KOEMAMOTO/ASAMA/KOGEN/ZWITSERLAND
HERFST/WINTER1963 -LENTE 198?
-
Op de volgende manier redde Akiko het leven van Saigö en betaalde hij haar met gelijke munt terug:
Het gebeurde in de herfst van . Het was een koude, gure winter met veel regen, natte sneeuw en hagel. In Kioesjoe, waar Soen Hsioeng Akiko voor de volgende fase van haar training heen stuurde, stonden de boeren op lange ladders om de boomgaarden met fijnmazige netten af te dekken en zodoende tegen de sneeuw te beschermen. Nevelslierten bepaalden de sfeer in dit deel van de provincie en bij haar aankomst was de berg Aso onzichtbaar, evenals de industrieterreinen ten noordwesten van de stad. Ze had vrijwel meteen een hekel aan Koemamoto. In de feodale tijden had de stad mogelijk ooit een zekere charme bezeten, maar in deze tijd, waarin Japan zich met machtige sprongen in het wereldgebeuren stortte, zag het stadje er grauw en onaantrekkelijk uit. Akiko had echter besloten in deze stad haar opleiding aan de Kan-aka na ninjoetsoe rioe te voltooien en ze kwam niet terug op haar besluit.
Het symbool van de rioe bestond uit een zwarte cirkel waarbinnen negen diamanten waren geplaatst. In een van de diamanten bevond zich het karakter komoeso. Toen wist ze voldoende. Hier werd Koeji-kiri onderwezen. Zwarte ninjoetsoe. Haar plaatsing bracht de nodige problemen met zich mee, ondanks Soen Hsioengs persoonlijke aanbevelingsbrief. De sennin, een man met een gezicht zo vlak als het plat van een bijl, een bijna onmenselijk magere man, liet haar een halve dag wachten voor hij haar binnen zijn vertrekken nodigde.
Vervolgens putte hij zich uit in een lange reeks verontschuldigingen. In zijn blik kon Akiko niets ontdekken dat iets over zijn gevoelens verried. Een bevreemdende droefheid kwam over haar en pas na enige tijd kwam ze tot de ontdekking dat ze Soen Hsioeng miste. Op dat ogenblik wenste ze dat ze zijn warme en vertrouwde huis nooit verlaten had. Maar haar karma had haar naar deze plek gedreven en ze moest aan de roep ervan gehoorgeven. De sennin kampte met een dilemma. Hij zou in de ogen van Hsioeng enorm gezichtsverlies lijden als hij haar terugstuurde naar de plek waar ze vandaan kwam. Maar een vrouw in de rioe, dat kon evenmin. Toen herinnerde hij zich de man die door enkele van de andere sennin de Gejaagde werd genoemd, en dat bracht hem op een idee. Hij zou de Gejaagde gebruiken om deze vrouw uit de rioe te verdrijven. Als dat gebeurde kon hém onmogelijk iets kwalijk genomen worden.
Zodra Saigö werd ingelicht besefte hij met wat voor een minachting de sennin over hem moest denken. Om hem, Saigö, op te schepen met de taak een vrouw te kleineren. Bah.
Toen Akiko voor het eerst aan hem werd voorgesteld besefte ze onmiddellijk dat ze naar het hol van een tijger werd gestuurd. Haar wfl kromp toen ze contact maakte met Saigö's vijandige uitstraling en ze besefte dat ze, wilde ze overleven, Saigö op haar hand moest krijgen. En niet alleen hem, maar alle leerlingen van de rioe. Die middag, toen hij haar rondleidde door de rioe, een wereld binnen een wereld, een geheime dojo aan de rand van het industriestadje, hield ze hem scherp in het oog. Toen ze in een vertrek belandden waar niemand aanwezig was wendde hij zich tot haar. 'Ik wil datje hier blijft. Je mag geen geluid maken. Je mag je niet bewegen.'
'Waarom?'
Zonder voorafgaande waarschuwing sloeg hij haar met de rug van zijn hand in het gezicht. Akiko wankelde en bezeerde haar heup toen ze op de vloer terechtkwam. Saigö boog zich naar voren. Hij stond er ontspannen bij, met zijn voeten in spreidstand.
'Wilde je een vraag stellen?' Zijn stem klonk spottend en bevatte een ondertoon die Akiko deed huiveren.
Toen hij haar alleen liet wekte Akiko onmiddellijk een trance op, de sjinki.Ze maakte zich geestelijk los van de omgeving en begaf zich binnen de Leegte. Na een ogenblik van intense concentratie voelde ze niet langer de pijn. Roerloos staarde ze naar de deuropening waarachter hij uit het zicht was verdwenen. Ze besefte dat ze te doen had met een man die zo onzeker was wat betrof zijn eigen mannelijkheid dat hij die onzekerheid alleen kon terugdringen door zijn omgeving te domineren.
Saigö bleef enkele uren weg. Akiko doorliep alle oefeningen die ze zich eigen gemaakt had en raakte volmaakt ontspannen. Toen, onverwacht, stond hij weer voor haar.
'Sta op,' fluisterde hij. 'En kom hier.'
Ze gehoorzaamde.
Toen ze voor hem stond hielden ze zich allebei roerloos. Ze had inmiddels geleerd dat vragen stellen door hem niet op prijs werd gesteld, maar ze bleef hem aankijken. Langzaam begon ze te beseffen dat haat zijn probleem was. De man haatte echter niet, hij was haat, van top tot teen, tot in elke vezel. Het knaagde en vrat aan hem en veneerde hem van binnen. Maar haat was een emotie die ze begreep.
'Je hebt gewacht,' zei hij.
'Dat heb je me opgedragen.'
'Je mag blijven. Je kunt bij mij intrekken.'
Saigö wees haar een kamer in zijn woning aan en begeleidde haar bij de eerste stappen op het pad van de discipline die ze zich eigen wilde maken. De dagelijkse gang van zaken in de dojo vergde veel van haar krachten. Iedereen leek bij haar nadering de adem in te houden. Iedereen was weliswaar beleefd tegen haar, maar als zij in de buurt was was er van harmonie geen sprake, en niemand was zich daar meer bewust van dan zij.
Ze constateerde dat de sensei haar wantrouwden en dat de studenten haar niet mochten. Ze weigerden haar te helpen en nog nooit had ze zich zo alleen gevoeld, zo volkomen op drift in een wereld vol onbegrip. Ze voelde zich als een ijsberg in de tropen die op onverklaarbare wijze weigerde te smelten.
