Drie
Het platteland van Virginia/Mitrailleurstad
-
Russell Slade haalde Tori op in de speciaal voor hem gefabriceerde gepantserde limousine. Hij was zo zeker van zichzelf geweest dat hij haar telefoontje had afgewacht op het vliegveld van Los Angeles. Russell had drie van dergelijke wagens, in Washington, New York en Los Angeles. Ze vormden een belangrijke, zo niet noodzakelijke voorziening voor het soort werk dat hij deed; een mobiel kantoor waar hij tijdens de uitvoering van zijn missies ook regelmatig in at en sliep. Russell had een bijna ziekelijke afkeer van het te lang op één plaats verblijven. Die eigenaardigheid had hij ongetwijfeld van Bernard Godwin overgenomen, die ooit een moordaanslag van de KGB had overleefd op zijn hotelkamer in Bonn. Russell verafschuwde hotels, voornamelijk omdat het vrijwel onmogelijk was erin afdoende veiligheidsmaatregelen te treffen. Het enige wat Russell na moest worden gegeven, was dat hij zich niet verkneukelde over haar besluit terug te keren maar het accepteerde als een nuchter gegeven. Toen Tori daar eens goed over nadacht, realiseerde ze
«•zich dat zijn houding tegenover haar daarmee duidelijk genoeg was. Ze had tijd genoeg om na te denken, want ze vlogen terug naar Washington. Russell had natuurlijk zijn eigen privé-vliegtuig. Er waren zoveel voorzieningen aangebracht ter voorkoming van kapingen, dat De Promenade zich verplicht had gezien een 727 aan te schaffen in plaats van een veel kleiner Lear-straalvliegtuig.
Ergens boven Ohio of Missouri kregen ze broodjes en koffie. Toen ze klaar waren met eten vroeg Russell: 'En, ben je nog steeds verknocht aan de Japanse variant van la Famiglia?'
Tori trok zich niets aan van zijn sarcastische toon; in plaats daarvan concentreerde ze zich op haar eigen plannen. Ergens rond zonsopgang was ze tot de conclusie gekomen dat er een manier bestond waarop ze alles kon bereiken wat ze wilde: een herstel van haar positie in De Promenade, maar dan op haar eigen voorwaarden, en wraak op Russell Slade vanwege de schade die hij haar had berokkend. Ze zou op een toepasselijke manier wraak nemen en wel zodanig dat vergeleken daarmee een tot moes geslagen gezicht kinderspel was. Hoewel, het denkbeeld van een Slade met gebroken kaken had een zekere charme. Ze glimlachte. 'Als je het over de Yakuza hebt, jazeker, daar heb ik nog steeds contact mee.'
Russell knikte, bijna alsof ze een beproeving had doorstaan. 'Mooi,' zei hij. 'Want ze zijn hier tot over hun borstelige kleine wenkbrauwen bij betrokken.'
'Bij de moord op Ariel Solares?'
'Herinner je je nog de moordenaars van de Yakuza die jij en Solares tegenkwamen in de Argentijnse tunnels?' vroeg hij. 'Ik ben bang dat ze maar een klein onderdeel vormen van alles wat ons nog te wachten staat. Volgens mij hebben ze iets bijzonder onplezierigs voor ons in petto.'
Tori zei: 'Als de Japanners hier op grote schaal bij betrokken zijn, begin ik te begrijpen waarom je me persoonlijk bent komen opzoeken. Je hebt behoefte aan mijn kennis van zaken.'
Russell keek haar doordringend aan. 'Die Japanse vrienden van je zijn om razend van te worden. Ze spelen niet volgens de regels.'
'Dat doen ze wel degelijk,' zei Tori. 'Het enige probleem is dat jij net als elk ander lid van de Amerikaanse regering geen idee hebt hoe die regels luiden.'
Hij keek haar aan op de manier van iemand die een ondoorgrondelijk modern kunstwerk in zich opneemt: met een combinatie van schrik en verwarring en in ieder geval een zekere woede. Voor hij weer iets kon zeggen, stond Tori op en ging naar het toilet om zich op te frissen en te verkleden. Twintig minuten later kwam ze te voorschijn in een mohair vest over een licht kanten hemdje. Verder droeg ze een korte, geelbruine suède rok, bruine schoenen van hagedisseleer en zware matgouden oorringen.
Russell bestudeerde haar eens goed en zei: 'Een beetje opzichtig, vind je niet?'
'Er is één ding waar Los Angeles je voortdurend aan herinnert,' zei ze uitdagend. 'Het hele leven is niets anders dan showbusiness.' Ze glimlachte. 'Bernard zal het beter weten te waarderen.'
Toen ze in Washington landden, steeg een dikke mist op van de Potomac. Een van Russells speciale limousines stond klaar op het asfalt naast de landingsbaan. De krachtige motor snorde en de geblindeerde ruiten waren dicht, als bescherming tegen zowel de benauwde lucht van de stad als de kogels van een eventuele moordenaar.
Toen ze eenmaal op het platteland van Virginia waren, deed Tori ondanks de protesten van Russell haar raampje open. 'Ik wil de vogels kunnen horen,' zei ze terwijl de limousine een vierbaansweg op reed. Acht kilometer verder gingen ze linksaf, een grote winkelpromenade in. Tori zag de winkels die men vond in bijna elk winkelcentrum door het hele land: Sears, J.C. Penney, Radio Shack, een enorme drogisterij, Filene's. De limousine reed door de promenade en ging een ondergrondse parkeerplaats binnen, alsmaar lager. Ze stopten op het laagste niveau, tegen de achterste betonkleurige muur. Ze wachtten terwijl de wagen elektronisch werd afgetast. Een groen licht verscheen op een paneeltje dat zich vlak bij Russells rechterarm bevond en hij tikte een toegangscode in van tien cijfers. Een deel van de betonnen muur kwam omhoog en de limousine gleed eronderdoor. Ze reden door een tunnel die ruimte bood aan een geasfalteerde tweebaansweg en aan beide kanten verlicht werd door oranje-gele lampen. Voor het overige vertoonden de weg en de tunnel geen enkele bijzonderheid. Tien minuten later begon de weg te stijgen en even later keken ze weer uit over het landschap van Virginia. Ze bevonden zich op het domein van een paardenranch: de werkelijke thuisbasis van De Promenade. Bernard Godwin wachtte hen op bij de ingang van de Centrale. Toen Tori te voorschijn kwam uit het donkere interieur, begon hij te stralen. Hij leek geen moment ouder dan toen ze hem voor het laatst had gezien: een Romeinse generaal die zich wist te bedienen van alle listen en lagen van een kundig staatsman. Ze had nog nooit iemand ontmoet -met inbegrip van Russell, met name Russell - die de mantel van de macht zo goed paste.
'Mijn god, Tori, je ziet er een stuk beter uit dan toen je hier anderhalf jaar geleden vertrok.' Bernard omhelsde haar liefdevol. 'Ik vind het geweldig dat je terug wilde komen,' zei hij zo zachtjes dat verder niemand het kon horen. Toen maakte hij zich los. 'Russell, je hebt er goed aan gedaan haar weer in dienst te nemen.'
Instructiebijeenkomsten werden gewoonlijk gehouden in een reeks pluche kamers. Het complex werd aan de buitenkant omringd door een aantal elektrische generators, zodat De Promenade niet afhankelijk was van elektriciteit die van buiten werd aangeleverd. Het was weliswaar een zeer kostbare voorzorgsmaatregel, maar Bernard Godwin had erop gestaan toen De Promenade werd opgericht. De locatie van de gigantische generatoren zorgde er bovendien voor dat afluisterapparatuur geen signalen kon oppikken vanuit de kamers. Die waren ingericht in een stijl die typerend was voor een mannenclub: comfortabel, versleten, mannelijk. Het was een van de redenen waarom Tori had gekozen voor uitdagende, vrouwelijke kleren. Het was achttien maanden geleden dat ze voor het laatst dit clandestiene machtscentrum had bezocht en nu ze terug was, wilde ze de mannen die het bestierden op elke denkbare manier aan haar aanwezigheid herinneren.
Ze namen met zijn drieën plaats aan een knoestige tafel. Broodjes, vers fruit, koffie en sap was voor hen klaargezet en ze aten terwijl ze praatten. Tori greep als vanzelf naar de bosbessen. Ze maakten deel uit van wat bij De Promenade bekendstond als 'missievoedsel'. Luchtmachtpiloten uit de Tweede Wereldoorlog aten bosbessen die waren ingespoten met een enzym dat hun gezichtsvermogen tijdelijk verscherpte. Tori keek naar Bernard, maar hij zei slechts: 'Russell, ga je gang.'
Russell opende een vaalgeel dossier. Tori zag dat het bedrukt was met de titel 'Roomijs' en een paarse band in de rechter bovenhoek. Dat laatste gaf aan dat het dossier 'alleen ter inzage' was, de hoogste classificatie van De Promenade: de papieren mochten niet worden gekopieerd of uit het pand worden verwijderd en men had T.D. nodig-toestemming van de directeur
- om toegang te krijgen tot de daarin vervatte informatie. Russell schraapte zijn keel en zei: 'Tori, ik vertelde je tijdens de vlucht dat onze tegenstanders iets bijzonder onplezierigs voor ons in petto hadden. Dat was geen grapje van me en bepaald geen overdrijving. We hebben hier te maken met een wereldwijd transport van verdovende middelen.'
'Cocaïne?'
Russell en Bernard Godwin keken elkaar even aan. 'Ja,' zei Russell, 'en nee. Het was al erg genoeg dat de Zuidamerikaanse drugsbaronnen hun eigen regeringen hadden omgekocht en medeplichtig maakten aan het verbouwen, verwerken en verschepen van cocaïne. Maar nu is er een heel nieuw element in het spel gebracht en de implicaties daarvan voor de Verenigde Staten zijn ronduit ijzingwekkend.'
Hij pauzeerde even om een slokje jus d'orange te nemen. Russell kon prachtige toespraakjes houden, herinnerde Tori zich. Zijn gevoel voor timing was grandioos.
'De eerste aanwijzing dat er iets onheilspellends aan de hand was,' ging Russell verder, 'kregen we iets minder dan een jaar geleden. In Washington stierf een meisje. Dat klinkt als iets onbeduidends, ik weet het. Maar naarmate het onderzoek vorderde, werd haar dood steeds raadselachtiger en de implicaties daarvan steeds angstaanjagender. In de eerste plaats: het meisje was blank, ongeveer vijftien jaar oud en kwam uit een vooraanstaand milieu. Het is treurig om te zeggen, maar dat laatste was een gelukkige bijkomstigheid voor ons. Als het een kind uit de sloppenwijken was geweest, zou de kwestie ons waarschijnlijk nooit ter ore zijn gekomen. Maar de vader van het kind heeft geld genoeg en, wat nog belangrij ker is, invloed. Hij huurt een specialist in. Het onderzoeksresultaat is ontstellend en de vader belt een aantal van zijn vrienden die in de regering zitten. Onze computer pikt het op en ik stuur een van mijn mensen op pad om de betrokkenen te ondervragen: Ariel Solares.'
Russell haalde een velletje uit het dossier en schoof het naar Tori. 'Dit is het medisch rapport, maar ik zal het voor je samenvatten. Dit vijftienjarige blanke meisje stierf niet aan een overdosis, zoals de oorspronkelijke diagnose luidde, maar aan langdurig gebruik van cocaïne.'
Er viel een korte stilte.
'Dringt het tot je door voor welk raadsel wij ons hier gesteld zien? Een meisje van vijftien dat sterft aan chronisch cocaïnegebruik. Medici vertellen ons dat ze minstens tien jaar lang een zware gebruikster moet zijn geweest. Dat kan helemaal niet. En toch hebben we het bewijs voor ons liggen. De arts die door de vader was ingehuurd had er nog eens zes weken voor nodig, maar uiteindelijk wist hij het raadsel op te lossen. Het meisje had wel degelijke cocaïne gebruikt, maar niet meer dan drie maanden.'
Russell keek Tori recht in de ogen. 'In drie maanden tijd was haar lichaam zozeer afgetakeld dat het leek alsof ze er tien jaar over had gedaan. Hoe dat kwam? Door het soort cocaïne dat ze gebruikte. Een grondige moleculaire analyse bracht een aantal verschillen aan het licht. In eerste instantie leek het om kleine verschillen te gaan, maar toen we het spul in onze eigen laboratoria namaakten en toedienden aan muizen, waren de resultaten onvoorstelbaar. Het spul is ronduit giftig. Natuurlijk, het werkt anders dan een gewoon gif, het gaat langzamer. En de gebruiker raakt er zozeer door in vervoering dat vergeleken daarmee gewone cocaïne het effect heeft van een suikerklontje. Het is zeer verslavend en vernietigt het lichaam binnen drie maanden. Dit spul gebruiken staat gelijk aan het inslikken van een tijdbom.'
Tori dacht na. 'En dat is de zaak waar Ariel aan werkte in Buenos Aires?'
'Ja.'
Ze vroeg: 'De twee Japanse Yakuza in de tunnels?'
Russell keek even naar Bernard en toen weer naar Tori. 'Ariel ging ervanuit dat ze zich met het transport bemoeiden. Maar volgens zijn laatste rapport zou hij een andere, veel verontrustender link op het spoor zijn geweest.'
'Wacht eens even,' zei Tori. 'Wil je daarmee zeggen dat de Japanners die supercocaïne hebben geproduceerd?'
'Het lijkt er wel op,' zei Russell.
'Waar heeft Ariel die informatie vandaan?' vroeg Tori. 'Met wie had hij contact?'
'Dat weten we niet,' gaf Russell toe. 'Hij wist me ervan te overtuigen dat
* we de normale procedures los moesten laten, zodat hij zijn contacten makkelijker zou kunnen opbouwen. Er was geen dagelijkse controle van zijn werkzaamheden, er waren geen vastgestelde tijdstippen waarop hij moest rapporteren, er was geen bescherming of ondersteuning. Hij zei dat als ze ook maar iets zouden vermoeden...' Russell staarde naar zijn dossier, maar Tori zag dat zijn ogen erdoorheen keken. Misschien dacht hij aan Ariels dood. En maakte zichzelf verwijten.
'Dat is waar we jou voor nodig hebben,' zei Russell. 'Jij kent de Japanse cultuur en de mensen.'
'Maar dit is belachelijk,' zei Tori. 'Waarom zouden de Japanners een dergelijke verwoestende cocaïne produceren? Om er geld aan te verdienen, natuurlijk, maar het idee een dergelijk dodelijk wapen te creëren... dat is onmenselij k.'
'Ik ben het helemaal met je eens,' zei Bernard Godwin. 'Er zijn elementen in onze regering die ervan overtuigd zijn dat de Japanners al jarenlang doelbewust een economische oorlog tegen ons voeren en dat ze eropuit zijn ons te verslaan. Persoonlij k geloof ik daar niet in, maar je zou verbaasd zijn als je wist hoeveel mensen in het Witte Huis en op Capitol Hill zich daar zorgen om maken. Het enige dat op dit moment duidelijk lijkt, is dat de Japanners de supercocaïne hebben gecreëerd. Tot zover reikt de informatie die Ariel heeft verzameld. We willen dat jij de rest uitzoekt: wie het spul fabriceert, aan wie ze het verkopen en waarom. Daarna willen we dat je die hele verdomde fabriek stillegt.'
'Je zou je wat inschikkelijker moeten gedragen ten opzichte van Russell,'
zei Bernard Godwin. 'Hij is een fatsoenlijk man.'
'Hij heeft me ontslagen,' zei Tori.
'Dat is waar. En ik stemde daarmee in.'
'Jij wat?'
'Tori, ik heb je opgeleid en ik hou van je. Ik was degene die je bij De Promenade introduceerde. Toegegeven, ik wist van tevoren dat er bepaalde risico's aan waren verbonden. Je beschikte over buitengewone fysieke talenten en een opmerkelijke intelligentie en ik ging ervan uit dat dat ruimschoots opwoog tegen je opstandigheid, je onvoorspelbaarheid en je ongehoorzaamheid. Maar het feit blijft dat De Promenade een hiërarchie kent. Net als in het leger zijn er strenge regels en verordeningen die worden uitgevaardigd om De Promenade als geheel goed te laten functioneren. Geen enkel individu" mag zich daarboven verheven voelen. Dat was precies wat je deed, met alle consequenties van dien. Russell deed wat hem als directeur te doen stond. Je kunt het hem niet kwalijk nemen.'
Ze wandelden buiten. Ze beschikten beiden over voldoende onuitgesproken vakmanschap om dicht bij de bomen en struiken te blijven; die vormden een natuurlijke barrière tegen elektronische afluisterapparatuur.
'Goed dan,' zei ze. 'Misschien ben ik onredelijk tegen hem geweest. Maar dat verandert niets aan mijn standpunt. Het is niet dat ik me tegen de regels verzet, maar ik wil er op een flexibele manier mee om kunnen gaan. Ik wil autonoom kunnen...'
'Dat is onmogelijk.'
'Jullie hebben mij nodig.'
Bernard draaide zich naar haar toe en doorboorde haar met zijn ogen.
'Laten we hier geen spelletje van maken. Daarvoor kennen we elkaar te goed, Tori. Het feit is dat we elkaar nodig hebben. Als je dat wilt ontkennen, kan ik jouw terugkeer onder geen enkele omstandigheid accepteren. Wie zichzelf bedriegt, zal ons uiteindelijk ook bedriegen. Je houdt van de jacht, van het gevaar, je houdt zelfs van het bloed dat vloeit in je nabije omgeving. En doe maar geen moeite het te ontkennen, want we weten allebei dat het de waarheid is. Je houdt ervan te dansen met de Dood, Tori, en ik heb nog nooit iemand ontmoet die dat zo goed doet als jij.'
Er viel een stilte die slechts werd onderbroken door het geluid van een nabije houtsnip. 'Als je me uit wil laten praten,' zei Tori ten slotte, 'kun je je misschien wel in mijn voorstel vinden.'
'Ik betwijfel het,'zeiBernard, 'maar ga je gang.'
Ze begonnen weer te lopen en stopten in een dichtbegroeid esdoornbosje. Het was koel en donker onder de bomen. In de verte, op een zonovergoten vlakte, zagen ze grazende en elkaar besnuffelende paarden. Een vredig landschap.
'Ik wil toegang krijgen tot informatie van De Promenade zonder dat de directeur me steeds weer toestemming moet geven,' zei Tori. 'En ik wil dat Russell met me meegaat, het veld in.'
Dat was haar wraak op Russell Slade: ze wilde de kantoorbediende loslaten in het wildpark, zodat hij door de modder moest, oog in oog kwam te staan met de vijand en, als ze geluk had, met de dood werd geconfronteerd. Ze was geen moment onder de indruk geraakt van wat Bernard haar had gezegd. Hij had een toneelcarrière achter de rug. Een van zijn talenten was dat hij op emoties in kon spelen. Maar Tori was opgegroeid te midden van dergelijk bedrog en ze was er ongevoelig voor geworden.
'Een directeur hoort zich niet in het veld te begeven,' zei Bernard uiteindelijk.
'Maar toch...'
'Ik kan het niet toestaan.'
Tori bracht hem een kleine militaire groet. 'Dan zien we elkaar over een maand of achttien wel weer.'
'Tori, jij hebt ons evenzeer nodig als wij jou.'
Ze deed een stap bij hem vandaan, het zonlicht in. Bernard reikte naar haar en hield haar tegen. 'Goed. Je krijgt je T.D.'Hij nam haar hand in de zijne.
Tori keek hem recht in de ogen en knipperde niet één keer. 'Ik wil dat
"RusseH meegaat, Bernard.'
'Waarom?'
'Omdat hij het contact met de buitenwereld heeft verloren. Zo ben jij nooit geweest, Bernard. Jouw vakbekwaamheid behelsde heel wat meer dan alleen maar een studiecentrum en een communicatienetwerk. Eens in de zoveel tijd proefde je zelf de sfeer in het veld in plaats van dat je aan de radio zat. Als Russell vanaf deze plek zijn instructies aan me doorgeeft, zoals hij van plan is, zal hij een gevaar voor me vormen. Hij was de directe superieur van Ariel en bij mij zal dat niet anders zijn. Laat hem met mij meegaan, het veld in. Hij kan de ervaring gebruiken en ik heb hulp nodig.'
'Ik weet niet of dit de geschikte gelegenheid is hem die ervaring te bezorgen.'
Nu was het haar beurt hem met de ogen te doorboren. 'Je bedoelt dat je je niet kunt veroorloven hem in het veld te verliezen, maar mij wel.'
Bernard zei: 'Op dit moment kan ik jullie geen van beiden missen.' Maar hij leek te weifelen.
'Maar je kunt je ook niet permitteren dat deze nieuwe cocaïne het land wordt binnengeloodst, terwijl je eigen informatie erop wijst dat die toevoer al begonnen is. Heb jij enig idee waar dit allemaal toe kan leiden? Als deze missie niet van de grond komt, zou Russell weieens helemaal geen gelegenheid meer kunnen krijgen ervaring op te doen.'
'Maar hoe heeft ze je zover gekregen?' vroeg Russell Slade. 'Het idee kan nooit van jou afkomstig zijn geweest.'
'Je beledigt me,' zei Bernard Godwin. 'Ik heb ermee ingestemd.'
Russell gromde. 'Je hebt altijd al een zwak voor haar gehad.'
'En terecht,' zei Bernard. 'Volgens mij heb jij haar talenten nooit echt weten te waarderen.'
'Tot op zekere hoogte heb je gelijk,' zei Russell. 'Dat komt omdat ik haar nooit helemaal vertrouwde. Niet dat ze ons bedriegt, maar ze is chronisch onvoorspelbaar. Ik weet wel wat je dacht toen je haar introduceerde: ze zou wel over die opstandigheid heen groeien. Maar net als ik heb je zelf kunnen concluderen dat ze nooit echt volwassen is geworden.'
'Ik betwijfel of "volwassen" wel het juiste woord is,' zei Bernard. 'Ze heeft een gezonde afkeer van wat voor organisatie dan ook. Ik begin te geloven dat dat een nuttige karaktereigenschap is in haar soort werk.'
Russell snoof demonstratief.
Bernard zei: 'Als je al je antipathie ten opzichte van haar nu eens ter zijde schuift, zul je begrijpen wat ik bedoel. Haar afkeer van organisaties maakt haar honderd procent betrouwbaar. Denk jij dat iemand haar ooit zover zal krijgen over te lopen naar de tegenpartij? Vergeet het maar.'
