TWEEDE BOEK - De meedogenloze machine

Volgens mij wordt onze eeuw gekarakteriseerddoor perfectionering van de middelen en onzekerheid over het doel.

-ALBERT EINSTEIN

Zes

MoskoulSterrenstadlArkhangelskoel/Tokio

-

Irina zocht nogmaals Natasha Mayakova op, en dit keer kwamen ze oog in oog te staan. Natasha leidde een acteerschool voor vrouwen. Er waren vier vrouwen die lesgaven en Natasha zelf deed één les per week. Irina had zich voor die klas ingeschreven.

Ze moest natuurlijk auditie doen, maar vreemd genoeg was dat nauwelijks een belemmering geweest. Irina vermoedde dat haar tegenwoordige gemanoeuvreer tussen Valeri en Mars een redelijk overtuigende actrice van haar had gemaakt.

De lessen werden bijgewoond door zes vrouwen en vonden plaats in een stoffige oefenruimte van het nieuwe Theater voor de Kunsten. Het gebouw viel bij Irina veel minder in de smaak dan het oude, waar Natasha vijf avonden per week optrad.

Irina had uiteraard niet haar echte naam opgegeven. Ze wilde bijzonderheden zien te achterhalen van Valeri's geheime relatie met Natasha Mayakova; informatie die ze op de een of andere manier wilde gebruiken om hem aan het praten te krijgen over Witte Ster. Ze noemde zich Katya Boroskaya. Mars had haar met het grootste genoegen voorzien van de nodige valse identiteitspapieren. Het was nog te vroeg om hem van haar plannen op de hoogte te stellen en hij had niet gevraagd waarvoor ze de papieren nodig had. 'Ik wil dat je jezelf beschouwt als een agent die carte blanche heeft,' had hij haar gezegd. 'Ik heb alle vertrouwen in je.'

Natasha Mayakova begon haar eerste les met te vertellen dat deze lessen niet mogelijk waren geweest zonder de perestrojka. Ze zei het met de trots van een meisje dat haar vriendinnetjes vertelde van haar vader toestemming te hebben gekregen uit te gaan tot na middernacht. Irina vond de speech weerzinwekkend vanwege de naïviteit die eruit sprak, angstaanjagend vanwege het hooghartige karakter ervan. Natasha begon met te zeggen dat ze Amerikaanse toneelschrijvers als Edward Albee gingen bestuderen. 'Ik heb voor Albee gekozen omdat we in stukken als Kleine Alice en Een wankel evenwicht nogal wat invloeden van Tsjechov tegenkomen. De existentiële angst van zijn personages is verwant aan de wanhoop van Tsjechovs personages in Drie Zusters en De Kersen- tuin.'

Ze koos Irina en een andere studente om passages voor te lezen uit Albee's Wie is bang voor Virginia Woolf?. Natasha vroeg Irina de rol van Martha op zich te nemen; de vrouw die in de Amerikaanse filmversie werd gespeeld door Elizabeth Taylor. Irina had de film gezien in een klein filmhuis toen ze nog in Cambridge zat. Ze herinnerde zich hoe ze daar in het donker zat, omgeven door Amerikaanse studenten en de geur van popcorn. Het was alsof ze naakt zwom, in een bergmeertje, omgeven door bossen. Ze had zich zo... vrij gevoeld.

Toen de les voorbij was, vroeg Natasha Mayakova haar nog even te blijven. Irina was bang dat Natasha ondanks de voorzorgsmaatregelen toch wist wie ze was en haar daarover wilde aanspreken.

Toen ze alleen waren, vroeg Natasha: 'Heb je misschien tijd om ergens thee te gaan drinken?'

Omdat het al behoorlijk laat was, gingen ze naar het nachtcafé in het Metropole-hotel; dat was een van de weinige plaatsen in Moskou die na middernacht nog open waren. Moskovieten kwamen er vaak omdat Lenin er ooit een aantal toespraken had gehouden. Nu leek het meer op vergane glorie; het interieur was versleten en ondanks de vergulde ornamenten maakte het geheel een sjofele indruk.

Toen ze hadden besteld, zei Natasha: 'Ik wilde je graag spreken, Katya, omdat ik geïntrigeerd werd door de manier waarop jij Albee las.' Ze deed suiker in haar thee en keek naar de smeltende kristallen.' Deze suiker komt uit Finland, wist je dat? Ik vraag me af hoe het komt dat er hier nooit genoeg suiker is en al helemaal geen melk. Heb jij enig idee waar het allemaal terechtkomt? Ik hoorde dat Witte Ster alle vrachtwagens en goederentreinen kaapt die op weg zijn naar Moskou, maar het is moeilijk geloof te hechten aan dergelijke verhalen.'

Irina zei niets; ze vermoedde dat Natasha slechts aan het mijmeren was en geen reactie verwachtte. In plaats daarvan nam ze de andere vrouw aandachtig in zich op. Natasha was echt een schoonheid: blond, blauwe ogen, met een levendig gezicht dat als te agressief zou worden beoordeeld als ze niet zo'n zachte, vriendelijke mond had. Irina haatte dat gezicht.

'Wie is bang voor Virginia Woolf? is bepaald geen makkelijk stuk om te interpreteren,' zei Natasha. Ze nam een slokje van haar thee en rimpelde haar neus. 'Wat een slap aftreksel. Dit is meer iets voor toeristen!' Ze schonk haar een zwak glimlachje en had ineens zo'n verlegen en ongeveinsde gezichtsuitdrukking dat Irina er volkomen door overvallen werd.

'De personages zitten vreselijk ingewikkeld in elkaar,' ging Natasha verder, 'en ze zijn ook onvoorstelbaar Amerikaans, zou je kunnen zeggen.' Ze bleef even stil, alsof ze niet wist hoe ze verder moest gaan. 'Je wist goed hoe je met je personage om moest gaan. Heel goed, zelfs.'

'Dank je.'

'Zoals je ongetwijfeld hebt gemerkt, wordt Martha gedreven door een soort innerlijke woede, als een schotel die te lang in de oven heeft staan sudderen en op het punt staat uit elkaar te barsten.' Ze keek op naar Irina en voegde daar met feilloze timing van een actrice aan toe: 'Maar in jou bespeurde ik een authentieke woede, alsof je vanuit je eigen innerlijke onvrede een eigen Martha creëerde. Ik wilde je hierover aanspreken omdat ik me afvroeg of je je ervan bewust bent hoezeer je in de greep bent van die woede.'

Irina wist niet wat ze hiermee aan moest. Moest ze dit als een belediging opvatten? Maar toen dacht ze aan de steeds weerkerende nachtmerrie die haar gevangen hield en waarin zelfs de maan voorzien was van tralies. Soms bracht de nachtmerrie haar zozeer van streek dat ze misselij k wakker werd. Kwam dat door haar innerlijke woede? Ze keek Natasha Mayakova aan met hernieuwde achterdocht. Zelfs vrienden die ze al jaren kende, zouden het niet in hun hoofd halen een dergelijke persoonlijke en verontrustende vraag te stellen. 'Is dit een aanvulling op je speech over perestrojka?' vroeg ze.

Natasha toonde nogmaals haar vage glimlachje en daar had je die verlegenheid weer. 'O, die gekkigheid. Dat is wat de studenten willen horen, dat verwachten ze van mij. Het kan geen kwaad en ik heb ervaren dat het hen onmiddellijk op hun gemak stelt.'

'Het is geen gekkigheid,' zei Irina. 'Het zijn gevaarlijke praatjes.'

'Echt? In welk opzicht?'

'Wat je in feite zegt, is dat we nu allemaal vreselijk gelukkig en tevreden moeten zijn omdat we vandaag de dag in papa's tuin mogen rondrennen zonder een honderiem om onze nek.'

'En wat is daar verkeerd aan?'

'Alles,' zei Irina. 'Die riem doet niet ter zake. We worden nog steeds behandeld alsof we honden zijn.'

Irina werd overspoeld door een irrationele golf van jaloezie, alsof ze tegen Natasha wilde schreeuwen: Wat voer je uit met Valeri Bondasenko?

Bedrijfje dagelijks de liefde met hem, vlak voor de repetities? Of deel je zijn bed in de nachten dat ik er niet ben?

Het waren belachelij ke, onmogelij ke gedachten. Maar waarom kwamen ze dan bij haar op? Irina kon zich slechts met moeite beheersen en vroeg zich opnieuw af of ze op het punt stond in te storten. Om zichzelf af te leiden van haar verontrustende, verwarrende emoties, zei ze: 'Jij maakt deel uit van het systeem en in zekere zin ben je nog erger dan de KGB. Iedereen weet wat de KGB is en wat voor activiteiten die ontplooit. Dat is geen geheim. Maar jij bent het ene terwijl je je voordoet als het andere. Je houdt het systeem in stand door je studenten te vertellen hoe goed ze het tegenwoordig hebben, hoe dankbaar ze de staat moeten zijn voor hun nieuwe, verbeterde positie.'

'In dat geval zul je moeten besluiten mijn klas te verlaten,' zei Natasha en dronk haar kopje leeg.

'Nee, dat doe ik niet. Ik kan al die onzin wel verdragen. Als ik het acteren maar onder de knie krijg.'

'Als je het mij vraagt,' zei Natasha terwijl de drank en het eten werden geserveerd, 'zul je niet veel lessen nodig hebben.'

Ze aten een tijdje in stilte. Toen zei Natasha zachtjes: 'Tijdens de lessen leren we de verschillende soorten personages onderscheiden die in een stuk voorkomen. Jij hebt vanavond bewezen dat je al beschikt over dat vermogen .'

Ze sprak op zo'n manier dat Irina zich genoodzaakt voelde haar excuses aan te bieden, hoewel ze het niet echt meende.

'Laat maar,' zei Natasha. Ze veegde haar lippen af aan een papieren servetje. 'Ik denk dat ik het wel verdiend heb. En ik moet zeggen dat ik sinds mijn eigen eerste acteerlessen niet meer zo grondig ben aangepakt. Ik had een docent die zelf een geweldig acteur was, maar tijdens de lessen gedroeg hij zich als een bruut. Ik aanbad hem en toen hij mij als leerling accepteerde, stierf ik bijna van verrukking. Vanaf dat moment barstte ik in zijn aanwezigheid meermalen in tranen uit. Ik kon 's nachts geen oog dichtdoen. Zijn vernietigende kritiek bleef maar door mijn hoofd malen en ik voelde me diep ongelukkig.'

'En toen?' vroeg Irina.

'Ik werd een gerenommeerd actrice.' Natasha bestelde meer wodka. 'En dat was precies wat hij wilde bereiken. In tegenstelling tot bij zijn andere studenten vermoedde hij bij mij een waarachtig talent. In zijn woorden dan, niet in de mijne. Hij zorgde ervoor dat ik dat talent ten volle ging gebruiken.'

'Door je ongelukkig te maken?'

'Hij heeft me gedwongen dat talent uit mijn eigen innerlijk op te delven en te koesteren als een kostbaar edelmetaal.' Natasha pauzeerde even terwijl de glazen werden omgeruild. 'Je moet namelijk weten, Katya, dat ik een wees ben. Ik ben opgegroeid in een staatsinrichting en droeg een enor-me, ijsklomp in mijn binnenste. Ik koesterde een woede waarvan ik de oorsprong niet kende. Waren mijn ouders gestorven? Wilden ze me niet hebben? Ik wist het niet. Maar hoe dan ook, ik haatte hen, want ze hadden me verlaten. Die wetenschap droeg ik als een levend wezen met me mee. Het had iets van een kankergezwel, iets wat me langzamerhand kapotmaakte. Waar kwam ik vandaan? Wie waren mijn vader, mijn moeder, mijn grootouders? De meeste mensen weten dat gewoon. Het is zoiets vanzelfsprekends dat niemand er verder bij stilstaat. Ik was anders, een buitenstaander. Daar was ik me voortdurend van bewust. Het moeilijkst waren de feestdagen waarop familieleden elkaar opzochten, samen dronken en aten, elkaar op de schouders klopten, lachten en verhalen vertelden.' Natasha was geheel op zichzelf gericht en haar irissen waren donker geworden. 'Gedurende mijn hele jeugd wilde ik niets liever dan iemand die me

's nachts in zou stoppen, een moeder die een slaapliedje zong dat zij weer van haar moeder had geleerd, een vader die me verhalen vertelde met wolven en kabouters, elfjes en prinsen.'

Natasha schoof de wodka met zoveel kracht van zich af dat ze morste. In haar ogen stond een kwaadaardige glans en Irina maakte zich zorgen om haar. Het was vreemd hoezeer mensen af konden wijken van het beeld dat je je van hen had gevormd. Natasha leek zo tevreden toen ze tegen Valeri aan zat en op het toneel leek ze zichzelf volkomen onder controle te hebben. Maar nu stond ze op het punt in huilen uit te barsten en had ze gesproken over haar eenzaamheid en verdriet. Gedurende een kort moment liet Irina de last van haar eigen haat vallen en ze leunde naar voren. 'Ben je wel in orde?'

'Waarom zou ik niet in orde zijn?' snauwde Natasha.

