TOKIO

HERFST 194? - HERFST 1963

-

Ikan woonde tussen de bleekgroene en karamelkleurige muren van het Foejajo, Het Kasteel Dat Geen Nacht Kent; het was sinds haar achtste haar thuis geweest. Zoals zoveel jonge meisjes van haar leeftijd werd Ikan door haar familie als prostituee verkocht om hun de schande van een bankroet te besparen.

In tegenstelling tot in het Westen stond de prostitutie in Japan namelijk in hoog aanzien. Baisjoen, lenteboden, zoals de prostituees genoemd werden, waren er overal welkom. In , werd Ikan door haar sensei verteld, had de prostituee in Japan een officiële status gekregen.

Geen enkele familie zou echter onder normale omstandigheden een familielid aan een van de vele bordelen verkopen. Vrouwen waren er voor het kook-en naaiwerk. Vaak dreef nijpend geldgebrek er echter toe tot verkoop van een geliefde dochter over te gaan. Dit bracht geen gezichtsverlies met zich mee. Integendeel, deze jonge meisjes werden met veel respect behandeld. Per slot van rekening kweten ze zich van hun familie-giri - hun familieplicht en het was algemeen bekend dat een prostituee meermalen door een samoerai werd uitgekozen om zijn maitresse te worden; maar had ze eenmaal de eerste stap gedaan, dan was het haar onmogelijk te trouwen en een gezin te stichten. Dus werden ze altijd omgeven door een air van geheimzinnigheid en een vleugje droefheid. Ikan begon haar beroepsleven in het Foejajo, het oudste bordeel in de omgeving van Josjiwara. Ze begon er als een kamoero, een leerlinge die een gooi deed naar de hoogste vorm van perfectie in haar beroep, die van oiran, de duurste call-girl. Tijdens haar leertijd moest ze echter ook allerlei huishoudelijke karweitjes voor haar rekening nemen: koken, schoonmaken en vaatwassen.

Ze werd voortdurend beziggehouden, maar altijd vond ze tijd om te observeren en conclusies uit haar observaties te trekken. Tijdens de ogenblikken waarop ze heel even over wat vrije tijd beschikte oefende ze zich heimelijk in de bewegingen die ze de halfvolwassen oiran dagelijks zag maken, 's Avonds had ze er de energie niet voor. Dan liet ze zich uitgeput op haar foeton vallen. Toen ze twaalf werd, werd Ikan onderworpen aan een streng examen; ze werd sjinzo en begon haar opleiding tot baisjoen pas echt. Ze kreeg onderwijs in zang, het maken van haikoes, in ikebana, tsjano-joe, dans, literatuur en, vanzelfsprekend, het bedrijven van de liefde.

Haar opleiding nam vijf jaar in beslag. Aan het eind van die periode moest ze opnieuw een soort examen ondergaan. Dit examen was het belangrijkste. Zakken zou betekenen dat ze op het niveau van de kamoero, de dienstmeisjes, haar leven zou moeten slijten.

Maar ze kwam zonder moeilijkheden door het examen en op zeventienjarige leeftijd werden haar wensdromen werkelijkheid. Ze werd oiran. Vier jaar achtereen oefende ze dit moeilijke beroep uit en leerde de fijne kneepjes ervan kennen. Tussentijds vergrootte ze haar kennis door de oudere oiran nauwlettend in het oog te houden. En op haar verjaardag, eenentwintig jaar nadat ze ter wereld kwam, werd Ikan tajoe, de hoogste staat die een oiran kon bereiken. Het was voor het eerst in de geschiedenis van Het Kasteel Dat Geen Nacht Kent dat een meisje op zo'n jonge leeftijd die staat bereikte en dat feit werd op passende wijze gevierd.

Op het hoogtepunt van het feest, toen de stemming opperbest was en de sake rijkelijk vloeide, ontmoette Ikan voor het eerst de man die een belangrijke rol in haar leven zou spelen: Hirosji Sjimada. Intens was het enige woord dat op hem van toepassing was en dat hem recht deed. Intens. Zelfs naar de meest algemene maatstaven gerekend was hij bepaald niet knap te noemen, maar zijn uitstraling had iets dat Ikan als onweerstaanbaar ervoer.