'Dat is gelul,' zei Russell. 'Ik verdom het om het veld in te gaan en orders van haar aan te moeten nemen.'
Bernard Godwin greep de jongere man beet. 'Luister naar me, Russell. Jij doet wat je gezegd wordt en je zorgt maar dat je het sportief opvat. Zo niet, dan kan ik je garanderen dat jij en Tori binnen zesendertig uur dood zijn, zeker in de contreien waar jullie naartoe gaan. Er is niemand die beter in het veld kan opereren dan Tori. Niemand. Een van haar voorwaardes om terug te keren was dat ze jou mee zou krijgen. En dus heb ik daarmee ingestemd.'
'En wat zijn de andere voorwaardes waarmee je hebt ingestemd?'
'Laat dat maar aan mij over, goed? Dat zijn detailkwesties. Ik wil dat je die Japanse toestanden onder handen neemt. Zelf heb ik al genoeg zorgen met Witte Ster.'
'Ik begrijp niet dat je daar nog steeds mee bezig bent.'
'Witte Ster is ons eerste echte contact met een goed georganiseerde ondergrondse beweging in de Sovjetunie,' zei Bernard. 'Natuurlijk ga ik daar meedoor.'
'Maar natuurlijk ga je daarmee door. Je loopt in dezelfde val als een aantal jaren geleden. De "ondergrondse beweging" die deel uit bleek te maken van de KGB-operatie "Boemerang".'
'Moet je me nu alweer aan die ellendige tijd herinneren?' vroeg Bernard geïrriteerd.
'Ik probeer je in bescherming te nemen,' zei Russell. 'De voorloper van de KGB deed precies hetzelfde in de jaren twintig. Het gaat om hetzelfde patroon, Bernard, en ze staan erom bekend steeds weer hun oude methodes van stal te halen. Witte Ster...'
'Witte Ster bestaat echt, daar ben ik van overtuigd,' zei Bernard. 'Die wil niets minder dan een unie van onafhankelijke maar centraal gecoördineerde republieken, net als bij ons.'
'Een unie van socialistische sovjetrepublieken, zeker.' Russell schoot bij na in de lach.
'Nee, nee. Ze zijn niet socialistisch, daar gaat het nu juist om. Stel je toch eens voor, Russell. Witte Ster is uit opeen democratische republiek. Het is de doodsteek voor het socialisme in Rusland. En ik ben ervan overtuigd dat dit de enige manier is waarop Rusland in de eenentwintigste eeuw een levensvatbaar, welvarend land kan worden.' Met een zwaai van zijn hand deed hij het onderwerp verder af. 'Maar genoeg gepraat over Witte Ster. We hebben nu belangrijker dingen te bespreken.'
Bernard leek aan kracht te hebben gewonnen tijdens de wandeling. Hij zei: 'Je denkt misschien dat ik mij ten aanzien van Tori Nunn te veel door mijn gevoelens laat leiden, maar je zult snel van gedachten veranderen, geloof me. Ik heb wat oude dossiers doorgebladerd en daaruit blijkt dat je eigenlijk zelden gebruik hebt gemaakt van haar volledige potentieel.'
'Jouw mening.'
'Het is de enige mening die er iets toe doet.' Godwin nam gas terug. 'In dit geval heb ik een objectievere kijk op de zaken dan jij. Je kunt het nog zo vaak ontkennen, Russell, maar je benijdt haar vanwege haar lef. En ik weet ook waarom. Als ze echt "volwassen" was geworden, zoals jij het zo
' onzorgvuldig formuleerde, zou zij directeur zijn geworden in plaats van jij. En het is waar wat ze zegt, weet je. Je zit een beetje weg te kwijnen achter dat bureau van je. Nog even en je hebt mij en De Promenade niets meer te bieden. En dat is een situatie die we toch zeker geen van beiden willen?'
De twee mannen hervatten hun wandeling.
'Ach, kijk niet zo sip,' zei Bernard. 'Je krijgt een kans je fouten uit het verleden goed te maken. Hoeveel mensen kunnen je dat nazeggen?'
'En toch,' hield Russell vol, 'wil ik een soort garantie van je. Het is nog steeds mogelijk dat je je in haar vergist. Misschien dat ze nogmaals de regels negeert en ons op die manier allemaal in gevaar brengt.'
'Dat is waar,' zei Russell. 'En dat is een reden te meer om met haar mee te gaan. Jij kan beter dan wie ook beoordelen of ze iets verkeerds doet of zegt.'
'En als inderdaad blijkt dat je je hebt vergist?'
'Maar dat is zo klaar als een klontje,' zei Bernard Godwin terwijl hij terugliep in de richting van de Centrale. 'Je bent gemachtigd haar te doden.'
'Aangezien we eerst naar Japan gaan,' zei Russell op weg naar het vliegveld, 'zul je me in het kort moeten bijpraten over hun gebruiken, de laatste modes, hun taalgebruik, enzovoorts.'
'We gaan niet naar Japan,' zei Tori. 'In ieder geval niet meteen.'
'Maar het zijn de Japanners die...'
'Als we ergens uit willen komen, zullen we toch echt aan het begin moeten beginnen,' zei Tori. 'Het heeft geen zin in de rivier te springen als je niet weet of je stroomopwaarts of stroomafwaarts moet zwemmen.'
'Maar het spul komt uit Japan. Het is niet meer dan logisch daar te beginnen.'
'Logica heeft alleen zin in een laboratoriumsituatie,' zei Tori. 'In de echte wereld moet je van je intuïtie gebruikmaken.' Ze had vanuit de Centrale naar Estilo gebeld, de Argentijnse zakenman met wie ze bevriend was geraakt, en had een afspraak met hem gemaakt. Estilo had zelf Ariel Solares ter sprake gebracht. Tori wist hoezeer hij zijn vriend miste. Hij had altijd gezegd dat Ariel de ziel had van een v/are porteno.
'Goed dan,' zei Russell. 'Waar gaan we heen?'
'Naar Mitrailleurstad,' verklaarde Tori.
'Medellin?' vroeg Russell ongelovig. 'Colombia?'
'Precies,' zei Tori terwijl ze het privé-vliegtuig betraden. De piloot borg hun bagage op in de buik van het stalen beest.
'Maar weet je dan niet dat Medellin zelfs voor Amerikaans diplomatiek personeel verboden terrein is? Weet je dat het daar tachtig dollar kost om een mariachi-band voor een avondje te huren en maar tien doilar om iemand te laten doden door een sicarioT Russell doelde op de plaatselijke huurmoordenaars, die vaak nog maar tieners waren.
'Luister eens, Russ, Japanners of geen Japanners, uiteindelijk is het een cocaïnetransport waar we achteraan gaan en we zullen toch eerst moeten zoeken naar de bron.'
'Ja hoor,' zei Russell terwijl hij nog een laatste keer naar Washington keek. Hij verlangde nu al terug naar zijn comfortabele vertrekken, zijn dagelijkse bezigheden. 'Tot we oog in oog staan met de loop van een halfautomatisch geweer.'
Medellin ligt in het middenwesten van Colombia, niet ver van de Stille Oceaan. Het ligt weggedoken in een diepe vallei, te midden van de overdadig met pijnbomen begroeide bergkammen van de Andes. Vanuit de lucht keken Tori en Russell neer op de spectaculaire terrasbouw van de orchideeënplantages, waar het op één na belangrijkste exportprodukt van Mitrailleurstad werd geteeld. Ze wachtten op de landingsbaan terwijl de bemanning de motoren uitzette. Tori liep naar voren om met de piloot te praten. Alle bemanningsleden waren getraind door De Promenade. Vijftien minuten kropen voorbij; Russell begon zich te ergeren. Hij stond op en begon door de cabine te drentelen. 'Laten we in 's hemelsnaam naar buiten gaan,' zei hij ten slotte.
Tori zei: 'Het is niet verstandig de aankomsthal in te gaan. De sicarios zullen je gringo-gezicht onmiddellijk opmerken en laten je dan niet meer los. Ze zijn net bloedzuigers.'
'Wat moeten we dan doen?'
'Voorlopig niets,' zei Tori en wees uit het raam.
Russell boog zich naar voren en zag twee geüniformeerde paisas - autochtonen - over het pad langs de landingsbaan marcheren. Er was een mobiele trap tegen het vliegtuig gezet en ze klikklakten keurig in de maat naar boven. Daarna betraden ze de cabine.
'Geef me je paspoort,' zei ze tegen Russell, wat hij deed. Tori liep naar de paisas toe en Russell hoorde hoe haar zachtjes gesproken Spaans zich vermengde met dat van hen. Ze klonk niet als een gringo. Van zichzelf wist Russell dat hij zijn afkomst verraadde zodra hij zijn mond opendeed, ook al sprak hij vloeiend Spaans.
Russell zag hoe Tori enige pakketjes bankbiljetten - Amerikaanse valuta - aan de paisas overhandigde. Ze gaf hen een stapeltje paspoorten: die van haarzelf, van Russell, en van de bemanning. Ze werden alle van een stempel voorzien. Even later waren ze vertrokken, zonder zelfs maar naar Russell te hebben gekeken.
Tori knikte naar hem en ze gingen naar buiten, de trap af. De geüniformeerde paisas waren in geen velden of wegen te bekennen. Russell snoof de schone en verfrissende lucht op; het rook er verrukkelijk en er was geen sprake van de benauwde vochtigheid die normaalgesproken heerst in steden die gesitueerd zijn in een vallei. Een blauwe vierdeurs Renault reed op hen af. Ze had met nadruk om een Renault gevraagd omdat er een motor met meer vermogen in zat en hij
'zwaarder was dan de beschikbare Mazda's en Toyota's. 'Draag je een wapen?'vroeg Tori. Russell schudde zijn hoofd.
Tori zei: 'Ga het vliegtuig weer in en zoek de piloot op. Hij is degene die de vuurwapens le\ert.'
Russell volgde haar raad op en ergerde zich intussen aan zichzelf. Hij had niet goed gekeken wie de piloot was en daarom moest zij hem nu vertellen bij wie hij een wapen kon krijgen. Hij begon er spijt van te krijgen dat hij had ingestemd met haar idiote plan.
Toen hij terugkeerde, zat Tori al achter in de auto, beraadslagend met de chauffeur. Zodra hij naast haar was gaan zitten, reed de Renault weg. De chauffeur was een man met zilvergrijs haar en een snor die zijn conditie waarschijnlijk goed op peil hield. Hij droeg een donkere zonnebril, een katoenen hemd met een patroontje en een linnen broek.
'Welkom in Metra-lin, Senor Slade,' zei Estilo. Hij gebruikte de nauwelijks ironisch bedoelde apocalyptische bijnaam die Medellin in de omgangstaal had gekregen: Mitrailleurstad.
De Renault ging erg snel, scheurde over een angstaanjagende weg die zich kronkelend een weg baande over de beboste berghellingen. Russell gluurde vanuit zijn ooghoeken naar de snelheidsmeter. Gezien de haar-speldbochten schatte hij dat ze op zijn minst dertig kilometer te snel reden. Voor hij daar een opmerking over kon maken, zei Estilo over zijn schouder: 'We worden gevolgd.'
Russell draaide zich zo snel om dat zijn nek ervan kraakte. Door de achterruit zag hij hoe ze langzaam werden ingehaald door een paar zwart-en chroomkleurige motoren. 'Mijn god,' hijgde hij. 'Daar ga je met je veiligheidsvoorzorgen.' Hij keek het pistool na dat de piloot hem had gegeven. Het was een wapen van een groot kaliber, dodelijk op middellange afstand en ronduit verwoestend van dichtbij.
'Probeer hen kwijt te raken,' zei Tori tegen Estilo en de Renault schoot naar voren, met de weg meerazend naar links en naar rechts terwijl de banden protesterend piepten. De wereld aan beide kanten van de wagen was veranderd in een groene vlek en de dichtbegroeide berghellingen voor hen kwam veel te snel dichterbij. Wanhopig draaide Russell zich om en keek achterom. De motoren waren even achtergebleven maar kwamen nu alweer terug.
'Het lukt ons nooit aan hen te ontsnappen,' constateerde Russell.
'Dat is onze bedoeling ook niet,' zei Tori. Ze richtte zich tot de chauffeur. 'Langzamer, Estilo,' hoorde hij haar zeggen. 'Je weet wat je te doen staat.' Estilo reikte naar iets tussen zijn benen.
'Ben je gek geworden?' Russell keek met grote ogen toe hoe Tori haar tas openritste. 'Die sicarios zullen ons aan mootjes hakken.'
De motoren kwamen langszij bulderen en nu kon Russell zien dat op elke motor twee sicarios zaten, tot de tanden bewapend. Geen van hen leek ouder dan zeventien. In de bergen rond Medellin lagen opleidingscentra waar een veelvoud van deze onverschrokken, moorddadige branieschoppers uit voortkwam. Ze waren verslaafd aan cocaïne en aan die vreemde, angstaanjagende aandrift te willen moorden. Russell ving een glimp op van een tweetal geweren met afgezaagde loop, twee MAC-10 machinepistolen die op de Renault werden gericht.
De machinepistolen knalden. Op hetzelfde moment trapte Estilo hard op de rem en bracht de wagen met heen en weer zwenkende achterwielen tot stilstand. Terwijl de Renault nog naschokte, opende Tori het rechterportier en gebruikte het als een schild, terwijl ze zich opstelde in de klassieke pose van een scherpschutter. De motoren waren hun prooi intussen voorbijgeschoten en waren genoodzaakt rechtsomkeert te maken; een manoeuvre die tot gevolg had dat de sicarios hun geweren pas weer konden richten toen ze zich om hadden gedraaid en terugreden naar de stilstaande Renault. Ze schoten. Tori hield een soort pistool met een lange loop vast dat Russell nog nooit eerder had gezien. Ze haalde twee keer de trekker over en de sicarios van de dichtstbijzijnde motor werden achterwaarts van hun machine afgewor-pen. De motor brulde vervaarlijk, vloog van de weg af en sloeg te pletter tegen het kreupelhout. Een vlaag van olie-achtige rook steeg de aromatische lucht in. Nu kwam de tweede motor op hen af.
Russell zag dat de chauffeur, de man die Tori Estilo had genoemd, ongewapend was of in ieder geval geen poging deed zijn wapen te trekken. Misschien kwam het door de schrik. Russell reageerde anders. Hij was dan misschien een kantoorbediende, zoals Tori had gezegd, maar bij trainingen schoot hij altijd in de roos en hij praktizeerde drie keer per week de vechtsport dojo. Hij richtte zijn pistool op en wilde uit het raam leunen. Maar Estilo draaide zich razendsnel om, legde een hand op de haan van het pistool en duwde het opzij. 'Bevel van de dame,' zei hij laconiek.
'Maardesi'can'os...'
'Paciencia,' zei hij. 'Wacht maar af.'
Tori maakte zich los van haar dekking, sloeg het portier achter haar dicht en rende naar achteren, naar de kant van de weg.
'Wat?' Russell draaide zich om. 'Tori, waar denk je in godsnaam naartoe...' Hij probeerde tevergeefs het pistool los te maken uit Estilo's greep. Hij hoorde een machinepistool afgaan. 'Godverdomme, laat los, klootzak!
Dit wordt haar dood!'
Omdat de overgebleven motor aan de rand van de weg was gaan rijden en recht achter Tori aan ging. De MAC-10 ratelde.
De motor kwam snel naderbij. Nog even en hij zou de Renault voorbijrazen, waarna het te laat was om nog iets voor Tori te kunnen doen. Russell kon de gezichten van de sicarios al goed onderscheiden: hun
'wapperende haren, de brede grimassen op hun gezichten terwijl ze tegen de wind in reden, de kick die ze kregen van hun snelheid en hun machtspositie. Ze negeerden de Renault met zijn inzittenden en werden geheel in beslag genomen door de vrouw die hun makkers had gedood. Na een korte pauze begon de MAC-10 opnieuw te knetteren.
Precies op het moment dat de sicarios de Renault wilden passeren, schoot Estilo een kogel af door het geopende zij raampje en trapte tegelijkertijd zijn portier wijdopen. Ze waren veel te dicht genaderd om het obstakel te kunnen omzeilen. Russell hoorde een hoge gil en zag hoe de motor met volle kracht tegen de stalen deur reed, die onmiddellijk uit zijn scharnieren scheurde. Vrijwel direct schoot de motor de lucht in als een wild paard dat zijn bit uitspuwde. Het voertuig krijste alsof het gewond was en viel op zijn kant. Estilo stond meteen buiten en Russell zag hoe Tori terug kwam rennen. Estilo schopte de MAC-10 weg bij de hand van de dode motorrijder. Niemand zei iets, tot Tori weer terug was. Russell merkte dat ze niet eens bui-ten adem was. Tori knielde naast de enige nog levende sicario en zei: 'Wie heeft jullie op ons afgestuurd?'
De sicario spuugde haar in het gezicht en ze drukte de loop van haar vreemdsoortige pistool tegen zijn rechterknieschijf. Ze haalde de trekker over. De sicario sprong op alsof hij door een speer was geraakt. Zijn gezicht werd bleek en zijn ogen rolden als gekken door hun kassen. Tranen van pijn stroomden langs zijn bezwete en met stof overdekte wangen. Tori boog zich verder naar voren. 'De volgende keer dat ik de trekker overhaal,' zei ze en drukte haar pistool tegen zijn kruis, 'zal het geen knieschijf zijn die ik kapotschiet.'
De sicario sprak één woord: 'Cruz.' De stier. Toen begon hij hevig te trillen alsof hij malaria had opgelopen.
De corrida was vol tegen de tijd dat ze er aankwamen. Ze hadden het moment gemist waarop de drugsbaronnen en hun gewapende lijfwachten vol patriottische overgave de volksliederen van Colombia en Medellin zongen, maar er was nog geen druppeltj e bloed gevloeid en dat was een goed teken. Ze konden alleen nog plaatsen krijgen aan de zonovergoten kant van de kuipvormige arena en het was er gloeiend heet.
'Wil je me misschien vertellen wat we hier in godsnaam te zoeken hebben?' vroeg Russell aan Tori toen ze met zijn drieën op een bankje zonder ruggesteun gingen zitten.
'Toen Ariel en ik in de tunnels zaten,' zei ze, 'luisterden we een deel van het gesprek af dat de twee Yakuza met elkaar voerden. Op dat moment hadden ze ons nog niet in de gaten. Ze hadden net een man gedood die Rega heette en waarschijnlijk hun plaatselijke contactpersoon was. Dat leek me een goed aanknopingspunt. Wie was die Rega? Daarom heb ik Estilo gebeld.'
Russell sloeg een blik op de zilverharige man. 'Wie is hij?'
'Estilo is een vriend van me,' zei Tori. 'Meer hoefje niet te weten.'
'Maar natuurlijk moet ik meer van hem weten,' zei Russell. 'Niemand heeft hem doorgelicht en hij staat niet onder onze discipline. Ik weet niet of ik hem kan vertrouwen.'
'Maar ik wel.'
'Tori, ik waarschuw je. Als deze missie uitmondt in weer zo'n persoonlijke kruistocht...'
De stier rende in volle vaart op de matador af, die een magnifieke draai maakte en de linkerhoorn met nog geen drie centimeter ontweek.
'Estilo heeft jou en mijn leven gered toen we van het vliegveld kwamen,'
zei Tori woest. 'Als je daar nu eens bij stilstond, zou je begrijpen dat zoiets veel meer zegt over zijn loyaliteit dan die elektronische leugendetectors van je.'
Terwijl de menigte als uit één keel begon te brullen, rende de stier nogmaals op de matador af, die dit keer een speer tussen de krachtige nekspieren van het beest wierp.
'Estilo heeft me verteld wie Rega was,' zei Tori. 'Een paisa-koerier die werkte voor een van de drugskartels van Mitrailleurstad, organisaties die alle door een machtige familie worden geleid. Estilo begrijpt net zomin als ik waarom de Japanse Yakuza Rega dood wilde hebben. De Japanners hebben grondstoffen nodig om hun supercoke te maken, dus waarom zouden ze hun aanvoer in gevaar brengen? Pas als we dat begrijpen, kunnen we verder.'
'Maar wat heeft de corrida hiermee te maken?'
'We moeten erachter komen voor wie Rega werkte: voor Cruz, het machtigste familiekartel van Medellin, of voor hun rivaal die in Cali is gevestigd: Orolas,' zei Tori. 'We beginnen met Cruz omdat hij degene was die de vier sicarios achter ons aanstuurde. We moeten met hem praten en hij is hier.' Ze wees naar een dikke kerel die bijna recht tegenover hen zat, aan de andere kant van de arena, op de grens tussen zon en schaduw. Hij werd omringd door sicarios die met hun machinepistolen zwaaiden. Naast hem zat een prachtige vrouw met zwaar opgemaakte ogen die met een spiegeltje voortdurend haar voorkomen controleerde.
Estilo wendde zich tot Tori, wees naar de vrouw naast Cruz en zei: 'Medellin mag dan de meeste doden voortbrengen, maar Cali creëert de mooiste vrouwen. Sonia, Cruz' vrouw, is daar geboren. Er wordt gezegd dat als Cruz haar in Cali geboren lijf onder zich heeft, hij alleen nog maar aan zijn aartsvijanden kan denken, de Orolas.'
'Afgaande op hetgeen we hebben meegemaakt,' zei Russell, 'denk ik niet dat Cruz iets met ons te maken wil hebben.'
'Dat wil hij wel degelijk,' zei Tori terwijl ze Cruz en zijn gezelschap bestudeerde. 'Hij weet het alleen nog niet.'
Beneden hen, in de corrida, begon de stier eindelijk uitgeput te raken.
'Hij rende naar een matador maar zijn hoofd neigde omlaag en met een triomfantelijk gebaar duwde de magere man zijn lemmet net achter de schedel naar binnen; hij doorboorde het hart van het uitgeputte beest met de subtiele precisie van een chirurg. De ogen van de stier draaiden, hij zakte door zijn voorpoten en viel om. De menigte kwam overeind en juichte van plezier en bewondering.
Terwijl het tumult voortduurde, hield Tori Cruz' vrouw in de gaten. Er was iets vreemds aan de hand met de manier waarop ze steeds in haar spiegel keek. Ze ging ietsje verzitten en Tori zag een reflecterende lichtflits van een sterkere intensiteit dan de zon. Die werd geprojecteerd op het gezicht van een man met een donkere huid.
Tori leunde opzij en fluisterde iets tegen Estilo. Russell zag hoe Estilo in de richting keek die zij hem aanwees. Hij knikte, zei iets terug wat Russell niet kon verstaan.