'Je kijkt alsof je iemand zou willen doden.'

'Dat is interessant,' zei Natasha. 'Dat is precies de manier waarop jij keek toen je vanavond Albee's Martha speelde.'

'Echt?' Irina was ontzet. Ze huiverde en kon niet nalaten te denken: mijn god, hoe is het mogelijk. Ik ben hier gekomen om deze vrouw te wreken en nu begin ik te geloven dat zij en ik vriendinnen zouden kunnen zijn. Ze zou er alle begrip voor hebben hoe triest ik me voelde in dit land en ze zou me niet meteen aangeven bij de KGB omdat ik er onpatriottische gedachten op na hield. Is het niet vreemd hoe de wanhoop sommige mensen tot elkaar kan brengen? Het leven gaat zijn eigen, mysterieuze gang. 'Ik denk dat ik nog een wodka neem,' zei Irina zachtjes.

Natasha knikte. Ze waren al twee glazen verder en aten nog steeds van hun zakuski toen Natasha zei: 'Ik moet je iets bekennen, Katya. Toen ik jou vanavond Martha zag spelen, zag ik mezelf. Het was alsof ik in een spiegel keek en mezelf terugzag, van een aantal jaren geleden. Mijn god, wat bracht je me van mijn stuk. En ik dacht: ik moet die vrouw leren kennen. Ik heb geen gezin, ik heb niemand. Misschien dat ik op een dag de feestdagen met haar kan doorbrengen.'

'Ben je niet getrouwd?' vroeg Irina. Het was niet alleen dat ze wilde weten of ze naast haar relatie met Valeri ook nog getrouwd was. Ze zocht wanhopig naar enige houvast. Steeds meer bekroop haar het gevoel dat de nabijheid van Natasha Mayakova hetzelfde was als de nabijheid van een woeste zee die steeds verder oprukte. Met iedere vloedgolf werd het zand onder haar voeten dieper uitgegraven.

Natasha glimlachte. 'Het probleem is dat ik veel mooier ben dan goed voor me is. De mannen kwamen op me af als bijen op de honing. Ze wilden me hebben, maar ik kon er nooit achter komen of ze nog iets anders zagen dan mijn lichamelijke schoonheid. Mijn gezicht, mijn lichaam, dat is waar ze op reageerden. Ik wist dat ik meer had te bieden, maar wisten zij dat ook? Dat was de vraag waar ik nooit een antwoord op kreeg.'

Irina zei: 'Ik zou verwachten dat iemand als jij, die geen familie heeft, het juist heel belangrijk vindt te trouwen en een eigen gezin te stichten.'

'Ik denk dat het anders ligt. Juist omdat ik geen familie had, had ik er moeite mee de mannen die op me afkwamen te accepteren. Ik wilde dat alles perfect was, begrijp je. Dat was waar ik behoefte aan had. Want stel dat mijn echtgenoot mij zou verlaten? Of dat ik mezelf genoodzaakt zag bij hem weg te gaan? Ik denk dat ik verlamd werd door het idee dat ik tot dezelfde fout zou vervallen als mijn ouders. Daardoor kon ik mezelf er niet toe brengen gelukkig of tevreden te zijn met een vaste relatie. Waar het op neerkomt, is dat ik totaal geen vertrouwen heb in intieme relaties tussen mannen en vrouwen.'

'Ik moet toegeven dat ik daar hetzelfde over denk,' zei Irina. 'Mannen kunnen zich zo onbeschoft gedragen.'

'En toch kunnen we niet zonder hen.' Natasha zuchtte. 'Ik vraag me weieens af of we niet zonder hen kunnen omdat ze zulke schoften zijn.' Ze lachte en dit keer lachte een verbaasde Irina met haar mee. Maar daarna, alsof ze een prik had gekregen van een onzichtbare speld, dacht ze aan Valeri. Na die eerste keer was Irina op onderzoek uitgegaan en had ze ontdekt dat ze elkaar een of twee keer per week ontmoetten. Waarom was dat dan, als ze geen relatie hadden?

En Irina dacht: Of Natasha liegt me voor, of de machtige, invloedrijke Valeri heeft een middel om haar onder dwang te zetten. Welke mogelijkheid lag het meest voor de hand? Daar hoefde Irina niet lang over na te denken.

Twee keer per week werd Mars Volkov bij zijn kantoor opgepikt door een diplomatieke zwarte Chaika, die hem vervolgens de stad uitvoerde en in Zvezdny Gorodok bracht, Sterrenstad. Dit was het ultramoderne, torenhoge gebouwencomplex dat was gebouwd als onderdak en trainingscentrum van Ruslands kosmonauten. Na zijn aankomst maakte Mars zijn gebruikelijke ronde over het terrein om iedereen te vriend te houden: de bureaucraten die het voor het zeggen hadden in deze miniatuurstad, de technici die dachten dat ze het voor het zeggen hadden, de theoretici die meenden dat ze de leiding hadden over de technici en de kosmonauten die er woonden.

Alle inwoners van Sterrenstad vonden het prettig om Mars te zien, op één na, en dat was precies degene voor wie Mars twee keer per week op en neer reisde. Met hem bracht Mars de meeste tijd door. Om hem te ondervragen. De Held van de rampzalige missie met de Odin-Galaktika II, de eerste poging om met een bemande raket op Mars te landen, beschikte over een eigen gebouw in Sterrenstad. Het was een stad in een stad en beschikte over zijn eigen bataljon wetenschappers, theoretici, doktoren, laboratoriummedewerkers en veiligheidspersoneel. Het geheel was welbewust opgezet als een gesloten fort. In de eerste plaats omdat de Held dat zo wilde en in de tweede plaats omdat Mars het had bevolen. Mars had alle verantwoordelijkheid gedragen voor het wegwerken van de nadelige gevolgen die het Odin-Galaktika-H-incident had teweeggebracht, en dat was niet bepaald een makkelijke opdracht geweest. Er waren inmiddels twintig maanden verstreken en het onderzoek was nog steeds in volle gang, hoewel dat voor de buitenwereld werd verborgen.

Het gebouw van de Held telde vier verdiepingen. De kelder stond vol met generatoren die de gehele technologische infrastructuur van energie voorzagen. De onderste twee verdiepingen werden in beslag genomen door laboratoria en testkamers; hier bestudeerden de doktoren twee keer per dag de computeruitdraaien met behulp waarvan de lichamelijke conditie van de Held zorgvuldig werd bijgehouden: hartslag, ademhaling, ECG, EEG, stress-symptomen, en zo verder. De bovenste twee verdiepingen waren gereserveerd voor de Held zelf.

Terwijl Mars de uitgebreide veiligheidsprocedure onderging die hij zelf had ontworpen, bedacht hij dat hij hier nu al meer dan een jaar kwam, vanaf het moment dat het gebouw was ingericht. Toch was de Held voor hem nog evenzeer met raadsels omgeven als bij hun eerste ontmoeting. Mars had zelf geen idee hoe dat kwam. Het was bepaald niet zo dat de Held hem tegenwerkte. Hij beantwoordde alle vragen met een openhartigheid, of soms zelfs met een enthousiasme, die Mars alleen maar als voorbeeldig kon omschrijven. En toch wist hij nog steeds niet wat de Held werkelijk dacht, hoe hij zich voelde, wat hij vond van iets of iemand. Het was alsof ze een mens de lucht in hadden geschoten en daarvoor in de plaats een soort van buitenaards wezen terug hadden gekregen.

Hij was veranderd.

Natuurlijk, er moest rekening gehouden worden met het trauma dat hij had opgelopen. Niet alleen vanwege de plotselinge, hartverscheurende dood van de man in wiens gezelschap hij jaren had doorgebracht, met wie hij het trainingsprogramma had doorlopen en de lucht was ingeschoten. Maar ook vanwege de shock die was voortgekomen uit het besef dat het ruimteschip was beschadigd, dat de missie was mislukt, dat hij de aarde misschien wel nooit meer terug zou zien. En dan waren er nog de mogelijk schadelijke invloeden van de kosmische stralingen waaraan de Held was blootgesteld vanwege de schade aan zijn EVA-pak.

'Waar is hij?' vroeg hij aan Tatiana, die door de Held zelfwas uitgezocht om hem te bewaken en gezelschap te houden. Ze bereikten de bovenste verdieping.

'In het zwembad, kameraad,' zei Tatiana.

'Is hij alleen?'

'Larais bij hem.'

Mars knikte. De Held stond erop met vrouwen in contact te worden gebracht en waarom zou Mars hem de weinige pleziertjes misgunnen die hem nog restten?

Het leek erop dat de Held steeds meer de voorkeur gaf aan water boven land. Dat was op zich niet verbazingwekkend, want de wetenschappers waren tot de alarmerende conclusie gekomen dat als gevolg van zijn langdurige gewichtloze toestand niet alleen de spieren van de Held, maar ook zijn botten waren verzwakt. Daar viel niets meer aan te doen. De Held vertoonde tegenwoordig nogal wat gelijkenis met de klokkeluider van de Notre Dame. Desondanks leken Lara en Tatiana, de vrouwen die hem waren toegewezen, nauwelijks afkeer te hebben van zijn fysieke verschijning. Ook dat was een raadsel dat Mars nog moest ontrafelen.

Hij zag Lara als eerste: haar lange, gespierde gestalte, slechts gehuld in een nauwsluitend badpak volgens Amerikaanse snit, had zich bevallig uitgestrekt tot over de rand van het zoutwaterbad; ze voedde de blauwe dolfijn. De dolfijn was een maand of zes geleden in het bad te water gelaten. Mars had het extravagante verzoek in eerste instantie naast zich neergelegd. Maar in haar wekelijkse gesprek met hem had Lara het opmerkelijke standpunt naar voren gebracht dat de Held ook behoefte had aan gezelschap van een geheel ander niveau dan dat van Tatiana en haar. Mars hoorde het vreemde, ritmische geklik dat de dolfijn gebruikte als communicatiemiddel. Een paar weken geleden pikte de afluisterapparatuur midden in de nacht geklik op dat van twee verschillende bronnen afkomstig was en uit onderzoek bleek dat de verborgen microfoons signalen van de Held zelf hadden geregistreerd, die kennelijk verbaal contact onderhield met het zoogdier. Toen Lara hem hoorde naderen, draaide ze zich om. 'Goedemorgen, kameraad,' zei ze. Maar ze ging meteen weer door met het voeden van de dolfijn.

Mars beantwoordde haar groet en zag de Held in het water drijven, vlak naast de dolfijn. Hij vond het vreemd en, als hij eerlijk was, enigszins verontrustend dat de Held en de dolfijn zoveel op elkaar leken. De stralingen waaraan de Held onbedoeld bloot had gestaan, hadden hem een gladde huid bezorgd waarop geen enkel haartje was te vinden. Hij dook en schoot door het water met het gemak en kennelij ke vertrouwen van een wezen dat geboren was in zee.

Mars had de conclusie getrokken dat de Held weliswaar lichamelijk was verminkt en misschien een aantal psychische littekens aan het incident had overgehouden, maar dat hij nog steeds over een opmerkelijke intelligentie beschikte. Mars wist heel goed wat de onderliggende reden was voor het zwembad. De Held wist dat hij werd geobserveerd, afgeluisterd, in de gaten gehouden. Maar in het water was hij op zichzelf en de vernuftige elektronische ogen die hem overal volgden, waren daar blind. Ik ben net Odysseus,' zei hij regelmatig tegen Mars, 'gestrand op het eiland van Polyphemus.' De eerste keer had hij tot zijn eigen genoegen en tot ergernis van Mars moeten uitleggen wie Polyphemus was: de cycloop die Odysseus wist te verslaan door middel van een slinks trucje. 'Geneer je niet,' had hij er met onbewogen gezicht bij gezegd, 'ik heb tegenwoordig veel meer tijd om te lezen dan jij.' Mars wist nooit of zo'n opmerking aardig bedoeld was of moest worden opgevat als een cynische sneer.

'Goedemorgen, Viktor,' zei Mars. 'Hoe voel je je vandaag?'

'Slecht,' zei de Held. 'En nogmaals, noem me geen Viktor. Ik wil geen enkele naam meer horen die in verband staat met het incident.'

'Maar zo heet je nu eenmaal.' Mars ging op de rand van het zwembad zitten. Zo te horen is er niets veranderd, dacht hij bij zichzelf.

'Ik zal je eens iets vertellen waar je van op zult kijken,' zei de Held. 'Je krijgt me nooit meer zover. Ik heb iets afschuwelijks doorleefd wat geen mens zou mogen zien, laat staan dat hij het zou overleven. Maar het feit blijft dat ik het heb overleefd. En nooit meer zal ik vrijwillig die afschuwelijke duisternis betreden omdat het jullie toevallig zo uitkomt, omdat jullie het gênant vinden dat ik moet worden afgeschreven. Mijn kameraden buiten deze muren weten dat ik leef. Daarom kunnen jullie me nergens toe dwingen en kunnen jullie me ook niet doden. De kosmonauten weten ervan. En ze zullen in opstand komen.'

