JOEKIO

MARIANEN EILANDEN, NOORDELIJK DEEL VAN DE STILLE OCEAAN

LENTE, 1944

-

De levendigste herinnering die Tanzan Nangi aan de oorlog overhield was die aan de rode luchten. Als de zon zich toentertijd boven de boezem van de Stille Oceaan verhief leek er geen zachte kleur overgebleven in de wereld. Bloedrode en oranje tentakels van wolkenflarden strekten naar alle kanten hun vingers over het water uit, alsof een of ander monsterachtig zeewezen bij het krieken van de nieuwe dag zijn woning op de zeebodem voor het bovenmaanse had verruild.

Maar hij herinnerde zich ook de lange nachten waarin het gedreun van de dieselmotoren en het vibreren van de machtige schroeven van de torpedobootjagers hem wakker hadden gehouden. Hij herinnerde zich het smaldeel toen het langs de zwarte hompen voer die de Bonin Eilanden vormden.

Ze bevonden zich slechts duizend zeemijl van Tokio vandaan, maar toch was het weerbeeld hier compleet anders. Onder de bemanningsleden werd druk gespeculeerd over hun bestemming. Ze maakten geen deel uit van een vloot, 's Avonds waren ze onder dekking van de nacht uit de marinehaven weggevaren, zonder escorte.

Ze voeren onder verzegelde orders, zoveel had kapitein Nogoetsji laten doorschemeren. Het was zijn bedoeling geweest met die mededeling een geruchtenstroom te voorkomen, maar hij had in plaats daarvan het tegendeel bewerkstelligd.

Waarheen waren ze op weg?

's Nachts, als alle boordlichten gedoofd waren, groepten de mannen in hun benauwde raamloze kwartieren bijeen en dan vormden hun mogelijke bestemming en opdracht de gespreksonderwerpen. Gotaro Sato was degene die ervan overtuigd was dat ze op weg waren naar de Marianen, maar de meeste mannen vonden die veronderstelling belachelijk. De Marianen bevonden zich te dicht in de buurt van Japan om op de een of andere wijze van strategisch belang te kunnen zijn. Bovendien werd in die omgeving niet gevochten. En dit betrof zonder twijfel een missie die de hoogste prioriteit genoot. Dat had kapitein Nogoetsji tijdens zijn toespraak op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt.

Maar het idee dat ze richting Marianen koersten prikkelde Nangi's verbeeldingskracht en nadat de mannen uiteengegaan waren zocht hij Gotaro's gezelschap op. Gotaro Sato was een beer van een man, met een vlezige nek en een rond gezicht. Hij had grote slimme ogen die niets verhulden van wat er in hem omging, maar ze waren verre van emotieloos. Hij stond bovendien bekend om zijn luidruchtige uitbarstingen die van veel gevoel voor humor getuigden. Met zijn kwinkslagen wist hij soms tijdens benauwende ogenblikken voor de nodige opluchting te zorgen. En tijdens die donkere dagen van de laatste maanden van de oorlog was er aan benauwde ogenblikken geen gebrek. De geallieerde troepen hadden twee grote slagen gewonnen, eind in de buurt van de Solomon Eilanden en kort geleden in Nieuw-Guinea. Iedereen besefte dat ze onstuitbaar op weg waren naar Japan en ze waren in afwachting van een besluit van hun leiders om die strategische zet te doen die het tij zou doen keren. Ze begaven zich aan dek en Gotaro schermde met beide handen de vlam van een lucifer af toen hij een sigaret opstak. De Stille Oceaan lag er rustig, bijna vredig bij. Nangi was een dapper man en het idee tijdens een slag aan zijn eind te komen - het eervolle einde van een samoerai- verontrustte hem niet in het minst. Maar tijdens ogenblikken als deze, omringd door een enorm diepe zee, ver verwijderd van het land, kende zijn maag geen ogenblik rust.

'We gaan naar de Marianen,' zei Gotaro met zijn blik op het zuiden gericht, 'en ik zal je vertellen waarom. Als de Amerikanen er al niet zitten, zullen ze er spoedig zijn. Wij hebben daar een vliegbasis. De eilanden liggen dicht in de buurt van Japan. Kunnen de geallieerden zich een betere plek wensen om als springplank te gebruiken om de oversteek naar Japan te maken?'