Ze stonden beiden op. 'Blijf hier,' zei Tori tegen Russell.
'Maar...'
'Zolang je je stil houdt, zal er niets met je gebeuren.' Haar ogen keken hem strak aan. 'Snap je?'
Russell knikte ongelukkig. De situatie was kristalhelder. Hij was een gringo in een vijandige omgeving. Hij moest zich zo gedeisd mogelijk zien te houden.
Tori en Estilo liepen zijwaarts langs de rijen jubelende aficionados. De man naar wie de vrouw van Cruz keek, had zijn stoel verlaten. Tori wist dat ze zich moesten haasten; het lawaai van de arena vormde een perfecte dekmantel. Maar ze konden het zich niet veroorloven de aandacht te trekken.
'Hoe wil je dit aanpakken?' vroeg Estilo.
'Jij benadert hem van achteren,' zei Tori. 'Ik zal proberen me tussen hem en Cruz in te manoeuvreren.'
Estilo knikte en ze gingen ieder een kant op. Estilo klom omhoog langs de verschillende rangen, werkte zich door de menigte heen die nog steeds overeind stond en applaudisseerde voor de prachtige dood van de stier. Tori was de man met de donkere huid nu dicht genoeg genaderd om de doodsblik in zijn ogen te zien. Het was een manier van kijken die ze goed kende; een symptoom van volledige concentratie, waarbij het blikveld zich vernauwde tot één punt: de moord. In dit geval zou Cruz het slachtoffer worden.
Estilo had de man herkend als een lid van de Orola-drugsclan, Cruz' bittere rivaal. De man met de donkere huid had geen jachtgeweer bij zich of een MAC10 machinepistool, maar een pistool van een klein kaliber. Het zou ongetwijfeld zijn dood betekenen, maar dit was wel het soort van chirurgische ingreep waar de Orolas de voorkeur aan gaven.
Tori was intussen heel dichtbij gekomen en stopte om haar wa samen te trekken, zodat zijn geconcentreerde energie op haar over kon gaan. Hij was zich van niets anders bewust dan van zijn doelwit: Cruz. Hij hoefde zich zelfs geen zorgen te maken om Cruz' lijfwachten, die getraind waren voortdurend te letten op de aanwezigheid van vuurwapens, want hij hoefde niet te ontsnappen. Voor hem was geen ontsnapping mogelijk. De menigte zong, brulde, verdrong zich, terwijl de matador in overeenstemming met het protocol zijn lemmet uit het hart van het beest trok. Het bloed druipte in één rechte lijn langs zijn zwaard naar beneden. Tori wachtte tot de man met de donkere huid zijn pistool trok. Hij stak zijn arm naar voren en richtte op het hart van Cruz. Met een harde kiai- schreeuw sprong Tori naar voren en met de verharde onderrand van haar hand brak ze het bot in de uitgestoken onderarm van de man. Vanuit haar ooghoeken zag ze hoe Cruz zich klein maakte om zo min mogelijk gevaar te lopen, hoe een kring van lijfwachten zich om hem samentrok terwijl hun machinepistolen zich in één gezamenlijke beweging naar beneden richtten. Er werd gegild in de menigte; paniek brak uit bij de omstanders.
Er was nu geen enkele reden meer om snel te zijn. Tori trok het pistool uit de trillende hand van de donker gekleurde man en hield hem overeind toen zijn benen het begaven. Zijn hoofd viel naar voren vanwege de shock. Cruz schreeuwde naar zijn lijfwachten en ze liepen behendig om de vluchtende toeschouwers heen. Hun ogen waren zonder uitzondering op haar gericht. Cruz liep zijwaarts langs een afgezette rij naar de plek waar Tori stond met de donker gekleurde man.
'Kent u deze man?' vroeg Cruz haar met een stem die schor was vanwege de nabijheid van de dood en zijn aangeboren wantrouwen.
'Hij komt uit Cali,' zei Tori. 'Een presentje van de Orolas.'
'Het laatste presentje dat ik zou krijgen, als ik het wel heb,' zei Cruz terwijl hij het pistool van haar overnam. Hij bestudeerde het wapen en keek Tori daarna recht aan. 'Hij moest vlakbij komen om dit te kunnen gebruiken. Hij had nooit kunnen ontsnappen, denk je niet?'
'Niet onder deze omstandigheden.'
Cruz legde de loop van het pistool tegen de achterkant van het hoofd van de man en haalde de trekker over. 'Onder geen enkele omstandigheid,' zei hij.
Cruz woonde in een enorm appartement op de bovenste verdieping van het Monaco-gebouw, een opzichtig onderkomen in El Poblado, Medellins mooiste woonwijk. Zijn mannen patrouilleerden om het hele gebouw heen en in de gang naar zijn appartement stonden twee lijfwachten, bewapend met machinepistolen. De woonkamer was niet alleen bekleed met Vlaamse wandkleden en met huiden, afkomstig van beren en luipaarden, maar ook de lijfwachten leken daar tot het vaste meubilair te horen. Cruz zag er anders uit dan je je een schurk voorstelde, hoewel zijn ge-zicht nogal plat was. Hij had zijn lange, zwarte haar achterovergekamd; het hing tot in zijn nek. Maar hij vloekte veel en stond erom bekend dat hij snel de trekker overhaalde; heel Mitrailleurstad was bang voor hem. Het was duidelijk dat de Orolas weinig met hem op hadden. Zo'n drie maanden geleden had hij samen met tien van zijn sicarios de jongste van de Orola-broers overvallen bij het gemeentehuis van El Cerrito. De Orolatelg had zojuist inlichtingen opgevraagd over Cruz' contacten met de Boliviaanse cocaleros: de boeren die de planten kweekten waarvan de cocaïne werd gemaakt. Cruz beschouwde dat als een regelrechte oorlogsverklaring en had gereageerd in de enige taal die hij werkelijk beheerste. Vijf minuten lang regende het kogels, afkomstig van een ontelbare hoeveelheid MAC10's die door Cruz' sicarios werden bediend. Na afloop bleek dat ze niet alleen hun doelwit buiten werking hadden gesteld, maar ook nog zijn drie lijfwachten en een dozijn dragers die honderd kilo onbewerkte cocaïne met zich meevoerden; om nog maar te zwijgen van het feit dat het gemeentehuis, opgetrokken uit beton en tin, op instorten stond. Weken later was Cruz nog aan het opsnijden over deze slachtpartij.
Tori stelde zich voor en Cruz luisterde beleefd toe, al leek hij niet echt geïnteresseerd. Ze was van plan daar iets aan te doen, maar dan op het juiste moment.
'Hebben jullie enig idee hoe dit land erbij zou liggen zonder mensen als ik?' vroeg Cruz. 'Naar de klote.' Hij lachte. 'Vraag het maar aan de economen, als je mij niet gelooft. De Colombiaanse economie is even kwetsbaar als het glas van mijn Ming-vazen. Zonder de cocaïnehandel zou ons land in een crisis raken waar het misschien wel nooit meer uit zou kunnen komen. Ach, nee, bij nader inzien moet je dat maar niet aan de economen vragen. Dat zijn een stelletje maricones. Vraag het aan het volk van Colombia. Alleen zij zullen je de waarheid zeggen. Ze zijn hun regering spuugzat. En ik ben het zat bommen te plaatsen in postkantoren en overheidsgebouwen. Als je het mij vraagt, is de regering van Colombia toch al lang morsdood.'
De manier waarop hij zichzelf aanprees, was als een goedkoop parfum, dacht Tori: alles om hem heen kwam in een kwalijke reuk te staan. Ze voelde zich nu al geïnfecteerd door zijn braggadocio. Cruz' echtgenote, Sonia, liep gedienstig in het rond en gaf iedereen iets te drinken. Tori vond dat ze er ondanks haar gebruinde huid nogal bleekjes uitzag.
Tori zat naast Russell op een lange zitbank die was bekleed met gevlekt paardeleer. Vlak voor haar, op het midden van een Lalique kristallen borreltafel, stond een van de Chinese vazen waarmee de kamer pronkte. Ze zag dat de halfgesloten, gebrocheerde gordijnen gevoerd waren met bladmetaal, hetgeen wellicht enige bescherming bood tegen kogels en afluisterapparatuur. 'Wat wil je hier nu eigenlijk mee bereiken?' vroeg Russell aan haar.
Ze zei: 'We moeten een beetje improviseren, Russell. Ik hoop maar dat je daar goed in bent.'
Cruz gromde. 'Zo. Hier woon ik dus.' Zijn intonatie en gedrag leken te suggereren dat hij niet veel verder wilde gaan om haar te bedanken voor het redden van zijn leven. Een bezoekje aan het heiligdom van de grote man zelf, veel meer zat er niet in.
Ze zou hem hoe dan ook op zijn zwakste punt weten te treffen, besloot Tori. Deze dikzak zat in wezen niet anders in elkaar dan elke andere man van zijn slag. Ze wist wat hem dreef: macht en seks, in die volgorde. Maar voor hem, net als voor de anderen, stonden die twee elementen niet ver van elkaar af en vaak waren ze onlosmakelijk met elkaar verbonden. Sonia was belangrijk voor hem. Als ze niet meer van belang was, zou Cruz ervoor zorgen dat ze uit zijn leven zou verdwijnen. Ze zou in de goot worden getrapt en geen gelegenheid meer krijgen overeind te krabbelen. Maar voorlopig spreidde hij zijn macht over haar uit als een schaduw en in ruil daarvoor gaf ze hem de aura van haar seksualiteit die hem op de een of andere wijze betoverde. Als een dobbelaar op dreef was Cruz ervan overtuigd dat hij het geluk aan zijn zijde had. Geluk in de vorm van Sonia. Mede daarom beschouwde hij haar als zijn pronkstuk, niet alleen in bed maar ook in de straten van Mitrailleurstad, waar hij zijn handeltjes sloot, zijn vijanden neersloeg, waar hij alleenheerser was. Op het moment dat Cruz demonstratief op zijn horloge keek, stond Estilo op van de pluchen bank en zei: 'Weet u zeker dat u hierbinnen veilig bent?'
Cruz keek op. 'Veilig? Wat bedoelt u met veilig?'
'Ik dacht aan de Orolas,' zei Estilo. 'Was dat de enige moordenaar die ze rond hadden lopen in Medellïn?'
Cruz snoof honend. 'Wat denk je wel?' Hij sloeg op zijn borst als een gorilla, zij het met aanzienlijk minder charme. 'Dit is het hart van mijn imperium. Van hieruit reikt mijn invloed alle kanten op. De Orolas stellen geen zak voor. Dat is altijd al zo geweest. Ze hoeven de cojones niet in dit gebouw te infiltreren.'
Sonia verontschuldigde zich en even later deed Tori hetzelfde. Snel liep ze Sonia achterna. Toen Sonia de deur van een van de badkamers achter zich dicht wilde doen, stak Tori haar voet ertussen, duwde hem open en stapte naar binnen. Ze deed de deur achter zich op slot en bestudeerde zorgvuldig de emoties op Sonia's gezicht.
'Jouw dagen hier zijn geteld,' zei Tori. 'Elke waarzegger zou dat bevestigen.'
'Eentje heeft dat zelfs al gedaan,' zei Sonia met opmerkelijke openhartigheid. 'Ze werd helemaal bleek toen ze me dat vertelde.' Sonia bleef even stil en deed een vergeefse poging Tori in te schatten. 'Heeft Cruz je gestuurd?' Ze leek niet bang, eerder uitdagend. Tori lachte. 'Madre de Dios, nee.'
'Maar je bent met hem bevriend.'
'Ik wil iets van hem. Dat is iets anders dan met hem bevriend zijn.'
'Het is bijna hetzelfde,' zei Sonia, 'maar niet helemaal. Dat is waar.'
* Haar schouders zakten iets af, alsof ze al die tijd een pose had aangenomen.
'Je bent gewoon de zoveelste die een handeltje wil afsluiten.'
'Misschien,' zei Tori. 'Maar in ieder geval niet met hem.' Ze leunde met haar rug tegen de deur. 'Van wie ben jij de maïtresse?' Ze vroeg het zo abrupt en veranderde zo snel van toon dat Sonia haar verbaasd aankeek.
'Met welke van de Orola-broers ga je naar bed?'
'Je bent gek!'
Tori zei: 'Iemand in deze ruimte is gek, maar ik ben het niet. Ik zag hoe je de moordenaar in het stadion signalen gaf. Waar denk je in 's hemelsnaam dat je mee bezig bent? Dit is geen spelletje.'
'Natuurlijk is het dat niet,' siste Sonia. Haar knappe gezicht vertrok zich tot een masker van haat. 'De man die Cruz heeft gedood in El Cerrito was mijn minnaar, Ruben Orola. Toen zijn broers mij duidelijk maakten wat ik moest doen, heb ik geen moment geaarzeld. Waarom zou ik? Wat is er van mijn leven terechtgekomen? Niets. Het enige dat mij nog resteert is wraak. Dat is wat mijn leven zin geeft.'
'Hoezo geeft het je leven zin?' Tori pakte Sonia bij de schouders en draaide haar naar de spiegel toe. 'Kijk nou wat er van je geworden is. Je loopt en praat als een machine.'
Sonia bevochtigde haar lippen. 'Ik doe me voor zoals Cruz me graag ziet. Hij is een idioot.'
'Dat zijn er meer.'
'Je begrijpt me niet. Hij is gestoord. Net als al die andere kartelhoofden. Het is iets wat hier in de lucht hangt, of misschien is het een bijprodukt van de macht waar ze naar smachten. Cruz is levensgevaarlijk.'
'Dan zul je een manier moeten vinden om hem onschadelijk te maken.'
Sonia staarde in de spiegel naar Tori. 'Zodra Cruz dood is, zal ik een pistool tegen mijn hoofd houden en de trekker overhalen.'
Tori draaide haar nu naar zich toe. 'Meen je dat nu echt? Is je eigen leven even weinig waard als de waardeloze moordenaar die Cruz vermorzelde alsof hij een vlieg was? Waarom heb je Cruz dan nog niet gedood? Hoe vaak heb je daar al niet de gelegenheid toe gehad als hij naast je lag te slapen?'
"s Avonds, nadat we hebben gevreeën, als ik zijn gesnurk hoor en zijn buik op en neer zie gaan, ben ik net zo bang als overdag. Zijn macht werkt verlammend op me. Zijn rijkdom omringt me als de muren van een gevangenis.' Ze haalde haar schouders op. 'Maar dat kan jij niet begrijpen.'
Maar Tori begreep het wel, beter dan Sonia zich ooit zou realiseren. 'Er moet een manier voor je bestaan zijn macht te breken.'
'Je houdt je mond hierover,' zei Sonia, 'maar Cruz is ten dode opgeschreven. Hij weet het alleen nog niet. Maar Rubens broers hechten veel belang aan de manier waarop hij doodgaat.'
'Een openbare executie,' zei Tori. 'Zoals vandaag is geprobeerd.'
'Waarom heb je die tegengehouden? Jij bent geen vriend van Cruz.'
'Hij beschikt over informatie die voor mij van belang is,' zei Tori. 'Als ik die eenmaal heb, kunnen jullie de oorlog hervatten. Ik kies daarin geen partij.'
Sonia schonk haar een koel glimlachje. 'Maar je bent erbij betrokken geraakt, of je het nu wilt of niet. Vertel me wat je wil van Cruz en ik zorg ervoor dat je het krijgt. Maar in ruil daarvoor moeten jij en je vrienden hulp bieden om hem dood te krijgen.'
'Waarom zou ik? Dit is jouw vendetta, niet de mij ne,' zei Tori. 'Als ik jou verraad, kan ik alles van hem gedaan krijgen wat ik maar wil. De wetenschap dat jij voor de Orolas werkt, zal hem de schrik van zijn leven geven. Uit pure dankbaarheid zal hij me alles geven wat ik wil.'
'Dan ken je Cruz niet. Hij neemt, maar geven doet hij nooit. Alleen voor geld doet hij wat je van hem vraagt. Trouwens, ik ben niet de enige infiltrant die de Orolas hier hebben rondlopen. Een van Cruz' lijfwachten, Jorge, werkt ook voor hen. De Orolas zijn vrijgeviger met geld dan Cruz. Jorge weet het niet van mij, maar ik wel van hem.'
Estilo had gelijk, dacht Tori. De enige loyaliteit die men hier kent is die ten aanzien van geld. Ze vroeg: 'Waarom zou ik me iets aantrekken van jou of van de Orolas?'
'Je staat bij mij in het krijt,' zei Sonia. 'Je hebt iets tenietgedaan wat belangrijk voor mij was: de dood van Cruz. Het is jouw taak zijn dood opnieuw te ensceneren.'
Sonia haalde vloeipapier te voorschijn en strooide er tabak op. Toen voegde ze iets toe wat Tori herkende als de grondstof van cocaïne; ze rolde de melange tot een sigaret en likte aan het vloei. Toen stak ze hem aan, diep inhalerend. Haar bruine ogen werden ineens dof en de pupillen groter. Tori wilde haar helpen om te laten zien dat zij, Sonia, nog steeds bestond, onafhankelijk van Cruz, de Orolas, zelfs onafhankelijk van de geest van haar minnaar, Ruben. Maar ze wist dat het geen zin had. Sonia was een geschikte vrouw maar ze zat in een uitzichtloze situatie; daar maakte Tori zich geen illusies over. Op het moment dat ze instemde met het plan van de broertjes Orolas, had ze haar ziel aan de duivel verkocht. Een terugweg was er niet en Tori realiseerde zich dat ze nog maar één ding voor deze vrouw kon doen: ervoor te zorgen dat haar lot met zo min mogelij k pijn zou worden voltrokken.
Tori vroeg zich af of er in deze omgeving ook maar iemand was die ze kon vertrouwen. Voor vertrouwen had je mensen van vlees en bloed nodig; geen zielloze zombies die gedreven werden door hebzucht, seks of wraak.
'Goed dan,' knikte Tori. Tegelij kertijd gingen haar nekharen recht overeind staan. Deze missie was een tweesnijdend zwaard geworden; een gevaarlijker situatie was niet denkbaar. Het was dan misschien waar dat ze een vrouw in nood te hulp kwam, maar ze wist ook dat ze zojuist een pact met de duivel had gesloten.
'Zo, meisjes, hebben jullie plezier gehad samen?' Cruz lachte. 'Wat moeten jullie toch met elkaar? Mannen houden er niet van om eikaars pik te zien, dus wat zoeken meisjes bij elkaar?' Hij was welbewust grof en sarde hen. Kennelijk had hij nog steeds schik vanwege de man die hij had vermoord. Er zijn mannen die opgetogen raken als er bloed vloeit.
'Om u de waarheid te zeggen,' zei Tori, 'bracht Sonia iets heel belangrijks ter sprake.'
'O ja?' De minachting was van zijn gezicht te lezen.
Tori stond vlak voor hem en zei: 'Sonia zag hoe een van uw lijfwachten in de corrida een teken gaf aan de moordenaar.'
'Wat? Dat is een leugen!' Hij schreeuwde zo hard dat Sonia een sprongetje maakte. 'Waarom heb je me dat niet meteen gezegd?'
'Ze begreep eerst niet goed wat ze had gezien,' zei Tori snel. 'Maar toen ik haar ondervroeg, kwam ze ermee voor de dag.'
'Maar dat is onmogelijk!' schreeuwde Cruz.
'En toch is het waar,' zei Tori. 'En dank zij dat signaal was de moordenaar in staat op het juiste moment dichterbij te komen. Dichtbij genoeg om u te doden met een klein pistool.'
Cruz liep op Tori af. 'Afgezien van de vraag of dat verhaal waar is,' zei hij op intimiderende toon, 'waarom zou ik jou wel vertrouwen?'
'Ik heb je leven gered in de corrida, maar verder zou ik niets kunnen bedenken.'
Cruz keek haar kwaadaardig aan. 'Misschien had je daar wel je eigen redenen voor, hé, chicaT
'Dat verandert niets aan de feiten,' argumenteerde Tori. 'Het feit blijft dat je een lijfwacht hebt die geld aanneemt van de Orolas.'
'Dat zeg jij.'
Tori deed net alsof ze zijn uitdaging zorgvuldig overwoog. Ze zei: 'Ik denk dat ik wel een manier weet om duidelijk te maken dat we je hiermee kunnen helpen.' Ze knikte naar Russell. 'Senor Slade is een expert op het gebied van contraspionage.'
Cruz keek Russell fronsend aan. Russell herinnerde zich wat Tori had gezegd. We moeten een beetje improviseren, Russell. Ik hoop maar dat je daar goed in bent. 'Ik herken spionnen,' zei hij. Hij stond op en keek de lijfwachten één voor één recht in de ogen. Sommigen keken nieuwsgierig terug; anderen ronduit hatelijk. Geen van hen keek van hem weg. Cruz liep met Russell mee. 'Dit begint steeds interessanter te worden,'
zei hij.
Tori zei: 'Ik zal u de naam in de oren fluisteren van de lijfwacht die Sonia signalen zag geven. Vervolgens zal senor Slade hem aanwijzen zonder dat hij gehoord heeft wat ik u vertelde.'
'Is het werkelijk?' gromde Cruz. 'Vertelt u eens, senor Slade, wat doet u eigenlijk nadat u zo'n spion hebt herkent?'
Russell voelde een overweldigende behoefte naar Tori te kijken, maar wist instinctief dat zelfs oogcontact moest worden vermeden; de paranoïde Cruz zou meteen weten dat hij om de tuin werd geleid. Zijn hersenen werkten op volle toeren. 'Ik had ooit een Sovjetspion onder handen. Hij werd dertig uur lang non-stop ondervraagd en toen pas sloeg hij door. Ten slotte vertelde hij ons alles wat we wilden weten.'
'En hoe had u hem herkend, senor Slade?' Nu was het Cruz die zijn lijfwachten één voor één met dreigende blik aankeek. Zijn handen speelden met een groot jachtmes.
'Het gaat nooit om één bepaalde aanwijzing,' zei Russell, 'maar om een groot aantal piepkleine foutjes. Tijdens een verhoor kunnen ze zich aardig opstapelen. En ik ben getraind bepaalde signalen op te vangen.'
Cruz knikte. 'Het is nu bijna vier maanden geleden dat ik Ruben Orola doodde. Sinds die dag hebben de broers drie keer geprobeerd mij te doden. Vandaag was de derde keer.' Hij keek naar Russell. 'Daarom heb ik jou nodig, spionnenjager. Hier. Nu.'