Sjimada, op zijn beurt, had al bij de eerste ontmoeting met welgevallen naar haar gekeken. De porselein witte textuur van haar gave huid en de welgevormde gelaatstrekken deden zijn hart smelten. Toen hij haar voor het eerst onder ogen kreeg zag hij zich genoodzaakt steun te zoeken bij de trapleuning. Toen zijn knieën ophielden met trillen voelde zijn hoofd licht aan, alsof hij uren achtereen sake gedronken had. In zijn mond proefde hij een metaalsmaak alsof hij op een stuk koper gekauwd had. Het kwam geen ogenblik bij hem op dat hij hopeloos verliefd was geworden. Een man werd gewoon niet verliefd op een geisja. Een man zocht troost en een ogenblik verpozing bij een dame van plezier, een uur of een nacht fysieke verrukking. En niettemin, op het ogenblik waarop hij Ikan zag, werden zijn bewuste gedachten uitgeschakeld en nam zijn hart het over. Zelfs de vrouw met wie hij getrouwd was verdween uit zijn gedachten.

Ikan werd door een onweerstaanbaar aura omgeven. Zelfs de andere oiran hadden het erover op die ogenblikken waarop jaloezie de overhand kreeg. Want Ikan was een verschijning van wie zowel geestelijke als fysieke aantrekkingskracht uitging. Een confrontatie met haar betekende dat de zintuigen van de man in kwestie werden uitgeschakeld. Haar klanten vonden haar namelijk net zo aantrekkelijk als ze voorlas uit de Genji Monogatarials wanneer ze met haar defoeton deelden.

Sjimada werd op onweerstaanbare wijze door haar aangetrokken. Met zijn blik streelde hij de elegante plooien van haar kimono, de drie kanzasji die haar haar op drie plekken volmaakt bij elkaar hielden en de koesji, de traditionele houten kam op haar achterhoofd. Toen hij met droge lippen zijn eerste woorden tot haar richtte voelde hij zijn verlangen bij de eerste beweging van haar kant opwellen.

Tijdens het feest bestond er, vanzelfsprekend, geen enkele mogelijkheid om zich een ogenblik af te zonderen van de andere gasten. Bovendien waren er van tevoren geen afspraken gemaakt, een regel waar in het Foejajo strikt de hand aan werd gehouden. Maar de week daarop ging Sjimada, zodra hij daartoe in de gelegenheid was, terug naar Josjiwara. Zoals ook de samoerai van weleer gedaan hadden, vermomde hij zich een beetje voor hij aan zijn tocht naar de wijk van plezier begon. Dat deed hij niet omdat hij zich schaamde, of omdat hij niet wilde dat zijn vrouw van de afspraak zou horen, integendeel, want per slot van rekening werd haar de rekening van zijn verblijf in het bordeel gepresenteerd. Zijn voorzichtigheid vond haar oorsprong in het huidige politieke en economische klimaat, dat hem tot voorzichtigheid dwong. Als staatssecretaris had hij veel vijanden en hij voelde er niets voor zijn politieke tegenstanders materiaal voor hun roddels te leveren.

Een kille wind blies door de straten. Hij huiverde en trok zijn lange regenjas strakker om zich heen. De grote speurhond van SCAP, kolonel Linnear, liet de politieke top van Japan scherp in het oog houden en hoewel Sjimada ervan overtuigd was dat hij niets te vrezen had, liet hij geen ogenblik zijn waakzaamheid verslappen. Want hij besefte maar al te goed dat, mocht zijn oorlogsverleden worden onthuld, zelfs de minister-president hem niet zou kunnen redden. Sterker nog, de minister-president zou de eerste zijn die Sjimada op het altaar van de deugd zou offeren en hem maar wat graag voor een oorlogstribunaal, gaijin, zou laten verschijnen. Oorlog. De gedachte deed Sjimada huiveren. Altijd kwam de oorlog weer ter sprake, telkens opnieuw. En telkens weer wenste Sjimada dat de oorlog een andere afloop had gehad. Maar gedane zaken nemen geen keer. Hij had zich met de oorlogshitsers van de zaibaisoeingelaten en dat betekende dat hij nu de rest van zijn leven met het mes op de keel zou moeten doorbrengen. De geringste aanleiding zou tot gevolg hebben dat de mespunt zijn keel zou openhalen.