Er lag geen greintje humor in die woorden. Ver beneden hen ruiste de zee.

Nangi werd door wanhoop overvallen. 'Dan bestaat er geen twijfel meer over, dan is de oorlog een verloren zaak, ongeacht wat het keizerlijk opperbevel ons meedeelt.'

Gotaro wendde zich tot hem. 'Blijf hopen.'

Aanvankelijk twijfelde Nangi aan de woorden van de ander.

'Hopen ?' vroeg hij na een korte pauze. En toen Gotaro knikte vroeg hij: 'Waarop moet ik hopen? In wie moet ik vertrouwen hebben? In onze keizer? In de zaibatsoel Voor welke van onze heiligen moet ik me vannacht voor het slapen gaan buigen?' De bittere klank van zijn eigen stem ontging hem niet, maar dat interesseerde hem nauwelijks. Deze avond, zo ver van huis, zo dicht in de buurt van de vijand, vroeg eenvoudigweg om een emotionele reactie.

'Door hebzucht werden we bij deze oorlog betrokken,' vervolgde hij voor de ander iets kon zeggen. 'Door de blinde ambitie van de zaibatsoe die meenden dat Japan voor het keizerrijk te klein was.

"Veroveren, veroveren, veroveren," preekten zij en dat streven vormde een aardig excuus om grootscheeps het vasteland van China binnen te vallen. Gotaro-san, vertel me eens, werd er voor de aanval op Pearl Harbor ooit een poging ondernomen om een dialoog met het Westen aan te gaan?' Hij schudde bij voorbaat zijn hoofd. 'O nee, er werd gehandeld in plaats van gedacht. O God, hoe zal dit aflopen?'

'Heb vertrouwen,' zei Gotaro. 'Vertrouwen in God.'

'In God.' Nu begon Nangi het te begrijpen. Hij wendde zich tot de ander. 'Jij bent christen, hè?'

De grote man knikte. 'Mijn familie weet het niet. Ik denk dat ze het niet zouden begrijpen.'

Nangi staarde hem aan. 'Maar waarom?'

'Omdat,' zei Gotaro langzaam, 'ik na mijn bekering nooit meer angst heb gekend.'

Om kwart over vier op de ochtend van maart kreeg Nangi opdracht zich voor een briefing bij de kapitein te melden. Na een laatste controlerende blik op zijn gladgestreken uniform begaf hij zich via smalle gangen en ijzeren trappen naar de kapiteinshut. Onderweg kwam hij niemand tegen. Het was alsof hij helemaal alleen op het schip was. De kami van de oude shogun leken hem te vergezellen, generaties samoeraimet de sluwheid van een vos en de kracht van een tijger.

Dat uitgerekend hij, van alle manschappen aan boord, een hint zou krijgen in de richting waarin hij zijn karma moest zoeken, dat de kapitein hém wilde spreken. Hoewel hij de oorlog afschuwelijk vond, was Japan zijn geboorteland. En nu de oorlog de laatste fase leek in te gaan joeg het vooruitzicht verslagen te worden hem angst aan. Mogelijk zou hij echter een belangrijke rol vervullen in een strategische tegenzet, misschien was de oorlog nog niet verloren. Met zijn knokkels klopte hij beleefd tegen de witgeverfde deur van de kapiteinshut. Hij was aangenaam verrast toen hij Gotaro in het gezelschap van de kapitein in de hut aantrof.

'Neemt u plaats, majoor,' zei kapitein Nogoetsji nadat hij door een lichte buiging van zijn achting blijk had gegeven. Nangi liet zich naast Gotaro op een stoel zakken.