'We hebben je veel privileges geschonken,' zei Mars zachtjes. 'Lara. Tatiana. Het zwembad. De dolfijn. Vooral de dolfijn. Ik heb ervoor gezorgd en ik kan hen weer wegnemen.'

'En ik kan het besluit nemen nergens meer over te vertellen,' zei de Held. 'Niet tegen jou en niet tegen anderen.' Hij keek naar Mars. 'Wat schieten we daar mee op?'

Mars pakte een visje uit de emmer naast hem en gooide dat in het water. De dolfijn keek hem met glazige ogen aan en uitte toen een hele serie klikjes. De Held gooide zijn hoofd achterover en lachte. 'Ze heeft meer gevoel voor humor dan jullie allemaal bij elkaar, weet je dat?'

Mars trok zijn wenkbrauwen op, geïrriteerd. 'Wat zei die dolfijn?'

'Ze heet Arbat,' berispte de Held. 'En ze moet niets van je hebben.'

Mars beet op zijn lip en probeerde zich te beheersen. 'En vertelde ze ook waarom?'

'In de eerste plaats omdat je haar naam niet gebruikt. En daarnaast zegt ze dat je niet te vertrouwen bent.'

'Viktor,' zei Mars. 'We moeten praten.'

'Goed.' De Held keek Mars recht in de ogen. 'Maar waarom blijf je me steeds Viktor noemen? Ik wil niet meer aan die naam herinnerd worden.'

Het was goed te zien dat hij ooit bijzonder knap was geweest. Maar hoog in de lucht was er iets onverklaarbaars met hem gebeurd. Mars had foto's gezien van de Held voor hij de Odin-Galaktika II was ingestapt en met het ruimteschip de lucht in was geslingerd. Dit was iemand anders. Natuurlijk, hij had dezelfde gestalte, al was hij dan magerder geworden. Maar lopen deed hij met een gebrek aan zelfvertrouwen en een wankele tred die je eerder bij een negentigjarige zou verwachten, als hij al niet in zijn gemotoriseerde rolstoel zat. De hersens van de Held waren echter volstrekt niet achteruitgegaan; ze functioneerden alleen anders.

'Ik noem je Viktor,' zei Mars. 'Omdat ik daartoe verplicht ben. Orders van hogerhand.' Hij ging verzitten om op oogcontact te blijven met de drijvende man. 'Maar misschien doet het je goed om te weten dat ik niet aan je denk als Viktor maar als de Held, maar een hoofdletter H.'

'Maar dat is geen naam,' zei de Held. 'Het is meer zoiets als een militaire rang.'

'Ik zie dat anders. Anders zou ik je de Kosmonaut noemen of zoiets.'

'Wat kan ik vandaag voor je betekenen, Volkov?' De Held leek genoeg te hebben van de beleefdheidsfrases en zijn veranderde spreektoon leek ervoor te zorgen dat de dolfijn ineens meer op haar hoede was. Mars was verteld dat ze uitermate gevoelig was voor veranderingen in de geestestoestand en het gemoed van de Held. Ze begon weer met haar gestage geklik. Mars moest zijn ergernis onder controle zien te houden. Elke belangrijke ondervragingstechniek vereist een zorgvuldige opbouw. Als het subject eenmaal begonnen is met het beantwoorden van vragen, hoe onschuldig ook, is het na verloop van tijd veel makkelijker hem de antwoorden te ontlokken waar je naar op zoek bent. Het was al lastig als je bij een dergelij ke ondervraging onderbroken werd door een collega, maar de tussenkomst van een dier maakte hem het wel erg moeilijk. Mars wilde daar al een paar scherpe opmerkingen over maken, maar toen hij de afwachtende gezichtsuitdrukking van de Held zag, kreeg hij het vermoeden dat dit precies de soort beroering was die de Held wilde uitlokken.

De Held was zich bewust van de toegepaste ondervragingstechnieken en het was typisch iets voor hem die op alle mogelijke manieren te willen verstoren.

'Luister,' zei Mars, 'je bent hier min of meer tegen je zin, maar dat geldt voor mij ook. Ik heb nooit gevraagd om deze taak toebedeeld te krijgen en ben er ook helemaal niet gelukkig mee.'

'Geloof je nou echt dat ik die onzin geloof?'

'Nee. Zo naïef ben ik niet.' Mars stond op, liep door de ruimte en begon systematisch alle afluister-en registratieapparatuur uit te zetten, met inbegrip van de videocamera's. Lara keek hem geschrokken aan, maar de Held keek even onverstoord als altijd.

Binnen dertig seconden hoorden ze het gedreun van schoenen op de trap en een aantal personeelsleden, onder wie twee bewapende lijfwachten, kwam de ruimte ingestormd.

'Er is niks aan de hand,' zei Mars. 'Ik heb alles uitgezet. Ga terug naar jullie posten.'

'Maar als de machines uit staan,' klaagde een van de wetenschappers,

'hebben we niets te doen.'

'Ga dan lunchen,' zei Mars. 'Maak een wandelingetje. Doe wat je nog nooit gedaan hebt: geniet van de zon en van de voorjaarsdag zonder aan je werk te denken.'

'Ik hoop dat u de bevoegdheid hebt dit te doen,' zei een andere wetenschapper. 'Dit kan serieuze implicaties hebben.'

'Rot op en laat ik je niet meer zien!' blafte Mars in een opvliegende bui die zeldzaam voor hem was. De mannen verdwenen.

In de stilte die volgde, zei de Held: 'Ik wil dat Lara blijft.'

'Zoals je wenst.'

'En ik wil uit het water komen.'

Lara kwam dichterbij, maar Mars gebaarde haar dat ze op haar plek moest blijven. Hij bukte, greep de Held onder zijn armen, tilde hem het zwembad uit. Lara haalde de rolstoel en intussen hield Mars hem rechtop en depte hij hem droog met een enorme handdoek.

De Held droeg geen zwembroek als hij in het water was en Mars bekeek zijn lichaam aandachtig. Het ontbreken van haartjes gaf hem op de een of andere wijze iets fascinerends en hoewel hij na de landing als een lappenpop uit het ruimteschip moest worden getrokken, hadden zijn spieren zich na die tijd goed hersteld; het waren alleen zijn botten die onherstelbaar beschadigd waren. En de kleur van zijn gladde huid kon men nog het beste omschrijven als licht zilverachtig, als een ster die gloeide in het indirecte licht. Voor het eerst begreep hij iets van de seksuele aantrekkingskracht die hij op Lara en Tatiana uitoefende, ondanks zijn gebogen rug. Samen tilden Mars en Lara hem in de rolstoel. Lara legde een schone handdoek over zijn lendenen.

'Welke naam wil je dat ik gebruik?' vroeg Mars, helemaal opnieuw beginnend met de opbouw van zijn ondervraging.

'Ik weet het niet. Maar geen Viktor. Ik ben Viktor niet.'

'Natuurlijk niet.'

'Wat dacht je van Odysseus?' Weer die afwachtende gezichtsuitdrukking. 'Dan beloof ik j e geen Polyphemus te noemen.'

'Goed dan. Hoe gaat het met de nachtrust, Odysseus?'

'Slapen doe ik niet,' zei de Held onmiddellijk. Hier praatte hij graag over. 'Maar dromen wel. Dat zijn twee verschillende dingen. Alsjeaanéén stuk door droomt, slaap je niet maar ben je wakker, zij het op een andere manier dan normaal. Je bent bezig op een ander bewustzijnsniveau.'

Mars was gewend geraakt aan dit soort theorieën. 'En je dromen?'

'Zitten vol met de wonderen van het heelal,' zei de Held, 'en van de sterren. Ik droom van de kleur die ik heb gezien, de kleur tussen de sterren.'

'Welke kleur? Rood, groen, blauw?'

'Dat kan ik je niet zeggen,' zei de Held, 'want het is onmogelijk die kleur te omschrijven. Die is zelfs... tastbaarder dan je denkt.'

'Wat bedoel je daarmee?'

'Het is... hoe moet ik het zeggen, het lijkt een soort materie.'

'Wat voor materie? Het soort materie waarvan je ruimteschip was opgebouwd?'

'Nee, iets heel anders.'

Er viel een lange stilte en Mars keek naar Lara. Ze zat met haar polsen op haar knieën en staarde in de ogen van de Held. Mars vroeg zich af of haar loyaliteit niet in het geding was. Daarna zette hij die gedachte echter meteen uit zijn hoof d. Hij had Lara en Tatiana zelf uitgekozen. Hij kende hun achtergrond. Maar het was nu eenmaal zijn vak om achterdochtig te zijn. De Held schraapte zijn keel. 'Ik heb erover nagedacht sinds ik voor het eerst uit die droom ontwaakte,' zei hij ten slotte, 'en ben tot de overtuiging gekomen dat ik daar de kleur van God heb gezien.'

Hier wilde Mars meer van weten. 'Waarom denk je dat?'

'Omdat mijn dromen het me keer op keer vertellen.' De Held keek naar Lara. 'Vertel Volkov maar wat je hem zou vertellen als dit een van jullie wekelijkse besprekingen was.'

Lara werd duidelijk overrompeld door deze opmerking en ook Mars was verbaasd. Hoe wist de Held dat zij regelmatig overleg voerden?

De Held keek Mars geamuseerd aan. 'Laten we elkaar niet voor de gek houden, goed?'

Mars overwoog die woorden goed. Toen knikte hij naar Lara. 'Vertel maar.'

Lara keek van de Held naar hem. 'Ik geloof hem,' zei ze. Haar stemgeluid dwaalde weg tot boven het zachtjes kabbelende water, van waaruit Arbat hen gadesloeg.

Mars wilde de tijd nemen om hierop door te gaan. 'Misschien,' zei hij tegen de Held, 'willen je dromen je vertellen dal jij God bent.'

De mondhoeken van de Held krulden omhoog en langzaam verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Toen zelfs zijn ogen begonnen te fonkelen, zei de Held: 'Ik ben niet gek, Volkov. Het heeft geen zin suggestieve vragen te stellen. Erger nog, het is gewoon dom.'

'Ik trek mijn vraag in,' zei Mars onmiddellijk.

'Maar waarom heb je die gesteld?' De Held keek hem aan. 'Het antwoord daarop is nauwelijks een geheim te noemen, hoewel jij waarschijnlijk denkt van wel. Deze discussie heeft alleen zin, Volkov, als jij net als ik in God gelooft. En dat doe je dan ook. Nee, doe maar geen moeite het te ontkennen; ik weet dat je het alleen maar doet omdat Lara erbij is. Ook Lara gelooft in God. En datzelfde geldt voor Arbat, dus er is in ieder geval iets waar we het met zijn vieren over eens zij n. En wat voor iets! Ik zie dat j e iets wil zeggen, Volkov. Wat is het? Een dwaalleer, zeg je? Dan hebben we beiden ketterse gedachten. Je bent geen haar beter dan ik, maar ik verwacht niet van je dat je dat ooit zult toegeven.'

Het lege heelal had een aantal raadselachtige veranderingen teweegge-bracht in de geest van de held. Mars staarde hem aan alsof hij die misvormingen met zijn blik wilde uitbranden.

'De aanwezigheid van God,' zei de Held, 'is iets wat iedereen voelt. Het is wat ons vieren met elkaar verbindt, hoewel er nauwelijks vier schepsels te vinden zijn die meer van elkaar verschillen als wij. Of misschien is het ons geloof in Hem dat ons bij elkaar heeft gebracht.'

'Ik wil niet over God spreken,' zei Mars.

'Maar dan gaan we toch gewoon op een ander onderwerp over?' zei de Held op sardonische toon. 'Ik zou het vervelend vinden als je je niet op je gemak voelde.' Hij glimlachte, hoewel niet erg minzaam. 'Maar eerst wil ik nog één ding kwijt. Ik heb je zojuist geconfronteerd met je zwakste plek. Je hebt geen flauw idee wat er met mij gebeurd is daarboven, dus welke verhalen ik je ook vertel, wat ik ook zeg, je weet nooit of ik lieg of niet. Ik beschouw mezelf dan wel niet als God, maar in één opzicht lijk ik op hem. Je hebt nergens enige zekerheid over.'

'Je bent een man, net als ik. We zijn beiden slechts menselijke wezens met beperkte capaciteiten.' Maar Mars zei het met veel meer overtuigingskracht dan hij voor zichzelf kon verantwoorden.

'Weet je, Volkov, onze gesprekken doen me denken aan twee rivaliserende Spaanse zigeuners. We hebben elkaar uitgedaagd voor een duel. We zitten aan elkaar vast met een touw van anderhalve meter. Maar op de een of andere manier hebben we onze steekwapens verloren, onze traditionele bewapening, en nu zoeken we wanhopig naar een alternatief om elkaar te kunnen belagen. Het is een patstelling.'

'Maar we staan toch niet tegenover elkaar,' zei Mars. 'Waar haal je het idee vandaan dat ik je vijand ben?'

De Held zei niets. Hij keek naar Arbat in het zwembad.

'Waar praten jij en de dolfijn over?' vroeg Mars plotseling.

'Arbat.'