Ze wilden haar weghebben en zij besefte dat. Toch weigerde ze zich te buigen naar hun collectieve wil. Mannen waren nooit in staat geweest haar levensloop ingrijpend te wijzigen. Daartegen had ze zich, mogelijk al vanaf haar geboorte, onbewust verzet. Haar ijzeren wil had haar tot dusver beschermd. Die wil was gesmeed van hetzelfde staal waarvan de katana werden gesmeed. Dachten ze werkelijk dat ze haar konden breken?
Maar o, ze deden hun best. Om te beginnen plaatste haar sensei haar bij de groep jongste leerlingen, jongemannen die, vermoedde Akiko, binnen zes maanden het verzoek zouden krijgen de rioe te verlaten. Binnen het tijdsbestek van een uur wist ze waar ze met de jongemannen aan toe was. Ze opereerden allemaal op een niveau dat beduidend lager lag dan het niveau waaraan zij gewend was. Samenwerken met deze onbenullen was een belediging, een klap in het gelaat.
Zoals elke leerling in deze bijzondere rioe luisterde ze echter zwijgend naar de lessen van de sensei. Geconcentreerd volgde ze de oefeningen van de anderen en maakte zich hun verdedigings-en aanvalstechnieken meester. Tot op dat ogenblik had ze nog niets geleerd dat Soen Hsioeng haar nog niet geleerd had. Op zekere dag, toen er met de bokken werd geoefend, liet de sensei haar met een van de andere leerlingen oefenen. Dat was de zoveelste belediging, want gewoonlijk oefende de sensei altijd zelf met een leerling. Er werd met het tendo-oefenzwaard gewerkt. De kendo was driemaal zo lang als de bokken en de slagkracht ervan was dodelijk. Ze nam meedogenloos wraak. Na zich met haar omgeving vertrouwd te hebben gemaakt - de veerkracht van de vloer en de ruimte die ze tot haar beschikking had - ging ze meteen over tot een sjinki kiitsoe, een verdedigende houding. Pas op het laatste ogenblik veranderde ze van tactiek en sloeg de leerling met één klap bewusteloos. Terwijl het rondom haar opeens doodstil werd stuurde de sensei de tweede leerling op haar af. Het eindresultaat was hetzelfde, hoewel Akiko deze keer een andere tactiek toepaste. Nu stuurde de sensei tegelijkertijd twee leerlingen op haar af. Akiko stapte onbevreesd op de eerste af. Ze hoefde niet over haar schouder te kijken om te weten waar de tweede zich bevond en wat hij van plan was. Sjinki kiitsoe was voldoende om te bepalen hoe de tegenpartij te werk ging. Terwijl ze zich op de Leegte concentreerde voelde ze dat de tweede haar van achteren naderde. Ze boog zich naar voren en draaide zich in dezelfde beweging vloeiend om, zodat ze zowel aan de inzet als aan momentum won. De houten staaf floot in de lucht, raakte het middenrif van de leerling en deed hem op de vloer belanden. Meteen na het uitvoeren van de slag stootte ze het achtereind van de kendo als een speer naar achteren en tegen de keel van de andere leerling. Hij belandde hard op zijn zitvlak en bleef met een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht zitten. Pas Op dat ogenblik, toen haar concentratie een hoogtepunt bereikte, werd ze zich bewust dat haar verrichtingen door driekwart van de leden van de rioe werden gadegeslagen. Maar als ze meende dat de senseihaar nu de eer zou gunnen tegen hem in het strijdperk te treden, dan beging ze een beoordelingsfout. Het was hem er nog steeds om te doen haar te vernederen. Hij nam haar de kendoafen ging haar voor naar de ruimte waar de leerlingen van Saigö's klas oefenden. Daar vertrouwde hij haar toe aan de hoede van een andere sensei, een zuurkijkende man met een pokdalig gezicht. Hij maakte een formele buiging. 'Welkom,' zei hij, hoewel hij het in het geheel niet meende. Het was alsof ze in de dojo, op eigen terrein, een gaijin was.
'Kokio-soeroe,' zei hij vervolgens en stak haar zijn eeltige hand toe. Kokio-soeroe was een aanvals-fcaro, maar zoals bij de meeste Japanse woorden het geval is, kon aan dit woord ook de andere betekenis 'ademen' worden gegeven.
'Jin-san.'
De aangesproken leerling deed een stap naar voren en boog voor zijn sensei. 'Hai.'
'Naar het zich Iaat aanzien werd Ofoeda-san per abuis in de verkeerde klas geplaatst. Een administratiefoutje, zullen we maar zeggen. Dat mag niet weer gebeuren. Zou jij zo goed willen zijn ons ervan te overtuigen dat ze zich nu in de juiste klas bevindt.' Na deze woorden trok hij zich terug in de kring van toekijkende leerlingen. Vanuit haar ooghoek zag Akiko Saigö in een ontspannen houding naar haar kijken. Vroeg hij zich af hoe ze het er in deze klas vanaf zou brengen? Wenste hij dat hij, in plaats van Jin-san, was uitverkozen om haar een lesje te leren?
Bij de aanvang van de tweekamp werd niet gebogen. Ze werden opgeleid tot ninja en voor hoffelijkheden was in de psyche van de ninja geen plaats. De boesjido-code, de erecode van de samoerai, zei deze mensen niets.
Jin-san stelde zich tegenover haar op, de voeten recht onder de schouders, iets gespreid. De houding die hij aannam had iets verontrustends. Hij hield zijn handen recht naar voren gestoken, de linker over de rechter, alsof hij iets verborg. Het ogenblik daarop kwam hij in beweging en als ze niet zo ontzettend geconcentreerd was geweest zou het met haar gedaan zijn voor de strijd goed en wel was begonnen.
Op het allerlaatste nippertje wist ze zich aan een nederlaag te onttrekken. Haar voorgevoel, de wetenschap dat er iets niet klopte, was er de oorzaak van dat ze zich op het onverwachte concentreerde, en niet op het logische gevolg van de aanvalshouding. Een fractie van een seconde later zag ze de manrikigoesari glinsteren letterlijk 'de ketting met de kracht van tienduizend man' - en zag de veertig centimeter lange handgesmede metalen ketting met de ronde gewichtjes aan de uiteinden.
En toen wist ze wat haar aan zijn houding had verontrust; het was de goho-no-kamae, een van de openingen van kamae, het vechtenmet-priem-en-keten. Jin-san was inmiddels halverwege de afstand die hem van haar scheidde, met de ketting losjes tussen zijn handen. Makiotosji, besefte ze, een wurggreep. Hij moest haar niet alleen verslaan maar bovendien snel en effectief.