'U kent majoor Sato,' stelde Nogoetsji op afgemeten toon vast. Zijn kegelvormige hoofd ging bevestigend op en neer. 'Mooi. Velen zijn van mening dat maart mogelijk de laatste oorlogsmaand zal zijn,' vervolgde de kapitein kalm. Voor de maand ten einde is zullen in ons geliefde thuisland de kersebomen bloeien. De kersebloesem wordt echter door de komst van de vijand bedreigd. Dat moet voorkomen worden. Majoor Sato, we hebben een van onze Mitsubishi-bommenwerpers zodanig aangepast en omgebouwd dat we dit vliegtuig als een vliegende bom kunnen gebruiken. U zult deze bom naar haar vlammende bestemming loodsen. Majoor Nangi, u zult de majoor op zijn tocht vergezellen. Vanmiddag werd me meegedeeld dat een slagkruiser en een torpedobootjager deze kant op komen. Ongetwijfeld vormen ze de voorhoede van een grotere vloot die de Marianen nadert. De slagkruiser is ons doel. De schepen bevinden zich momenteel driehonderd vijftig mijl ten zuidwesten van Guam. Na uw vertrek uit deze hut begeeft u zich meteen bovendeks. Uw vlieguitrusting ligt daar voor u klaar. U vertrekt om half zes. Ik zal persoonlijk vanuit de toren uw vertrek gadeslaan.'

Hij stond op. Het onderhoud was afgelopen.

De ochtendkilte werd versterkt door een stevige bries die vanuit noordwestelijke richting kwam aanwaaien. Nangi en Gotaro, volledig op de vlucht gekleed, wandelden op hun gemak over het vliegdek. Voor hen doemden de contouren van het omgebouwde vliegtuig op. Onder de Mitsubishi hing een bestuurbare raketbom met een lengte van zeven meter; de raket bood plaats aan één passagier, de kamikaze-piloot die het laatste gedeelte van de vlucht alleen zou afleggen.

'Ik heb meer vlieguren gemaakt dan jij,' zei Nangi. 'Ze hadden mij opdracht moeten geven de vliegende bom te besturen.'

De vliegende bom, de o/ca, zag er grauw en naargeestig uit. Gotaro glimlachte. 'Er zijn niet veel mensen zoals jij, Tanzan. De meeste nieuwelingen zijn pas gerekruteerd en hebben nauwelijks enige ervaring op kunnen doen. Daarom zou het niet verstandig zijn een volleerd en ervaren piloot aan deze vlucht op te offeren.' Hij haalde zijn schouders op. 'Nee, mijn vriend, ze hebben een juiste keuze gemaakt.'

Hij liep tegen de wind in voor Nangi uit. Plotseling bleef hij staan en draaide zich om. Met zijn omvangrijke lichaam vrijwaarde hij Nangi's gezicht voor de snijdende wind. Vanuit een binnenzak haalde Gotaro een wit vierkant te voorschijn. In het grauwe ochtendlicht zag het er bijna lichtgevend uit. 'Hier,' zei hij, 'voor jou, een hatsjimaki.' Zonder iets te zeggen bond hij de amulet met een koordje rond Nangi's vlieghelm. 'Zo. Nu je voorzien bent van dit eeuwenoude symbool van vastbeslotenheid en durf, zie je er waarlijk uit als een sjimpoe. Ken je die term?'

Nangi schudde van nee.

'Ik hoorde de term een poosje geleden voor het eerst in Tokio. Het is een voorbeeld van onze volkshumor om de waaghalzen onder onze taxichauffeurs te omschrijven. Sjimpoe is een humoristische verbastering van kamikaze-piloot.' Gotaro lachte. 'Ik had die nieuwe term al in de hut van onze kapitein willen bezigen, maar ik betwijfel of hij mijn gevoel voor humor op prijs zou hebben gesteld. Dit is voor hem een belangrijk ogenblik.'

Nangi keek zijn vriend met knipperende ogen aan. 'En voor jou ook, Gotaro-san. We weten allebei hoe deze vlucht zal eindigen.'

'Ik heb mijn geloof, mijn vriend,' zei de grote man. 'Ik wil slechts mijn land op de juiste wijze dienen.'

'Ze zijn gek als ze denken dat de Amerikanen voor deze oka zullen terugschrikken. Waarschijnlijker is - als ik ze juist inschat - dat ze er hard om zullen lachen. Ze hebben geen enkel begrip voor seppoekoe, de vrijwillige dood van een krijger.'