'Arbat,' gaf Mars toe.

'We discussiëren over het universum,' zei de Held, die nog steeds naar de dolfijn keek. 'De gecompliceerdheid van het bestaan, de verscheidenheid aan kennis. En we beschouwen het wezen van de dood.'

Mars keek naar Lara, maar kennelijk vond ze dit soort uitlatingen volstrekt niet belachelijk of eigenaardig. Mars werd ineens overvallen door een gevoel van vervreemding. Hij vroeg zich af wat hier eigenlijk gaande was. Er is iemand in deze kamer die gek is, maar het vreemde is dat ik niet weet wie.

'Wat is er daarboven gebeurd, in de ruimte, in de Odin-Galaktika II?'

vroeg Mars. 'We verloren ons radiocontact met jou en toen gebeurde het incident. Ik weet dat er al weer enige tijd verstreken is...'

'Voor mij niet,' zei de Held. 'Het gebeurde gisteren.'

'Nou ja, ik weet dat gezien de omstandigheden het lijkt alsof...'

'Het gebeurde gisteren. Ik heb geleerd de tijd om te buigen, zoals jullie dat met lichtstralen doen.' De Held zei steeds 'jullie' in plaats van 'wij', alsof hij zichzelf niet langer tot het menselijk ras rekende. 'Het is nu vijftien maanden geleden dat ik uit mijn coma ontwaakte. Hoe vaak heb je me sinds die tijd gevraagd wat er is gebeurd? En hoe vaak heb ik daar antwoord op gegeven?'

Ontelbaar vaak, dacht Mars. Het probleem was dat niemand hem geloofde. Waarom zouden ze ook?

Hij zei: 'Toch zou ik het op prijs stellen als je het nog eens vertelde.'

'Nog eens?' zei de Held. 'Of voor de laatste keer?' De twee mannen grinnikten naar elkaar en Mars dacht: hij heeft gelijk, dit is een duel met woorden. En ik moet ervoor zorgen dat hij het niet wint.

'Toen we eenmaal in een baan om de aarde waren, moesten we de componenten van de Mars-module in elkaar zetten,' begon de Held. 'Alles ging prima. We konden uitstekend samenwerken. Het kostte wel behoorlijk veel moeite de verschillende onderdelen aan te brengen die jullie vanaf de lanceerbasis naar ons toe stuurden. Toen verlieten we de baan om de aarde en werden we afgeschoten in de richting van Mars. We begonnen aan de volgende fase van de missie. Ik voelde me weer als een kind dat op een heldere vriesnacht de lucht in keek en dacht: hoe ziet het eruit daarboven?

Nu kon ik het eindelijk zien en de rillingen liepen me over het lijf. De aanblik maakte me ziek, alsof het allemaal niet te bevatten was, alsof ik Mozes was die het brandende braambos naderde. Maar goed, dat was dus niet zo. Dat kwam pas later.

We drongen door tot diep in het heelal. Mars lonkte naar ons als een rode kolos. We sliepen diep, alsof we dood waren. We waren gewaarschuwd dat dat zou gebeuren op een missie van bijna drie jaar. Overdag kregen we steeds meer last van vermoeidheid. Het grappige was dat ik in die tijd nooit droomde. Volgens de apparatuur die alles registreerde, had ik wel degelijk een REM-fase in mijn slaap. Dat mag dan zo zijn, maar ik weet zeker dat ik niet droomde. Ik heb mijn dromen altijd kunnen onthouden, vanaf mijn vroege jeugd. Een van de redenen waarom ik niet droomde, denk ik nu, is dat ik overdag voortdurend het gevoel had te dromen, ook al was ik dan wakker.

Iets anders is dat de psychiaters hier zeggen dat ik te veel over dromen praat. Ze zeggen dat het een obsessie voor me is. Maar als ik denk aan wat me daarboven is overkomen, ben ik ervan overtuigd dat mijn gebrek aan dromen een belangrijk gegeven is, ook al vinden anderen van niet. Ik weet hoe jullie zijn. Jullie hebben een hekel aan raadselachtige zaken en bewegen hemel en aarde om er een oplossing voor te bedenken.'

De Held begon ineens te lachen, steeds harder, bulderend. Tussen zijn tranen door bracht hij uit: 'Hemel en aarde. Hoe verzin ik het. Ik vraag me af wat er met me aan de hand is. Voor de lancering had ik nauwelijks enig gevoel voor humor. Maar misschien krijg je dat van een leven tussen hemel en hel.'

Er volgde een opdringerige stilte en Mars had het gevoel dat hij die moest doorbreken voor het te laat was. 'Wat gebeurde er met Gregor?'

'Geen namen!' schreeuwde de Held. Hij was woedend. 'Ik zei het je toch, verdomme! Ik heb je gewaarschuwd! Maar je hebt een bord voor je kop, klootzak, het dringt niet tot je door. Rot op!'

'Het spijt me,' zei Mars. 'Mijn fout. Ik was het vergeten.'

'Vast wel.' De Held draaide zich van hem af en begon een onbegrijpelijke gedachtenwisseling met Arbat, al klikkend. Mars keek naar Lara. Haar gezicht was kalm, vastberaden. Lag er misschien een zweem van verwijt om haar lippen?

Hij probeerde het nogmaals. 'Hoe zullen we je gestorven partner noemen? Wat denk je, Odysseus?'

'Menelaüs,' zei de Held zonder zich van Arbat af te keren.

'Goed dan. Wat gebeurde er met Menelaüs?'

'Hij stierf,' zei de Held meteen. 'Hij was buiten. We hadden beiden ons pak aan, hoewel ik nog steeds in het ruimteschip verbleef. Het was een reguliere EVA die we lang van tevoren hadden voorbereid. Alles verliep normaal. Totdat...' Er viel een lange stilte. 'Wat er volgens mij gebeurde, was dit. We kregen te maken met een soort storm, een fijne douche van piepkleine deeltjes, een soort van minuscule meteoren. Ik hoorde een hol geluid, alsof iemand met een handje zand naar het ruimteschip gooide. En toen hoorde ik zijn stem. Meteen hield het weer op, zodat ik wist dat er een noodsituatie was. Ik zette mijn helm op en ging zo snel mogelijk via de luchtsluis naar buiten.

Toen zag ik... zijn helm was gebarsten als gevolg van de kosmische storm. We hingen in de duisternis, maar overal om ons heen was dat licht. Ik bedoel geen licht van de sterren, dat is anders en duidelijk herkenbaar. Ik zag wat er met hem was gebeurd in het licht van dit... licht tussen de sterren. Zijn vizier was doorzeefd door het zand uit de ruimte. Of van een verafgelegen wereld. Wie zal het zeggen? De waarheid zullen we nooit te weten te komen, dat is zeker.

Tegen de tijd dat ik bij hem was, was alle zuurstof, elke luchtdruk uit zijn EVA-pak weggezogen. Hij hing alleen nog maar aan het uiteinde van zijn navelstreng. De expulsie vanuit zijn binnenste maakte een geweldige energie los en hij draaide maar rond, draaide maar rond... Zijn ogen staarden recht vooruit en hij... ik weet niet goed hoe ik dit moet zeggen, het was zo afschuwelijk... hij glimlachte, alsof hij alleen maar verachting voelde voor de verwondingen en kneuzingen die zijn gezicht grof hadden gemaakt als het oppervlak van de maan. Toen had ik hem te pakken, bracht hem tot stilstand en trok hem terug naar het ruimteschip. Ik wist dat hij dood was. Ik wist dat ik niets meer voor hem kon doen.

Toen kreeg ik de gelegenheid zijn gezicht beter te bekijken. Het was alsof, hoe moet ik het zeggen... alsof zijn ogen waren geëxplodeerd. Eerst dacht ik dat het kosmische zand was doorgedrongen tot in zijn helm. Maar toen wist ik dat het iets anders moest zijn, want alleen zijn ogen waren weg.'

Het was weer stil en Mars voelde zich verplicht te vragen: 'Wat is er gebeurd met de ogen van Menelaüs? Wat zag je?'

De Held liet zijn hoofd zakken. 'Wat heeft het voor zin hiermee verder te gaan? Je gelooft me toch niet. De resultaten van jullie gerechtelijk onderzoek spreken mijn verhaal tegen.'

'Nee, Odysseus. Die resultaten kunnen jouw verhaal niet bevestigen. Dat is iets anders. Het onderzoek naar Menelaüs heeft helemaal niets opgeleverd. We konden niets opmaken uit zijn stoffelijk overschot. Het was alsof elke aanwijzing was weggevaagd. Hoe hij gestorven is, waarom zijn pak het begaf - of dat van jou, trouwens - wat er met hem gebeurde in die laatste minuten, toen jij je best deed hem naar binnen te loodsen. We weten maar één ding zeker: er was sprake van een soort interplanetaire storing. Onze telemetrie begaf het op het moment dat het incident plaatsvond. We konden niets meer registreren. Verder weten we niets.'

De Held trok zichzelf overeind in zijn rolstoel. 'Ik heb jullie verteld wat er gebeurd is. Maar niemand gelooft me.'

'Eerlijk gezegd is je verhaal moeilijk te geloven.' Mars knikte. 'Inderdaad. Sommigen denken datje liegt, of dat je het niet meer zo goed weet, of lijdt aan waanideeën.'

De Held keek Mars recht in de ogen. 'Ben jij een van hen?'

Mars wist dat dit een cruciaal moment was. Bij elke ondervraging kwam er een punt waarop de slinger de andere kant op ging, een moment waarop je van een vijand, psychologisch gesproken, een vriend kon maken. Dat moment kan verschillende oorzaken nebben: het subject heeft genoeg van zijn geïsoleerde positie, of hij kan waarheid en fantasie niet meer van elkaar onderscheiden, of zijn verwarring is zo groot geworden dat hij zijn eigen emoties niet meer als zodanig herkent.

Maar Mars wist onmiddellijk dat de Held het door zou hebben als hij loog. Hij was kwetsbaar, maar dat maakte hem dubbel zo gevaarlijk. Mars zou niet in de val lopen die al heel wat ondervragers parten had gespeeld: kwetsbaarheid aanzien voor zwakte.

Mars zei: 'Om eerlijk te zijn, weet ik niet meer wat ik moet geloven. Het onderzoek heeft niets opgeleverd en degenen onder ons die koppig vasthouden aan hun wetenschappelijke principes hebben volgens mij geen flauw idee waar het eigenlijk om gaat.' Hij strekte de vingers en keerde zijn handpalmen naar boven om zijn woorden enige nadruk te verlenen. 'Ik geloof niet dat j e liegt. Waarom zouje?Ende mogelij kheid dat er iets mis is met je geheugen lijkt me vrijwel uitgesloten.'

'Maar misschien zijn het waanideeën.'

'Zoals je zelf al zei, weet niemand met zekerheid wat er daarboven met je gebeurd is. Ik weet alleen dat we jouw versie van het verhaal niet zomaar naast ons neer kunnen leggen. En daarom wil ik het graag nog een keer horen, niet van een bandje dat een maand of een jaar geleden is gemaakt, maar van jou, nu.'

Mars kon bijna letterlijk zien hoe de Held zijn woorden tot zich nam en van alle kanten verkende. Het was een fascinerend gezicht, als van een slang die zijn prooi verstouwde.

Ten slotte knikte de Held. 'Wat nu volgt, herinner ik me tot in het kleinste detail. Het waren zijn ogen, de ogen van Menelaüs. Er was geen pupil meer te zien. Het was alsof de irissen waren gegroeid, van binnenuit en van buiten. Alsof zijn ogen helemaal gevuld waren met één kleur. En wat voor kleur! Zijn ogen hadden die ene kleur aangenomen, de kleur die tussen de sterren hing. De kleur van God.'

Mars zei: 'Hij heeft met je gesproken, zei je. Het lijk opende zijn mond en...'

'Nee, nee.' De Held schudde zijn hoofd. 'Het was niet als iets uit een science-fiction-of een horrorfilm. Hij stond niet op uit de dood en hij werd ook niet bezield als een zombie of een golem. Dit was iets anders, iets wat je zelf zou moeten zien om het echt te kunnen geloven. Ik kan het zelf nog steeds niet bevatten, terwijl ik het al vijftien maanden lang op alle mogelijke manieren probeer te beschouwen: fysisch, metafysisch, filosofisch, religieus. Het was geen tovertrucje, Volkov. Ik ben niet gek. En het is geen waanidee.'

De Held haalde diep adem. 'De waarheid is dat het lijk zijn lippen niet opende en niet tegen me sprak. Maar er was iets dat hem gebruikte om te communiceren. Via zijn ogen. Kun je dat begrijpen? We praten hier niet over een conventionele manier van communiceren, zoals wij dat kennen. Het was zelfs geen telepathie.

Maar ondanks dat alles sprak er wel degelijk een boodschap uit die ogen, in die wereld van een onbeschrijflijke kleur.'

Mars was zich ervan bewust dat Lara naar voren leunde en met haar hand die van de Held vastpakte. Mars wist dat het moment gekomen was. 'En wat was de boodschap?' vroeg hij zachtjes.