Ze beging niet de vergissing te proberen hem de ketting uit handen te trekken. Als beloning voor haar moeite zou ze een van de gewichtjes tegen een oog krijgen of, als ze dom genoeg was met twee handen naar de ketting te reiken, enkele verbrijzelde knokkels. Dus ze besloot de manrikigoesarite negeren. Ze boog licht naar achteren en naar opzij, alsof ze terugweek voor de aanval. Toen hij zijn aanval doorzette flitste haar linkerbeen in een schuine baan omhoog. De ekika, de trap onder de oksel, trof doel. Jin-san werd definitief gevloerd door de ate, de trap tegen het middenrif, die zijn contact met de Leegte doorsneed en hem weerloos maakte. Toen Jin-san aangeslagen opstond van de plek waar hij op de vloer belandde, deed de senseier het zwijgen toe. Akiko voelde dat de spanning onder de toeschouwers toenam.
In haar geheugen hadden de minuten die volgden iets onwerelds. Meer dan eens had ze daarna in gedachten opnieuw de ogenblikken beleefd die waren gevolgd. De sensei wendde zich in een trage beweging tot zijn leerlingen en mompelde een naam: 'Saigö.'
Geen enkele aarzeling, geen oogcontact, niets verried Akiko wat hij van plan was maar ze besefte dat tijdens de volgende ogenblikken hun toekomstige relatie zou worden bepaald. Ze besefte evengoed dat de uitkomst in haar handen lag. Hij had haar in gedachten al verslagen en dat maakte hem uiterst kwetsbaar. Hij zou gewoon willen doen wat zijn sensei van hem verlangde; ze moest zo snel en effectief mogelijk worden uitgeschakeld, vernederd worden. Daarom was het aan Akiko om te bepalen hoe de uitkomst van de confrontatie zou zijn en om de diepgewortelde haat die als een vulkaan in hem zinderde enigszins te blussen. Hij was bijzonder gevaarlijk en dat was iets dat ze geen ogenblik uit het oog verloor. Hij zou haar gemakkelijk ernstig kunnen verwonden als hij al zijn haat tegen haar inzette. De vrijgekomen energie zou haar vermorzelen in een explosie waarvan hij zich nauwelijks bewust zou zijn. Dit alles ging door haar heen toen Saigö de cirkel betrad die Jin-san even tevoren als verliezer had verlaten. Bij het zien van zijn gespannen gezicht wist ze dat hij zich had voorgenomen dat hem de schande van een nederlaag bespaard zou blijven.
Hij had drie minuten nodig om haar te verslaan. Maar tijdens dat tijdsbestek vond er uitwisseling van kennis plaats die beiden alles over de ander vertelde. De wijze waarop ze hun tactieken inzetten verried een heleboel over de werking van hun karakters. Niets bleef voor de ander verborgen en ze werden intiemer dan minnaars, gevend en nemend. De Leegte omsloot hen en sloot de anderen buiten toen ze zich verloren in de duistere tunnels van eikaars onderbewustzijn.
'Ja,' zei de pokdalige sensei zonder een zweem van teleurstelling.
'Je hoort hier thuis, Ofoeda-san.'
Na afloop van de les stelde Saigö voor samen de maaltijd te gebruiken. In het restaurant was Saigö allesbehalve spraakzaam. Hij at ongeïnteresseerd van zijn sasjimi en stopte plukjes daikon- salade in zijn mond. Toen zei hij:
'Akiko-san.'
Ze keek hem aan. 'Hai?
'Waarom liet je het achterwege?'
Ze wist wat hij bedoelde, maar ze besloot dat het goed voor hem zou zijn als hij werd gedwongen zich uit te spreken. 'Ik weet niet wat je bedoelt, Saigö-san.'
Hij dacht er een ogenblik over na. 'Je had me kunnen verslaan, kunnen doden. Toch deed je het niet. Je redde, in zekere zin, mijn leven.'
Ze schudde haar hoofd. 'Geloof me. Het zou me niet zijn gelukt.'
'Ik voelde het.'
Haar donkere ogen keken hem strak aan. 'Wat je voelde, Saigö-san, was wellicht bezorgdheid voor de ogen van de anderen verslagen te worden. Eer is jouw heerser, je wapen en je grootste probleem. Had ik je van beide moeten beroven?'
Saigö was door en door verrot, het kwaad in eigen persoon. Toch voelde ze zich tot hem aangetrokken. Was dat ondanks deze wetenschap of juist daarom ? In zijn gezelschap voelde ze zich niet op haar gemak. Hij was een buitenstaander, maar geen uitgestotene, zoals zij. Een uitgestotene kende geen eer, geen waardigheid en geen status.
Op zekere dag kwam Saigö thuis met een meisje, tot bewusteloosheid verdoofd. Hij wierp haar achteloos op zijnfoeton. De pupillen van haar ogen waren onnatuurlijk groot en haar half geopende mond verspreidde een weemakende reuk.
'Ze is verdoofd, volgestopt met drugs,' zei Akiko.
'Inderdaad.' Hij had evengoed kunnen zeggen: ze is een Japanse.
'Dek haar toe en laat haar met rust.'
Zonder vragen te stellen deed Akiko wat Saigö van haar verwachtte. Terug in de woonkamer wachtte ze geduldig op een verklaring. Saigö zat in gedachten verzonken op zijn tatami en negeerde haar volkomen.
Drie weken later, op een regenachtige avond, besloot Akiko om opheldering te vragen. 'Je blijft het meisje volstoppen met drugs. Ze is nog geen ogenblik bij bewustzijn geweest. Wie is ze en waarom houd je haar gevangen?'
'Ik vroeg me al af wanneer je die vragen zou stellen,' zei Saigö. Hij liet zijn hoofd zakken tot zijn kin bijna zijn borst raakte. 'Ik hou van haar.'
Stilte, dicht en drukkend.