'Dat is dan jammer voor hen,' zei Gotaro. 'Bovendien, dit is de oorlog van de misverstanden geweest. Maar dat doet er nu niet langer toe. Ik weet niet hoe het Japan verder zal vergaan, maar ik hoop dat de toekomst betere tijden zal brengen. En nu moet ik mijn plicht doen. Wees gerust, ik heb vertrouwen in God.'

De windkracht nam toe. In de verte lichtte de horizon op, inktzwart werd donkerblauw. In het oosten, waar de horizon de scheidingslijn tussen water en lucht aangaf, werden stroken roze zichtbaar.

De mecaniciens trokken het zeildoek weg van het half afgedekte dubbele vliegtuig. De tweemotorige Mitsubishi was van alle overbodige onderdelen ontdaan om debom te kunnen aanbrengen. Om negentien minuten over vijf klauterden ze in het vliegtuig. De zee was een bloedrode, vlammende spiegel, gekleurd door het licht van de fel brandende zon. Pas toen de gele schijf hoger klom maakte de rode tint plaats voor een lichtblauwe. De twee motoren produceerden een monotone bromtoon. Nu pas kreeg Nangi enig inzicht in de wanhoop die zijn geboorteland in haar greep had. Hij zat in een vliegtuig waaraan hij gewend was, maar toch viel het vliegen niet mee. Er was om de bom te kunnen vervoeren meer uit het vliegtuig gesloopt dan de mecaniciens hadden toegegeven. Naast hem keek Gotaro op een kaart. 'Over een minuut of tien moeten we ze in zicht krijgen. We naderen Guam.' Hij keek opnieuw vluchtig op de kaart. 'We vliegen bijna boven de Marianen.'

'Ik weet het,' zei Nangi met stemverheffing om zich verstaanbaar te kunnen maken. 'Ik probeer niet aan het kritieke ogenblik te denken. Ik heb ergens gelezen dat het daar op sommige plekken acht kilometer diep is. De trog vlak bij de Marianen schijnt de diepste ter wereld te zijn.'

'Maak je geen zorgen,' zei Gotaro luchtig. 'Tijdens deze vlucht zullen we geen van beiden in het water terechtkomen.'

Zes minuten later beroerde Gotaro Nangi's schouder en wees naar het zuiden. Op het grijs metalen oppervlak van de Stille Oceaan was heel even een weerspiegeling van zonlicht op metaal waarneembaar. Het volgende ogenblik keek Nangi langs Gotaro's uitgestoken vinger en zag twee zwarte stippen.

'Het is zover,' riep Gotaro.

Nangi liet de vluchtsnelheid teruglopen. 'Wacht!' riep hij, maar toen hij zich omdraaide was zijn vriend al verdwenen. In gedachten zag Nangi hem via de geïmproviseerde tunnel in de raketbom glijden. Het zou er benauwd zijn, en krap, als in een doodkist.

'Daar ben ik weer.' De stem van Gotaro klonk Nangi via de koptelefoon in de oren.

Nangi begon aan de afdaling in de richting van de schepen. Tussentijds hield hij Gotaro nauwgezet van de situatie op de hoogte.

'Ik zie de kruiser,' zei Gotaro halverwege de afstand. 'Zorg dat ik op koers zit. De rest regel ik zelf wel.'

Nangi's bekwame handen hielden het vliegtuig strak op koers. Al die tijd was hij zich terdege bewust van de hatsjimaki die op zijn helm was gebonden. 'Sato-san?'

'Ja, mijn vriend.'

Wat viel er nog te zeggen?

De lucht was enorm. Links hoopten cumuluswolken zich op en voor het eerst werd Nangi zich ervan bewust dat de wind begon te draaien. Hun doelwit bevond zich echter nog steeds in fel zonlicht. De zee strekte zich naar alle kanten tot in het oneindige uit. Toen, onverwacht, dook de Mitsubishi in duikvlucht naar beneden. Waren ze door vijandelijk vuur getroffen? Onmogelijk. De Amerikaanse schepen bevonden zich te ver weg en van vijandelijke vliegtuigen was geen spoor te bekennen.

'Gotaro?' Nangi's stem aarzelde, op de grens van paniek.

'Ik hang nog steeds vlak onder je. Wat doe je?'