De duistere ogen van de Held kookten van woede. Hij slaakte een hardvochtige Russische vloek. 'Begrijpen jullie mensen dan helemaal niets?'

schreeuwde hij. 'Dat bedoelde ik toen ik zei dat ik leefde tussen hemel en hel. Ik kreeg een boodschap door, maar ik weet niet wat die betekent.'

Het was een heerlijke dag voor Arkhangelskoe: koel, fris, geen wolkje aan de lucht. Het prachtige gebied dat rond het landgoed lag, kon men bereiken door het centrum van Moskou te verlaten via de Kutuzov Prospekt en even later de Moskva-rivier over te steken.

Dat was de route die Valeri Bondasenko nam. Hij ging een keer per week, maar nooit op dezelfde dag en nooit rond hetzelfde tijdstip. Het landgoed bestond uit een laat-achttiende-eeuws paleis met muren van gepleisterd hout en een karakteristieke belvédère, alsmede een prachtig park aan de rand van een uitgestrekt woud van pijnbomen en berken. Met mooi weer liepen de toeristen er bij tientallen rond om te picknicken en foto's te maken.

Aan de andere kant van het bos stond een grimmig bouwwerk van steen en cement; Valeri reed door een afschrikwekkende poort naar binnen. Hij parkeerde zijn wagen naast bestelauto's, versleten Volga's en Zhiguli's waar de ruitewissers vanaf waren gebroken.

Binnen stonk het gebouw naar ontsmettingsmiddelen en soms ook naar braaksel. Witgejaste verpleegsters met brede schouders en strenge gezichten renden heen en weer. Er liep ook een aantal mannelijke bewakers met een wapenstok op de heup; ze tuurden door kijkgaatjes die in de meeste deuren op ooghoogte waren aangebracht. Het was misschien grof een dergelijk instituut een krankzinnigengesticht te noemen, maar die benaming gaf wel degelijk de juiste sfeer weer.

Valeri had een hekel aan het oord. De spaarzaam verlichte gangen stonken dan misschien naar chemicaliën en kots, maar het gebouw als geheel rook naar de wanhoop. Er was geen ontsnapping aan mogelij k, niet voor de patiënten en niet voor het personeel. Iedereen die hier leefde, was er levenslang toe veroordeeld. Hun onzichtbare excrementen sijpelden door de gangen als de verrotting door een moeras.

Valeri nam na afloop altijd een bad om zich van de viezigheid te ontdoen, maar de herinneringen kon hij moeilijker van zich afzetten. Het geheugen werkte nu eenmaal onafhankelijk van het bewustzijn; dat was in ieder geval zoals Valeri er zelf tegenaan keek. Hij was een aanhanger van de theorieën van Jung. In diens ideeën was sprake van een verdichting van het tijdsverloop, een ineenstrengeling van verleden, heden en toekomst, die ten grondslag lag aan elk menselijk wezen, alsof de cultuurverschillen niet meer behelsden dan de verschillende uithoeken van één gigantisch spinneweb. En wat glinsterde er in het centrum van dat web, wat was de kern van het collectieve onderbewustzijn, het verleden dat gold voor ieder mens afzonderlijk?

Wat er in ieder geval deel van uitmaakte, was het vermogen van de mens, misschien zelfs het verlangen, zich onmenselijk te gedragen ten opzichte van de ander.

Het was nog maar kort geleden, in 1918, dat Valeri's oom was neergeschoten in de straten van Kiev, de hoofdstad van de Oekraïne, en dat alleen maar omdat hij het gedurfd had Oekraïens te spreken. Een Russische soldaat, een van de velen in Kiev, was op hem afgelopen en had een kogel door zijn hoofd gejaagd. Zijn schuld was bewezen, Edelachtbare. Boem!

En wat te denken van het lot dat zijn vader ten deel viel? Valeri wist dat hij daar maar beter niet bij stil kon staan. Het was iets wat alleen in Rusland had kunnen gebeuren, iets afschuwelijks.

Toen Valeri het schaduwrijke grasveldje betrad, riep hij zichzelf tot de orde. Zijn ogen verkenden het grasland tot ze in de verte de rand van het bos zagen. Aan de andere kant daarvan moest het prachtige Arkhangelskoe liggen; het was van hieruit niet te zien en te midden van al het gekrijs en getier leek het even onwaarachtig als een sprookjeskasteel. Waarom toch al die duistere gedachten?

'Kameraad Kolchev?'

Valeri draaide zich om, dwong zichzelf te glimlachen en knikte. 'Dokter.'

'Het is goed dat u bent gekomen,' zei dokter Kalinin op een toon die anderen reserveren voor een rouwkamer. Valeri was ervan overtuigd dat het niet de bedoeling van de dokter was te klinken als een begrafenisondernemer; hij kon nu eenmaal niet anders. Dokter Kalinin was een jonge man met dun, lichtblond haar en ogen die diep in hun kassen lagen.

'U moet eens wat vaker de zon opzoeken,' zei Valeri, wijzend naar de wolkeloze hemel. 'Te veel binnenzitten is slecht voor de gezondheid.'

'Ach, we hebben een lange winter achter de rug,' zei dokter Kalinin. 'Nu de lente is aangebroken, is alles anders geworden.' Maar zijn sombere gezichtsuitdrukking verried hem: op deze plek bleef alles altijd bij het oude. Valeri ging hem voor over het grasveld. Links en rechts zag hij stoelen staan met daarop mentaal en emotioneel gehavende schepsels, meelijwekkende kasplantjes; bewakers doemden op in hun magere schaduwen. Dokter Kalinin begon over de aangelegenheid waarvan ze beiden wisten hoe gevoelig die lag. 'Ze is wakker. Ik weet zeker dat ze verrukt zal zijn u te zien.'

Waarom doet hij dit toch steeds? vroeg Valeri zich af. Waarom trekt hij een sluier van illusie over dit onderwerp? En toen wist hij het. Het was de enige manier waarop dokter Kalinin kon overleven in dit afzichtelijke, gruwelijke oord. Er moest een zekere mate van normalisatie worden opgelegd aan het abnormale, want anders zou de waanzin zich op een dag om je ruggegraat krullen en je infecteren. Hoe dan ook, Valeri verdomde het zich door deze man een vorm van zelfbedrog te laten opleggen. Hij zei: 'Dokter, mijn dochter is nog nooit van haar leven ergens verrukt over geweest. Ze is niet in staat ergens verrukt over te zijn, hoewel God weet dat het arme ding zeker weet wat wanhoop is. Dat voel ik zodra ik bij haar ben.' Haar wanhoop is onmiskenbaar, als de geur van een roos, dacht hij. Die kwelt me in mijn dromen.

'Misschien zou het bezoek wat makkelijker verlopen als het u lukte wat vaker te komen.'

Valeri bleef stokstijf staan, zijn handen samengebald tot witte vuisten. Begrijpt u ook maar iets van wat er in me omgaat, dokter? Natuurlijk niet. Anders stond u daar niet met die nuffige, superieure uitdrukking op uw gezicht. Het is waar dat ik medelijden heb met uw positie, maar ik haat uw brutaliteit. Uw dochter is normaal en gezond, terwijl de mijne...

'Ik kom hier zo vaak als ik kan.'

'Dat spreekt vanzelf, kameraad. Ik gaf slechts een medisch advies. Iets wat u dochter zou kunnen helpen.'

Idioot! Begrijp dan toch dat mijn dochter volstrekt buiten het bereik is van uw achterhaalde methodes! Valeri wilde het uitschreeuwen. Maar natuurlijk, hier kon dat niet. Hij was hier slechts als privé-persoon, kameraad Kolchev, een werktuigkundige die geen enkele binding had met de regering, laat staan met het Politburo. Met zoveel vijanden die hem op gepaste afstand omsingelden, wist Valeri dat zijn dochter een gevaar was voor zijn positie, een kwetsbare plek die hij zich niet kon veroorloven. Anders had hij haar al lang uit dit verdomde pesthuis meegenomen.

Valeri zei op een toon alsof er niets aan de hand was: 'Mijn dochter weet niet wie ik ben, dokter. Het maakt voor haar niets uit of ik wel of niet kom, laat staan hoe vaak ik kom. Niets van haar omgeving dringt tot haar door. Begrijpt u mij?'

'Het is waar dat zij niet reageert op wat er om haar heen gebeurt, kameraad. Maar hoe kunnen we weten wat er werkelij k door haar hoofd speelt?'

Dokter, je bent een insekt, een worm, een slijmerige kwal, dacht Valeri. Ik word ziek van de manier waarop je op me neerkijkt. Maar zal ik je eens wat vertellen? Ik zal het je nooit laten blijken. Door een ingewikkelde sa-menloop van omstandigheden speel je de baas over mijn dochter en ik wil je geen enkele reden tot ergernis geven, want zelfs met een hoofd zonder gedachtes is mijn dochter me oneindig dierbaar.

'Natuurlijk, u hebt gelijk,' zei Valeri. 'We moeten de hoop nooit opgeven.'

Dokter Kalinin glimlachte. 'Zo mag ik het horen. Wacht u even hier, kameraad, net als anders. Ik zal haar voor u halen.'

Valeri wandelde het gras over tot hij bij een grote berkeboom kwam. Ertegenover stond een houten bankje, waar hij op ging zitten. Naast hem zat een magere jongeman die zijn gezicht naar de zon had gekeerd. Zijn haar was lang en sluik en hij had een rode moedervlek op zijn wang.

'Heeft u het laatste nieuws al gehoord, kameraad?' vroeg de jongeman.

'De nationalistische groepering Witte Ster heeft de regering ertoe gedwongen haar ondergrondse atoomproeven in Semipalatinsk te staken.'

'Is het echt?' vroeg Valeri. 'Ik dacht dat de proeven waren gestopt vanwege de protesten van een Kazachstaanse milieubeweging.'

'Ha!' zei de jongeman. 'Staatspropaganda. Het was Witte Ster, gelooft u mij.'

Witte Ster. Overal waar hij kwam, hoorde Valeri die naam vallen. Hij keek niet naar de jongeman en staarde in plaats daarvan naar de berkeboom. Valeri hield van deze plek. Dat kwam vooral, bedacht hij, omdat er naast zijn geboortehuis in Kiev ook zo'n boom had gestaan. Maar toen drong zich iets aan zijn gedachten op: het pistoolschot, het bloed van zijn oom dat de straten bevlekte, de Russische soldaat die tegen het nog warme lichaam schopte en zei: Zo, we hebben ons lesje geleerd, hè? En Valeri's vader die zijn mond opende, iets wilde zeggen, en zich daarna afwendde met tranen in zijn ogen. Keer op keer had zijn vader hem dat verhaal verteld, tot het leek alsof hij er zelf bij was geweest en zijn vaders hand had vastgehouden.

Vader.

Hoe konden ze je zoiets aandoen?

Het was maar beter niet te denken aan het gebeurde. Zoveel jaren waren verstreken. Maar, zou Jung zeggen, tijd heeft niets te betekenen. Twee minuten later verscheen dokter Kalinin. Tegen die tijd was Valeri alleen; de jongeman met de rode moedervlek was kuierend weggelopen. In het gezelschap van de dokter bevond zich een bleek, jong meisje. Valeri bedacht dat noch aan haar gezicht, noch aan haar geüniformeerde lichaam was te zien hoe oud ze was. Ze was achttien, maar haar jaren op aarde waren als een droom aan haar voorbijgegaan.

Hij keek naar haar dikke gouden haar, haar blauwe ogen, haar ongerepte schoonheid, en hield zichzelf voor te aanvaarden dat hij haar op geen enkele wijze kon helpen. Maar hij wenste niets liever dan met haar in contact te treden en dus kon hij, Valeri Denysovich Bondasenko, zich niet met die werkelijkheid verzoenen.

Dokter Kalinin draaide het gezicht van zijn dochter naar hem toe en Valeri zei: 'Koshka.' Liefje. En in weerwil van zichzelf, ondanks de aanwezigheid van dokter Kalinin, liep er een traan over zijn wang die ten slotte voor zijn voeten op de grond belandde.

'Mijn oma heeft mij ooit een spreekwoord geleerd: "Vreemdelingen vind je tot in je eigen familie",' zei Grote Ezoe. 'Als ik u was, zou ik dat goed in mijn hoofd prenten.'

'Mijn wereld bestaat nog slechts uit vreemdelingen,' zei Honno. 'Maar ik wil u bedanken voor de hulp bij mijn vertrek uit het huis. Ik heb niets van hem geëist, behalve dat hij me met rust laat.'

Ze zaten op de bank in een behoorlijk groot appartement. Lampen van verschillende vormen en afmetingen verlichtten een kamer die was gevuld met fraaie, moderne westerse meubelen. Ze waren net terug van een uitgebreid, ontspannen diner in een luidruchtig, rokerig restaurant, omringd door sumoworstelaars die alles aten wat hun maar voor de mond kwam. Buiten verdween het laatste restje maanlicht achter voortijlende onweerswolken.

'Ik hoop dat u tevreden bent met uw nieuwe accommodatie,' zei Grote Ezoe en spreidde zijn armen.