'Ze heet Joekio en ze heeft me verraden. Ze heeft overspel gepleegd met mijn neef, een gaijinl ItekiV De laatste woorden werden met zoveel venijn uitgespuwd dat Akiko onwillekeurig haar ogen sloot. 'Voor je vraagt hoe ik aan een gaijin als neef kom, zal ik je het antwoord geven. Mijn moeder, Itami, had een broer, een echte samoerai. Hij heette Tsoeko en in de winter van kreeg hij, na de dood van zijn superieur, het bevel over een garnizoen dat in Singapore was gelegerd. Hij diende de keizer trouw, maar in september , toen hij probeerde stand te houden tegen de oprukkende Engelse troepen, werden hij en zijn mannen omsingeld. Zoals het ware samoerai betaamt, stierven ze een heldendood en verdedigden de eer van Japan tot de laatste man. Tsoeko was die laatste man. Hoewel hij op verschillende plaatsen door kogels van de iteki werd getroffen, maakte zijn katana nog veel slachtoffers. Deze held, Tsoeko, was getrouwd met een beeldschone vrouw van dubieuze afkomst. Dat wil zeggen, het vermoeden bestond dat ze half Chinees was. Ze moet hem hebben behekst, want Tsoeko sloeg alle waarschuwingen in de wind en trouwde haar toch. Ik wist dat ze geen Japanse was. In de aderen van de vrouw die weigert haar man te wreken, stroomt niet het bloed van samoerai. Na Tsoeko's dood huwde deze vrouw, Tsjeong, in plaats van wraak te nemen, de man die de Engelse aanval op Singapore leidde! Het is zelfs mogelijk dat hij degene was die de kogel afvuurde die mijn oom fataal verwondde. Het interesseerde haar niet in het minst.'
Saigö's hoofd kwam omhoog. 'De zoon van Tsjeong en de barbaar heet Nicholas Linnear.' Toen hij de buitenlandse naam uitsprak, trok er een rilling langs Akiko's ruggegraat omhoog. Was het mogelijk, vroeg ze zich af? Wierp het lot haar de enige persoon op aarde in de armen die haar kon helpen? Want het was deze kolonel Linnear geweest, deze iteki, zoals Saigö hem noemde, die erop had aangedrongen dat alle misstappen van Akiko's vader publiekelijk bekendgemaakt zouden worden. Vanwege die wens kleefde het bloed van Sjimada aan zijn handen. Ze concentreerde zich, de oren gretig gespitst.
'Deze Linnear kwam naar deze rioe, hand in hand met mijn geliefde Joekio,' vervolgde Saigö. 'Want zij en ik... we hielden van elkaar voor hij op het toneel verscheen. Zoals zijn Chinese moeder Tsoeko behekste, zo heeft Linnear mijn Joekio behekst. Nu moet ik haar onder invloed van drugs houden, anders zal ze vluchten en naar hem teruggaan.'
'Ga je haar vermoorden?'
'Ik wil me in de eerste plaats wreken. Niet voor mezelf of voor mijn moeder, maar vanwege Tsoeko.'
K 'ai ho, dacht Akiko, ik zie een opening, ik moet snel toeslaan, de kans benutten. Maar in plaats daarvan zei ze heel zacht: 'Twee weken geleden was je opeens verdwenen. Ik heb je vier dagen achtereen niet in de dojo gezien.'
'Ik was in Tokio,' zei hij. 'Ik bezocht het graf van mijn vader.' Hij sloot zijn ogen. 'Ik had je willen vragen mee te gaan, maar ik kon het niet.'
Ze boog haar hoofd. 'Het is me een hele eer dit te weten.'
'Hij was een groot man.' Saigö werd opnieuw door spanning bevangen. 'Maar ook hij werd door de barbaren kapotgemaakt... opnieuw door deze kolonel Linnear. Nu ben ik mijn wraak begonnen. Ik heb de kolonel een gif toegediend. Het wordt door de huidporiën opgenomen en het kan niet worden ontdekt. Het werkt traag, maar elke dag komt het tijdstip van zijn dood iets dichterbij.'
'En dan?'
Hij knikte. 'Je had gelijk. Ik moet Joekio uiteindelijk vermoorden. Maar dat mag mijn neef, Nicholas, nooit te weten komen. Hij moet in onwetendheid verkeren, lijden, tot hij door zinsbegoochelingen zal worden bezocht. Dan, als ik hem uiteindelijk tot een laatste confrontatie zal dwingen, zal ik hem voorafgaand aan het ogenblik waarop ik hem de genadeslag zal toebrengen, vertellen wat ik met zijn geliefde gedaan heb. Pas daarna zullen alle onrustige kami die mij omringen rust vinden.'
Dood, dood en nog eens dood. De dood was met hen alsof ze zich op een zee van doodshoofden bevonden. De gin' die Saigö voelde drukte als een last op zijn geweten. Geen wonder dat hij alleen maar tot haat in staat was. Het was verbazingwekkend, besefte ze, hoe hun karma 's verbonden waren.
Zonder erbij na te denken stak ze een hand uit en beroerde zijn arm. 'Laat mij de kami verdrijven... al is het maar voor korte tijd.'
Iets in zijn binnenste leek te smelten, een blokkade werd neergehaald en de trotse krijger stortte zich als een kind in haar armen. Van liefde was tijdens hun samenzijn echter geen sprake. Na afloop zei SaigS waarom dat onmogelijk was: 'Liefde! Bah. Zoiets bestaat niet.'
Bezweet keken ze elkaar aan. 'Maar je zei datje van Joekio hield,'
zei Akiko, hoewel ze tijdens het uitspreken van de woorden al vermoedde dat ze maar beter haar mond had kunnen houden.
'Wat ik voor Joekio voelde, gaat jou niets aan,' snauwde hij. 'Ik gebruikte het woord alleen maar om een bepaalde emotie onder woorden te brengen, niet om mijn ware gemoedstoestand te openbaren.'
'En wat voel je voor mij, Saigö? Kun je dat onder woorden brengen?'
'Vragen, vragen en nog eens vragen. Hoe komt het dat vrouwen altijd maar vragen stellen? Ik hou niet van vrouwen die vragen stellen, Akiko-san. Laat me met rust.'
'En via hem ben je bij mij terechtgekomen,' stelde hij vast. Akiko knikte. 'Saigö vertelde me van u. Hij opperde dat ik moest gaan waar hij niet kon.'
'Dat noem ik nog eens vooruitziend,' merkte hij op. 'Maar niet verrassend. Hij kon hier onmogelijk blijven. Ik geloof niet dat hij waar ook lang kan blijven.'
Het pad van eer, de weg die Saigö haar had gewezen, had haar naar deze plek geleid. Het was ironisch, dacht ze, dat de toegang tot het pad hém was ontzegd.
Kioki vroeg om haar aandacht. 'Wat zoek je hier, Akiko-san?
Waarom denk je dat ik je iets kan geven waarin anderen niet kunnen voorzien?'
'Ik wil leren hoe ik mijn geest moet verbergen,' zei ze. 'Hoe ik mijn wa moet perfectioneren en verbergen als ik tegenover mijn tegenstander sta.'