'Niets, dat is het 'm juist. We zitten in duikvlucht en het gewicht van de bom is te groot om de neus te kunnen optrekken. Kom terug!

Nu, voor het te laat is.'

Er volgde geen antwoord.

'Gotaro, kom terug. Als we het water raken en je zit nog in die bom, overleef je het niet.'

Nangi deed wat binnen zijn vermogen lag om de koerscorrectie te verwezenlijken. Hij trok de stuurknuppel ver naar zich toe, zonder resultaat. Ze bevonden zich inmiddels gevaarlijk dicht boven het wateroppervlak en Nangi besefte dat het hem niet zou lukken bijtijds de duikvlucht te corrigeren. In gedachten doorliep hij wat er zou gebeuren. Zodra ze het water raakten zou de oka van onder de romp worden weggerukt. Dat was op zichzelf geen probleem, als Gotaro er maar uit zou zijn. Opeens voelde hij een hand op zijn schouder. Toen hij vluchtig zijn hoofd omdraaide zag hij Gotaro's blozende gezicht naar hem grijnzen. Wat doet het ertoe? dacht hij. Als het contact met het water niet fataal is, zal de exploderende oka ons aan splinters slaan. Het volgende ogenblik was het contact met het water verleden tijd. De lucht sloeg weg uit Nangi's longen. Een gekrijs alsof tienduizend demonen op het vliegtuig werden losgelaten, teisterde zijn trommelvliezen. Een witheet brandend gevoel in zijn hersens reet zijn bewuste gedachten aan flarden. Daarna werd het aardedonker. Gotaro moest hem uit het vliegtuig hebben getrokken, want toen hij bijkwam kon Nangi zich niet herinneren op eigen kracht uit het wrak te zijn geklauterd. Boven zijn hoofd strekte de blauwe lucht zich naar alle kanten uit. Hij opende zijn ogen en schudde zijn hoofd om het roze waas in zijn blikveld kwijt te raken. Pijnscheuten flitsten als lanspunten door zijn hoofd.

'Blijf stil liggen,' zei iemand in zijn oor. 'Blijf stil liggen, samoerai'

Zijn ademhaling verliep moeizaam en hij moest zijn uiterste best doen om iets te kunnen zeggen. Het was alsof iemand de woorden in zijn keelgat terugduwde. Hete tranen gleden langs zijn wangen. Geknetter, gesis en gekraak weerklonken. Rook, dicht en zwart, kolkte om hem heen en prikte in zijn neusgaten. Hij begon te hoesten en kokhalsde. Vervolgens keek hij om zich heen.

Ze bevonden zich op een gedeelte van de romp van het vliegtuig. De bovenkant en de cockpit waren tijdens het neerstorten weggeslagen. Het feit dat het vliegtuig van overtollig materiaal was ontdaan had hun het leven gered, voorlopig. Ze dreven.

'Waar zijn we?' fluisterde hij.

'Op zee.'

'Waar?'

'Geen idee,' zei Gotaro. 'In de wijde omgeving is geen strook land te bekennen. Ik vermoed echter dat we dicht in de buurt van de Marianen zitten.'

'Nogoetsji zal naar ons op zoek gaan.'

'Misschien,' zei Gotaro.

'Hij zal willen weten wat er mis is gegaan. Alle vice-admiraals en admiraals van de keizerlijke marine zullen willen weten wat er fout ging.'

Gotaro zei niets. Hij liet zijn blik van links naar rechts over het water glijden.

'Waar zijn die onweerskoppen gebleven?' Het kostte Nangi enorme inspanning om zich verstaanbaar te kunnen maken.

'De wind is nog niet gedraaid,' zei Gotaro afwezig. 'De onweerskoppen hangen nog steeds boven de noordwestelijke horizon.' Het was duidelijk dat hij zich in gedachten met andere zaken bezighield. Een ogenblik bleef het stil. De wind rondom hen floot. De deinende beweging van het water veroorzaakte een misselijk gevoel in Nangi's maag. Hij was drijfnat en de wind die tegen hem aan drukte bezorgde hem kippevel. Toen hij overeind probeerde te komen constateerde hij dat er iets mis was met zijn benen. Hij probeerde ze te bewegen, maar zonder resultaat. Met veel pijn wist hij zich overeind te werken en greep een been vast. Hij voelde niets; zijn benen hadden evengoed van hout kunnen zijn.