'Het is prachtig,' zei Honno. Ze stond op en liep naar het raam. 'Ik heb altijd al in een appartement willen wonen met uitzicht over de Sumida.' Ze draaide zich om en keek hem aan. 'Ik ben nog steeds niet van mijn verrassing bekomen. Het is hier zo groot, zo... Amerikaans.'

Grote Ezoe lachte. 'Het is waar dat mijn Amerikaanse vrienden zich hier thuis voelen. Ze vertellen me dat ze Tokio te druk vinden. De mensen leven te veel op elkaar. Ze zijn blij dat ze hier kunnen logeren.'

'Maakt u zich geen zorgen,' zei Honno meteen. 'Ik zal hier niet lang blijven. Grote Ezoe wuifde haar woorden weg. 'Blijf zo lang als u wilt,' zei hij. 'Ik weet wel wat u denkt: waarom doet hij dat allemaal? Wat wil hij van mij en wanneer geeft hij dat te kennen?'

'Welnee, ik...'

'Ik begrijp die gedachtengang best. Ten eerste ben ik Yakuza. En ten tweede hebt u een hekel aan de manier waarop ik me gedraag. Dat hebt u zelf min of meer toegegeven bij onze tweede ontmoeting. Die twee dingen vormen nu niet bepaald een basis van vertrouwen, dat moet u toch met me eens zij n.'

Honno wist niet wat ze hierop moest zeggen. Ze had nog nooit iemand ontmoet die zo brutaal en onomwonden was. Hij doorbrak zonder pardon de vele lagen geritualiseerde beleefdheidsfrases die een wezenlijk onderdeel leken van elk gesprek.

'Het antwoord op uw vragen is echter heel eenvoudig. Ik ben geïnteresseerd in de aanwijzingen die uw vriend Kakuei Sakata in die cryptische kasboeken heeft achtergelaten. Ik heb veel belangrijke connecties in de zakenwereld. Ik heb geen idee wat Sakata wist, of wat hij op het spoor was, maar ik heb er belang bij dat te ontdekken voor iemand anders dat doet en ermee naar de politie loopt, zoals uw echtgenoot.'

'Maar...'

'Het is tijd om iets te gaan ondernemen. Bent u er klaar voor, mevrouw Kansei?' Grote Ezoe haalde een memoblokje te voorschijn, scheurde het bovenste velletje eraf en overhandigde het haar. 'Dit is uw routebeschrijving voor vanavond. Neemt u die alstublieft ter harte. Ik beloof u dat het u niet zal teleurstellen en dat u zich niet zult vervelen. Er staat beneden een auto op u te wachten. De chauffeur heeft dezelfde routebeschrijving en hij is bekend met elke ontmoetingsplaats.'

'Maar wat doen we met Gun en de kasboeken?'

'Morgenochtend ontmoeten wij elkaar om zes uur in de club in de Ginza. Dan zullen we alles bespreken.' Grote Ezoe stond op. 'Ik moet u nu verlaten. Veel plezier vanavond, mevrouw Kansei.'

Inderdaad stond er een chauffeur op Honno te wachten. Hij boog, opende het achterportier van een parelgrijze Mercedes 560 SEL met getinte ramen. Honno dook in het koele, zwak verlichte interieur en ontdekte dat er al iemand op de achterbank zat.

'Goedenavond, mevrouw Kansei,' zei een vriendelijke, magere jongeman. Hij had zijn dikke haar achterovergekamd, tot over zijn kleine oren; op zijn neus rustte een brede, mannelijke zonnebril. Hij ging gekleed in een onberispelijk, duif grijs, vederlicht kostuum met een gesteven wit overhemd en een keurige das. 'Ik ben Fukuda,' zei hij. 'Grote Ezoe heeft me gevraagd vanavond uw gids te zijn.'

De grote Mercedes gleed al zonder enige strubbeling door de overvolle straten van Tokio. Honno had geen flauw idee hoe de auto daartoe in staat was. Het was alsof ze in een andere wereld was, een gebied waar de meeste mensen zelfs nog nooit van gehoord hadden, laat staan dat ze het wisten te vinden: een wereld waar de natuurwetten van de fysica, economie en sociale omgangsvormen niet golden. Hun eerste stopplaats was in Shinjuku. Honno en Fukuda namen de snellift naar de veertigste verdieping. Hij leidde haar door een gang die slechts was gevuld met het zachte gefluister van de airconditioning. Fukuda toverde een sleutel uit zijn zak. Ze passeerden een aantal indrukwekkende dubbele deuren die voorzien waren van een karakter uit het kanji, KAGA, te zamen met een beeldmerk in driedimensionaal brons dat over de hele wereld bekend stond als dat van Mitsubishi of Panasonic. Uiteindelijk glipten ze door een smalle deur naar binnen. De kamers die ze doorkruisten waren stil, afgezien van een hele batterij faxapparaten die als een soort van esoterische radio's willekeurige signalen uit de ruimte opvingen, om na een van te voren vastgestelde interval hun eigen boodschappen naar Australië, Duitsland, de Verenigde Staten, en zo verder te sturen. Het maakte deel uit van een bizar, volledig geautomatiseerd communicatienetwerk tussen een veelvoud van elektronische circuits en siliconenchips; de domeinen van een nieuwe beschaving. Ten slotte draaide Fukuda aan een deurknop en legde tegelijkertijd zijn wijsvinger even op Honno's lippen. Ssssj. Honno zag dat ze in de kamer van een secretaresse waren aangeland. Fukuda leidde haar naar een plek waarvan ze het eigenlijke kantoor in konden kijken zonder zelf gezien te worden.

Daarbinnen was een gezette man van middelbare leeftijd bezig met een vrouw die haar jurk had opgehesen tot boven haar heupen. Ze zaten op de bank. Fukuda bracht zijn lippen tot bij Honno's oren. 'Die man is de belangrijkste vice-president van Kaga, verantwoordelijk voor de financiën. Hebt u die vrouw weieens eerder gezien?'

Honno keek en herkende tot haar verbazing Mama-san, de vrouw uit het huis dat Grote Ezoe beheerde, waar ze haar man had aangetroffen met zijn minnaar.

Honno keek geïntrigeerd toe hoe de vice-president van Kaga met onverdroten ijver probeerde aan zijn gerief te komen. Het was vreemd, dacht ze, hoe misplaatst en zelfs grotesk de liefdesdaad leek zonder het ongrijpbare element van de seksuele aantrekkingskracht.

Fukuda gaf een teken en Honno volgde hem in alle stilte terwijl ze terugliepen door het netwerk van kantoren, langs de zoemende faxapparaten. Beneden waren de straten glad geworden van het vocht. Er viel een soort neerslag op Tokio dat niet zonder meer gelijk kon worden gesteld met regen; het water in de lucht had zoveel industriële vervuiling opgenomen dat het aanvoelde als sneeuw.

De zoemende Mercedes nam Honno en Fukuda weer mee door het avondlijke verkeer tot ze diep in het hart van Shinjuku waren beland. Dit was de wijk van het verboden plezier, duister ondanks de beweeglijke, fonkelende neonverlichting die langs de gebouwen omhoog schoot en tot in het oneindige weerkaatst werd in torenflats die geheel uit glas bestonden. De Mercedes kwam tot stilstand voor een udon, een noedelrestaurant. Fukuda nam Honno mee door het smoezelige, warme etablissement en door een lange, donkere gang. De gedempte geluiden van de stad sijpelden als vocht door de muren heen.

Ze betraden een ruimte die de Yakuza kennelijk gebruikte als speelhol. Er stonden lange, lage tafels opgesteld met daaromheen een interessante verzameling mannen. Ze stonden in het schemerlicht van lampen die hoog aan het plafond hingen.

Fukuda en Honno bleven aan de kant staan, in de schaduw. Honno zag de met irizumi overdekte Yakuza; hun prachtige tatoeages die uit zichzelf tot leven kwamen op het moment dat ze stapels geld van de ene kant van de tafel naar de andere schoven.

Het ging hier bepaald niet om een onschuldig, lokaal vermaak; de inzetten waren enorm. Honno begon zich te concentreren op de gezichten van de spelers: conservatief geklede, goedverzorgde, bezadigd kijkende heren. Precies het soort mannen dat ze op haar werk dagelijks op bezoek zag komen bij Kunio Michita.

Fukuda boog zich voorzichtig naar haar toe en fluisterde: 'De derde van links. Die met dat dunne snorretje en de grootste inzet van het hele huis. Ook hij is een belangrijke vice-president van Kaga, hoofd administratie.'

Honno keek gebiologeerd toe hoe de hooggeplaatste Kaga-functionaris in iets meer dan een uur tijd zo'n 6 500 000 yen verloor; het equivalent van ruim 100 000 gulden. Tegen die tijd zat zijn haar in de war, had hij zijn das losgetrokken, hingen er druppeltjes zweet aan zijn potlooddunne snorretje en begon hij met een wanhopig gezicht een schuldbekentenis uit te schrijven voor hetzelfde bedrag. De promesse ging van hand tot hand en belandde uiteindelijk aan het hoofd van de tafel. Een kale man met een getatoeëerde draak op zijn glimmende schedel nam het papiertje aan en bestudeerde het. Toen keek hij met een onbewogen gezicht voor zich uit. Met een lichte schok drong het tot Honno door dat hij naar Fukuda keek. Deze knikte nauwelijks waarneembaar en de man met de getatoeëerde draak borg de promesse op, waarna hij drie stapeltjes bankbiljetten op tafel gooide die vervolgens weer werden doorgegeven naar de Kaga-functionaris. Toen ze bij de derde plaats van bestemming aankwamen, vroeg Honno zich af tot hoe ver Grote Ezoe was doorgedrongen in het Kaga-concern. Ze bevonden zich nog steeds binnen de grenzen van Shinjuku, maar dit was het achterste deel, waar armoedige straten 's nachts werden bevolkt door allerlei soorten gespuis.

'Weest u niet bevreesd, mevrouw Kansei,' zei Fukuda, alsof hij haar gedachten kon lezen. 'Ik ben bij u.' Ze stapten uit op een verregende straat. Het was intussen al ver na middernacht.

De Mercedes was gestopt tegenover een donkere brug waar een eindeloze stoet vrachtwagens overheen denderde; die hadden alleen 's avonds toegang tot de straten van Tokio. Fukuda leidde Honno niet over de brug heen, maar eronderdoor. Ze hoorde het gekabbel van de rivier tegen de oude houten palen en de stank van ontbinding drong zich aan haar op.

Ze betraden een gebouw. Honno herkende het als een akachochin, een bordeel waarin letterlijk alles te koop was, als het juiste bedrag maar werd neergeteld.

In het onplezierige, roze licht dat binnen heerste zag Honno prachtig geklede en opgemaakte vrouwen aan de arm van zakenlui van het tweede garnituur die zich de weelderige clubs in Nihonbashi of de Ginza niet konden veroorloven, omdat zelfs een drankje er schrikbarend duur was.

'De man die u recht voor u ziet,' zei Fukuda plotseling, 'dat gedistingeerde type met het dikke grijze haar is de directeur van Kaga. Hij komt hier vanwege zijn seksuele voorkeur en is ervan overtuigd dat geen van zijn kennissen een obscure tent als deze zou bezoeken.'

'Maar hij vergist zich,' zei Honno. 'U hebt hem herkend.'

'Wij vergissen ons altijd,' zei Fukuda cryptisch. 'Grote Ezoe heeft deze akachochin in handen. Als u wist hoeveel informatie kan worden verzameld in gelegenheden als deze, zou u versteld staan.' Fukuda knikte. 'U

ziet dat de directeur slechts oog heeft voor het schepsel aan zijn zijde. We lopen er vlak langs en kijkt u dan eens goed.'

Honno richtte al haar aandacht op de prachtige geklede vrouw die gearmd liep met de directeur van Kaga. Op het moment dat ze het koppel passeerden, kon Honno nog maar net een kreet van verbazing onderdrukken. De vrouw was een man. Een travestiet. Toen ze weer buiten stonden, moest Honno diep ademhalen. Dit keer verwelkomde ze de regen die op haar neer druppelde.

Weggedoken in de veilige en comfortabele Mercedes zoefden ze de rivier over, op weg naar de heldere lichten en moderne wolkenkrabbers van een heel ander Tokio.

De Mercedes nam hen mee door het Akasaka-district, op weg naar het Capitol Tokio-hotel. In het Origami-koffiehuis bestelde Fukuda Duitse appelpannekoeken, een specialiteit die terecht enige faam had verworven. Honno ontdekte echter dat haar de eetlust was vergaan.

Zo'n vijf minuten nadat Fukuda zijn pannekoek had verorberd, draaide hij zich plotseling om in de richting van de ingang. Honno volgde zijn blik en zag tot haar verbazing haar eigen baas, Kunio Michita, naar binnen lopen. Hij had een kort gesprek met de gastvrouw en werd toen door haar naar een tafeltje geleid waaraan al een man zat die Honno nu pas herkende. De Japanse minister van Financiën.