Kioki serveerde thee en nipte van zijn kom. Ze zaten in lotushouding tegenover elkaar op de plavuizen vloer. Het kasteel waar ze zich bevonden was tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw door lejasoe Tokoegawa gebouwd, voor een vrouw die half Portugees, half Japans was. Een heel bijzondere vrouw, dacht Akiko. Buiten de muren speelde een komoeso op zijn bamboefluit.
'Vertel me eens,' zei hij na een poosje, 'hoe het komt dat een jonge vrouw zoveel dodelijke tegenstanders heeft?'
Ze kon niet anders dan hem de waarheid vertellen: van Ikan en het Foejajo, van Sjimada, haar vader, en van diegenen die hem de wakizasjiin handen hadden gegeven en hem ertoe aangezet hadden met twee machtige halen zijn onderlijf open te halen en zijn hara te vernietigen. Zijn leven. Seppoekoe.
Kioki sloot zijn diamantvormige ogen. 'Het is weldadig om een dergelijke vastbeslotenheid in iemand waar te nemen die nog zo jong is.' Hij pakte de met goud bestikte waaier op die naast hem lag en wapperde zijn wangen koelte toe. Het was een vrouwelijke handeling en, vond Akiko, weinig vleiend voor haar. 'Vind je het niet prettig als ik mezelf koelte toewuif, Akiko-san?'
Ze onderdrukte de neiging tegen hem te liegen. Saigö had haar daarvoor gewaarschuwd. Kioki-san zal je doorhebben, had hij tegen haar gezegd, en hij zal je meteen vragen te vertrekken. Akiko schaamde zich de waarheid te moeten bekennen. Ze voelde het bloed naar haar wangen stijgen. 'Het gebruik van een waaier lijkt me niet bij een groot krijger passen.'
'Maak jij er nooit gebruik van?'
'Ik ben een vrouw, sensei.'
'Maar je wilt een groot krijger worden.' •
'Hai'
'Dan moetje de waaier weten te waarderen.'
'Als vrouw zou -'
Met open mond keek ze toe bbe de waaier met een zoevend geluid door het vertrek scheerde en zich met een scherpe tik vastbeet in het hout van een dekenkist. Kioki nipte van zijn thee alsof er niets gebeurd was. 'Zou je zo vriendelijk willen zijn mijn wapen terug te halen?' vroeg hij vervolgens toen hij voorzichtig zijn porseleinen kom neerzette.
Akiko stond op en liep de kamer door. Toen ze de waaier, die als de hand van boeddha haaks op de kist stond, uit het hout trok zei hij:
'Het is geen ogi, geen gewone waaier, die je daar uit de kist trekt, Akiko-san. Het is een goensen, een strijdwapen.'
'Hai,' zei ze bedeesd.
Toen ze hem de waaier aanreikte zei hij: 'De tien ribben zijn van handgesmeed staal, de waaier zelf bestaat uit een netwerk van vezelfijn staaldraad. Huidweefsel, zelfs bot is niet tegen dit wapen bestand, vooropgesteld dat het door een bekwame hand wordt gehanteerd.'
De goensen wuifde hem opnieuw koelte toe.
'Je kunt de kamer op de tweede verdieping nemen,' zei hij. 'Vlak onder die van mij. Welnu?'
'Ik heb geen ouders. Ik maak hemel en aarde tot mijn ouders. Ik heb geen thuis; ik maak Saika tanden tot mijn huis. Ik heb geen lichaam; stoïcisme is mijn lijf. Ik heb geen ogen; ik maak de bliksemflits tot mijn ogen. Ik heb geen strategie; ik maak sakkatsoejizai(\rij om te doden en opnieuw tot leven te wekken) tot mijn strategie. Ik heb geen vooropgezet plan; ik ga uit van kisan (de kans van het ogenblik). Ik heb geen principes; ik beoefen rinkiohen (aanpassingsvermogen aan alle omstandigheden) en maak dat tot mijn principe.'
Akiko, alleen in de Kamer der Schaduwen, knielde voor de dubbele rij wierookstaafjes en de lange witte linten. Beide brandden en verspreidden een indringende geur. De atmosfeer leek haar gebeden te absorberen.
Kioki's kasteel was gelegen op een berghelling waar berken en lariksen de bebossing domineerden. Het kasteel bevond zich in de hooglanden, te midden van een platteland van boomgaarden en velden, op nog geen honderddertig kilometer afstand van Tokio, ten noordoosten van de dichtbebouwde, benauwend drukke metropool. De omgeving werd gedomineerd door de vijfentwintighonderd meter hoge vulkaan Asama-jama, waarvan de hellingen door vulkanisch gesteente werden bedekt. Recht tegenover het kasteel lag de Oniosjidasji, een zwartgeblakerd lavalandschap, vernoemd naar de befaamde uitbarsting van : De Duivelsontlading.
Erachter bevonden zich parken en villadorpen, maar geen ervan bevond zich in het zicht van het kasteel, dat Jami Doko heette - De Vlieger in de Duisternis - de naam die Kioki het gegeven had zodra hij het had betrokken.
Akiko wist niet wat hij met 'De Vlieger in de Duisternis' bedoelde, net zomin als ze enig idee had van de achtergronden van de sensei. Afgaand op zijn uiterlijk kon ze met redelijke zekerheid vaststellen dat hij deels van Mongoolse oorsprong was. Zijn ogen stonden schuingeplaatst op zijn neus, die breed en vlak was, evenals zijn jukbeenderen. Ze kon zich zijn voorvaderen gekleed in wolfshuiden voorstellen, rijdend op hun kittige paarden over de Chinese steppe terwijl wind! en sneeuw hun gezicht striemden.
Haar opleiding bij Kioki voltrok zich volgens een strak schema dat nauwelijks tijd tot verpozing bood, dit in tegenstelling tot de twee jaar die ze daarvóór in de rioehad doorgebracht. Elk ogenblik van Akiko's verblijf in het kasteel werd benut en ze moest zich voor elke seconde kunnen verantwoorden. Een onbenutte minuut werd met straf beloond. Excuses werden niet geaccepteerd. Ziek-zijn evenmin; elk virus dat zich aandiende werd door Kioki met kruidenmengsels en smeersels geneutraliseerd. Hij was een bekwaam jogen - apotheker - en Akiko, die zelden ziek was, was onveranderlijk binnen tien uur weer op de been. Tussentijds werden haar lessen - ook de fysiek inspannende - gewoon voortgezet.