Om niet te hoeven denken aan een mogelijke verlamming begon hij om zich heen te kijken. Na enige tijd liet hij zich uitgeput op zijn rug rollen, maar het deinen van de golven schonk hem niet de gemoedsrust waarnaar hij verlangde. Hij keek naar Gotaro. Zijn vriend zat in lotushouding naast hem, roerloos als een standbeeld. Misschien bad hij. Misschien was hij niet bang. Als dat zo was, dan benijdde Nangi hem.

Vermoeidheid in combinatie met de shock van het neerstorten deed zijn verbeeldingskracht op volle toeren werken. Op de grenslijn tussen slapen en waken zag hij zich geconfronteerd met onbenoembare angsten en spookbeelden uit zijn fantasie. De ervaring was hallucinerend. Hij zag zichzelf, van enige afstand, en keek neer op zijn lichaam, dobberend op de gehalveerde romp van het vliegtuig, door zonlicht verwarmd en gekoeld door harde windstoten. En een halve seconde later was hij niet langer alleen, want vanuit de diepte van de zee verrees een afschuwelijk monster, een halfronde kop met eronder een piramide van tentakels. Doodsbang klemde hij zich vast aan het ranke vlot waarop hij lag en schreeuwde het uit. Zijn ogen puilden haast uit zijn hoofd. Gotaro schudde hem wakker. 'Tanzan, Tanzan,' riep hij dringend. Nangi opende zijn ogen. Zijn gezicht was met zweet overdekt.

'Word wakker," zei Gotaro. 'Word wakker.'

Een fractie van een seconde later staarde Nangi ongelovig naar het ronde gezicht van zijn vriend.

'Problemen,' zei Gotaro.

'Wat is er?' Het viel Nangi moeilijk de woorden naar buiten te persen. Zijn tong voelde gezwollen aan. 'De vijand?'

'Was het maar waar,' zei Gotaro. 'Zag ik maar een schip.' Hij sloeg zijn armen om de ander heen en verwarmde hem met zijn eigen lichaam. Langzaam trokken de rillingen weg uit Nangi's lijf. 'Ik had het je niet willen vertellen omdat ik ervan overtuigd was dat ik er iets aan zou kunnen doen. Maar nu...' Hij haalde zijn schouders op.'Je bent gewond. Hoe ernstig het is kan ik niet bepalen, maar je hebt een hoop bloed verloren.'

Dat, dacht Nangi, had ik zelf ook kunnen bedenken. Het verklaarde in ieder geval het uitgeputte gevoel, de golven van warmte die over hem heen spoelden.

'Ik heb gedaan wat ik kon om het bloedverlies te stelpen, maar...' Zijn ogen stonden bedroefd.

'Ik begrijp het niet,' zei Nangi. 'Ga ik dood?'

Op dat ogenblik ging er een schok door het geïmproviseerde vlot. Gotaro was er blijkbaar op voorbereid, want hij klemde Nangi met een arm stevig vast en hield zich in evenwicht met zijn andere hand. Toch was de stoot hard genoeg om beiden uit evenwicht te brengen. Opnieuw bonkte iets met grote kracht tegen de onderkant van de romp.

Gotaro's gezicht bevond zich vlak bij dat van Nangi, die zijn angstige gezicht op het netvlies van de ander weerspiegeld zag.

'Kijk, daar,' riep Gotaro.

'Nee.' Nangi's stem stond bol van angst en afgrijzen. Vlak achter de stuurboordflank schoofde driehoekige rugvin van een grote haai langs hen heen. Nangi's mondholte liep vol speeksel. Het volgende ogenblik beschreef de rugvin een boog en kwam recht op hen af. Afgaand op de rugvin schatte Nangi de haai op tien tot twaalf meter. Hij stelde zich de tanden voor, de vlijmscherpe dolken die... Hij sloot zijn ogen toen de haai de romp beukte. Ineens voelde hij zich misselijk worden en sproeide het restant van zijn maaginhoud over zijn lichaam en de benen van Gotaro.