Tori kwam naast Cruz staan en fluisterde iets in zijn oor. Russell liep nogmaals de rij lijfwachten langs. Hij had geen idee waarnaar hij moest kij ken, maar vond het geweldig opwindend te doen alsof hij een expert was op dit gebied. Toen hij bij de laatste lijfwacht was aangekomen, wist hij dat Cruz nu snel een naam van hem wilde horen. En het moest dezelfde naam zijn die Cruz van Tori had gehoord. Hoe moest hij dat voor elkaar krijgen?
Russell stond naast de laatste lijfwacht, zogenaamd om hem wat beter te kunnen bekijken. Maar tegelijkertijd kon hij vanuit zijn ooghoeken Tori zien staan. Hij zag dat ze haar linkerhand licht bewoog. Haar wijsvinger en middelvinger waren gestrekt, de overige vingers samengebald in haar handpalm. Als een honkbalvanger die een teken doorgeeft aan de werper, bedacht Russell. Het was de tweede lijfwacht.
Russell voltooide zijn inspectie en liep terug tot hij achter de tweede in de rij stond.
'Dit is de spion,' zei hij zonder aarzeling.
'Jorge,' zei Tori. 'Heb ik het niet gezegd?'
'Lavaperrof Hondewasser! schreeuwde Cruz. Hij greep de man die zowel Tori als Russell had aangewezen, smeet hem tegen de muur. Jorge verklaarde prevelend zijn onschuld, maar Cruz besteedde daar geen enkele aandacht aan. Cocaïne kweekt paranoia, zowel bij de gebruikers als bij degenen die erin handelen.
'Mes,' zei Cruz en stak zijn hand uit. Een van de andere lijfwachten stapte naar voren en overhandigde hem een KA-BAR, afkomstig van de Amerikaanse marine. Cruz nam het aan en sneed letterlijk Jorge's keel open. Terwijl het bloed over hem heen gutste, brak Cruz zijn kaken open en sneed hij zijn tong eruit. Het lichaam gleed op de vloer.
Cruz stak de tong omhoog alsof die een trofee was. 'Stuur dit exemplaar naar de Orolas. En verpak hem in droog ijs, want ik wil dat ze hem vers op hun bord krijgen, als in het beste restaurant.'
Hij wendde zich tot Estilo. 'En, voel je je nu veiliger?' Hij begon weer te paraderen; zijn oude bravoure keerde terug. Met een grijns keek hij naar Russell. 'Ik ben je dankbaar voor de hulp. Wat voor tegemoetkoming verwacht u? Geld? Cocaïne? Een boot of helikopter? Misschien zelfs een vliegtuig? Je bent hier in Medellin, gringo. Alles is hier mogelijk.'
'Niets van dat alles,' zei Russell. 'Hoewel we het gebaar op prijs stellen. In plaats daarvan hebben we liever wat informatie.'
'Zo?' Cruz' gezichtsuitdrukking maakte duidelijk dat hij deze wending in het gesprek niet erg op prijs stelde. 'Wat voor informatie? Ik ben geen informant. Ik handel niet in informatie.'
Voor zijn gezicht al te zeer kon betrekken, stapte Sonia tussenbeide. Ze stond heel dicht bij Cruz en reikte tussen haar borsten om een steen te voorschijn te halen aan een gouden ketting. Ze legde zijn hand voorzichtig in de hare en liet hem een vuist maken om de steen. 'Luister naar me, corazón," zei ze. 'Deze mensen brengen ons geluk. Ik voel het. Voel je het nu ook?
De stank van de Orolas is verdwenen. En de zure smaak die je in je mond hebt sinds je Rega naar Buenos Aires hebt gestuurd, sinds hij vermoord is, komt ten einde. Deze mensen vormen er het bewijs van dat er iets veranderd is. Voel je het, corazónl De rijke smaak van het geld is teruggekomen.'
Tori was de enige die zo dichtbij stond dat ze kon horen wat Sonia zei. Het fascineerde haar geweldig en tegelijkertijd stootte het haar af. De toon van Sonia's stem en de blik in haar ogen terwijl ze de zijne zocht, waren zo intiem, zo schaamteloos erotisch, dat Tori bijna het idee had dat ze ter plekke de liefde bedreven, in aanwezigheid van iedereen. Maar ze had nu wel een deel van de puzzel in handen gekregen. Rega werkte voor Cruz. Maar waarom hebben de Yakuza hem dan vermoord?
Wat had een van hen ook al weer gezegd? Hij had geen enkel nut meer voor ons.
'Toen de Orolas Rega vermoordden,' zei Cruz, 'was dat het begin van de oorlog. En de enigen die aan een oorlog verdienen, zijn de wapenleveranciers.'
'Cruz,' zei Tori. 'De Orolas hebben Rega niet vermoord.'
Hij keek haar wantrouwend aan. 'Wat weet jij daarvan?'
'Ik heb zijn moordenaars ontmoet in Buenos Aires. Het scheelde niet veel of ze hadden mij ook vermoord. Ze waren Japanse gangsters.'
'Japanners?' Cruz lachte haar uit, waarna zijn wantrouwende blik alleen maar dreigender werd. 'Probeer je me soms voor de gek te houden?'
'Ik weet zeker van niet,' zei Sonia terwijl ze zijn hand om haar amulet hield. 'Denk na. Rega had contact met een rijke bron, een koper die ons overvoerde met geld. Daarom heb je hem naar Buenos Aires gestuurd: geen koerier, maar een van je lijfwachten. Ze vertelt de waarheid, cora- zón. Het klopt precies.'
'Maar Japanners?' zei Cruz. 'Waarom zouden die zoveel coke willen hebben?'
'Dat is precies waar we achter willen komen. Daarom zijn we hier,' zei Tori.
Russell zei: 'De vraag die ons bezighoudt, is waarom de Japanners Rega hebben vermoord. Hij was immers hun leverancier.'
Cruz dacht daarover na. 'Er zijn maar twee antwoorden mogelijk,' zei hij. 'Of ze hebben de aanvoer niet meer nodig, of ze hebben een geschiktere leverancier gevonden.'
'Die cocaïne hebben ze nodig,' zei Russell. 'Dat weten we zeker.'
'Zouden de Orolas in staat zijn een betere deal met de Japanners af te sluiten?' vroeg Tori.
'Voor een dergelijke hoeveelheid?' Cruz schudde zijn hoofd. 'Dan zou ik ervan hebben gehoord. Als ze een nieuwe leverancier hebben, is dat niet het kartel van Cali.'
'Wie dan wel?' vroeg Russell.
Cruz haalde zijn schouders op. 'Het is maar een gerucht, dus misschien is het helemaal niet waar, maar de laatste paar maanden is er sprake van een grote, nieuwe cocaïneproducent die zich gevestigd heeft in de llanos van het gewest Meta. Dat ligt ten oosten van Medellin, net voorbij de rivier de Manacacias. Dat is een behoorlijk ondoordringbaar gebied en het is moeilijk om iets bevestigd te krijgen. Zoals ik al zei, beschouwden we het hier allemaal als een fabeltje.'
'Wiens territorium is dat?'
'Niet van Orola, niet van mij. Het Colombiaanse leger is er regelmatig te vinden en de DAS ook.' Hij bedoelde het Colombiaanse ministerie van Bestuursveiligheid, dat verantwoordelij k was voor het onder controle houden van de kartels en de scheepsladingen van de Boliviaanse cocaleros. 'Ze doen hun werk uitermate slecht, maar kunnen desalniettemin behoorlijk ge vaarlijk zij n.'
'Het is niemandsland,' zei Estilo.
'Llano negro.' Zwart oerwoud. Cruz knikte. 'Een land van alleen maar schaduwen. Een van de hardnekkigste geruchten is dat het leger en de DAS
er niet patrouilleren om die fabriek te vinden, maar om haar te beschermen.' Nogmaals haalde hij zijn schouders op. 'Maar dat soort geruchten hebben de neiging een heel eigen leven te gaan leiden. Het is volstrekt onmogelijk erachter te komen wat waar is en wat niet.'
Maar natuurlijk was dat mogelijk. Tori, Russell, Estilo en Sonia keken elkaar beurtelings aan. Zonder één woord uit te spreken, wisten ze precies dat de anderen er hetzelfde over dachten. Als ze het bizarre cocaïnespoor van de Yakuza wilden volgen, moesten ze beginnen met een verkenning van deze llano negro.
Nog geen vierentwintig uur later verlieten Tori en haar gezelschap Mitrailleurstad in een van Cruz' Bell JetRanger Hl-helikopters. Vlak voor het vertrek nam Sonia haar onopvallend ter zijde. 'Vergeet niet dat je me iets beloofd hebt. Je moet me helpen Cruz te vernietigen.'
'Ik zal het onthouden,' zei Tori, 'voor als we terug zijn.'
'Als jullie terug zijn.' Sonia knikte.
Ze voegde er nog iets aan toe, maar het gesuis van de wind van de schroef blies al in Tori's oren. Was het inbeelding of keek Sonia echt alsof ze twijfels had over hun terugkeer?
Ze waren alledrie gekleed in een paramilitair camouflagepak en waren ieder bewapend met een kapmes, een KA-BAR-mes van de Amerikaanse marine, een .45 pistool met drie extra ladingen. Russell zat voorin en hoorde de piloot van Cruz uit, die hen na vierentwintig uur weer op zou pikken. Als ze de eerste afspraak misliepen, zou hij het een dag later nog eens proberen op hetzelfde tijdstip.
'U moet niet zo bedrukt kijken, Senor Slade,' zei Estilo enkele uren later. Maar ook Tori maakte zich zorgen toen de JetRanger hen afzette op een kleine, open plek in de llanos van het gewest Meta. Ze had een akelig voorgevoel. Llano negro. Het zwarte oerwoud, waar alleen schaduw heerst. Dit territorium staat noch onder controle van Cruz, noch onder dat van de Orolas, dacht Tori. Aan wie behoort het dan wel?
Vier
Moskou/Tokio
-
Mars belde Irina op haar werk en vroeg of ze naar Gastronoom nr. l in de Gorkistraat wilde gaan om een aantal levensmiddelen op te halen die voor zijn ouders waren bestemd. Hij wilde hen daar de volgende zaterdag mee verrassen. Zelf zat hij de hele dag in een vergadering en was bang dat de verse steur een dag later uitverkocht zou zijn.
Irina stemde er meteen mee in; ze was dol op de luxueuze winkels in de Gorkistraat. In opdracht van Mars kocht ze de verse, gerookte steur en een paar blikjes kaviaar en in een opwelling nam ze ook nog een half pond gerookte zalm mee die helemaal afkomstig was uit Nova Scotia. Het was een extravagante aankoop, maar ze vermoedde dat de exotische zalm Mars genoegen zou doen. Daarna wandelde ze door de Gorkistraat in een zwak zonnetje; ze was blij dat ze voor even aan haar duistere, kleine kantoor was ontsnapt. Op nog geen vijftig meter van de boekhandel Druzhba zag ze hoe Valeri de winkel uit kwam lopen. Ze stak haar arm op en wilde hem roepen, maar hij liep al de andere kant op. Irina rende achter hem aan; het idee haar lunchpauze te kunnen verlengen en haar afstompende werk te laten voor wat het is, gaf haar vleugels.
Ze volgde hem door de Gorkistraat tot hij linksaf sloeg en een gebouw met een groene gevel betrad; het oude 'Theater voor de Kunsten'. Op het moment werd er Tsjechovs Drie Zusters gespeeld; foto's van de acteurs hingen in de vitrine. Irina ging naar binnen. Het was er koel en muf; overal klonken gedempte stemmen maar ze zag niemand; de lobby was verlaten. Ze duwde tegen de deur van de theaterzaal. Op het podium scheen een aantal spotjes op de acteurs die aan een repetitie bezig waren. Irina keek om zich heen en zag Valeri achter in de schemerachtige zaal zitten. Ze zette twee stappen in zijn richting en bleef toen stokstijf staan. Hij was in het gezelschap van een betoverend mooie vrouw. Ze had blond haar, blauwe ogen en een neusje waar Irina een moord voor zou doen. Ze herkende haar als een van de steracteurs uit het stuk: Natasha Mayakova.
Irina stond als aan de grond genageld. Ze hoorde het Valeri nog zeggen:
'Denk je soms dat je voor mij slechts de laatste bent in een reeks van veroveringen? Nee toch zeker.' Maar natuurlijk, dit moest een zakelijke ontmoeting zijn, of een bezoekje aan een goede vriendin. Maar in haar achterhoofd klonk een pervers stemmetje dat zei: nee, nee, nee. Hij heeft je voorgelogen. Het gaat om iets anders, niet om zaken, niet om vriendschap. Het is een rendez-vous.
Ze zaten dicht tegen elkaar aan, met hun hoofden naar elkaar toe. Ze hoorde Valeri zeggen: 'Het is moeilijk tijd vrij te maken, maar niet voor jou, koshka,' waarna Natasha Mayakova welluidend schaterlachte. Hij noemde haar koshka. Liefste. Valeri's leugen voelde aan als een klap in haar gezicht. Pas toen ze terug was op kantoor, omgeven door haar geestdodende werk, realiseerde ze zich hoe kwaad ze was op Valeri. Maar wat had ze anders van hem kunnen verwachten? Zijn leven zat nu eenmaal heel anders in elkaar dan het hare. Hij moest het hebben van intimidatie, dwang en bedrog.
'Zalm uit Nova Scotia!' riep Mars uit. 'Wat een traktatie!' Hij gaf haar spontaan een zoen. 'Ik zou die eigenlijk voor mijn ouders moeten bewaren, maar hij ziet er veel te verleidelijk uit. Kom, we nemen er wat donker brood bij en doen ons te goed.' Ze bevonden zich in de keuken van Mars'
appartement. Hoewel de schemering buiten nog maar net op kwam zetten, had hij de lichten al aangedaan.
'Geniet er maar van,' zei Irina zonder veel enthousiasme. 'Ik heb geen trek.'
'Maar natuurlijk heb je trek,' zei Mars terwijl hij twee borden uit de kast pakte. 'Het is al na achten en de rijen voor Gastronoom nr. l zijn meestal zo lang dat je nauwelijks tijd gehad moet hebben voor een behoorlijke lunch.'
'De rij viel nogal mee,' zei Irina. 'Ik heb zelfs tijd gehad om dit te gaan halen.'
Mars nam de kleine envelop van haar aan en opende haar. 'Kaartjes voor de Drie Zusters]' Hij grinnikte. 'Je zit vol verrassingen vanavond.'
Je zou eens moeten weten, dacht Irina verdrietig.
Mars legde de kaartjes voor zich. 'Maar waarom ben je zo triest, Irina?
Heb je een slechte dag gehad op kantoor? Ach nee, je hoeft het me niet te vertellen. Ik weet dat je op je privacy gesteld bent. Kom, laten we naar buiten gaan. Ik zie aan je dat je niet graag thuis eet vanavond.'
Dat was de standaardoplossing die Mars aandroeg voor alle problemen: kom mee, dan gaan we eten, ons bedrinken, mensen ontmoeten. Hij nam haar mee naar een klein Georgisch restaurant dat hij pas had ontdekt. Ze waren van harte welkom, hoewel het al tegen negenen liep; een tijdstip waarop andere, grotere restaurants hun keukens al hadden gesloten. Ze aten kip tabaka, dronken peperwodka en, wat het belangrijkste was, Mars luisterde naar haar.
'Vertel eens wat meer over je familie,' zei hij. 'Hoe was het leven thuis?'
'Waardeloos,' zei Irina. 'Mijn vader was een alcoholist in 't geniep, begrijp je: in de weekenden en tijdens de feestdagen. Maar hij verscheen altijd op zijn werk. Het is alweer lang geleden dat hij overleed. Hij deed iets op het gebied van nucleaire techniek, maar bracht zijn werk nooit mee naar huis. Hij praatte er nooit over. Ik denk dat hij dronk omdat hij zijn ouders had zien sterven in de Siberische winter. Hij heeft het zichzelf nooit vergeven.'
'Wat?'
'Dat hij was blij ven leven terwijl zij stierven. Na hun dood nam hij de jas van zijn moeder en de schoenen van zijn vader. Die hebben uiteindelijk zijn leven gered, maar de herinnering bleef hem altijd bij. Hij was elf jaar oud toen dat gebeurde.'
'Arme kerel,' zei Mars.
Irina probeerde haar gedachten tot de orde te roepen. Ze hoorde een stem, maar wilde er niet naar luisteren: KGB. Rustig blijven. De Siberische winter, tralies over de maan, haar vaderland een gevangenis. Hij is dood.
'Misschien zou het allemaal anders zijn gelopen als mijn broer Yvgeny niet was gestorven,' zei Irina, hoewel ze het zelf niet geloofde en zichzelf vervloekte voor haar huichelarij. 'Hij is hier niet ver vandaan vermoord, aan de oever van de Moskva. Het gebeurde op een koude heldere nacht, bij volle maan. Hij liet zich in met criminelen en handelde in.....nou ja, in smokkelwaar, ongetwijfeld. Hij werd neergestoken, maar we zijn er nooit achter gekomen door wie: een potentiële klant of een concurrent. Gezien de reputatie van mijn broer had de politie er natuurlijk niet veel zin in veel tijd te besteden aan het opsporen van zijn moordenaar. Ik geloof niet dat het hem iets kon schelen. Ik kreeg de indruk dat ze blij waren met zijn dood.'
'En je familie?'
'De familiebanden waren vrij kwetsbaar; ze stonden al op springen, eerlijk gezegd. Mijn vader was al vele jaren dood. Maar de moord op Yvgeny was alsof de keuken explodeerde, de enige plek waar nog warmte en verzorging te vinden was en waar mijn moeder altijd rondliep, tot de politie het nieuws kwam brengen. Haar hele persoonlijkheid spatte uit elkaar. Ze rende de nacht in zonder iets aan te trekken en zonder zich nog om zichzelf te bekommeren. Ze deed zichzelf pijn door op haar borst te slaan, aan haar haren te trekken en op de plek waar ze Yvgeny gevonden hadden, met het mes tussen zijn ribben, huilde ze om haar zoon. Ik herinner me nog hoe ze werdweggesleept.'
Mars liet de stilte op hen neervallen. Het luidruchtig rumoer van het restaurant leek ineens in volstrekte tegenspraak met hun eigen kleine wereld. Ten slotte zei Mars: 'Leeft ze nog?'
'Voorzover je het leven kunt noemen,' zei Irina.
'Dat spijt me.' Hij pakte haar hand en streelde die met zijn duim. 'Voor sommige situaties zijn woorden ontoereikend, hè?'
Irina keek hem in de ogen. Ze was zich vaag bewust dat er iets was veranderd in haar relatie met Mars. Het was alsof ze wandelde in een tuin die ze haar hele leven al kende en erachter kwam dat één rots een heel klein stukje was opgeschoven, met als gevolg dat de aanblik van de hele tuin op raadselachtige wijze was veranderd. De volgende zaterdag vroeg Mars haar of ze meeging naar zijn ouders. Irina stemde toe, hoewel ze zich afvroeg waarom. Waarschijnlijk zou ze zich alleen maar vervelen.
Daar had ze zich in vergist. De ouders van Mars woonden in een prachtig, oud crèmekleurig huis in de Bolshaya Ordynkastraat; op de gevel vielen de schaduwen van lindebomen. Het was vlak bij de 350 jaar oude kerk die genoemd was naar Sint Nicolaas van Pyzhi; een typisch voorbeeld van Oosteuropese barokarchitectuur die Irina aan een bruiloftstaart deed denken. Mars' vader en moeder waren heerlijke mensen, hartelijk en zeer liefdevol tegenover elkaar. Irina bestudeerde hen heimelijk, verlegen bijna; hoewel ze elkaar nauwelijks aanraakten of in de ogen keken, leken ze zich voortdurend bewust van eikaars aanwezigheid.
Ze waren opgetogen over het bijzondere voedsel dat zij en Mars hadden meegebracht en Mars benadrukte uitentreuren dat de zalm uit Nova Scotia een geschenk van Irina zelfwas. Irina hielp Mars' moeder in de keuken en ontdekte dat ze bijna onmiddellijk een goede verstandhouding met haar had, gebaseerd op hun beider voorliefde voor koken.
Vlak voor etenstijd arriveerde Mars' zuster met haar gezin. Ze leek op haar broer en was bijzonder knap. Maar ze leek verlegen en toen Irina haar eindelijk aan het praten had gekregen, bekende ze nogal ongelukkig te zijn met haar stevig middel en dikke benen. 'Ik beantwoord precies aan het stereotype beeld dat Amerikanen hebben van Russische vrouwen,' verzuchtte ze. Haar kinderen - twee jongens en een meisje - gedroegen zich keurig en het was duidelijk dat ze gek waren op hun grootvader, die spelletjes met hen deed en hen trucjes leerde. Er werd veel en hard gelachen. Langzamerhand, terwijl de middag plaatsmaakte voor de avond en de avond voor de nacht, voelde Irina zichzelf steeds verder wegzinken in de warmte en vertrouwelijkheid van dit gezinsleven. Voor de eerste keer in lange tijd voelde ze zich ontspannen. En toen, met een plotselinge tinteling in haar hele lijf, wist ze dat het meer was dan dat: ze was tevreden. Op dat moment keek Irina door de kamer heen naar Mars Petrovich Volkov. Ze zag hem nu in een heel ander licht. Het is waar, dacht ze, het fysieke contact met hem laat nogal wat te wensen over. Maar hij heeft nog zoveel meer te bieden. Hij is in staat me te geven wat ik altijd al heb gewild. Bij hem kan ik deel uitmaken van een familie.
Kasumigaseki, de wijk in het centrum van Tokio waar Honno werkte, betekende 'Verborgen Poort'. Grote Ezoe was vertrouwd met Kasumigaseki, maar dan wel op een heel andere manier dan Honno. Hij liet haar plekken zien waarvan ze het bestaan niet eens had vermoed.
Leven in Kasumigaseki was het equivalent van leven onder water. Maar een geringe hoeveelheid licht sijpelde door het netwerk van wolkenkrabbers, opgetrokken uit staal en glas; alles was ondergedompeld in het soort waterkleurige glans dat duikers zo goed kennen.
Grote Ezoe had gezegd: 'Kakuei Sakata was een samoerai en dus moeten jij en ik gaan denken als een samoerai. Als we ons niet in zijn gedachten kunnen verplaatsen, zullen we het raadsel dat hij jou heeft nagelaten nooit kunnen oplossen.'
Grote Ezoe had het sleuteltje keer op keer door zijn handen laten spelen. 'Een zakenman zou een kluisje in een bank hebben gehuurd. Een Yakuza zou een kistje hebben begraven onder de tatami in zijn slaapkamer. Wat zou een samoerai doen om zijn kostbaarste bezittingen in veiligheid te brengen?'