Weken achtereen brachten ze in de wildernis door en lieten dan het kasteel ver achter zich. In het najaar, als tyfoons en wervel winden de kusten teisterden, bevonden ze zich meer buitenshuis dan binnen de muren van hun verblijf.
Dit alles had een doel. Hij leerde haar hoe ze de elementen kon benutten en, in vele gevallen, kon bedwingen. Als ze op reis gingen, waren ze alleen toegerust met de rokoegoe, de 'zes reisgezellen' van de ninja. Vijf van de voorwerpen werden bijeengehouden door de zesde, de oetsjitake, een holle bamboescheut. Erbinnen was plaats voor medicijnen, schrijfgerei, handdoek, hoofddeksel en de moesi- binawa, een acht meter lange streng van aaneengevlochten vrouwenhaar, lichter dan touw en veel sterker. Ze leefden in bomen en tussen struikgewas. Ze sliepen naast ruisende stromen, op rotsrichels bij de watervallen van Sjiraito en in holen in de klippen aan de kust.
Tsoetsjigoemo was een techniek waarvan Kioki beweerde dat ze zijn vader was aangeleerd door Jinnai Oekifoene, een moordenaar in vaste dienst van Noboenaga Oda, een machtige feodale daimjö. Oekifoene, een dwerg, was een legende onder de ninja. Tsjoetsjigoemo, De Hangende Vleermuis, bestond uit het, eventueel urenlang, vastgeklemd hangen aan steunbalkcn, muren, rotswanden en andere plekken van een samenstelling die voldoende houvast bood voor de nekode, katteklauwen van gesmeed staal. Ze oefenden ermee; urenlang hingen ze in de duisternis van de nacht, gebruik makend van eeuwenoude ademhalingstechnieken die hun stofwisseling vertraagden en hen zodoende in staat stelden roerloos hangend de komst van de ochtendstond af te wachten. Als die kwam lieten ze zich soepel en geruisloos vallen, onder aan de klippen, op bosgrond en op stenen vloeren, zonder ook maar de minste hinder van spierkramp te ondervinden, klaar om een nietsvermoedende denkbeeldige vijand een dodelijke slag toe te brengen. Op een avond, ongeveer anderhalfjaar nadat ze in het kasteel was ingetrokken, verzocht Kioki haar een vertrek binnen te gaan waar ze nog nooit eerder geweest was. Het was er ruim en het gewelfde plafond was zo hoog dat het hoogste punt van de rondingen in het halfduister verloren ging. Er lagen tatami, de eerste die ze in het kasteel aantrof, vlak bij een vreemd uitziende, bijna ronde doorgang, een zogeheten maanpoort. Achter de ronding van de maanpoort knielde Kioki op een van de matten. Voor hem stond een gelakt dienblad met alle toebereidselen die nodig waren om thee te kunnen zetten, en een kleine schaal rijstkoekjes.
Akiko boog, trok haar laarzen uit en knielde tegenover hem op een tatami. De maanpoort bevond zich tussen hen in; de scheidslijn tussen sensei en leerling.
Alles was rustig in het vertrek, alles sereen. Akiko stemde af op de harmonie van zijn wa. Ze keek geconcentreerd naar hem toen hij thee zette; ze had niet eens geweten dat hij die kunst meester was. Ze voelde zich loom en kalm, bijna vredig.
Kioki legde de gebruikte theebladeren terzijde en presenteerde haar een halfvolle kom dampende thee. Ze boog zich naar voren. Haar voorhoofd naderde de tatami aan de andere kant van de maanpoort.
Een ritseling, als van zijde...
Adrenaline werd haar aderen binnengepompt. Ze trok haar hoofd terug, veerde overeind, naar opzij en rolde als een menselijke bal over de vloer. Achter haar klapte het blad van de guillotine, die de maanpoort in werkelijkheid was, neer op de plek waar haar blote hals zich even tevoren had bevonden.
Akiko kwam langzaam overeind en keek met grote ogen naar haar sensei, die kalm van zijn thee nipte.
'Wat?' vroeg ze zich hardop en verbaasd af. 'Ik bespeurde geen enkele verandering in uw wa. Niets... helemaal niets.'
'Daarom ben je hier,' zei Kioki eenvoudig. 'Jaho maskeert mijn wa.'
'Jaho?' echode Akiko. 'Magie?'
De reruei haalde onverschillig zijn schouders op. 'Noem het zoals je wilt. Er zijn vele namen voorhanden. Welke je gebruikt is niet van belang.'
'Het bestaat!'
'Was je je van mijn bedoelingen bewust?'
'Dit had me het leven kunnen kosten. Zou u het hebben laten gebeuren?'
'Als het scherp eenmaal naar beneden flitst kan ik er niet langer macht over uitoefenen,' zei hij. 'Zoals altijd had je ook nu weer je eigen lot in handen. En het doet me goed dat je nog steeds gezond en wel naast me zit. Je bent niet de eerste vrouw die hier kwam zoeken wat eigenlijk alleen voor de man is bestemd. Vrouwen zijn over het algemeen alleen uit op het beheersen van macht, niet op het uitoefenen ervan. Beheersen is iets vrouwelijks. In onze samenleving beheerst een moeder het leven van haar zoon, een vrouw beheerst de daden van haar man. Het is heel bijzonder als een vrouw naar directe middelen zoekt, om via haar eigen kracht macht uit te oefenen over mannen. Zoals ik al zei, velen hebben het geprobeerd, de meesten faalden. Misschien zul jij de eerste miko worden.' Hij stond op en stak haar zijn hand toe, met de palm naar boven gekeerd. 'Kom, het wordt tijd dat we aan je echte opleiding beginnen.'
Jaren later was Kioki een herinnering, een gezicht achter een gordijn van regen, vervagend. Op die manier dacht ze aan hem toen ze op zekere dag op zoek ging naar Saigö. Zeven jaar lang waren de lessen van Kioki haar enige minnaar geweest; nu was die periode voorbij en bereidde ze zich erop voor naar het echte leven terug te keren.
Saigö bevond zich niet langer in de rioe in Koemamoto, werd haar telefonisch meegedeeld, dus reisde ze af naar de buitenwijken van Tokio, omdat ze wist dat hij daar familie had.
Toen de glanzende spoorweg haar naar haar bestemming bracht dacht ze beschouwend dat ze zeven jaar geen contact met hem had gehad. Voor haar gevoel waren er nog geen zeven minuten verstreken. Een ademtocht, niet langer. Af en toe had Saigö iets over zijn ouders verteld - en ze was zich er terdege van bewust geweest dat hij zich behoorlijk gekweld voelde als de dood van zijn vader ter sprake kwam - maar ze was op geen enkele wijze voorbereid op de eenvoudige pracht die zijn ouderlijke woning uitstraalde.