'Nee,' kreunde hij. 'O nee.' Maar hij was te zeer verzwakt om via zijn stem van zijn afschuw te getuigen. Het was alsof zijn vreselijkste nachtmerrie tot leven was gekomen. Hij was niet bang om te sterven. Maar op deze manier...

'Daarom heb ik geprobeerd het bloeden te stelpen. Dat monster kwam ongeveer een uur geleden op de reuk af. Ik verwachtte dat hij er wel vandoor zou gaan als ik erin zou slagen het bloed uit het water te houden, maar dat lukte niet.'

Nangi begon opnieuw te rillen en ditmaal slaagde Gotaro er niet in hem tot rust te brengen.

'Is dit een manier voor een samoerai om aan zijn eind te komen ?'

fluisterde Nangi. De stevige bries sloeg de gefluisterde woorden uit zijn mond. Hij liet zijn hoofd vermoeid tegen Gotaro's schouder rusten. 'Ik ben bang, Sato-san, niet om te sterven, maar om de manier waarop het zal gebeuren. Sinds mijn vroegste jeugd ben ik bang geweest om in het water aan mijn eind te komen.'

'Ook een samoerai moet angst hebben ervaren,' zei de lage stem van Gotaro vlak bij zijn oor. Opeens veranderde de klank van zijn stem. 'Tanzan, als je thuis bent moetje Seitsji opzoeken. Beloof me dat. Hij is bijna zestien en iemand moet hem duidelijk maken dat hij niet moet proberen over zijn leeftijd te liegen om dienst te nemen in het leger. Mijn grootmoeder zorgt voor hem. Je kunt haar vinden in Higasjihama-Koe in Kioto, aan de zuidkant van het Maroejamapark.'

Nangi begreep de ander niet. Bovendien had hij de grootste moeite om Gotaro in beeld te houden. In zijn hart voelde hij een pijn alsof iemand er een lange spijker doorheen had gejaagd. 'Ik weet waar het park is. Ik ben maar al te goed met die omgeving bekend.'

In zijn verbeelding zag hij kinderen spelen, de bloesemende bomen. Ergens vandaan klonk vrolijke muziek die zich met het gelach van de spelende kinderen vermengde.

'De Heer is mijn herder, ik heb al...' Nangi luisterde als van veraf naar de vreemde litanie. Toch was het alsof hij op de een of andere wijze via een onzichtbare band met Gotaro werd verbonden; een band die hem geruststelde. Zijn angst nam iets af in het besef dat deze beer van een man over hem zou waken. En hij dacht: op de een of andere manier, mijn vriend, zullen we het uithouden tot Nogoetsji ons vindt.

'Bid voor mij, mijn vriend.'

En het volgende ogenblik stond Gotaro niet langer naast hem. Hij hoorde een plons en gespetter en voelde de kille wind die tegen zijn gezicht sloeg. Moeizaam werkte hij zich overeind. In de vallende schemering zag hij schuim opspatten op de plek waar Gotaro met forse slagen wegzwom van het vlot.

'Kom terug,' riep Nangi. 'O, Sato-san, kom alsjeblieft terug.'

Het volgende ogenblik hapte hij naar lucht, die als gloeiend metaal zijn longen binnengleed. De grote driehoekige rugvin kwam uit het water omhoog. De aanblik was zowel fascinerend als afstotend. Angst en walging verstikten zijn keelgat alsof ze substantie hadden. Hij wilde niets liever dan dit monster vermoorden en hij schreeuwde het uit. Machteloos beukten zijn vuisten tegen het vlot. Gotaro kwam eenmaal omhoog uit het water, tot aan zijn middel, om na een halve draai weer uit het zicht te verdwijnen, aangevallen door dit schepsel van de meedogenloze natuur.

Nangi's ogen vulden zich met tranen. Hij kneep zijn handenjot vuisten samen en hield er pas mee op toen zijn spieren pijnlijk aanvoelden. De wind zuchtte in zijn oren als het geweeklaag van gedoemden.

Na een hele poos begon hij te bidden tot een God die hij niet kende en evenmin begreep, maar bij wie hij nu troost zocht en die hij bedankte voor het feit dat hij nog leefde.