Honno had hem aangekeken. 'Ik weet het niet.'
Grote Ezoe had gegrinnikt. 'Maar ik misschien wel.'
En dus had hij haar teruggeleid naar het hart van de metropolis, naar Kasumigaseki, de Verborgen Poort. Ze werden verzwolgen door het moderne Tokio: het industriële gruis onder hun voetzolen, de uitstoot van een half miljoen automotoren tussen hun neusvleugels en de vervuilde mist in hun ogen.
De doorgaande wegen werden gedomineerd door het staal en glas dat getuigde van een explosieve economische groei, maar in een zijstraat, aan het zicht onttrokken, lagen de restanten van een andere, oudere manier van leven; een Japan dat niet werd geregeerd door economische dwang maar door eenvoudige traditionele waarden.
'Dit is waar Kakuei Sakata naartoe ging als hij alleen wilde zijn, om te mediteren of de kami van zijn wereld aan te roepen,' zei Grote Ezoe terwijl hij naar het gelakte, houten Shinto-altaar wees. Hij stak een arm naar voren, trok aan een touw en het geluid van de bronzen bel galmde door de stadskloof. 'Word wakker, o geesten die leven in de bossen en de rivieren!'
Grote Ezoe lachte. 'Ik vraag me af of er ook moderne kami bestaan, geesten die boven op stalen steunbalken leven en op neonreclames van Sony.'
Zijn gezicht betrok. 'Of zouden ze last krijgen van hoogtevrees?'
Honno kon er niet om lachen. 'Hoe haalt u het in uw hoofd zo weinig respect te tonen?'
'Het zit in mijn aard, denk ik,' zei Grote Ezoe, maar Honno wist niet of hij het meende of dat het weer een van zijn grapjes was.
'Onzin,' zei ze. 'Toen u net geboren was, huilde u, at u, deed u uw behoefte en sliep u. Dat zat in uw aard. De rest hebt u van anderen geleerd.'
'Dat is heel goed mogelijk,' zei Grote Ezoe lichtelijk geamuseerd. 'In dit geval moet het mijn grootmoeder zijn geweest die me leerde om de wereld te lachen. Zij heeft me namelijk opgevoed. Ze zei altijd dat de wereld zo treurig was dat je er maar beter om kon lachen. Het enige alternatief was hara-kiri plegen.'
'Geen wonder dat u gangster bent geworden.'
Grote Ezoe gromde. 'Ik geloof niet dat men wat dan ook kan worden. Mijn familie is Yakuza en ik dus ook.'
'Nee,' zei Honno. 'U zegt dat alsof u zelf niets had in te brengen. Maar dat had u wel. Het is mij volkomen duidelijk waarom u gangster bent geworden. U houdt van zo'n soort leven.'
'Misschien wel,' zei hij bedachtzaam. 'Maar dan hou ik tenminste ergens van. Dat kan ik van jou niet zeggen.'
'Ik hou van mijn man,' zei Honno onmiddellijk.
'Die onnozele hals?' Grote Ezoe lachte. 'Wat valt er in 's hemelsnaam voor aantrekkelijks te ontdekken in een nietsnut als hij?'
'Gaat dat u iets aan? Trouwens, wat weet u nu eigenlijk van de kringen waarin Eikichi verkeert?'
'Meer dan u zich in kunt denken.' Grote Ezoe keek omhoog, langs het dak van het Shinto-altaar. 'Ik weet dat u het liefst zo min mogelijk met mij zou willen praten, maar nieuwsgierig ben ik wel. Wat ziet u toch in Eikichi Kansei?'
Honno wilde daar het liefst geen antwoord op geven, maar ze voelde zich verplicht haar man te verdedigen tegen de beledigingen van deze straatrover. 'Hij is bijzonder eerzaam,' zei ze. 'En hij heeft me nodig. En hij heeft een standvastigheid over zich die me een gevoel van veiligheid geeft.'
'Veiligheid. Juist, nu komen we bij de kern van de zaak. Maar bedoelt u met veiligheid niet eerder onderdanigheid? Vindt u het niet stiekem fijn dat u onderworpen bent aan zijn macht, dat u uw vrijheid voor hem hebt opgegeven? Daaraan beleeft u immers evenveel plezier als een moeder die zich opoffert voor haar kind?' Het was bijna alsof Grote Ezoe tegen zichzelf sprak. 'Eikichi geeft u een gevoel van veiligheid, daar twijfel ik niet aan. Thuis doet hij waarschijnlijk nauwelijks zijn mond open. Als hij u nodig heeft, roept hij: OU Hé! Hij is namelijk uw kind, snapt u wel?' Grote Ezoe keek nog steeds omhoog. 'En dus heeft hij u nodig. Jazeker. Hij heeft u nodig om zijn maaltijden te bereiden. Om zijn kleren elke ochtend netjes klaar te leggen. En u hebt ook nog een baan, zoals we weten. Hoe vroeg moet u 's ochtends opstaan, Honno, om er zeker van te zijn dat de behoeftes van uw man worden vervuld?'
'Zo is het helemaal niet,' protesteerde Honno.
'Nee? Hoe is het dan wel? Vertel me eens.'
'U kunt mooi praten.' Honno was zo kwaad dat ze nauwelijks uit haar woorden kon komen.
'Kent u de Hagakure, het Boek van Verborgen Bladeren? Ja? Dan zult u zich een belangrijke passage herinneren waarin verteld wordt over de wijze samoerai. Als hij voldoende ervaring heeft opgedaan, ontdekt hij tot zijn grote ongenoegen dat al die ingewikkelde regels en voorschriften, ingesteld door de samenleving en zorgvuldig door hem in acht genomen, op niets berusten. De Hagakure adviseert de samoerai deze waarheid niet te onthullen aan diegenen die jonger zijn dan hij en nog onkundig.'
Honno zei even niets. Haar wangen waren verbazingwekkend rood ge-worden van schaamte. Ten slotte herstelde ze zichzelf zo ver dat ze kon vragen: 'Hoe weet u waar Sakata-san de geesten aanbad?'
Grote Ezoe keek haar even peinzend aan. 'Weet u, mevrouw Kansei, u moet leren om uw gemoed enigszins te verlichten. U draagt het soort last met zich mee dat op den duur niet meer te tillen is.' Hij liep tot onder het afdakje van het kleine altaar. 'Het antwoord op uw vraag is eenvoudig. Ik heb veel vrienden en nog veel meer kennissen. Daar zitten ook nogal wat samoerai bij. Sakata werd hier vaak gezien tijdens zijn dagelijkse pelgrimagetochtje.'
'Zijn er ook dingen die u niet weet?' vroeg Honno.
'Jazeker,' zei Grote Ezoe terwijl hij de sleutel van haar overnam. 'Ik weet niet wat Sakata te verbergen had.' Met enige moeite zakte hij op zijn knieën en tilde het kleedje op dat over het altaar lag. Hij duwde de sleutel in het slot van een houten deurtje dat aan de zijkant was aangebracht. Er lagen twee schriften in die eruitzagen als kasboeken. Hij overhandigde ze aan Honno, die er eentje opensloeg en begon te bladeren. De pagina's waren volgeschreven door iemand met een klein, kriebelig handschrift. Het tweede kasboek bood precies dezelfde aanblik. Het handschrift was niet in het Kanji of in een van de andere tekensystemen die Honno kende.
'Wat stelt dit voor?' vroeg ze.
Grote Ezoe, die over haar schouder meekeek, zei: 'Ik weet het niet zeker, maar het zou een soort van code kunnen zijn.'
'Geweldig,' zei Honno. 'En wat moet ik hier mee? Ik weet niet eens wat erin staat.' Op dat moment dacht ze echter aan Gun en alles viel op zijn plaats.
Het was bijna tien jaar geleden dat Honno Gun voor het eerst ontmoette; ze wist toen nog niet eens dat Eikichi Kansei bestond. Gun had in die tijd een hoge positie bij een ministerie, hoewel hij haar nooit had verteld welke. Ze hadden trouwplannen en die zouden ook zijn uitgevoerd als hij niet net als haar vader een ongeneeslijke gokker was geweest. Ze was nog heel jong en koesterde gemengde gevoelens ten opzichte van haar vader. Natuurlijk was dat na zijn dood, vorig jaar, allemaal veranderd. Haar herinneringen aan Noboru waren nu geïdealiseerd; alle tegenstrijdige gevoelens waren vervangen door het allesoverstemmende mededogen dat een kind voor zijn ouders koestert, ffinoewma-vrouw of niet, ze bleef de dochter van haar vader.
Maar nooit zou ze nog haar liefde schenken aan een man die gokte, een man die Honno voornamelijk aan haar vader deed denken. Hoewel Gun veel intelligenter was dan Noboru Yamato - hij was zelfs geniaal, in zeker opzicht - hadden ze voor een groot deel dezelfde karaktertrekjes. Beiden drukten een enorm stempel op hun omgeving en gedroegen zich onmogelijk ten opzichte van hun ondergeschikten. En ze hadden allebei dezelfde zwakte: ze hielden van gokken.
Ze kenden daarmee niet ophouden. Dat was een imperatief dat door hun karakter werd ingegeven: bezeten, dominant, overtuigd van hun eigen gelijk. Winnen was van essentieel belang voor hun persoonlijkheid; ze konden niet zonder. Noboru Yamato had zijn eigen bezetenheid niet overleefd. Maar Gun wel, zo goed en zo kwaad als het ging. Honno had gehoord dat hij niet langer bij de overheid werkte, maar ze wist niet of hij daar zelf toe had besloten of dat zijn baas dat had gedaan. Hij was hoogleraar filosofie geworden op de Universiteit van Tokio; een beroepskeuze die volgens Honno nogal lachwekkend was, of anders pathetisch. Hij was de minst flexibele persoon die Honno ooit had gekend, afgezien van haar vader. En overwegend dat filosofie een voortdurend bijstellen van gedachten, dogma's en ideologie vereiste - een onafgebroken dialoog met het universum, als het ware - vond Honno het vreemd dat Gun terecht was gekomen in een dergelijke baan.
Ze stond erop dat ze hem alleen op zou zoeken, hoewel Grote Ezoe met haar mee wilde. Ze vertelde hem niet dat ze ervoor terugschrok Gun voor het eerst sinds tien jaar onder ogen te zien met een Yakuza-oyafcun aan haar zijde.
Ze bezocht hem 's middags op zijn kantoor, na zijn laatste college. Toen zijn secretaresse haar aankondigde, voelde Honno een opspelende leegte in haar maag; het zwalkende, bijna vernederende besef voor een rechter te worden gebracht, alsof Gun zou beginnen met de vraag: 'Zo, mijn liefste, wat heb je gedaan met je leven sinds je me verlaten hebt?'
Gun zat achter een onopvallend bureau. Hij droeg een onopvallend donker pak, zijn grijze haar zat in een nette scheiding, zijn ronde brilletje met metalen rand weerkaatste de felle plafondverlichting. Hij keek niet op toen ze binnenkwam en dat vond ze lomp. Op de een of andere manier droeg dat bij aan haar gevoel van vernedering. Maar intussen was Honno tot de conclusie gekomen dat die vernedering niet alleen haar trof, maar ook hem. Tot op dat moment had ze niet beseft dat dit gesprek ook voor hem heel moeilijk zou kunnen zijn.
Ze had hem abrupt verlaten, in onvergeeflijke omstandigheden: ze had erin toegestemd met hem te trouwen, was een deel van zijn leven geworden, had zich voorgesteld aan zijn familie en vrienden. En het ergste was nog dat ze was vertrokken zonder ook maar iets uit te leggen .Maar hoe had ze hem kunnen zeggen dat ze weigerde te trouwen met een ongeneeslijke gokker? Dat zou beschamend zijn geweest voor haarzelf en voor hem. Toen hij eindelijk had besloten dat de stilte lang genoeg had geduurd, zei Gun: 'Zo. Ik heb begrepen dat je bent getrouwd. Ben je gelukkig?'
'Natuurlijk!' riep Honno uit en had daar onmiddellijk spijt van. 'Ik bedoel, Eikichi Kansei is een goede echtgenoot.'
Voor het eerst tilde Gun zijn hoofd op. Honno zag de ogen achter zijn brilleglazen. Hij keek haar onverbloemd aan en ze had het gevoel alsof ze in elkaar schrompelde, zo angstaanjagend was zijn blik. Gedurende een kort, radeloos moment wenste ze zelfs dat ze Grote Ezoe toestemming had gegeven mee te komen. Maar dat kwam slechts voort uit een woede en een pijn waarvan ze wist dat ze er geen recht op had. En dus drong ze beide emoties terug om ze te verzegelen achter de fagade die alle Japanners leren hanteren, vrijwel vanaf hun geboorte.
'Het is fijn je te zien, Gun,' waagde ze.
'Het is lang geleden,' zei hij en ze probeerde het trillen tegen te gaan.
'Een leven lang, voor sommigen.'
'Hoe gaat het met je?' Honno zag bij elke vraag weer op tegen het antwoord. Gun spreidde zijn handen, verwijzend naar het rommelig kantoortje. 'Je ziet het zelf.'
'Ben je getrouwd?'
'Toen jij wegging, had ik daar geen behoefte meer aan.'
'Ik...' Honno kon niet verder. Wat viel er te zeggen nu ze oog in oog stond met zijn pijn en woede?
'Het doet me genoegen dat je een leven voor jezelf hebt opgebouwd,' zei Gun op lichtere toon. 'Je leek zo verloren, zo verward in de tijd dat ik je kende. Ik probeerde je te helpen, maar misschien was ik eenvoudig niet in staat het raadsel van jou te ontcijferen.' Hij glimlachte, wat Honno herinnerde aan de man die ze ooit kende. 'Maar goed, met mensen omgaan is nooit mijn sterkste punt geweest, laat staan dat ik ze begreep. Misschien dat het daar fout is gegaan tussen ons.'
'Ja,' zei Honno en ze boog haar hoofd. 'Misschien.'
Gun vertelde haar enige tijd later dat hij om die reden bij de universiteit was gaan werken. 'Ik ben hier niet alleen omgeven door mensen, maar ik word ook gedwongen met hen in discussie te treden.'
Toen Honno niet reageerde, zei hij: 'Ik ben blij dat je erin heb toegestemd met me uit eten te gaan. Ik weet dat ik daarnet niet aardig tegen je was, maar dat kwam van de schrik en de schaamte die ik voelde toen ik me alles weer herinnerde.'
Honno dwong zichzelf naar hem te kijken.
'Ik ben gestopt met gokken, wist je dat?' vroeg Gun. 'Ik kwam er ten slotte achter hoe verderfelijk die gewoonte was, hoe grondig die mijn leven had verwoest. Het heeft me mijn baan gekost en een paar van mijn vrienden. Toen ik zag wat er van mij geworden was, moest ik aan jou denken. Ik was dankbaar voor je vertrek, want anders had ik je mee omlaag getrokken. Dat zou ik mezelf nooit hebben vergeven.'
'Wat moet ik daarop zeggen?' zei Honno. Ze wist het echt niet. Giins plotselinge en onverwachte bekentenis kwam volkomen onverwachts. Ze wist niet wat ze moest denken. En haar emoties... mijn god, dacht ze, de aantrekkingskracht is er nog steeds; diep weggeborgen weliswaar, maar onmiskenbaar aanwezig. De gedachte joeg haar geweldig veel schrik aan. Maar hoezeer ze zich ook inspande, ze slaagde er niet in het gevoel te onderdrukken.
'Je hoeft niets te zeggen,' zei Gun zachtjes. 'Je hoeft hier alleen maar te zitten zodat ik naar je kan kijken, zolang als de avond duurt.'
'U hebt wat gedaan?' vroeg Grote Ezoe.
'Ik heb hem de kasboeken gegeven,' zei Honno.
'Dat meent u niet!'
Het was de volgende avond. Honno was naar Grote Ezoes warenhuis gekomen.
'Maar dat was de bedoeling,' zei Honno. 'Dat zou ik doen.'
'De bedoeling was dat je hem zou vertellen over het bestaan van de kasboeken. Om te kijken of hij bereid was de code voor ons te kraken!'
'Maar daar was hij toe bereid,' zei Honno. 'En schreeuw niet zo.'
'Ik stop met schreeuwen,' schreeuwde Grote Ezoe, 'als we die kasboeken van hem terugkrijgen!'
'U had hem moeten zien. Hij fleurde helemaal op. Dit was precies het soort werk dat hij jaren geleden deed. Daarom heb ik hem de kasboeken meteen gegeven.'
'Uw ogen stralen helemaal,' zei Grote Ezoe. 'Walgelijk.'
Honno lachte. 'U heeft niet het recht op die manier tegen me te spreken. En kan het u soms iets schelen? Bent u jaloers?'
'Jaloers op wie? Een afgeleefde oude gokker?'
'Hij gokt niet meer,' zei Honno ietwat stijfjes.
Grote Ezoe kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Wie heeft u dat verteld?'
'Dat zei hij zelf. Hij bekende...'
Grote Ezoe gromde. 'En jij, een klein verliefd meisje, geloofde hem meteen.'
'Natuurlijk, ik...'
'Dwaas!'
'Maar...'
'Maar u bent een dwaas, mevrouw Kansei.'
Honno voelde zich van haar stuk gebracht en vroeg kwaad: 'Wilt u zo vriendelijk zijn te vertellen wat dit te betekenen heeft?'
'Dat is snel gebeurd,' zei Grote Ezoe. 'Hij heeft u belazerd.'
'U vergist zich,' zei Honno. 'Ik ken Gun.'
'En ik weet hoe gokkers in elkaar zitten. Ze veranderen niet. Nooit. Ze doen alsof. Ik ben bang, mevrouw Kansei, dat u op het gebied van mensenkennis nog veel moet leren. Weet u waar hij woont?' Toen Honno knikte, zei hij: 'Breng me ernaartoe.'
'Nu?'
'Nu onmiddellijk,' zei Grote Ezoe, haar bij de arm nemend en zijn kantoor uit leidend.
'Geen reactie,' zei Honno toen ze voor de derde keer had aangebeld. 'Hij moet uit eten zijn.'
Grote Ezoe gromde. 'Vast.' Hij haalde een metalen staafje uit zijn jaszak en stak dat behendig in het slot. Terwijl hij zo aan het rommelen was, zei Honno: 'Wat doet u nu?'
'Wat denkt u?' zei Grote Ezoe; hij draaide aan de knop en de deur ging naar binnen open. Toen ze binnen stonden, sloot hij de deur achter hen en stak het licht aan. Honno snakte naar adem. Grote Ezoe zei: 'Wel verdomme!'
Giins appartement was een grote chaos. Meubels lagen op hun kant, kastladen waren op de grond gesmeten, de inhoud ervan lag verspreid door de hele kamer. Kussens waren opengesneden en hetzelfde gold voor hele stukken tapijt. De andere twee kamers van het appartement toonden dezelfde aanblik.
'Geen Gun, geen kasboeken,' zei Grote Ezoe. Hij keek haar aan. 'Beide verdwenen.'
Honno was volledig van de kaart. 'Ziet u nu hoezeer u het bij het ver-keerde eind had! Iemand heeft hem meegenomen, samen met de kasboeken. Mijn god, waar heb ik hem bij betrokken! Misschien is hij wel gewond.. . of erger!' Haar hart kromp ineen. De tranen kwamen in haar ogen terwijl het verleden dat zo lang was weggedrukt als een donderslag door haar heen echode.
'Vond je het leuk bij mijn familie?' vroeg Mars Volkov aan Irina. 'Ik hoop dat je je niet hebt verveeld.'
'Niet in het minst,' zei ze. 'Ik heb me geweldig vermaakt.'
Ze stonden in de rokerige lobby van het oude Theater van de Kunsten tijdens de pauze van Tsjechovs Drie Zusters. Toen Natasha Mayakova-de actrice die ze in het gezelschap van Valeri had gezien - op het toneel verscheen, herkende ze haar onmiddellijk. Mayakova had zich zodanig laten schminken dat ze er enigszins luguber uitzag, net als de Marquise de Merteuil, de oudere vrouw in Dangerous Liaisons. Irina had de video van deze film meegesmokkeld uit de Verenigde Staten.
'Mijn ouders kunnen soms nogal moeilijk zijn, hoor,' zei Mars. 'Hoewel ik waarschijnlijk de enige ben die daar last van heeft.'
'Je lijkt sprekend op je moeder,' zei Irina. 'Ze is heel sterk en ik heb een geweldige bewondering voor de manier waarop ze vertrouwen heeft in haar gezin en in haarzelf. Ik ben bang dat het eerste buiten mijn bereik ligt en het tweede heb ik al moeite genoeg mee.'
'Misschien ben je niet het type om een gezin te stichten,' zei Mars. 'Ik voel bij jou altijd een soort van rusteloosheid.'
Ze spraken een tijdje over voor de hand liggende onderwerpen: het stuk, de regie, het spel van de acteurs. Irina merkte op dat Natasha Mayakova in het stuk haar naamgenoot speelde, misschien om erachter te komen of Mars haar aantrekkelijk vond. Zijn antwoord gaf daarover geen uitsluitsel. Mars maakte een grapje en Irina lachte, maar ze voelde zich plotseling opgelaten. Ze raakte even in paniek toen ze zich realiseerde dat ze met de gedachte had gespeeld haar geheim prijs te geven: haar relatie met Valeri, hoe ze hem had gezien in het gezelschap van die actrice, Natasha Mayakova, hoezeer ze zich bedrogen voelde. Maar wat zou Mars ervan denken als hij wist dat ze hem op een soortgelijke manier bedroog?
Maar natuurlijk, dit was anders. Ze had Mars geen enkele belofte gedaan; nooit had ze gezegd dat hij de enige was. Ze had hem zelfs nog geen leugentje verteld, hoewel ze zich geen illusies maakte en wist dat ze daar vroeg of laat toe gedwongen zou worden.
Maar ze deed het tenslotte allemaal voor zichzelf, voor Irina Viktorovna Ponomareva. Of niet? Of zei ze dat alleen maar om goed te praten dat ze Mars verried aan Valeri? Want het was zeker verraad. Drie dagen geleden maakte ze zich daar niet druk om, maar toen had Mars haar nog niet voorgesteld aan zijn familie, toen begreep ze nog niet hoe weinig belang Valeri aan haar hechtte. Toen wist ze nog niet hoezeer hij haar gebruikte. Nu, dacht ze, is alles anders geworden.