Om te beginnen was het huis groot, een uitzondering op de regel in Japan. Ten tweede, het werd omringd door fraaie tuinen en boomgaarden. Ruimte was kostbaar en Akiko was verbluft toen ze zag dat ëën familie er zoveel van had. Haar verrassing nam toe toen ze constateerde dat Saigö's 'familie' uit één vrouw en een dozijn bedienden bestond. Zijn moeder was een rustige vrouw met een aristocratisch gezicht. Er bestond geen twijfel over: een echte sa- moerai-vrouw. Traditie was iets dat ze boven alles in stand hield. Akiko werd als een gast ontvangen. Een bediende bracht haar bagage naar een kamer, waar een tweede haar spullen uitpakte en een derde een bad vol warm water liet lopen. Toen ze haar toilet gemaakt had, liep het tegen de avond. Een vierde bediende bracht haar een maaltijd en toen ze was uitgegeten was haar/beton inmiddels voor de nacht op orde gebracht. De eerste zestien uur bracht ze in het huis door zonder ook maar een glimp van de gastvrouw op te vangen.
De volgende ochtend stond Akiko vroeg op en kleedde zich in haar beste kimono die, constateerde ze toen ze voor de spiegel stond, lang niet zo mooi was als ze zich herinnerde. Tot dusver had ze zich tijdens haar leven niet kunnen bezighouden met die zaken die over het algemeen de belangstelling van een vrouw genoten. De zomen van beide mouwen waren gerafeld en de zijde was bij lange na niet van de beste kwaliteit.
In tegenstelling tot haar verschijning zag l tami er schitterend uit. Maar, dacht Akiko, het was een schrale troost dat ze er ook in het gezelschap van de mooiste vrouwen van Japan schitterend zou uitzien.
Ze ontmoetten elkaar in een vertrek waar ruimte was voor zestien tatami. Een van de huisbedienden had Akiko die ochtend gekapt, bijna een half uur lang haar haar geborsteld en de traditionele versieringen erin aangebracht: de tsuge, de kam die eens Ikan had toebehoord, en de bijpassende kanzasji die Sjimada haar ooit cadeau had gedaan.
Toen de bediende haar de spiegel overhandigde viel het Akiko op hoeveel ze op haar moeder leek. Hoelang was het geleden dat ze zichzelf voor het laatst in traditionele kledij had gezien ? Ze wist het niet meer. Ze kon zelfs niet bepalen of ze er blij mee moest zijn of niet.
Tussen hen in stond een theeservies van een pracht die een vakman enkele maanden van zijn leven moest hebben gekost: het porselein was bijna doorzichtig en zo dun als huid. De theeceremonie die werd ingezet kende een tweeledig doei: de gast op haar gemak stellen en een gevoel van vertrouwen kweken bij deze eerste ontmoeting. De aandacht werd automatisch gericht op Zen, het kweken van harmonie.
Aan het eind van de ceremonie waren ze niet langer vreemden voor elkaar.
'Het doet me goed dat je bent gekomen,' zei Itami. Ze had een aangename, welluidende stem en uit haar gebaren sprak oprechte belangstelling. 'Mijn zoon heeft het verschillende keren over je gehad.' Akiko kreeg het gevoel dat de vrouw er iets aan toe wilde voegen, maar dat om een onbekende reden niet deed.
'Je bent op een gunstig tijdstip gearriveerd,' vervolgde Itami.
'Zoals je zelf kunt zien is het huis groot, te groot voor één vrouw en haar personeel. Mijn dagen zijn soms eenzaam en men moet zich ervoor hoeden-niet te vaak te mediteren. Ik zou het heel fijn vinden als je hier je intrek zou nemen. Zou je dat willen?'
'Als dat uw wens is, natuurlijk, ik heb nog nooit zo'n prachtig huis gezien.'
'Nu overdrijf je,' zei Itami, maar Akiko merkte dat de andere vrouw blij was met het compliment.
Laat in de middag van de volgende dag zei Itami: 'Na Joekio's voortijdige dood was ik even bang dat Saigö zich voorgoed van vrouwen zou afwenden. Hij was zo dol op haar. Haar dood deed zijn geest bepaald geen goed. En dat na de dood van mijn man en ... ach, hij en Saigö konden het altijd bijzonder goed met elkaar vinden.'
En Akiko dacht: de mens wordt altijd door medelijden op de knieën gebracht. Maar dat nam niet weg dat ze de oudere vrouw ontzettend aardig vond. Ze deed haar best Akiko op haar gemak te stellen zonder eerst een lange vragenreeks op haar af te vuren. Uit welke familie kom je? Waar kom je vandaan ? Wat doet je vader? En wat deed zijn vader? Wat is zijn status? Enzovoort. Maar Itami leek bereid Akiko zonder meer te accepteren en dit raakte Akiko diep.
'Vandaag de dag,' zei Itami, 'is alles anders. Japan is niet langer onkwetsbaar en de moderne tijd zal ervoor zorgen dat dit land nooit meer zijn onafhankelijke positie zal innemen.'
Zwijgend wandelden de twee vrouwen door de tuin. Ze genoten van de pruimebloesem, wit en roze. Boven hun hoofd dreven witte wolkjes voorbij. Duiven koerden en ritselden door het bladerdak. De zon scheen warm en geruststellend op hun rug.
'Morgen komt mijn zoon naar huis.' Itami bleef staan en keek naar een hagedis die zich via een rotsblok uit de voeten maakte. Akiko bleef naast haar staan. 'Het zou misschien beter zijn als je morgenochtend vertrok.'
Akiko overdacht de woorden zoals een archeoloog een vondst op de juiste waarde probeert te schatten. 'Ik mag Saigö graag,' zei ze na een poosje. 'Heel graag.'
'Ja,' zei Itami. 'Toch lijkt het me beter als je hier niet bent als hij thuiskomt.'
'Waarom niet, Itami-san?'
De oudere vrouw wendde zich tot haar. 'Mijn zoon is slecht, Akiko-san. Soms beschouw ik het als een zegen dat Joekio-san vroegtijdig aan haar eind is gekomen. Ik wilde niet dat ze omgang had met mijn zoon. Toen ze kennismaakte met Nicholas Linnear hoopte ik dat er aan de relatie tussen haar en Saigö een eind zou komen. Maar net zoals jij kwam ze terug naar Saigö. Ik wil niet voor de tweede keer de vergissing begaan me afzijdig te houden.'