De twee mannen bogen elkaar hartelijk toe en begonnen op onderhoudende wijze met elkaar te praten. Ze bestelden alleen koffie, maar raakten hun kopjes nauwelijks aan. Enkele minuten later vertrokken ze. Fukuda betaalde de rekening en nam Honno mee naar buiten. Ze volgden de mannen in de schemerige nacht. Honno zag het bijzondere van deze ontmoeting niet in. Ze zag slechts twee mannen die een gemoedelijk gesprek met elkaar voerden. Tot ze zag dat Kunio Michita een lichtgele envelop aan zijn metgezel overhandigde. Die werd snel opgeborgen in de binnenzak van de minister. De mannen ; wandelden verder en vervolgden hun gesprek alsof er niets gebeurd was. Tien minuten later namen ze afscheid van elkaar.

Fukuda en Honno liepen verder door Akasaka. Honno dacht aan de geweldige toevalstreffers die Michita Industries in het afgelopen jaar ten deel waren gevallen. Ze hadden grote opdrachten weten binnen te halen. Ze konden precies op tijd inhaken op projecten die door de overheid werden gesubsidieerd. Keer op keer kwamen ze in aanmerking voor subsidies voor het ontwikkelen van nieuwe produkten. Divisies werden afgestoten vlak voor de ministeries te kennen gaven het betreffende produkt niet meer nodig te hebben. Het drong nu tot Honno door dat er in al die gevallen geen sprake was van toeval. Geen wonder dat ze er zelf geen salarisverhoging aan over had gehouden.

Honno had altijd van Tokio gehouden, maar nu, alsof ze de caleidoscoop had omgegooid, zag ze de stad ineens vanuit een ander perspectief. Ze herinnerde zich hoe ze aan het begin van de avond uit het raam keek van het appartement dat Grote Ezoe haar had gegeven. Ze had maanlicht zien fonkelen op het oppervlak van de Sumida-rivier. Een droom van haar was werkelijkheid geworden. Maar nu was ze blootgesteld aan de schaduwzijde van die droom, een nachtmerrie-achtige wereld die geen enkele vorm van perversie, corruptie of bedrog ontbeerde. En deze twee werelden maakten deel uit van een en hetzelfde Tokio. Haar Tokio. Mijn god, dacht ze. Wat ik gezien heb, is afschuwelijk. Hoe zal ik ooit nog van Tokio kunnen houden?

Fukuda nam haar mee naar een klein park. Er stond één stenen bankje. Honno hoorde het zachte gefluister van een beekje, maar ze zag nergens water. Ze namen plaats op het bankje en keken uit op een eenzame boom, een Japanse ceder die naar rechts overhelde alsof er een stevige wind stond.

'Dit is een favoriet plekje van mij,' zei Fukuda alsof hij tegen zichzelf sprak. 'Het komt vaak voor dat de rechthoekige structuur van de stad me te veel wordt, alsof ik te lang naar een gedetailleerde blauwdruk heb zitten staren. Dan kom ik hiernaartoe en kijk ik naar de ceder.'

'Arme boom,' zei Honno. 'Het lijkt wel alsof hij gemarteld is door de hand van God.'

'Integendeel,' zei Fukuda. 'Naar mijn idee is de schoonheid van de ceder slechts van gedaante veranderd. De pijn die hij heeft ondergaan, heeft hem ontzagwekkender gemaakt. Kijkt u eens goed. Ziet u hoe prachtig de stam en de naalden afsteken tegen de achtergrond van staal, glas en neon? De kromgetrokken stam trekt een volmaakte boog langs de rechthoekige vormen van de gebouwen .Enniemanddie kan zeggen of de natuur of de mens verantwoordelijk is voor de vorm van de boom.'

En toen begreep Honno wat Fukuda bedoelde. Het ging er niet om wie verantwoordelijk was voor het uiterlijk van de boom. De natuur en de mens vormden hier een volmaakte eenheid. Dat was de bestaansreden van de ceder. Het was alsof de boom door zijn gehavende uiterlijk betekenis gaf aan de op zichzelf betekenisloze regelmaat van de stad.

'Ja,' zei Honno. 'Ik geloof dat ik het ook prettig zou vinden hier af en toe te zitten.'

Het was bijna drie uur in de ochtend. Hun laatste bestemming was een gebouw in Shimabashi dat eruitzag als een bunker, een ultramodern complex. Binnen heerste er de schemering van een ondoordringbaar bos. 'U kunt zich daar verkleden,' zei Fukuda terwijl hij naar een deur wees. Honno ging naar binnen, deed haar kleren uit, nam een bad en hulde zich in een schone, witte gi, het katoenen broekrokj e en het ruim zittende hemd dat gebruikt werd bij de oosterse vechtkunst. Ze was een aantal minuten alleen in de dojo. Die zag er heel anders uit dan de ruimte waar Grote Ezoe haar had opgewacht, in zijn eigen club in de Ginza. Het was hier donkerder, onheilspellender. Toen Fukuda te voorschijn kwam, droeg hij een schermmasker van plaatgaas en hield hij twee bokken vast, de traditionele houten zwaarden die tijdens de kenjutsu-trainingen werden gebruikt in plaats van de stalen katana. Hij had ook een tweede masker bij zich.

'Hoe vaardig bent u in het hanteren van het zwaard, mevrouw Kansei?'

vroeg Fukuda terwijl hij haar een bokken en het masker toegooide. Vrijwel tegelijkertijd kwam hij op haar af.

Honno had zelfs geen tijd hem een antwoord te geven. Hij nam haar mee door het hele assortiment van aanvalstactieken en afweermanoeuvres. Honno probeerde zo goed mogelijk te reageren, maar ze was er niet aan gewend de hele nacht op te blijven en dat speelde haar nu parten. Toch wist ze heel goed dat men het tijdstip van een tweegevecht zelden naar de hand kon zetten; men moest de concentratie kunnen opbrengen in elke mogelijke situatie. En dus riep ze zichzelf tot de orde en vuurde ze haar geest en haar lichaam aan tot grotere inspanning.

Toen ze eenmaal zo ver was, ontdekte ze iets belangrijks: Fukuda probeerde haar uit te lokken. Nu ze zich concentreerde, voelde ze dat ineens aan, vanwege zijn langzame afweer, vanwege de willekeur waarmee hij van de ene strategie op de andere overstapte.

Wat was zijn bedoeling? De willekeur van zijn handelingen maakte het onmogelijk daarnaar te raden. Maar de belangrijkste vraag was: had hij slechts een ongedisciplineerde manier van vechten of probeerde hij haar te misleiden? Wilde hij zijn strategie voor haar verbergen of had hij er geen?

Honno's kenjutsu sensei had haar verteld dat het beter was een tegenstander te over-dan te onderschatten. Met deze woorden in gedachten hield ze haar concentratie op peil en liet ze haar wa langzaam in omvang toenemen.

Ze deed geen enkele poging de leiding van het gevecht over te nemen. Ze vermoedde dat dit precies was waar Fukuda op uit was; door onvoorzichtigheid zou ze binnen de kortste keren in de val lopen die hij voor haar op had gezet. Het partijtje aikido met Grote Ezoe lag haar nog vers in het geheugen en die fout wilde ze absoluut geen tweede keer maken. Voor het ongeoefende oog leek er niets te zijn veranderd in het duel. Fukuda bepaalde nog steeds de willekeurige opeenvolging van strategieën. Maar de langzame expansie van Honno's wa begon effect te krijgen. Ze viel krachtiger aan, weerde sneller af, ging heftiger in de tegenaanval. Ze zorgde ervoor dat de plaats van handeling langzaam verschoof, over de tatamimatten van de dojo, tot Fukuda bijna aan de rand van het oefenveld stond. Wie één stap buiten de matten zette, op de gepolijste houten vloer, had verloren.

Nu breidde Honno haar wa uit tot maximale omvang en haar lichaam zakte in elkaar. De bokken viel uit haar handen en toen Fukuda's houten zwaard omlaag zwiepte, in de richting van haar hoofd, strekte Honno haar armen uit en ving het op in haar handpalmen.

Fukuda stopte onmiddellijk en boog naar Honno. 'Grote Ezoe had volkomen gelijk toen hij zei dat u de geest had van een krijger.'

'Maar ik ben een vrouw,' zei Honno. 'En de geschiedenis kent vrijwel geen vrouwelijke krijgers.'

Fukuda ontdeed zich van het masker en Honno staarde in het gezicht dat te voorschijn was gekomen. 'Bent u dat?' fluisterde Honno, terwijl ze dichterbij kwam. 'Bent u dat echt?'

Het gezicht dat zonder lippenstift, verborgen achter een zonnebril, de indruk wekte van een aantrekkelijke man, had zich nu ontpopt tot een toonbeeld van vrouwelijke schoonheid.

'Ook ik ben een vrouw, mevrouw Kansei,' zei Fukuda. 'Ik ben sensei in zestien verschillende oosterse vechtsporten.' Haar donkere ogen glinsterden , niet van trots, maar als weerspiegeling van de openbaring die zich aftekende op Honno's gezicht. 'Ik heb talloze mannen verslagen in het soort van kenjutsu-gevecht dat wij zojuist hebben gevoerd. En ik kan u verzekeren dat de geest van de krijger in ons beiden aanwezig is.'

Daarna verlieten ze de dojo, hun gevechtsterrein, de plaats waar ze samen kwamen. Ze douchten samen, kleedden zich samen aan en liepen de laatste uren van de nacht in. Het was bijna vijf uur in de ochtend en Honno vroeg zich af wat ze zouden doen tot het moment dat ze met Grote Ezoe had afgesproken in zijn club in de Ginza.

Het antwoord liet niet lang op zich wachten. De Mercedes zoefde terug naar de futuristische complexen van Shinjuku. De straten werden steeds leger; zelfs de vrachtauto's werden minder.

Binnen twintig minuten waren ze terug bij de «don-salon. Achterin draaide het gokhol nog steeds op volle toeren. De opwinding was nog steeds niet geluwd en terwijl haar maag plotseling ineenkromp, moest Honno aan haar vader denken. Hoeveel nachten had hij niet doorgebracht in dergelijke oorden, terwijl hij letterlijk met geld smeet? Meer dan dat er bomen staan in de bossen van Yoshino. Hij was doodgegaan aan zijn eigen obsessie. Geen lijkschouwer die ooit een dergelijke conclusie zou trekken, maar het was de zuivere waarheid.

Dezelfde Yakuza met ontbloot bovenlijf zaten geknield op de grond, terwijl hun prachtige irizumi glansden van het zweet. Dezelfde spelers duwden hun stapeltjes geld naar het midden van de lage tafels. Hoewel de lange nacht ten einde kwam, wisten ze van geen ophouden. Integendeel, hun ogen brandden van de koorts, hun zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Zonder dat Fukuda haar nog iets hoefde te zeggen, concentreerde Honno zich op de vice-president van Kaga, het hoofd van de administratie. Hij had zojuist weer een ronde verloren en tastte in zijn binnenzak. Hij haalde een notitieblokje te voorschijn, schreef opnieuw een schuldbekentenis uit en ondertekende die. Hoe vaak had hij dat vanavond al gedaan? Hoeveel geld vertegenwoordigde dat stapeltje promesses? Mijn god, dacht Honno, hoe vaak kan hij zich een nacht als deze veroorloven?

De vice-president van Kaga gaf zijn schuldbekentenis door en keek met begerige ogen toe hoe het papiertje van de ene Yakuza naar de andere werd doorgegeven, tot aan het hoofd van de tafel, bij de kale man met de getatoeëerde draak op zijn glimmende kop. De man met de draak keek er niet eens naar. In plaats daarvan tilde hij zijn hoofd op en richtte zijn blik op Fukuda.

Fukuda gaf geen enkel teken. Ze fluisterde tegen Honno: 'Wat zou u doen in mijn plaats? Zou u Kaga's promesse accepteren of afwijzen?'

'Ik weet niet voor hoeveel hij al in het krijt staat,' zei Honno.

'Dat is niet belangrijk,' zei Fukuda. 'Ja of nee. Zeg het maar.'

'Ik zou het niet weten.'

'Jawel,'zei Fukuda. 'U weet net zo goed als ik wat er moet gebeuren. Het is de hoogste tijd dat u die verantwoordelijkheid op u neemt. Uw krijgersgeest heeft dat nodig om te kunnen overleven en tot ontplooiing te kunnen komen.'

Honno staarde van de man met de draak naar het bestuurslid van Kaga. Ze had nu aan haar vader moeten denken, aan de ondraaglijke kwelling die hij onderging, zijn lijdende familie, en misschien deed ze dat ook wel, zij het op een heel andere manier dan ze had verwacht. Ze ontdekte dat ze geen medelijden kon opbrengen voor deze man. Het was zijn eigen obsessie en ze wist uit ervaring dat hij al te ver heen was om nog geholpen te kunnen worden. Ze twijfelde nog even, maar ineens begreep ze alles wat ze deze nacht had gezien, elke cryptische uitspraak die Fukuda had gedaan. Alles stond haar nu volstrekt helder voor de geest en ze wist precies wat haar te doen stond.