Ze keek naar Mars Volkov alsof ze hem voor het eerst zag en schoof het gordijn van haar eigen woede, egoïsme en verlangen naar macht opzij. En wat ze zag, was een man die met beide benen op de grond stond, knap, aantrekkelijk; iemand die ondanks zijn enorme charme keihard moest vechten om zijn positie in het Politburo en in het Congres te beschermen tegen Valeri Bondasenko.
En uit dat besef kwam een ander voort: toen Valeri met zijn plannetje was gekomen, toen hij haar vroeg Mars' gedachtengang aan hem te verraden, was het geen vrijheid die hij haar bood maar de gelegenheid een deel van Valeri's eigen verdorvenheid over te nemen.
'Tsjechov zet me altijd aan het denken,' zei Irina, niet alleen omdat het waar was maar ook om haar vertwijfeling te verbergen. 'Zijn toneelstukken zijn net als moderne schilderijen, denk ik weieens. Ze lijken onvoltooid, of ze gaan in ieder geval over zulke vertrouwde thema's dat je er aan je lurven bij wordt gesleept om ze voor jezelf verder uit te werken.'
'Maar het was niet zozeer Tsjechov die je leek te interesseren,' zei Mars.
'Het ging je om die actrice, Natasha dinges. Zo heet ze toch?'
'Ik weet niet hoe ze heet,' loog Irina. 'Ik was gewoon nieuwsgierig. Ze heeft karakter en mannen voelen zich vaak aangetrokken tot actrices. Ik wilde graag horen wat een man van haar dacht.'
'Te zwaar opgemaakt,' zei Mars terwijl de bel voor de tweede akte ging.
'Ik heb geen idee hoe ze eruitziet onder al die schmink.'
Het blauwe licht van het Vosstaniyaplein schemerde door de ramen van Mars' slaapkamer naar binnen. De nacht was al zo ver gevorderd dat het restaurant, gevestigd onder in het appartementencomplex, was gesloten. Ook de filmtent waarop Irina uitkeek terwijl ze zich uitkleedde, was in duisternis gehuld.
Ze had half en half gehoopt Valeri tegen te komen bij de voorstelling en nu vroeg ze zich af of dat haar beweegreden was geweest de kaartjes te kopen. Nu dat niet was gebeurd, had ze het gevoel haar zelfvertrouwen te zijn kwijtgeraakt. Er was een zure smaak in haar mond achtergebleven, alsof ze een hap had genomen uit de wolken die Moskou dagelijks vervuilden. En ze kon maar niet bedenken waarom. Hier was ze, bij Mars, die haar alles kon geven wat ze wilde, of in ieder geval bijna alles. En toch waren haar gedachten bij Valeri. De enige man naar wie ze nu verlangde, was Valeri. Ze wilde niets liever dan zijn geurige mannenlijf verkennen, haar dijen om hem heen slaan, zich voor hem openstellen. Ze huiverde, bang als ze was voor de intensiteit van haar emoties. Het was alsof ze geen controle meer had over haar gevoelens. Hield ze echt van Mars? Maar waarom verlangde ze dan nog naar Valeri? Waarom was ze nog steeds jaloers op zijn verhouding met Natasha? Wat was er met haar aan de hand?
Toen ze hiermee was begonnen, wist ze zeker wie gelijk had en wie niet. Maar toen kende ze Mars nog niet, toen deelde hij zijn privé-leven nog niet met haar. Hij leek nu een heel ander iemand dan degene die ze had moeten verleiden. Ze schaamde zich voor haar verraad en was in de war gebracht, waardoor ze zich geen moment kon ontspannen. Mijn god, dacht ze, ik krijg een zenuwinzinking. Waardoor haar angst alleen maar toenam, want straks zou noch Mars, noch Valeri iets met haar te maken willen hebben en dan zou ze weer terugvallen in haar oude geïsoleerde leventje. Nu had ze het gevoel alsof alleen zij, Irina Ponomareva, in de fout was gegaan. Moest ze zich nu richten op Valeri of op Mars? Mijn god, ze wist het echt niet. Ze voelde dat Mars achter haar stond. 'Wat heb je toch met die ramen?'
vroeg hij. 'Je bent net een kat die in het niets staart. Wat zie jij dat ik niet kan zien?'
Irina draaide zich om. 'Ik stond te denken.'
Mars bestudeerde haar gezicht. 'Dat klinkt serieus. Het is te laat op de avond om nog serieus te zijn, koshka.' Liefste. Dat was wat Valeri tegen Natasha had gezegd.
Mars nam haar in zijn armen. 'Wat is er toch met je? Vanaf het moment dat we naar Ts j echo v gingen kijken, lijkt het wel of je zijn tobbende geest met je meedraagt. Is er iets mis? Misschien kan ik helpen. Ik help je graag, Irina.' Hij bracht zijn lippen tot vlak naast haar oor. 'Weetje dat mijn familie zich misprijzend heeft uitgelaten over elke vrouw die ik tot nu toe mee naar huis heb genomen? Elke vrouw, behalve jij. Ze zijn gek op je, Irina.'
Irina voelde een tinteling, alsof zijn woorden haar geest hadden opgewekt. Ze merkte dat ze haar adem inhield en vroeg zich af of hij het bonzen van haar hart kon horen.
'Ik geef heel veel om je.'
Ze voelde haar knieën knikken. Een familie, dacht ze. Wat zou ik er niet voor over hebben een vader en een moeder te hebben die van me hielden zoalsik was.
Ze liet zich door hem meevoeren, weg van het raam; het soort voorzorgsmaatregel tegen elektronisch afluisteren dat hij nam zonder erover na te denken. Hij leidde haar de gang door, naar de badkamer. Hij zette de kraan open. Er was zelfs warm water.
Ze ontkleedden zich en stapten beiden in de badkuip, in het schuimende hete water. Het geplons en geklater hadden een kalmerende uitwerking. Ze zaten naar elkaar toe, met de benen om elkaar heen.
Hij lachte zachtjes en kuste het puntje van haar neus. 'Je moet weten, Irina, dat ik een onweerstaanbare neiging voel j ou in vertrouwen te nemen. Dat is gevaarlijk voor iemand die een dergelijke belangrijke positie in de regering bekleedt; zeker als hij een machtige vijand heeft die Valeri Denysovich heet. Maar de laatste tijd voel ik de behoefte je dingen te vertellen die ik nooit van mijn leven aan iemand anders zou laten weten. Is dat niet belachelijk?' Zijn lippen bedekten de hare, drukten ze samen, duwden ze zachtjes van elkaar. Irina kreunde zachtjes.
'Niet belachelijk,' fluisterde Irina met halfgesloten ogen. 'Volgens mij is dat niet meer dan logisch voor een man die verliefd is.'
'Maar dat is het nu juist,' zei Mars. 'Voor een man als ik is verliefdheid de gevaarlijkste situatie die hij maar kan bedenken.'
'Waarom?'
'Je maakt me kwetsbaar.'
Irina dacht aan Valeri die haar vertelde dat hij blij was geen kinderen te hebben overgehouden aan zijn huwelijk, want in deze verschrikkelijke wereld zou een kind tegen hem gebruikt kunnen worden. Wat leken deze twee mannen op elkaar, dacht ze, terwijl ze onder het oppervlak van hun zorgvuldig vervaardigde facades toch volkomen verschillend waren. Beide mannen droegen een masker en wanneer ze functioneerden in de buitenwereld nog een tweede masker daaroverheen. Irina vond het geweldig opwindend dat ze erin was geslaagd door die maskers heen te breken en de innerlijke beroeringen te aanschouwen van de twee invloedrijkste mannen in Rusland. En minstens een van hen was nu verliefd op haar. Ze voelde zich ineens bedwelmd door de reikwijdte van haar eigen invloed en realiseerde zich voor het eerst hoezeer ze de zaak onder controle had, hoeveel meer invloed ze zou hebben als ze de geheimen had ontdekt die beide mannen bewaarden. Zelfs Mars was geen heilige; daar maakte ze zich geen illusies over. Ze hadden geen van beiden zoveel macht kunnen veroveren zonder een zekere mate van morele verdorvenheid. De oude Irina zou terug zijn geschrokken voor een dergelijke conclusie, maar alles was anders geworden. De macht had haar veranderd. Ze zag nu duidelijk in dat voor haar, net als voor Valeri en Mars, andere regels golden dan voor de meeste mensen.
Irina keek hem in de ogen en wist op dat moment dat ze hem nooit zou vertellen hoe Valeri haar op hem af had gestuurd. Dat was wat haar macht gaf over beide mannen en ze zou die nooit van haar leven opgeven.
'Irina, ik zal je een geheimpje verklappen,' zei Mars. 'Maar je moet me beloven dat je het nooit aan iemand door zult vertellen.'
'Dat beloof ik.'
'Ik zou me zo voor kunnen stellen dat iemand als Valeri Denysovich me aan de schandpaal zou nagelen als hij er ooit achter kwam, maar in het geniep koester ik zeer veel sympathie voor de nationalistische groepering WitteSter.'
Irina keek hem aan door de stoom en haar samengeknepen ogen. Dit was het laatste dat ze van hem verwacht had en onder de omstandigheden voelde ze alle reserves ten opzichte van hem wegsmelten. Mars streelde haar en zei: 'Weet je, ondanks al die monumentale veranderingen die overal ter wereld plaatsvinden, is nationalisme binnen de muren van het Kremlin nog steeds een vies woord. Het wordt nog steeds als hoogverraad beschouwd. Er zijn zelfs mensen die geloven dat de democratisering in Oost-Europa door de president is aangemoedigd in de hoop dat het Westen dan minder aandacht zou besteden aan het feit dat we de Baltische staten geen onafhankelijkheid willen verlenen.'
Mars nam haar hand in de zijne. 'Ik wil dat je me goed begrijpt: als Witte Ster een legitieme organisatie is, als die niet wordt geleid door fanatiekelingen en terroristen, moet zij als zodanig worden erkend. Kijk naar het voorbeeld van Polen. Solidariteit was een organisatie die niet kon worden genegeerd. Het was de wil van het volk dat zij uiteindelijk de macht overnam. Onze eigen kracht ligt in ons volk, hoewel dat nog niet echt tot onze regering is doorgedrongen. Hoe langer we hun individuele vrijheden onderdrukken, hoe meer we ons van hen vervreemden. We sluiten hen op in plaats van in onze armen. Witte Ster zou dat allemaal kunnen veranderen. We moeten het risico nemen en hen de kans geven.'
Irina keek in Mars' donkere ogen. 'Toevallig ben ik het helemaal met je eens.'
Mars glimlachte. 'Dat wist ik wel.' Hij veegde een paar druppeltjes van haar wangen. 'En ik weet zeker dat je me wil helpen zoeken naar Witte Ster, zodat ik met hun leiders kan praten.'
'Ik? Hoe zou ik je in 's hemelsnaam kunnen helpen?'
'Ach, misschien heb je op een van je reisjes naar Amerika weieens een aanhanger ontmoet. Het lijkt mij dat daar mensen genoeg zijn die Witte Ster dolgraag zouden helpen met geld, wapens, of wat dan ook.'
'Misschien is dat zo,' zei Irina. 'Maar ik heb er geen ontmoet.'
'Hmm. Het was maar een idee,' zei Mars. Hij glimlachte en schurkte zich dichter tegen haar aan. 'Dan zal ik op mijn eentje moeten doormodderen.'
'Waarom?' Irina raakte hem onder water aan. 'We kunnen toch ook samen doormodderen?'
Irina schrok wakker. Het was pikdonker in de kamer. Naast haar hoorde ze Mars' regelmatige ademhaling. Ze lag een tijdje te kijken naar een patroon van bleek licht dat als een spinneweb op het plafond zit. Toen stapte ze geruisloos uit het bed en liep op haar tenen naar het raam. Ze was enige tijd diep in gedachten verzonken en liep alle mogelijke manieren na waarop ze haar macht zou kunnen gebruiken. Ze nam er de tijd voor, weerstond de neiging al te snel tot een conclusie te komen. Ten slotte besloot ze Mars wel degelijk te helpen bij zijn zoektocht naar Witte Ster. De dissidente, nationalistische beweging leek steeds meer aan invloed te winnen. Zowel Mars als Valeri was erin geïnteresseerd, ieder met hun eigen redenen. Maar Mars wilde Witte Ster helpen terwijl Valeri zich vooral4
zorgen maakte om het ontvreemde hafnium.
Ze knikte tegen zichzelf en zag eindelijk iets van een uitweg uit haar vreselijke dilemma. Ze zou Valeri van informatie blijven voorzien over Mars, maar nu zou het slechts een dekmantel zijn. Haar eigen dekmantel. Ze zou Valeri alleen vertellen wat ze kwijt wilde en in ieder geval genoeg om zijn wantrouwen niet op te wekken. Intussen zou ze Valeri nauwkeurig observeren, als een archeoloog op een vindplaats. Alles wat hij over Witte Ster wist, zou ze achterhalen. Maar eerst moest ze iets doen om zich te verzekeren van haar eigen veiligheid. Ze hoefde zichzelf niets wijs te maken. Wie het opnam tegen Valeri Denysovich Bondasenko liep gevaar en als ze niet heel voorzichtig was, zouden de consequenties verschrikkelijk zijn. Niemand zou het voor haar durven opnemen. Ze zou van niemand hulp krijgen, zelfs niet van Mars. Ze was intelligent genoeg om zich te realiseren dat haar besluit ook op emotionele gronden was gebaseerd. Valeri bedriegen zoals hij haar bedroog, dat zou in zekere zin iets goedmaken van de pijn die hij haar had aangedaan door met een andere vrouw om te gaan. Ergens in haar achterhoofd vroeg ze zich intussen af waarom ze zich zozeer door hem gekwetst voelde. En waar kwam die behoefte vandaan zich te willen wreken? Ze gaf toch immers niet echt om hem?
Haar eigen veiligheid. Irina wist dat ze daar iets aan moest doen. Ze had iets nodig om achter de hand te houden voor het geval Valeri erachter kwam waar ze mee bezig was. Macht was het enige ruilmiddel waar Valeri in handelde en Irina wist dat ze een onderpand nodig had voor ze tegen hem ten strijde trok.
Hij moest ergens een kwetsbare plek hebben; een barst, hoe klein ook, in het pantser van zijn macht. Maar waar? Irina staarde uit het raam, de Moskouse duisternis in. De lucht was zwaar en benauwd, bijna even weemakend als in de lobby van het oude Theater van de Kunsten. En plotseling kreeg Irina een ingeving. Ze wist waar ze moest beginnen. Bij Natasha Mayakova.
Honno vroeg: 'En als Gun al dood is?'
'Dan geven we hem een begrafenis,' zei Grote Ezoe.
Hij keek haar aan en lachte. 'De liefde staat u goed, weet u dat?'
'Ik ben niet verliefd op Gun, als u dat soms denkt,' snauwde ze. 'Waar praten we trouwens over? Gun en Sakata-sans kasboeken zijn verdwenen!'
'Mijn mannen doen al het mogelijke om beide te vinden. We hebben alle tijd om alleen te zijn.'
'U beledigt me,' zei Honno. 'Zijn alle Yakuzas net zo bedreven in insinuaties als u?'
'Dat is ons handelsmerk, mevrouw Kansei.'Hij grinnikte. 'Gaatuzitten. Als u op die manier door blijft drentelen, krijgt u nog een hartaanval.'
Honno bleef staan. Ze wilde een giftige opmerking maken, maar realiseerde zich net op tijd hoe weinig zin het had hem sarcastisch te bejegenen en ging zitten.
Ze waren in het kantoor van Grote Ezoe. Honno had al twee avonden buitenshuis doorgebracht en om te voorkomen dat Eikichi achterdocht zou krijgen, had ze een aantal maatregelen genomen die haar in de gelegenheid stelden gedurende een aaneengesloten periode bij Grote Ezoe door te brengen. In de eerste plaats had ze een paar dagen vrij genomen van haar werk bij Michita Industries; twee vrouwelijke collega's namen haar taken zolang over.
Eikichi werkte vaak zo lang door dat hij na afloop regelmatig met een aantal collega's ging eten en borrelen. Maar op de avonden dat hij min of meer op tijd thuis was, verwachtte hij dat zijn eten voor hem klaarstond op het moment dat hij binnen kwam lopen. Wanneer dat niet het geval was, of erger nog, wanneer zij zelf afwezig was, was er geen smoesje dat uitkomst kon bieden.
Daarom vertelde Honno haar man dat ze een aantal dagen naar Osaka ging om haar zieke tante te bezoeken. Eikichi wist dat deze tante Honno's favoriete bloedverwante was, het enige lid van haar familie met wie ze normale betrekkingen onderhield, en hij had haar beslissing gerespecteerd. Grote Ezoe schudde zijn hoofd. 'Nu u zit, ziet u er nog nerveuzer uit dan toen u rondliep.' Hij liep om zijn bureau naar voren. 'We kunnen beter ergens anders heen gaan.' Hij klopte met zijn hand op zijn heup, onder zijn colbertjasje. 'Ik heb een pieper bij me. Zodra er iets te melden is, word ik op de hoogte gebracht. Intussen kunnen we ergens heen gaan waar u iets van uw overtollige energie kwijt kunt.'
Hij nam haar in zijn grijze, met plaatstaal beveiligde Mercedes mee naar de Ginza en vermeed daarbij de lange, brede avenues, bekend om hun grote warenhuizen en felle neonlichten, straten die rond deze tijd volliepen met toeristen en doorgaand verkeer. In plaats daarvan schoot hij een rusti-ge zijstraat in die was afgezet met ginkgo-bomen en houten schuttingen. Achter een van die schuttingen ontdekte Honno een piepklein tuintje dat perfect werd onderhouden. Ze zag een aantal miniatuur-bamboeplanten, met mos bedekte rotsen en een kleine waterbron.
Het was de tuin van Tokio's meest exclusieve club, gelegen in een straat vol met exclusieve clubs. Er werd eerbiedig gebogen door het personeel en door de beheerder van het etablissement, die onmiddellijk was opgeroepen uit zijn vertrek op de eerste verdieping. Een man in rokkostuum speelde Erik Satie op een witte concertvleugel. Erbovenop stond een grote bos rode pioenen, op kunstzinnige wijze geschikt in een witte porseleinen vaas. Daarachter bood een uiterst modern scherm, gemaakt van glas, rijstpapier en essehout, uitzicht op een binnenplaats met water, mos, varens en miniatuurazalea's. Dat alles was gegroepeerd rond een aantal rotsen die een uitgestrekt, eeuwenoud berglandschap suggereerden. Ze werden mee naar beneden genomen in een roestvrijstalen liftcabine. Toen gingen Honno en Grote Ezoe uit elkaar. 'Ik zie je wel in de dojo,' zei hij. Honno werd door een vrouwelijke bediende naar een weelderige kleedkamer geleid waarin aan beide kanten ceders groeiden. Ze kreeg een witte katoenen gi: het traditionele gewaad voor de oosterse vechtkunst, dat ruim zat en comfortabel aanvoelde. Men wees haar waar ze kon baden en na afloop keerde ze terug in de kleedkamer en deed haar gi aan. Grote Ezoe wachtte haar op in een werkelijk prachtige dojo. De muren en het plafond waren bekleed met panelen van kyoki-hout; aan het plafond hingen de banieren van de aloude daimyo, de feodale krijgsheren van het vroegere Japan. Op de vloer lagen Japanse stromatten en de belichting was indirect, zodat de dojo zeer gelijkmatig verlicht was.
'Wat bent u met me van plan?' vroeg Honno. 'Hoe weet u dat ik getraind ben in de vechtkunst?'
'Ik ben goed op dit terrein,' zei Grote Ezoe. 'Vertrouw op mij.' En toen Honno in lachen uitbarstte, zei hij: 'Zo mag ik het horen. Laten we nu eens kijken of we die nervositeit van u nog verder kunnen ontladen.' Hij begon om haar heen te lopen en keek hoe ze daarop reageerde. 'Jiujitsu,' zei hij.
'Een beetje tai chi. En, als ik op de stand van je handen moet afgaan, ook wat aikido.'
Hij ging snel tot de aanval over, richtte zich op haar knieën, maar Honno hanteerde een standaard-irim/', een techniek om een aanval te neutraliseren. Grote Ezoe verweerde zich en Honno ging zonder nadenken over tot een tegenaanval. Op hetzelfde moment voelde ze dat haar wa zich uitzette, haar uiteindelijke bron van innerlijke energie. Het was een overweldigend gevoel, een plotselinge bevrijding, een vervoering, als bij een ballon die zich mee laat voeren op de wind of een grote vis die losbreekt van een hengelsnoer.
'Dat is beter,' zei Grote Ezoe en ging opnieuw in de aanval. Ondanks zijn gewicht bewoog hij zich behendig en angstaanjagend snel. Maar Honno begreep al snel wat zijn strategie was. Hij gaf er de voorkeur aan onophoudelijk aan te vallen, zonder rustpauze, en hoopte op die manier zijn opponent zo moe te maken dat een fout onvermijdelijk was. Na enige tijd ontdekte ze de zwakke plek van zijn strategie. Zijn onafgebroken aanvallen gingen heel af en toe gepaard met een moment van verminderde afweer. Wie snel genoeg was te kunnen anticiperen op zijn volgende aanval, had een kleine kans tot hem door te dringen. Toen hij begon aan een serie aanvallen die haar bekend voorkwam, besloot ze toe te slaan. Ze weerde de eerste aanval af, toen de tweede en anticipeerde toen op de derde in de serie door even daarvoor door het gat in zijn afweer heen te breken.
Daar was hij echter op voorbereid. Te laat ontdekte ze dat het een val was die hij geduldig voor haar had opgebouwd. Toen hij haar op de tatami legde, de vloermat, en zijn hand met de harde zijde tegen haar keel hield, kon ze alleen nog maar verwonderd zijn over zijn beheersing van de kunst. Hij gromde, stond op en trok haar overeind. 'Heel goed, mevrouw Kansei. Maar niet goed genoeg.'
Ze ontmoetten elkaar anderhalfuur later in het restaurant van de club op de tweede verdieping. In de tussentijd was Honno gewassen, geolied, gemasseerd, nogmaals gewassen. Ze vond haar eigen kleren terug in de welriekende wachtkamer, gewassen en gestreken.
'Heeft u al iets gehoord van uw kantoor?' vroeg Honno toen ze plaatsnam tegenover Grote Ezoe.
'U moet geduld leren oefenen, mevrouw Kansei,' zei hij. Een ober in uniform schonk gekoelde witte wijn in. 'Het was uw ongeduld dat uw parten speelde in de dojo.'