'Bent u bang dat mij iets overkomt, vrouwe?'
Itami nam Akiko scherp op. 'Nee, Akiko-san, niet zoals jij bedoelt. Ik vrees voor jouw zieleheil. Mijn zoon is een van de bitterste van alle vruchten. Hij is vergiftigd met kwade ideeën en het is beter bij hem uit de buurt te blijven om te voorkomen besmet te raken.'
'Tot dusver heeft hij me niets aangedaan.'
'Bega niet de vergissing te luchthartig over mijn waarschuwing te denken.' Itami begon opnieuw te lopen. 'Als je wilt blijven zal ik je dat niet verbieden. Ik heb inmiddels geleerd me niet te ver in de zaken van anderen te mengen. Het is onzin mijn wil lijnrecht tegenover die van een ander te stellen. Zo heb ik me nooit tegenover mijn man opgesteld en zelfs niet tegenover mijn schoonzuster. Ik mis er de kracht voor. Toch komt mijn waarschuwing uit mijn hart en ik smeek je naar me te luisteren.'
De stilte omsloot hen en werd uiteindelijk door Akiko verbroken.
'Itami-san, ik wil hem spreken.'
De oudere vrouw boog het hoofd. 'Zoals je wilt, mijn kind.'
De bruiloft werd slechts door vier mensen bezocht: Saigö en Akiko stonden hand in hand voor de sfcinro-priester. De enige andere aanwezige was Itami. De plechtigheid vond plaats in de noordelijke tuin, te midden van geurende limoenen en rozen. De lucht was helder en scherp als kristal. De zon brandde en stortte een zalvende warmte over hen uit.
Daarna nam Saigö haar mee naar Tokio en zag Itami hem slechts met onregelmatige tussenpozen. Akiko kon niet op de begrafenis aanwezig zijn toen het lijk van Saigö per schip vanuit Amerika in Japan arriveerde en Itami weigerde een kijkje in de kist te nemen toen ze vernam hoe hij aan zijn eind gekomen was. Maar Itami schreef haar en meldde dat ze nu alleen maar wilde dat hij zo diep mogelijk begraven werd, naast zijn vader, die meer van hem gehouden had dan waartoe zij ooit in staat was geweest, maar die Saigö's geest had gevormd op een manier die hem fataal was geworden. Wat Akiko betrof, over hetgeen haar na de dood van Saigö te doen stond, bestond voor haar geen twijfel. SaigS had het haar nadrukkelijk gevraagd, vóór hij naar Amerika vertrok. 'Mocht mij iets overkomen ... De man heet Nicholas Linnear.'
'Mocht het zover komen,' had ze geantwoord, 'dan weet ik hoe ik het moet aanpakken. Via een volmaakte persoonsverwisseling.' En ze toonde hem een foto van Joekio.
Een hele poos deed hij er het zwijgen toe. Hij keek alleen maar, van haar naar de foto. 'Dat zal hem kapotmaken,' zei hij. 'Volkomen. Maar ik vermoed dat het niet nodig zal zijn. Ik kom terug als overwinnaar.'
Akiko vermoedde het tegendeel en kreeg gelijk. Saigö was al dood toen hij aan boord van het vliegtuig stapte dat hem naar Amerika bracht, waar de laatste confrontatie met zijn gehate neef plaatsvond. Maar deze voorkennis bracht ze niet onder woorden. Hij was een krijger, en hem de krijg ontzeggen was een poging tot zijn vernietiging.
Toen het nieuws van zijn dood haar bereikte bevond ze zich in Zwitserland. Ze rouwde nog steeds toen ze al aan de uitwerking van de plannen begon die, eenmaal ten uitvoer gebracht, hem zouden wreken.
De Zwitsers waren meesters in de plastische chirurgie. De eerste week na de operatie wilde ze meteen haar oefeningen voortzetten, maar dat werd haar verboden. Na die week mocht ze zelf kiezen, werd haar meegedeeld, in de overtuiging dat ze met het verband om haar gezicht tot niets in staat zou zijn. Ze hadden het mis, maar dat beseften de Zwitserse artsen niet.
Elke dag begaf ze zich voor lunchtijd naar de gymzaal van de kliniek en onderwierp zich daar aan negentig minuten inspannende oefeningen om haar getrainde lichaam niet tekort te doen. Laat in de namiddag herhaalde ze de oefeningen. En omdat voor haar nauwelijks verschil tussen dag en nacht bestond ontweek ze in het holst van de nacht op haar gehoor de verpleegsters en herhaalde na twaalven de oefeningen opnieuw.
Ze deed haar uiterste best om haar fysieke kunnen op te voeren en richtte zich met haar hele wezen op dat doel. Het leidde haar gedachten af van hetgeen ze gedaan had. Als de artsen hadden gefaald zou ze verloren zijn. Ze hadden haar van hun talenten overtuigd en ze had voorbeelden van hun handwerk gezien die deze overtuiging staafden. In rationeel opzicht had ze het volste vertrouwen in hen. Maar nu het gebeurd was, nu ze op het punt stond terug te keren, nu de Akiko die ze haar hele leven gekend had niet langer bestond, nu werd ze door twijfel geplaagd.Wat als... ? Wat als...?
Wat als,..?
Zo werd haar geest, gevangen in een ander lichaam, dag en nacht beziggehouden. Maar de geestelijke basis die Soen Hsioeng en later Kioki hadden gelegd was stevig. De dood van Saigö gaf haar extra kracht.
En eindelijk brak de ochtend aan waarop de duisternis van haar netvlies werd weggenomen. Laag na laag week de duisternis, zette zich om in grijs en werd oogverblindend schel licht; steenkoolzwart werd duifgrijs. De kamer verscheen in een waas in haar blikveld. Gedaanten en contouren kwamen langzaam vanuit grijze sluiers naar voren. Slechts een lamp brandde, op halve sterkte. Zelfs dat vage licht deed pijn aan haar ogen, die het licht waren ontwend. Alles zag er vreemd en anders uit, en ver weg, alsof ze zojuist van een andere planeet was gearriveerd. Ze pakte de spiegel aan die een van de verpleegsters haar voorhield en hield die voor haar gezicht. Wat ze in het spiegelbeeld zag was niet een nieuw gezicht, maar de ware bloesem van haar wraak.
Joekio keek haar aan, heftig knipperend met haar ogen tegen het eerste licht van een nieuwe dag.