'Accepteer zijn schuldbekentenis,' zei de krijger met Honno's stem. Fukuda knikte, de man met de draak stak de promesse bij zich en wierp drie dikke stapels yens op tafel. Ze vonden hun weg naar de vice-president van Kaga, die ze met begerige oogjes verwelkomde.

De Mercedes kwam om drie minuten voor zes tot stilstand voor de onopvallende ingang van Grote Ezoe's club in de Ginza. De regen had intussen plaatsgemaakt voor een verfrissende oostenwind.

'U gaat niet met me mee naar binnen,' zei Honno.

'Nee,' zei Fukuda. 'Er is ander werk waar ik nu op moet toezien.'

'Zal ik u nog terug zien?'

'Dat hangt helemaal van u af, mevrouw Kansei,' zei Fukuda. 'U bent zelf degene die bepaalt wat er gaat gebeuren. U heeft uw lot in eigen handen.'

Honno stapte in de langzaam lichter wordende schemering van Tokio en dacht: Eindelijk.

'We hebben hem gevonden,' zei Grote Ezoe toen Honno binnenliep in het restaurant met zijn granieten muren.

'Wilt u zeggen dat Giin nog steeds in leven is?' Honno ging snel tegenover hem zitten. 'Is hij ongedeerd?'

Grote Ezoe lachte. 'Uw universiteitsprofessor is springlevend, mevrouw Kansei, en niemand heeft hem iets aangedaan.' Hij haalde zijn schouders op. 'Wie had dat moeten doen? Er was niemand bij hem.'

'Ik begrijp u niet.'

'Uw vriend Giin is een slimme jongen. Hij heeft zijn eigen ontvoering geënsceneerd.'

Grote Ezoe had kennelijk al besteld, want er werd al snel een Amerikaans ontbijt geserveerd: sinaasappelsap, eieren, bacon, zoete broodjes, zwarte koffie. Honno had nog nooit zo'n overvloedig ontbijt gezien, maar ze realiseerde zich dat ze uitgehongerd was.

De mededeling van Grote Ezoe had haar moeten verbazen, maar op de een of andere manier leek ze immuun geworden voor verrassingen. Nu de geest van de krijger eenmaal van zich deed spreken, kreeg hij steeds meer overwicht.

'Giin heeft die ontvoering alleen maar op touw gezet om een tijdje uit uw blikveld te kunnen verdwijnen,' ging Grote Ezoe verder. 'Hij kwam pas weer boven water toen hij zijn plannen klaar had en op het punt stond ze ten uitvoer te brengen. In mijn eigen omgeving. Dat was makkelijk voor hem, want hij is voor ons een oude bekende.'

Grote Ezoe keek haar aan. 'Het valt me op met hoeveel gelatenheid u op dit nieuws reageert, mevrouw Kansei. Dat had ik niet van u verwacht. Giin had u immers bezworen dat hij het gokken eraan had gegeven, dat hij afstand had genomen van zijn verleden.'

'Daar hebt u gelij k in. Maar mijn vader zei dat ook altijd tegen mijn moeder, ledere keer weer.'

'Een paar avonden geleden wilde u niets liever dan de woorden van uw vriend geloven.'

Honno dacht daarover na. Haar ontmoeting met Giin was inderdaad van een paar avonden geleden, maar voor haar gevoel was er intussen een eeuwigheid voorbijgegaan. Ze keek naar Grote Ezoe en zei: 'Hij heeft de kasboeken van Sakata gestolen en nu wil hij ze terugverkopen.'

'Ja,' zei Grote Ezoe, 'en nee. Ik denk dat hij geld wil. Hij heeft het hard nodig, want zijn schuld in mijn gokhuizen is aanzienlijk opgelopen de laatste tijd. Maar ik denk ook dat hij te slim is om mij zonder meer de kasboeken te verkopen. Hij heeft de gelegenheid gekregen de code te ontcijferen. Daarom duurde het zo lang voor hij boven water kwam met zijn aanbod. Hij weet intussen wat de kasboeken voor informatie bevatten en is ongetwijfeld tot de conclusie gekomen dat ze veel te veel waard zijn om ze zomaar op te geven.'

'Wat is hij dan van plan?'

'Denk maar eens na,' zei Grote Ezoe. 'Zo moeilijk is het niet.'

Honno bleef even stil en zei toen: 'Hij neemt het geld van ons in ontvangst en geeft er niets voor terug. Of hij geeft slechts een klein deel terug.'

'Net als elke amateur denkt Gun dat hij de professionals te slim af kan zijn. Hij heeft een ontmoeting geregeld voor vanochtend, om acht uur, midden op de Nihonbashi-brug. Ik zal hem het geld overhandigen en hij geeft ons één ontcijferde pagina uit de kasboeken. Als ik ervan overtuigd ben iets waardevols in handen te hebben, geeft hij mij een adres waar ik de kasboeken zal vinden, samen met de rest van de ontcijferde tekst. Behalve dan dat de kasboeken er niet zullen zijn en dat hij doorgaat met het aftroggelen van geld.'

'Maar dat is gevaarlijk voor hem.'

'Daar heeft u groot gelijk in,' zei Grote Ezoe, 'maar zelf heeft hij daar geen flauw vermoeden van. Hij heeft mij uitgekozen omdat hij me kent, of omdat hij me denkt te kennen. Om eerlijk te zijn: hij loopt langs het randje van de afgrond. U moet begrijpen, mevrouw Kansei, dat er één persoon is met wie hij geen rekening heeft gehouden. U.'

'U hebt ooit van hem gehouden, of beter, dat dacht u,' zei Grote Ezoe op een toon die men normaal reserveerde voor het vertellen van een sprookje.

'Maar nu heeft uw krijgersgeest u tot het inzicht gebracht dat het niet Gun was van wie u hield, maar een beeld dat u zich van hem had gevormd. Een beeld dat was opgebouwd uit uw eigen behoeftes, verlangens en misvattingen. Net als het beeld van de Eikichi Kansei met wie u getrouwd dacht te zijn.'

Honno en Grote Ezoe zaten in zijn limousine, op weg naar Nihonbashi. Ze reden door een stad die eruitzag alsof zij zojuist was ontwaakt uit een lange, onrustige sluimering.

'Wat gaat u nu doen?' vroeg Honno.

'Ik?' Grote Ezoe keek haar aan. 'Ik doe helemaal niets.'

De wagen kwam tot stilstand en de chauffeur stapte uit. Even later werd Honno's portier geopend. De chauffeur overhandigde haar een kleine attachékoffer. De nieuwe Honno verwonderde zich daar geen moment over. Ze stapte naar buiten, de drukke straat in.

Zonder op of om te kijken liep ze de brug op. Eeuwen geleden was de Nihonbashi het beginpunt geweest van de Tokaido, de hoofdverbinding tussen de hoofdstad - Edo, het tegenwoordige Tokio - en Kyoto. Ze herinnerde zich hoe ze als klein kind een gestileerd model van de brug had gezien, uit hout gesneden door de beeldend kunstenaar Hiroshige. Dit kunst-werk, waarin werkelijkheid en mythe samenvielen, had een geweldige indruk op haar gemaakt. Wellicht was dat het moment geweest waarop ze verliefd was geworden op Tokio.

Het was acht uur. Gun stond midden op de brug en wachtte af. Hij zag haar komen en zijn gezicht werd bleek. Hij draaide zich om, maar aarzelde. Zijn hebzucht kreeg de overhand en hij keerde zich weer naar haar toe. En Honno stond al vlak voor hem.

'Waarom ben je ervandoor gegaan?' vroeg ze. 'Waarom heb je de kasboeken gestolen?'

'Dat kan jij niet begrijpen,' zei Gun haastig. 'Ik heb het geld nodig. Hard nodig.'

'Je had mij om geld kunnen vragen.'

Hij lachte. 'Dat is belachelijk. Ik heb veel meer nodig dan jij ooit zou kunnen bezitten.'

'Hoe weet je dat?' Geen reactie. 'Je had het moeten vragen.'

Gun keek haar met een verleidelijke glimlach aan. 'Ja. Dat had ik kunnen doen, nu ik er eens goed over nadenk. Maar ik was zo verbaasd om je te zien en ik... ik ontdekte dat ik nog steeds gek op j e was. Het deed er niet toe dat je was getrouwd. Ik wilde dit keer geen fouten maken. Voor jou, Honno, ik deed het allemaal voor jou. Daarom heb ik het geld nodig. Ik moet dit afzien te handelen, deze noodsituatie, en dan zal alles goed aflopen.'

Honno leek nauwelijks naar hem te luisteren. 'Je gokt nog steeds.'

'Helemaal niet! Ik heb je toch verteld...'

'Waarom lieg je tegen mij?'

'Ik zweer...'

'Je hebt me altijd leugens verteld.'

'Honno, wat is er met je?'

'Niets,' zei ze. Ze hield de attachékoffer op waarvan ze nu wist dat er niets in zat. 'Geld,' zei ze. 'Om jou je goede afloop te bezorgen.'

Gun knikte onzeker. Hij overhandigde haar een vel papier. 'De inhoud van de kasboeken is spectaculair. Onvoorstelbaar. Ze geven gedetailleerde informatie over een heel netwerk dat is opgebouwd met behulp van steekpenningen en afpersing. Een doolhof van corruptie die een enorme omvang heeft aangenomen.'

'Maar wat is het uiteindelijke doel?'

Giins glimlach werd breder. 'Aha. Dat blijft dus nog even een geheim, tot ik het geld heb gekregen en jij, als tegenprestatie, de gedecodeerde tekst.'

'Ik wil dat je me nu alles geeft.'

'Wat?'

'Ik wil alles wat je hebt ontcijferd,' zei Honno. Plotseling schoot haar hand uit en ze trok Gun met zoveel kracht naar zich toe dat zijn kaken op elkaar klapten. 'Vertel me er nu over, voordat ik je het geld geef. Beschouw het maar als een soort van boetedoening voor de leugens die je verkocht hebt, voor het stelen van iets wat mij toebehoort.'

'Je bent gek,' zei Gun. 'Hartstikke gek. Ik heb een duidelijke afspraak gemaakt.'

'Vertel me wat ik wil weten,' zei Honno. 'Of ik vermoord je hier, op deze plek, als vermaning aan al degenen die liegen en bedriegen en stelen.'

'Ik heb geen...'

Honno priemde haar wijsvinger in het onbeschermde plekje vlak onder Giins borstbeen. Hij kromp ineen, viel tegen haar aan. Speeksel droop uit zijn opengesperde mond.

'Je hebt te veel mensen te veel pijn bezorgd,' zei ze. De vinger drong weer tot in zijn vel en Giins ogen puilden zozeer naar buiten dat het leek alsof ze uit hun kassen zouden vallen. 'Daar ga ik een eind aan maken. En ook aan je eigen lijden, want kennelijk ben je zelfs niet in staat jezelf te redden.'

Honno trok Gun zo dicht naar zich toe dat ze het angstige kloppen van zijn hart hoorde. Haar wa had zich nu tot zijn volle omvang uitgestrekt en ze voelde zich meegenomen door een vreemde overwinningsroes, een vuur dat in haar brandde.

'Ik breek je ruggegraat,' zei ze, 'zonder dat je meteen dood bent. Ik heb je door, Gun. Je praatjes hebben geen enkel effect meer. En ik wil wat ik wil.'

'Maar ik kan je niets vertellen.' Giins stem klonk gesmoord, vanwege de pijn en de tranen. 'Ik ... ik kwam erachter dat ik het decoderen verleerd heb. De leeftijd speelt me parten... En dus heb ik een leerling van me opgezocht. Hij heeft de tekst ontcijferd. Hij... weet alles... wat jij weten wil.'

'Naam,' zei Honno terwijl ze haar greep verstevigde. 'Adres, ik wil het weten, nu.'

Gun gaf die haar terwijl hij met zijn hoofd slap tegen haar aan hing, als een kind. En Honno, de krijger, verafschuwde ineens zijn zwakheid, zoals ze ook de zwakheid van haar vader had verafschuwd.

Met een kreet spande ze haar armspieren aan. Ze hoorde iets knappen. Het klonk als takjes onder haar voet, maar het was Giins wervelkolom die het begaf. Onmiddellijk gooide ze hem van de Nihonbashi af, de brug die symbool stond voor het begin van de weg. Gun verdween in het modderige water van de Sumida, over wiens oppervlak ze de avond tevoren nog een dromerig maanlicht had zien zweven.

De krijger pakte de lege attachékoffer op en liep in alle rust terug naar de wachtende limousine. In gedachten zag ze de eenzame Japanse ceder weer voor zich, midden in de stad. Nu pas begreep ze al zijn betekenislagen. Zoals de meedogenloze, harde contouren van de stad werden verzacht door de gebogen stam, zo ontleende zij haar onbuigzaamheid aan de innerlijke kracht van de boom. De ceder was er het levende bewijs van dat een zinvolle bestemming kon worden gezocht in de dichtste mist, de donkerste nacht, de ergste pijn.

De krijger had haar pad gevonden. Het pad dat haar had geleid naar dat waar ze het meest naar verlangde: vrijheid.