' vriendin was, zou dat een gunstige uitwerking kunnen hebben op de ondervraging. Dat was hard nodig, zeker na het uitlekken van het geheime rapport dat handelde over de experimenten met kosmische straling aan boord van de Odin-Galaktika II.

'Goed dan,' zei hij en greep haar bij de elleboog. 'Als je dat echt wil, kan er vast wel iets geregeld worden.'

Irina hoorde eerst het kabbelende water en toen de lokroep van de dolfijn.

'Mijn god,' riep ze uit, 'wat een prachtig beest.'

Ze liep naar de rand van het water, knielde en stak haar hand uit om de gezwollen neus van de dolfijn aan te raken. 'Hoe heet je, mooie jongen?'

zei Irina. Plotseling kwam de Held met zijn hoofd boven water en ze slaakte een gilletje.

'Haar naam is Arbat,' zei Odysseus, lachend vanwege de uitdrukking op haar gezicht. 'En hoe heet jij?'

Irina was de dolfijn onmiddellijk vergeten. Ze staarde met grote ogen naar de Held, naar zijn scherpe gelaatstrekken, de bleke, bijna fosforesce-rende huid, de ogen die ver uit elkaar stonden. En wat voor ogen! Ze waren wit, maar dan wel het soort wit dat alle kleuren van het spectrum in zich herbergde. Irina meende in de diepte kleuren te zien, en tegelijkertijd ook niet te zien, waarvan ze het bestaan zelfs niet had vermoed.

Afgezien van zijn lange oogwimpers had hij geen haren op zijn hoofd. Nergens was een spoor van baardgroei te bekennen, maar toch maakte zijn gladde huid volstrekt geen vrouwelijke indruk; die droeg eerder bij aan zijn sensuele uitstraling.

Hij gedroeg zich even speels als de dolfijn, maar Irina voelde dat hij in tegenstelling tot Arbat gebukt ging onder een duistere last. Het was die duisternis, die afwijking, dat zwarte gat in zijn mens-zijn, dat maakte dat ze zich onweerstaanbaar tot hem aangetrokken voelde, tot ze op een gegeven moment alleen nog maar oog voor hem had.

In gedachten hoorde ze de woorden van Natasha: Op een dag zal jij je eigen Albee ontmoeten en hij zal je leven ingrijpend veranderen. Je moet die kans onmiddellijk aangrijpen, net zoals ik dat heb gedaan.

'Irina. Ik heet Irina,' fluisterde iemand met haar stem over het water.

'Welkom, Irina,' zei de Held. Hij trok haar met zich mee het water in zodat ze zich omgeven voelde door de zon, de maan, de sterren. Ze werd overspoeld door een heelal van ijle klanken; een onbekende sensatie die haar beroerde tot in het diepst van haar ziel. 'Je mag me Odysseus noemen.'

Honno keek uit over het uitgestrekte stratenplan van Tokio en zag hoe het zonlicht werd weerkaatst door het massieve woud van staal en spiegelglas. Wat was ze ver gekomen! Ze leek haar vorige leven ver achter zich te hebben gelaten, als een verzameling verbleekte foto's, niet goed belicht, enigszins onscherp, weggestopt op een stoffige zolder, vergeten. Het leven van een ander, in zekere zin.

'Mevrouw Kansei.'

Honno zag in de verte een 747-SP, een zilveren schittering in het felle zonlicht, afdalen naar het vliegveld Narita. Mevrouw Kansei? dacht ze bij zichzelf. Wie is dat?'

'Ik wil een andere naam,' zei Honno ineens terwijl ze zich afkeerde van het fonkelende, betoverende uitzicht over Tokio. 'Bestaat er bij de Yakuza niet de gewoonte een andere naam aan te nemen?'

Grote Ezoe knikte. 'Soms wel.' Hij keek Honno zorgvuldig aan en probeerde te doorgronden wat de aard was van de veranderingen die ze onderging-'Koi,' zei Honno uiteindelijk. 'Dat is een naam die me bevalt.' De naam van haar keuze kon van alles betekenen. Het was niet alleen de benaming van de overheerlijke specerij waarmee Japanners hun karpergerechten bereiden, maar verwees, achtereenvolgens, ook naar duisternis, kracht en de macht van de Keizerlijke troon. Als werkwoord betekende het zoiets als: zich omkleden. Al die betekenissen leken op de een of andere wijze van toepassing op de nieuwe Honno.