Honno legde de sierlijke menukaart ter zijde en zei: 'Ik wil weten hoe Gun ervoor staat. En ik wil de kasboeken terug.'
Grote Ezoe nipte van zijn wijn en bezon zich op haar woorden. 'Er is een ding waar ik duidelijkheid over wil hebben en dat is tamelijk belangrijk. Maakt u zich nu zorgen om de kasboeken van uw overleden vriend Sakata of om het leven van professor Gun?'
'Nou, allebei, natuurlijk!'
'Maar als u voor de keuze stond tussen die twee, tussen de kasboeken of Gun,' vroeg Grote Ezoe op geduldige toon, alsof hij iets uitlegde aan een kind, 'waar zou u dan voor kiezen?'
'Meent u dit nu,' vroeg Honno, 'of is dit weer zo'n grapje?'
'Dit is uitermate serieus bedoeld. Gelooft u me.'
'Maar het is onmogelijk daar een antwoord op te geven.'
'Toch wel.'
'Wat bezielt u?' zei Honno kwaad. Toen: 'Goed dan. Er is maar één antwoord mogelijk. Giins leven is veel belangrijker dan een paar schriften die volstaan met onleesbare krabbels.'
'Is het echt?' Grote Ezoe keek haar aan over de rand van zijn glas. 'En hoe moet het dan met uw belofte aan Sakata-san, mevrouw Kansei? Wat doet u met gin?'
Honno voelde dat het schaamrood haar naar de kaken steeg. Ze maakte zich zoveel zorgen om Gun dat ze volkomen vergeten was wat ze voor Sakata moest doen. 'Maar het is een hypothetische vraag,' zei ze snel. 'Volstrekt uit de lucht gegrepen. Mijn antwoord doet er helemaal niet toe.'
'Maar natuurlijk doet dat ertoe.' Grote Ezoe zette zijn glas neer. 'Ik heb u een Zen-raadsel opgegeven, en als u denkt dat het beantwoorden daarvan geen zin heeft of slechts een toegeven aan een luim van mij, maakt u een grote fout. Zen-raadsels, mevrouw Kansei, zijn bedoeld als sleutels aan de hand waarvan de tegenstrij digheden van de eigen geest kunnen worden blootgelegd. Wat zou uw overleden vriend, Sakata-san, van uw gedrag denken?'
Honno bracht haar handen voor het gezicht en begon te huilen. Grote Ezoe keek passief toe tot haar schouders ophielden met schokken. Toen zei hij: 'Waarom deed u dat?'
'Het was idioot om te denken dat ik uit gin kon handelen,' zei Honno.
'Het is een last die niet te verdragen is voor een vrouw. Daar is de kracht van een man voor nodig.'
'Onzin,' zei Grote Ezoe. 'Wat g/n' nodig heeft, is de geest van de krijger. En een krijger is noch gebonden aan leeftijd, noch aan geslacht. U heeft de ziel van een krijger, mevrouw Kansei. Ik voelde de groei van uw wa in de dojo. Ik voelde met hoeveel inzet u vocht. En ik weet precies hoeveel plezier u eraan beleefde. Ik ken dat gevoel maar al te goed.'
'Maar die arme Gun,' fluisterde ze. 'Ik moet steeds maar aan hem denken . Ik maak me zorgen... Wat gebeurt er als...'
'Het hart van een krijger is zuiver,' zei Grote Ezoe. 'Het is gesmeed in de hitte van de strijd, in de tang van giri, in dienst van de eerzaamheid. Dat is alles wat er toe doet. Gun is slechts een mens.'
'Maar ik heb ooit van hem gehouden en misschien, zoals u al zei, hou ik nog steeds van hem. Maar ik hou ook van Eikichi. En ik ben met hem getrouwd.'
'Ook Eikichi is maar een mens. Maar de idealen van de krijger zijn on-veranderlijk, volmaakt, puur. Als u er zich eenmaal mee hebt verenigd, zult u er nooit meer van scheiden. U zult van niets of niemand meer afhankelijk zij n.'
'Maar ik ben getrouwd met Eikichi,' zei Honno triest. 'Ik heb mijn leven aan hem gewijd.'
'Mannen zijn feilbaar, en vrouwen ook, mevrouw Kansei. Ze liegen, bedriegen, stelen, verraden. Dat is de menselijke natuur, hun manier van leven. Vertrouwen stellen in een man, of een vrouw, vraagt om moeilijkheden. Een krijger vermijdt een dergelijke situatie en daarin ligt zijn, of haar, kracht.'
'U kunt mooi praten,' zei Honno. 'Maar het zijn maar holle frasen.'
Grote Ezoe keek haar lang aan. Ten slotte zei hij: 'U hebt volkomen gelijk.' Daarna pakte hij zijn menukaart op. 'En vanavond is het de hoogste tijd daar wat aan te doen.'
Er was een tuin met mossen, groen, rijkelijk begroeid, gloeiend als een smaragd in het weerkaatste licht onder de gele en groene esdoorns. En er was een donkere vijver, diep, mysterieus. Ze waren afgereisd naar een noordelijke buitenwijk van Tokio, waar nog steeds houten huisjes stonden van voor de oorlog. Zo ook hier. In het prieel, onder de zorgvuldig gesnoeide esdoorns, heerste op dit avondlijke tijdstip een uitzonderlijk licht; de bladeren en het water, het mos en de vlinders waren een matglanzend verband aangegaan waardoor zelfs de tijd tot stilstand leek te zijn gekomen.
'Waar kent u dit oord van?' vroeg Honno. 'Is dit zo'n gelegenheid waar mannen heen gaan om zich seksueel te ontladen?' Zo'n soort gelegenheid was het, een van de Japanse tuinen van genot waar zelfs het verbodene werd geaccepteerd.
Grote Ezoe glimlachte. Hij leidde haar over de binnenplaats, het huis in. Mama-san stond in de deuropening alsof ze hen venvacht had. Ze boog voor Grote Ezoe en toen hij Honno aan haar voorstelde, reageerde ze warm en hartelijk. Ze deden hun schoenen uit. Overal stonden vers geplukte bloemen. Sommige waren zo groot dat ze de shunga bijna aan het gezicht onttrokken, erotische houtsnedes die aan de muur waren gehangen. Mama-san leidde hen een kamer met zes stromatten in die werd gedomineerd door een massieve, roodgeverfde tansu-kast. Ze zorgde voor thee, maar bijna onmiddellijk excuseerde Grote Ezoe zich.
'Komt hij hier vaak?' vroeg Honno.
'Ach, nee,' zei Mama-san alsof dat haar bedroefde. Ze had grijs haar en een rond, sympathiek gezicht. Ze was onberispelijk gekleed, volgens de oude klederdracht. De rand van een gele onderkimono was zichtbaar onder een lentegroene kimono. Haar ingewikkelde kapsel werd bijeengehouden door prachtige houten kammen. Haar gezicht was traditioneel opgemaakt in wit, zwart en karmozijnrood. 'Hij komt bijna nooit.'
'Hoe kent u hem dan?'
Mama-san bracht haar hoofd schuin naar opzij als een spotvogel op een tak. 'Maar liefje, Grote Ezoe is de eigenaar van deze gelegenheid.' Ze schonk Honno een milde, beminnelijke glimlach. 'Vertel eens, heeft hij je vandaag ook meegenomen naar zijn club in de Ginza?'
'Zynclub?'
'Maar natuurlijk.' Mama-san knikte en haar gezichtsuitdrukking was die van een moeder die trots was op de prestaties van haar zoon. 'Grote Ezoe heeft veel, heel veel bezittingen. Maar hij koopt niets.' Opnieuw hield ze haar hoof d schuin. 'Begrijp je?'
'Niet echt.'
'Luister.' Mama-san legde de handen in haar schoot. 'Dit is wat ik bedoel . Een man verwerft allerlei aardse bezittingen, maar wat heeft hij daaraan als hij ook niet over wijsheid beschikt? Ach ja, hij kan rondrijden in de grootste Mercedes en zijn kleren in het buitenland laten maken. Hij kan een huis kopen in Kojimachi. Maar als hij geen respect verdient, stelt hij niets voor en zijn leven is niets anders dan muntgeld dat hem door de vingers glipt.'
'En dat is het geval met Grote Ezoe?'
'Maar ik heb het helemaal niet over hem, althans niet in directe zin,' zei Mama-san. 'Ik probeer je iets duidelijk te maken over de aard der dingen. Bepaalde gebeurtenissen, die schokkend kunnen zijn, roepen de behoefte op aan een onderliggende logica, zodat de ziel kan begrijpen wat de ogen niet kunnen geloven.'
Op dat moment kwam Grote Ezoe weer te voorschijn. 'We moeten nu naar boven, Mama-san.'
De oude vrouw boog. 'Ik begrijp het.'
'Bent u klaar?'
Ze keek hem met een ondoorgrondelijke blik aan. 'Ach.' Ze bewoog en tegelijkertijd veranderde het zwart-witte patroon op haar gezicht. 'Er is geen manier om hier klaar mee te zijn.'
Grote Ezoe keek naar haar alsof hij plotseling op zijn hoede was. Toen beantwoordde hij haar buiging en gebaarde naar Honno dat ze mee moest komen. Er stond een man in de gang, onder aan de trap. Hij had het voorkomen van iemand die bij Grote Ezoe in dienst was. Toen ze Grote Ezoe de trap op volgde, keek hij welbewust van haar weg.
'Waar gaan we heen?' vroeg ze. 'Waarom zijn we hier?'
Het was donker op de eerste verdieping. Hun voeten maakten geen ge-luid op de tatami-matten. De kamers waren van elkaar gescheiden door schuif panelen, zodat er in het pand een gevoel van gezamenlijkheid heerste dat het hart van de Japanse cultuur raakte. Individualiteit is voor Japanners een moeilijk te bevatten begrip.
'Dit is een plek die geen slaap kent,' zei Grote Ezoe zachtjes. 'En toch is het juist hier dat dromen worden geboren.'
Hij stopte voor een shoji aan het eind van de gang, legde zijn hand op het askleurige, houten scherm, keek haar aan en zei: 'Vertrouwen, mevrouw Kansei, is vaak misplaatst. Kijkt u zelf maar hoe mijn woorden hun holle klank verliezen.'
Hij wierp een van de schuif panelen open en Honno keek de kamer in. Er waren twee mensen, een man en een vrouw. Ze lagen in elkaar gestrengeld op de futon. Ze drukten zich tegen elkaar aan, ritmisch, primitief. Er was geen twijfel mogelijk over wat hier gebeurde. Ondanks zijn sluier van genot drong het even later tot de man door dat hij werd geobserveerd. Hij maakte zijn heupen los van de vrouw. De vrouw rolde zich om en Honno zag dat ze in werkelijkheid een man was. Hij kwam overeind en keek in Honno's gezicht.
Plotseling voelde Honno zich verstijven. Het was Eikichi. Haar echtgenoot bedreef de liefde met een andere man. Het was onvoorstelbaar. Dit moest een schilderij zijn of een foto, dacht Honno. Het kan niet waar zijn. Ze voelde zich duizelig. En toen kwamen Mama-sans woorden weer bij haar op. Mama-san had het over Kojimachi gehad. Dat was een van Tokio's rijkste buurten. Eikichi was er opgegroeid, hij werd er ingewijd in het leven. Als een man geen respect verdient, stelt hij niets voor en zijn leven is niets anders dan muntgeld dat hem door de vingers glipt. Mama-san had haar op indirecte wijze willen voorbereiden op dit schouwspel.
'Honno-san!' piepte Eikichi. 'Hoe durf je hier te komen! Hoe durf je me voor te liegen! Hoe durf je me te bespieden!' Zijn blik van verachting was ijzingwekkend. 'Maar waarom zou ik me daarover verbazen? Je bent immers hinoeuma. O zeker, ik weet ervan. Idioot!' Nu hij haar angstige, beschaamde blik zag, kon hij niet meer ophouden. 'Je vader heeft een maand voor ons huwelijk mijn ouders opgezocht. Hij was bezorgd om hun reputatie, begrijp je, hun positie in de samenleving. Wel wilde hij geld zien voor zijn informatie en omdat ik hem sprak voor hij de kans kreeg met mijn ouders te praten, heb ik het hem zelf betaald. En waarom ook niet? Zijn informatie was waardevol voor mij, hoewel hij geen flauw idee had in welk opzicht, de arme gek. Voor mij was het een werktuig jou onder bedwang te houden, voor het geval je op een gegeven moment verzet zou bieden tegen mijn ware levensstijl.' Hij haalde de jonge man weer naar zich toe en omhelsde hem teder. 'En nu, hinoeuma- vrouw, maak je dat je wegkomt, zodat ik af kan maken waar ik aan begonnen ben!'
Honno wilde in huilen uitbarsten, maar was daar niet toe in staat. In één klap, de donderslag van Eikichi's stem, was ze met haar neus op de waarheid gedrukt. Ze draaide zich om, te zeer van slag om op hem te kunnen reageren.
Ze rende langs Grote Ezoe naar beneden, door de ingang, naar de binnenplaats. Tot haar afschuw moest ze overgeven in een reeks van afschuwelijke stuiptrekkingen. Daarna kreunde ze, kroop naar de rand van de vijver en stak haar gezicht in het water. Ze werd omgeven door de koelte en opende haar ogen om de duisternis te aanschouwen, het leven onder water. Toen ze weer boven kwam, naar adem snakkend, zag ze Grote Ezoe aan de andere kant van de vijver zitten. Hij reikte haar haar schoenen. Ze voelde zich zo vernederd dat ze hem niet aan kon kijken.
'Je bent een hufter,' zei ze. 'Je wist het de hele tijd al.' Ze hijgde nog steeds, alsof ze een heel grote afstand rennend had afgelegd. 'Hoe lang komt hij al hier?'
'Drie jaar,' zei Grote Ezoe. 'In de tussentijd heeft hij u leren kennen. Hij heeft u het hof gemaakt, is met u getrouwd. Niets van dat alles heeft ook maar enige invloed gehad op zijn regelmatige komst hier.'
'Omdat ik hinoeuma ben, geboren in het jaar van de mannenmoordenaars,' zei Honno triest.
'Het heeft niets te maken met wat u denkt dat u bent,' zei Grote Ezoe.
'Het gaat om hemzelf. Het gaat erom wat Eikichi Kansei is: een produkt van deze tijd. Dat was wat Mama-san u probeerde te vertellen. Ze kent uw echtgenoot veel beter dan u zelf doet.'
Eikichi's sadistische scheldkanonnade klonk nog na in haar hoofd. Ze werd overweldigd door de vernedering van haar meelijwekkende staat en had het gevoel weer misselijk te worden. Ze was thuis systematisch onder de duim gehouden, eerst door haar vader en toen door Eikichi. Ze begreep nu goed dat hij het enige type man was dat ze had kunnen kiezen: rigide, wreed, onderdrukkend. Hoe had ze een dergelijk onmenselijk gedrag kunnen aanzien voor deugd en eerzaamheid? Haar neiging te gehoorzamen had haar blind gemaakt.
En voor wat betreft haar werk: nu begreep ze ook welke rol ze daar vervulde. Ze diende hetzelfde doel als het behang in de gangen van het kantoor: ze was elegant, had een kalmerende invloed op haar omgeving, gehoorzaamde altijd. En dat was niet alleen de definitie van wat ze was, maar ook van wat ze altijd zou zijn. Ze beschikte over evenveel kennis en opleiding als de mannelijke bestuurders met wie ze dagelijks omging. Maar niemand luisterde naar haar meningen of ideeën. Ze realiseerde zich in een moment van opperste wanhoop dat ze altijd had geweten waar haar plaats was, op het werk en thuis.
Thuis? Wat voor thuis? Haar jeugd was een aanfluiting geweest en haar huwelijk was een schijnvertoning.
Ze had het gevoel alsof ze zojuist wakker was geworden uit een lange droom, terug was gekeerd van het verblijf in een wereld waar ze altijd haar mond moest houden, haar hersens moest onderdrukken. In plaats daarvan moest ze zich beheerst gedragen en mooi zijn, een dochter die slaag kon krijgen van haar vader, een gehoorzame robot voor Michita en een lopend reclamebord voor Eikichi.
Ten slotte verzamelde Honno al haar moed en keek ze omhoog, naar Grote Ezoe. 'Ik begrijp nu dat er werelden bestaan binnen onze wereld,'
zei ze. 'Zoals dit prieel bestaat binnen de grenzen van de stad. En binnen die werelden bestaan weer werelden, zoals deze vijver in dit prieel. Welke wereld is de echte?'
Grote Ezoe zat nog steeds aan de andere kant van het donkere, kabbelende water. Hij zei: 'Dat is de les die u geleerd heeft, mevrouw Kansei. Er bestaat geen echte wereld. Er bestaat alleen uw wereld.'
Vijf
Llano negro
-
Tori ontdekte een aantal afbeeldingen, gesneden in een boomstam aan de rand van de llano negro. Ze waren primitief, maar indrukwekkend. Achtereenvolgens zag ze een baby, een gekromde oude man, een man zonder benen, een man genageld aan een kruis, een man zonder ogen, een dode.
'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg Russell.
'Mythologie,' zei Estilo.
'Ik geloof niet in mythen,' zei Russell en draaide zich om. Hij nam de onmiddellijke omgeving aandachtig in zich op.
Estilo zei: 'Jorge Luis Borges, onze beroemdste dichter, heeft geschreven dat mythen de realiteit weergeven, maar dan teruggebracht tot een verhaal dat wij kunnen begrijpen.'
Russell keek hem aan. 'En dat geloof jij?'
Tori liep naar Russell toe en zei zachtjes: 'Hier in het veld is het van belang dat je er geloof aan hecht. Vooral hier, in een jungle die we niet kennen. Het is gevaarlijk te veronderstellen dat realiteit en mythe twee verschillende zaken zijn, want in deze omgeving dienen ze beide hetzelfde doel.'
'Waarom doe jij toch altijd zo je best om aan te tonen dat je het zoveel beter weet dan ik?'
'Omdat jij een man bent en ik niet,' zei Tori.
'Nou en?'
'Dat speelt toch immers een rol bij jouw vooronderstelling dat ik onbetrouwbaar ben?'
'Je bent gek.'
'Echt?'
Hij keek haar aan en zweeg even. Toen: 'We moeten opschieten.'
Ze liepen langs de houtsnedes, tussen de bomen door en het kreupelhout, dat zich steeds meer aan hen opdrong. Langzamerhand werden ze verzwolgen door de llano negro, het zwarte oerwoud. Tegen de middag pauzeerden ze even. Het was afschuwelijk heet en vochtig en ze waren alledrie geweldig aan het zweten. Ze gaven voedsel en water aan elkaar door. Russell zei: 'Estilo, wat stelden die houtsnedes voor?'
Estilo gromde. 'We worden geboren, we worden ouder, raken verminkt, worden gestraft voor onze zonden en sterven.' Hij kauwde op een hapje droge bonen. 'Ik neem aan dat het een waarschuwing was. Er heerst nogal wat bijgeloof onder de campesinos die hier wonen. Ze beschouwen dit gebied als de rand van de wereld. De llano negro bakent de grenzen af van wat bekend en wat onbekend is.'
'En wie heeft die houtsnedes aangebracht, denk je?' vroeg Russell. Estilo knikte in de richting die ze zouden inslaan. 'Degenen aan wie dit land toebehoort.'
Ze gingen weer op pad en stonden binnen twintig minuten aan de oever van de rivier de Manacacias. Het traag voortbewegende water was bruin, modderig. Omgevallen bomen, een wirwar van takken, zorgde ervoor dat de stroom in zijn vaart werd gehinderd en wie houvast zocht bij de takken kon met gemak door de rivier waden.
'Als ik de piloot van Cruz moet geloven, moet het cocaïnelaboratorium hier vlakbij zijn,' zei Russell toen ze de andere oever hadden bereikt.
'Estilo,'zei Tori zachtjes. 'Luister goed naar me. Verroer j e niet. Pasop!
Niet met je hoofd draaien!' Ze liep om hem heen, zodat Estilo haar kon zien. Ze zag dat zijn pupillen groot werden van angst. 'Kijk naar me. Kijk me aan! Er zit een steenkever op je.'
Estilo durfde nauwelijks zijn lippen te bewegen. 'Waar?'
'Onderin je nek.'
Estilo sloot zijn ogen en een lichte rilling voer door hem heen. Tori zag dat hij begon te bidden. Vanuit een ooghoek zag ze ook dat Russell hem van achteren benaderde. Zonder iets te zeggen haalde ze uit en pakte ze zijn pols vlak voor Russell de steenkever van Estilo af wilde plukken. Het beest was akelig groot, ongeveer even lang als haar wijsvinger, plomp en lelijk. Zijn opvallende schild was zwart en glimmend als chroom.
'Ik wilde hem alleen maar weghalen,' zei Russell.
'Als je dat doet, zal Estilo sterven.' Tori wees naar het insekt. 'Zie je die tangetjes aan de voorkant? Die hebben zich al in zijn vlees vastgezet. Zelfs als je heel snel was geweest zou het beest op het moment van zijn dood zijn gif hebben afgegeven.'Ze keek hem aan. 'Weet je waarom hij eensteenkever heet? Het gif verlamt het centrale zenuwstelsel. Zijn prooi lijkt van het ene moment op het andere te verstenen. Er is maar één manier om dit aan te pakken.'
Tegen Estilo zei ze: 'Verroer je niet en wat er ook gebeurt, maak geen geluid.' Ze bestudeerde het reusachtige insekt onder in zijn nek en voelde het zweet over haar voorhoofd lopen.
Ze bracht haar rechterhand omhoog, spreidde haar vingers en liet haar pink langzaam zakken terwijl ze zich concentreerde op de rug van de kever. Toen haar lange, gebogen nagel zich vlak boven het beest bevond, stopte ze. Een rilling ging door haar heen; ze wist dat ze maar één kans had het insekt lam te leggen. Ze moest toeslaan door het enkele spleetje in het beschermende schild. Als ze faalde, als ze te weinig of te veel kracht zou gebruiken, zou Estilo sterven. Nu was het de beurt aan Tori een gebedje op te zeggen. Ze liet zich wegzakken in prana, verdiepte en vertraagde haar ademhaling, gaf alle gelegenheid aan haar wa, haar innerlijke energie, zich uit te breiden, zodat die de hele situatie in zich op kon nemen en haar bezorgdheid en angst kon overstemmen. Toen, met een lichte uitademing, gleed ze met haar nagels door het spleetje, midden in het gepantserde schild van de kever. Ze voelde enige weerstand en duwde verder. Ze raakte even in paniek omdat ze het idee had te ver te zijn gegaan, zodat het beest in zijn doodstrijd zijn gif in Estilo's bloedsomloop zou injecteren. Verlamming en dood. Ze ademde opnieuw diep in.