'Koi,' zei Grote Ezoe vanuit zijn stoel, 'jouw samoerai-vriend Kakuei Sakata heeft bepaald niet zonder reden zelfmoord gepleegd.' Hij bladerde door de papieren die ze uit het appartement van Asaku Hitasura hadden weggenomen, Giins beschermeling. 'Ik heb hier de volledig ontcijferde tekst van Sakata's kasboeken. Hij moet iemand zijn geweest die buitengewoon nauwkeurig te werk ging. De corruptie is tot in de kleinste details op schrift gesteld: smeergeld, afpersing, ministeriële beschikkingen die volledig zijn afgestemd op persoonlijk profijt en woekerwinsten. En er loopt een directe lijn van de industrieel Kunio Michita, jouw vroegere baas en Sakata, naar het ministerie van Internationale Handel en Industrie. En zal ik je eens iets vertellen? De schakel die hen met elkaar verbond, de tussenpersoon, was niet Sakata zelf maar mijn oude vijand Hitasura. Jouw vriend had als enige taak de hele transactie te camoufleren.'

'Hitasura,' zei Koi terwijl ze met haar vingers over de kasboeken streek die ze zelf weer had weten te verwerven. 'Is dat niet de achternaam van de man die ik gisteravond vermoord heb?'

Grote Ezoe wist even niet wat hij moest zeggen. Hij stond versteld van de nuchtere toon waarop ze die woorden had uitgesproken. Deze vrouw is een fanaat, dacht hij. Ze verslindt macht zoals anderen voedsel tot zich nemen, zonder zich nog te kunnen beheersen. Ze heeft het eenvoudig nodig om voort te kunnen leven. Voor iemand als zij bestaat er geen eer of giri. Ze is vastgebonden aan het rad van haar verslaving zoals een ketter op de pijnbank. Ik heb medelijden met eenieder die dom genoeg is haar in de weg te staan.

'Asaku was de jongere broer van oyabun Hitasura,' zei Grote Ezoe. 'De mannen van Hitasura kammen de stad nu al af om te achterhalen wie Asaku heeft vermoord.'

'Laat ze maar zoeken,' zei Honno. 'Niemand weet wat er gebeurd is, behalve jij, ik en Fukuda.'

'Ik moet Asaku één ding nageven,' zei Grote Ezoe. 'Hij was een genie in het ontcijferen van geheimschrift.'

'Hij was vreselijk arrogant,' zei Koi. 'Hij wees me af omdat ik een vrouw was. Hij lachte me uit.'

'TDat kwam omdat hij kwaad was. Hij had gezien hoe makkelijk je zijn appartement was binnengekomen. Je had hem de schrik op het lijf gejaagd.'

'En daar hield het niet mee op.'

Grote Ezoe dacht aan het moment waarop Honno, of Koi, zoals ze tegenwoordig genoemd wilde worden, Asaku Hitasura's luchtpijp had dichtgedrukt. Haar gezicht had de gedaante aangenomen van een masker uit het Bunraku-poppenspel. Op de een of andere raadselachtige wijze werd het masker tot in de kleinste detail gereproduceerd in het gezicht van een menselijk wezen. Wat een opmerkelijke aanblik was dat geweest! Grote Ezoe, die verzot was op dit soort bizarre en zeldzame verschijnselen, had geconcludeerd dat Koi het zeldzaamste wezen was dat hij ooit had ontmoet. Hij had getracht haar te transformeren tot een verlengstuk van zijn eigen psyche, net zoals hij dat bij Fukuda had gedaan. Toen Fukuda voor het eerst bij hem kwam, verkeerde ze in feite in dezelfde staat als Koi: emotioneel beschadigd. Grote Ezoe had de ontdekking gedaan dat mensen, vooral vrouwen, makkelijker om te vormen waren als ze psychische verwondingen hadden opgelopen. Niet geheelde wonden leidden tot een verzwakte psyche. Jarenlang beschouwde hij Fukuda als zijn meest geslaagde prestatie op dit terrein. Maar toen hij gisteravond die bijzondere uitdrukking had gezien op het gezicht van deze moordenares, kreeg hij het vermoeden dat Koi haar lichtende voorbeeld verre zou gaan overtreffen.

En later, toen hij Koi had teruggebracht naar het appartement dat hij haar had gegeven, had ze in zijn aanwezigheid een bad genomen. Hij had zijn mouwen opgestroopt en haar ingezeept. Toen hij haar daarna weer schoonspoelde en op die manier stukje bij beetje haar krachtige, onbezoedelde lichaam ontsluierde, betrapte Grote Ezoe zichzelf erop dat hij met afgunst naar haar op keek.

Nadat ze al het vuil en de zeepresten door de goot had weggespoeld, had Koi het bad gevuld met dampend heet water. Ze was achterover gaan liggen en had voor het eerst sinds haar tweede moord gesproken. 'Er is mij geleerd dat vrouwen al schuld dragen op het moment dat ze worden geboren en dat ze zichzelf daar nooit helemaal van kunnen verlossen. Het is onze natuur onrein te zijn. Onze lijven scheiden regelmatig bloed af en dat is een bewijs van onze kwaadaardige, onbeheersbare hartstochten.' Ze keek naar Grote Ezoe. 'En voor mij geldt dat des te meer, een hinoeuma- vrouw, geboren in het jaar van de vrouwen die hun echtgenoot vermoorden.'

Grote Ezoe had niets gezegd. Kijken en luisteren was voor hem genoeg, als bij de toeschouwer van een Bunraku-spel. Hij voelde zich als een van de velen in de duisternis van het grote, indrukwekkende theater. Koi had haar armen opgetild, haar handen uit het water gehaald. 'Maar nu,' had ze gezegd, 'nu weet ik dat ik sterk genoeg ben mijn kwaadaardige hartstochten hun gang te laten gaan op het moment dat ik dat zelf wenselijk acht. Ik kan ze benutten, zoals ik dat vanavond heb gedaan, of ik kan er-voor zorgen dat ze stilletjes aan mijn zijde liggen, als een sluimerende minnaar.' Ze liet haar hoofd achterover zakken en sloot haar ogen terwijl ze zich tegelijkertijd dieper in het water liet zakken. Op Grote Ezoe maakte het de indruk dat haar lichaam iets onstoffelijks kreeg, met vervagende contouren. 'De keuze is aan mij.'

En vandaag had ze haar nieuwe naam gekozen: Koi. Alsof ze zich nieuwe kleren had aangemeten. Duisternis. Diepte. Macht.

Grote Ezoe liep om het bureau heen en kwam naast haar staan. Ze keken samen uit over de stad. De wolken waren weggedreven, maar de helderblauwe ochtend werd nu al weer aangetast door een vale, geelgrijze luchtverontreiniging. Fujiyama, de grote berg die het symbool was voor heel Japan, lag geheel verscholen achter een door mensen veroorzaakte mist.

'Maar Hitasura zal ongetwijfeld denken dat ik bij deze zaak betrokken ben.' Grote Ezoe was zich ineens ten volle bewust van Koi's aanwezigheid; hij voelde de kracht van haar wa en was trots op wat hij had bereikt als een kunstenaar met zijn meesterwerk. 'Vroeg of laat zal hij naar me toe komen, daar is geen ontkomen aan. En als hij komt, zal hij niet alleen zijn.'

'Laat hem maar komen.' De bijzondere uitdrukking op haar gezicht begon zich opnieuw te manifesteren, een combinatie van extase en wanhoop die dit keer werd gevoed door dat wat er in de lucht hing. Het was alsof de hele atmosfeer rond Koi zich had opgeladen, alsof er elk moment een onweersbui los kon barsten. 'Ik zal Hitasura met open armen verwelkomen.'

Met een enorm gevoel van voldoening zag Grote Ezoe wat er was gebeurd: hij had van Koi een krijger gemaakt. Hij had haar verwondingen op zijn eigen manier weten dicht te schroeien, met als gevolg dat Koi, in tegenstelling tot Fukuda, volstrekt niet meer in staat was tot het voelen van zulke emoties als medelijden, mededogen of genegenheid.

Grote Ezoe huiverde van voldoening en dacht: Kom maar op, Hitasura, klootzak die je bent. Ik heb een verrassing voor je. Een ontmoeting met mijn favoriete creatie. Mijn meedogenloze machine.