Na een korte pauze zei ze: 'Estilo, ben je in orde?'
'Haal dat ding weg, verdomme!'
Tori moest bijna lachen, zo opgelucht was ze. Ze had de steenkever weten te verlammen. Met haar linkerhand pakte ze het beest aan beide kanten beet en terwijl ze er nauwlettend voor zorgde dat haar nagel op zijn plaats bleef, trok ze aan de kever. Zijn klauwtjes maakten zich kwellend langzaam van Estilo los. Eindelijk kwamen de tangetjes te voorschijn. Snel wierp Tori het insekt van zich af; het belandde ergens in het kreupelhout.
'Het is weg.'
'Geweldig,' zei Estilo en gaf Tori een paar schouderklopjes. Langzamerhand kwam er weer kleur op zijn gezicht. 'Mijn god, dat was op het nipper-tje.' Hij kuste Tori op beide wangen.
'Dat was een indrukwekkend staaltje,' zei Russell terwijl ze zich klaarmaakten om verder te gaan.
'Ik heb het niet gedaan om indruk op jou te maken.'
'Dat zeg ik toch ook niet,' zei hij. 'Ik bedoelde alleen maar datje lef moet hebben om zoiets te kunnen doen.'
Russell liep bij haar vandaan en bepaalde welke kant ze op moesten. Hij had het terrein niet alleen besproken met Cruz' piloot, maar moest in de helikopter ook de volledige topografische kaart van buiten hebben geleerd, want sinds die tijd had hij die nog niet één keer hoeven raadplegen.
'Deze kant op,' zei hij terwijl hij het zwarte en smaragdgroene oerwoud in wees. Ze begonnen zich door het dichte gebladerte heen te werken, omringd door groen licht en duisternis. Na korte tijd kwamen ze bij een grote boom. Opnieuw was er een houtsnede in aangebracht. Dit keer was het een grote afbeelding van een man die ondersteboven was vastgebonden aan iets wat de vorm had van een cirkel.
'Het zwarte rad van de dood,' zei Estilo. 'Pijn zonder einde, eeuwigdurende marteling.'
'Alweer een waarschuwing,' zei Russell. Hij haalde zijn KA-BAR-mes te voorschijn en verminkte de afbeelding met drie grote halen. 'Maar dit keer van ons afkomstig.'
De eerste aanwijzing dat ze dicht bij hun doel waren, kwam toen ze een legereenheid ontdekten. De twintig soldaten bivakkeerden op een kleine open plek; in het midden stond een campesino-hut]e.
Ze kropen alledrie dichterbij en zagen dat groepjes soldaten beurtelings naar binnen gingen. De hut was uitgerust met een generator, een televisie en een videorecorder. De soldaten keken stukje bij beetje naar een video van Apocalypse Now en wandelden dan weer met toegeknepen ogen het felle zonlicht in. Ze waren opgewonden aan het praten, snoefden als kolonel Kilgore of bliezen hun wangen op als kolonel Kurtz. Russell gaf met handsignalen de richting aan en ze liepen met een grote boog om de legerplaats heen.
Daarna kwamen ze dieren tegen: kippen, varkens, geiten, genoeg om een paar honderd mensen van voedsel te voorzien. Toen zagen ze het begin van het kamp. Russell zakte vlak naast Tori op zijn hurken en zei: 'Jezus Christus, dit is geen cocaïnelaboratorium, het is een hele stad!' Ze telden een dozijn langwerpige huizen - slaapzalen, ongetwijfeld - die gemaakt waren van golfplaten. Daarachter was een deel van het oerwoud ontbost om plaats te maken voor een landingsbaan. Een Twin Otter-vliegtuig stond erop en werd net bijgetankt.
Ze bleven tussen de bomen en liepen om het kamp heen. Er stonden houten pakhuizen, gevuld met vaten aceton, vliegtuigbrandstof, rode gasoline, ether: alles wat nodig was voor het raffineren van cocaïne uit cocabladeren en voor het transport. Een eindje daarvandaan stonden drie rijen grote generatoren in een enorme schuur die koel werd gehouden door de schaduw van een groep bomen. Ze liepen verder tot ze ieder gebouw in het kamp hadden geïdentificeerd.
Het gehele kamp werd gedomineerd door de weemakende, zoete lucht van 'kokende' cocaïne, een combinatie van ether en cocahydrochloride.
'Waar laten we ons in 's hemelsnaam mee in?' hijgde Estilo. 'Dit is meer dan we aankunnen, Tori. De omvang van dit kamp... j e zou een paar legerregimenten nodig hebben om dit te sluiten.'
'Misschien,' zei Tori. 'Misschien ook niet.'
Tori ging een van de opslagplaatsen verkennen en onderwierp de opgeslagen goederen aan een nadere inspectie. Toen ze terugkeerde naar de plek waar de twee mannen op haar wachtten, zei ze: 'Op het moment kunnen we in ieder geval verder niets doen. De duisternis is hier onze belangrijkste bondgenoot.'
Ze zochten een veilig plekje in de jungle. Terwijl Russell op de uitkijk stond, zaten Tori en Estilo naast elkaar tegen de stam van een enorme boom. Vogels riepen elkaar toe door een fijnmazig netwerk van takken en het gezoem van vliegende insekten was niet-aflatend.
Tori en Estilo deelden een blikje frisdrank, dat ze na ieder slokje weer aan elkaar doorgaven. Ze aten wat van het proteïnerijke voedsel. Estilo deed zijn hoofd naar achteren en sloot zijn ogen. 'Heel lang geleden, toen ik nog een kleine jongen was,' zei hij, 'vond ik een kat in het oerwoud. Hij was ziek; je kon zijn ribbenkast zien en een van zijn ogen functioneerde niet goed. Maar Christus, wat kon hij vechten. Ik keek toe en zag hoe hij een adder van twee meter lengte aanviel, doodde en oppeuzelde. Die adder was zo giftig dat ik hem nog op geen tien meter zou naderen. Toen hij was uitgegeten, likte de kat zijn klauwen en liep miauwend op me af. Ik verroerde me niet. Zijn ogen keken in de mijne en als ik me ook maar even bewogen had, zou hij me zonder twijfel hebben aangevallen. Maar ik bleef stil zitten en hij ook, en toen werden we vrienden.' Estilo haalde zijn schouders op. 'Gedurende vele jaren was hij zelfs mijn enige vriend. Mijn ouders woonden in bij andere Duitse emigranten en ik haatte hen allemaal, met hun rigide, vormelijke manier van doen en hun arrogantie, hun gevoel van superioriteit. Het was belachelijk, eigenlijk. Ze gingen ervan uit dat hun superioriteit was gebaseerd op hun genen, maar ik kende de Argentijnen beter dan zij en ik wist dat het vertoonde respect slechts was afgekocht met hun nazi-bloedgeld.'
Estilo draaide zijn gezicht weg en spuugde in de vochtige zwarte aarde.
'Op een dag was de kat verdwenen, zomaar. Die avond vond ik hem in een achterafstraatje, vlak bij ons huis. Zijn nek was gebroken. Op zijn voorhoofd was een swastika gekalkt en daarom wist ik wie het gedaan hadden. Een tweeling die in het huis naast ons woonde. Een stelletje bullebakken op school en in de buurt. Ze waren altijd met zijn tweeën en dus durfde niemand hen uit te dagen.
Nu wist ik toevallig dat ze allebei gek waren op een en hetzelfde meisje. Ze was nogal een flirt en mocht beiden, althans: ze vond het leuk dat ze beiden aandacht aan haar besteedden. In de maanden die volgden stelde ik alles in het werk om bevriend met haar te raken. Ze was nogal slecht in wiskunde en ik begon haar bijles te geven.
Intussen probeerde ik via haar allerlei dingen over de tweeling te weten te komen. Toen ik genoeg vertrouwelijke informatie had verzameld, vertelde ik haar verhaaltjes over hoe ze allebei probeerden de ander de loef af te steken: op school, thuis en in relatie tot haar. Precies zoals ik had verwacht, begon ze die verhalen door te vertellen. Het deed er niet toe dat ze gelogen waren; ik wist dat de twee broertjes elkaar als het erop aankwam niet vertrouwden en dus werden de verhalen voor waar aangenomen. Ik zette hen tegen elkaar op totdat hun relatie door de vijandigheden definitief was verstoord. Ik had ze uit elkaar gedreven. Ten slotte werden ze concurrenten in de zakenwereld en hebben ze hun leven lang geprobeerd elkaar een faillissement te bezorgen.'
Het bleef een tijdje stil, afgezien van de druppels die van de bladeren vielen, het gezoem en gezeur van de insekten, de roep van een dier in de verte.
Tori vroeg zich af waarom Estilo haar dit ijzingwekkende verhaal had verteld. Na een tijdje drong het tot haar door dat hij niet zozeer had gesproken over een kat, maar over loyaliteit, vertrouwen, vriendschap en liefde. Ze herinnerde zich hun telefoongesprek toen ze nog in de Centrale van De Promenade verbleef en realiseerde zich dat dit de enige manier was waarop hij haar bij benadering kon vertellen hoezeer hij zijn vriend miste, Ariel Solares.
De nacht in de llano negro was pikdonker. Er was geen maan te bekennen, maar de bleke natriumlampen van de cocaïnefabriek verspreidden een spookachtig licht.
Russell ging samen met Tori het pakhuis in. 'Ik weet niet of dit wel zo'n goed idee is,'zei hij.
'Maak je niet druk,' zei Tori, die neerhurkte bij een vat aceton.
'Het is veel te gevaarlijk. We kunnen er allemaal aan gaan.'
'We hadden er allemaal aan kunnen gaan in de helikopter van Cruz, als de piloot een fout had gemaakt,' zei Tori. 'De truc is nu juist om geen fouten te maken.' Ze knikte, spande een koord tussen haar handen. 'Snij dit voor me door, wil je?'
Russell deed wat hem gevraagd werd en Tori doopte het koord in de aceton. Ze bond het om het vat heen en naar het volgende vat, dat met ether was gevuld. Ze opende het tweede vat. Toen liep ze naar achteren, het touw met zich meevoerend.
'Ben je er klaar voor?'
'Nauwelijks,' zei Russell terwijl hij toekeek hoe ze het uiteinde van het koord, dat met aceton was doorweekt, aanstak. Toen renden ze weg. Twintig seconden later begon een reeks van ontploffingen. Met zijn drieën renden ze door het kamp, te midden van de algemene verwarring, het gepiep van autobanden en het geschreeuw van het personeel. Ze hielden hun Uzi-machinepistolen in de aanslag, maar bereikten het laboratorium zonder te hoeven schieten. Nu het gehele pakhuis in vlammen opging, toonde niemand enige belangstelling voor hen. Nog niet. Tori schatte dat ze vijf minuten hadden; elke minuut langer zou een aanzienlijk groter risico betekenen. Ze gingen onmiddellijk tot de aanval over, trapten de deur in, hoorden salvo's van semi-automatische vuurwapens en reageerden daarop met hun Uzi's. Zes bewakers vielen neer in een stortvloed van kogels, glassplinters, rondvliegend hout en metaal. Een dozijn laboranten deinsden terug met hun handen op het hoofd. De chemische stank was bijna onverdraaglijk, hoewel aan de achterkant van het laboratorium een aantal ramen openstond. Tori posteerde Estilo in de deuropening, vanwaar hij het personeel in de gaten kon houden. Intussen zochten zij en Russell de gangpaden af. Geschraagde tafelbladen, voorzien van een laagje zink, stonden vol met grote metalen emmers die geraffineerde cocaïne bevatten, maar het 'koken' gebeurde in vaten die buiten stonden. Dit was het eindprodukt. Op een andere tafel lagen plastic zakken, gevuld met coke. 'Er is hier iets vreemds aan de hand,' zei Tori.
Op dat moment kwam Estilo naar haar toe. Terwijl hij het personeel in de gaten hield, zei hij: 'Heb je die dode bewakers nog bekeken?'
Tori schudde haar hoofd. 'Geen tijd.'
'Het zijn allemaal Japanners.'
'Japanners?' Russell liep naar de plek waar twee van de bewakers op de grond waren gevallen. Hij draaide een van hen om en keek naar zijn ge-zicht. 'Een Japanner,' beaamde hij. Toen duwde hij de mouw van de dode terug. 'Van de Yakuza. Wat heeft dit te betekenen?'
'Misschien wilden ze zelf hun investeringen bewaken,' opperde Estilo. Tori had daar haar twijfels over. Ze bestudeerde de irizumi, de tatoeages op de arm van de man. Aan de details kon ze zien dat het om een onderbaas ging. Iemand met een hoge positie. Maar dat was niet de manier waarop de Japanse Yakuza functioneerde. De onderbazen hielden er niet van zo ver van huis te gaan. Dat deden ze alleen als er een dringende reden voor was. De cocaïne had hij net zo goed in Japan kunnen controleren. Dus waarom... Estilo gaf een kreet en opende onmiddellijk het vuur. Een van de arbeiders had een pistool getrokken; hij sloeg echter achterover tegen het zinken tafelblad waar de plastic zakken cocaïne op stonden. Terwijl hij in elkaar zakte, vielen twee zakken van ieder tien kilo op de grond. Een ervan barstte open.
Tori en Russell liepen naar de nu open zak. Ze zagen iets donkers door de coke heen schijnen. Tori groef door het witte poeder heen met de punt vanhaar mes.
'Wat is dat in godsnaam?' vroeg Estilo.
'Een zachte cel,' zei Russell.
'Wat?'
Tori zei: 'Het is een smokkeltechniek die niet vaak wordt toegepast, maar het werkt altijd. Je hebt er een hersenkronkel voor nodig om te bedenken dat zoiets mogelijk is. Smokkelwaar die verborgen wordt in een ander soort smokkelwaar.' Ze haalde een tube van cellofaan te voorschijn die was gevuld met balletjes. Ze waren gemaakt van een metaal dat bijna zwart was en nauwelijks glinsterde.
'Wat is dit?' zei Russell, bijna tegen zichzelf. Hij pakte de cellofaanverpakking aan en stak die omhoog. 'Zwaar.'
'Dit is de reden waarom de Japanners hier zijn,' zei ze.
'Het gaat hier helemaal niet om cocaïnesmokkel.' Russell staarde naar de kogeltjes.
'Nee.'
'Maar waar gaat het dan wel om?'
Op dat moment zei Estilo: 'Ze komen eraan.'
'Shit!' Estilo schreeuwde naar de arbeiders en joeg ze het laboratorium uit. Hij keek naar buiten. 'Ze hebben het hele verdomde leger opgetrommeld.'
Russell keek naar Tori. 'Nu kunnen we het wel vergeten.'
Tori zei: 'Neem de kogeltjes mee. We gaan.'
Het vuur werd geopend en Estilo sprong weg van de deuropening, waarna hij terug begon te schieten.
'Die uitgang kunnen we toch niet gebruiken,' zei Tori. 'Kom mee, dan nemen we de ramen aan de achterkant. Zodra j e buiten bent, ren j e naar de landingsbaan.'
Ze klommen op de schragentafels en sprongen door het raam. Er werd onmiddellijk op hen geschoten en het gebladerte om hen heen stoof in het rond. Estilo werd geraakt in het vlezige deel van zijn arm, vloekte in het Duits en trok Russell met zich mee achter een boom.
Er klonken kreten en Tori rende naar voren, met Estilo en Russell achter haar aan. Ze hielden zich niet te dicht bij elkaar op en schoten steeds kort en accuraat.
Ineens waren ze door het haastig in elkaar geflanste kordon heen en renden weg van het kamp, in de richting van de landingsbaan waar de Twin Otter stond te wachten. Het vliegtuig glom in het bleke natriumlicht als een oase in de donkere nacht.
Ze waren de landingsbaan al voor de helft genaderd, toen het vuur weer werd geopend. Een jeep kwam uit het kamp gereden en raasde op hen af met een bocht die hen van het vliegtuig af zou snijden.
'Godallemachtig,' zei Russell.
'Doorgaan!' riep Tori. Ze stopte en begon met haar Uzi te schieten; de linkerhelft van haar lichaam schokte vanwege de harde terugslag. De jeep kwam niet op haar af, zoals ze had gehoopt, maar het machinepistool werd naar haar toegedraaid en begon te schieten. Met haar rechterhand trok Tori de pin uit een fosforgranaat die aan haar patroongordel hing. Ze trok de granaat los en slingerde die in de richting van de jeep. De chauffeur zag hem aankomen en gaf een ruk aan zijn stuur. De jeep piepte, slipte op de onregelmatige, onverharde grond, slingerde, stuiterde omhoog en viel weer terug. Op precies hetzelfde moment werd hij door de granaat geraakt. De witgroene explosie vernietigde het linkerspatbord, sloeg via het withete wiel naar binnen en drong door tot onder de motorkap. De jeep sputterde, schoot verticaal omhoog en stortte ondersteboven op de grond. Onder het gevaarte viel geen enkele beweging meer waar te nemen. Vlammen zochten hun weg door het wrak en even later begon de munitie te ontplof f en. Ineengedoken vanwege het rondvliegend puin rende Tori met een zigzagbeweging in de richting van de landingsbaan, waar ook de anderen naartoe waren gevlucht. En rende op die manier recht in de armen van twee soldaten die op haar af kwamen gerend vanuit het kreupelhout achter het laboratorium.
Een van hen sloeg tegen haar kaken met de loop van zijn machinepistool; de ander trapte de benen onder haar vandaan. Ze viel op de grond en een van de soldaten beukte met de punt van zijn laars in haar maag. Tori sloeg dubbel, snakte naar lucht en probeerde weer overeind te komen. Toen werd ze op haar rug gedraaid en een van de soldaten plaatste de loop van zijn pistool tegen de zijkant van haar hoofd. Zijn zweet drupte van zijn voorhoofd in haar ogen. Hij stonk naar cordiet en mannenzweet. Hij grinnikte en ze zag de spleetjes tussen zijn tanden. 'Adios, puta,' zei hij.
Tori hoorde de knal van het pistool en haar hele lijf trok zich samen. Maar toen ze opkeek, zag ze de soldaat met een verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht. Midden in zijn voorhoofd zat een gat waaruit bloed drupte. Toen tuimelde hij om en verdween uit haar gezichtsveld. Ze liet zich naar de tweede soldaat toe rollen, die zijn machinepistool had geheven. Tori haalde haar mes uit de schede, wist haar arm omhoog te brengen met een licht draaiende beweging en stootte het in de onderbuik van de soldaat. Hij gaf een kreet, zwaaide met zijn machinepistool door de lucht en viel op zijn knieën.
Op hetzelfde moment kwam Russell naar haar toe gerend. Hij zette zijn .45 tegen het hoofd van de soldaat en haalde de trekker over. Daarna trok hij Tori overeind.
'Gaat het?'
Ze knikte. 'Leuk geschoten. Precies tussen zijn ogen.'
Ze renden naar Estilo, die aan de rand van de landingsbaan stond. De Twin Otter stond er nog steeds, klaar voor vertrek. Ze gingen de landingsbaan op. Het vliegtuig doemde voor hen op en Tori dacht: we hebben het gehaald. Op dat moment zagen ze een andere jeep die de landingsbaan op kwam scheuren. Hij reed in volle vaart en met vlammende machinepistolen op hen af.
'Omlopen!' riep Estilo. 'Zoek dekking achter het vliegtuig!'
Ze doken in elkaar achter de vleugel van de Twin Otter. 'Het vliegtuig is onze enige reddingsmogelijkheid,' zei Estilo. 'We moeten binnen zien te komen.'
'Maar het trapje is aan de andere kant,' zei Russell. 'Als we ons bloot geven, zullen de machinepistolen ons aan flarden schieten.'
'En toch heeft Estilo gelij k,' zei Tori. 'Als we ons niet met dit vliegtuig uit de voeten kunnen maken, zijn we er geweest.' Ze controleerde haar Uzi.
'Herladen,' zei ze. 'Zorg ervoor dat jullie een vol magazijn hebben. Oké.'
Ze keek naar hun gezichten, die door het natriumlicht bleke en lugubere vormen hadden aangenomen. 'Vooruit!'
Het vuur werd geopend nog voor ze onder de glinsterende buik van de Twin Otter te voorschijn kwamen. De jeep was dichterbij dan ze verwacht hadden en het spervuur van de soldaten was vernietigend.
'Het lukt ons nooit de verrijdbare trap op zijn plaats te krijgen!' schreeuwde Russell door het kabaal heen.
Tori zag meteen dat hij gelijk had. 'Snel!' zei ze. 'Daar!' Ze wees naar de geopende deur van het vrachtruim.
Russell greep Estilo beet en duwde hem naar binnen. Tori trakteerde de jeep op een paar goed gerichte schoten en zag een van de soldaten in elkaar zakken. Ze bleef schieten om Russell, die het vliegtuig inklom, dekking te geven. Ten slotte, na een laatste vuurstoot, krabbelde ze naar binnen en sloot de deur achter zich.
De semi-automatische salvo's klonken als een hagelbui tegen de zijkant van het vliegtuig.
'Shit, shit, shit.' Tori, die zich naar voren had gedrongen, krabbelde aan een metalen plaat aan het plafond. Ze trok haar .45, schoot het slot aan flarden, schoof het paneel ter zijde en het licht scheen op hun neer. Ze klauterde omhoog; Russell kwam vlak achter haar aan.
Ze renden naar voren. Er was niemand in het vliegtuig; Tori kon haar geluk niet op. Ze liet zich in de stoel van de piloot vallen en begon schakelaars om te zetten. 'Bij de start moet je me helpen,' zei ze. 'Als we eenmaal in de lucht zijn, weet ik het wel.'
Russell zat in de stoel van de co-piloot en nam de daar aanwezige checklist voor het starten met haar door. De motoren werden opgestart. De enige moeilijkheid werd gevormd door de semi-automatische schoten die nog steeds op hen werden afgevoerd.
'Tijd,' zei Russell, en ze begonnen over de landingsbaan te taxiën. Hij liet de motoren steeds sneller draaien, hield de instrumenten in de gaten, haalde de hendel naar achteren en ineens hingen ze in de lucht, stegen langzaam op en draaiden weg van de llano negro, de dolgedraaide cocaïnestad, de onbekende vijand, machtig, komplotten smedend, verborgen achter maskers van bedrog, werkend aan de zachte cel.