Onwillekeurig keek Sjimada naar zijn handen. Zijn handpalmen waren vochtig van het zweet. Hij haalde diep adem en dwong zichzelf tot kalmte. Hij besloot eerst een s/imro-tempel binnen te gaan, de goden te smeken hem welwillend te zijn en de aanwezige kami om bescherming te vragen.

Voor Ikan hoefde hij niets te verbergen. Ze herkende de behoefte verwend en vertroeteld te worden en omdat ze van mening was dat alle mannen in de grond van hun hart hulpbehoevende zuigelingen waren voelde ze zich niet genoodzaakt op zoek te gaan naar de oorsprong van die behoefte.

Tijdens zijn tweede bezoek gebeurde er iets dat Ikan van mening deed veranderen. Tijdens dat bezoek bracht hij een geschenk voor haar mee. Toen hij haar de kanzasji van tsoege-hout presenteerde, was ze meer dan vereerd.

Ze bleef de kalmte zelve. Haar glimlach bleef beleefd. Ze hield haar oogleden op de voorgeschreven wijze neergeslagen en haar gemompelde bedankje was nauwelijks hoorbaar, maar ondertussen ruiste het bloed door haar aderen. Het gevoel dat ze op dat ogenblik beleefde was voor haar volkomen nieuw en ze werd er innerlijk behoorlijk door in beroering gebracht.

Maar later die nacht, toen ze ineengestrengeld op defoeton lagen, hun transpiratievocht zich vermengde en ze zijn hartslag vlak bij haar oor hoorde, toen hij voorzichtig bij haar binnendrong en aan de laatste fase van het lange sensuele voorspel begon, wist Ikan het gevoel opeens te benoemen: ze was verliefd.

Het besluit een kind te nemen was van haar afkomstig. Het was haar voorrecht als tajoe. Het voorrecht was op volslagen pragmatische gronden ontstaan. Zoals beroemde renpaarden voor een nageslacht mogen zorgen, zo was men ook van mening dat de vele goede eigenschappen van een tajoe erfelijk waren. Maar gewoonlijk vond de heuglijke gebeurtenis pas laat in de carrière van een tajoe plaats omdat het figuur van de dame in kwestie er mogelijk onder zou lijden. Bovendien zou ze maanden achtereen geen klanten kunnen ontvangen en per slot van rekening was men genoodzaakt de baten in het oog te houden. Maar Ikan had zoveel kwaliteiten dat de hebzucht van diegenen die het bordeel leidden uiteindelijk de overhand kreeg.

Ikan was ervan overtuigd dat ze een kind van Sjimada wilde. Na drie ontmoetingen had hij geëist dat ze behalve hem niemand ontving en voor dat voorrecht was hij bereid te betalen. Het feit dat zijn vrouw met lede ogen de hoge rekening betaalde was iets dat hem niet interesseerde.

De vrouw van Sjimada was iemand aan wie Ikan nooit dacht. Waarom zou ze? Die vrouw hoorde in een andere wereld thuis, een wereld waaraan Ikan nooit zou kunnen deelnemen. Wat zouden dergelijke gedachten dus voor zin hebben? Bovendien was ze zich terdege bewust van de uitwerking die ze op Sjimada had en ze vermoedde dat na de geboorte van hun zoon - want ze twijfelde er niet aan dat het een jongen zou worden - zijn dankbaarheid zo groot zou zijn dat hij al haar wensen zou inwilligen. Ze had er slechts één: zijn maitresse worden. Natuurlijk zou hij haar moeten vrijkopen, maar hij zou zich die prijs gemakkelijk kunnen veroorloven. Het kwam geen ogenblik bij Ikan op dat de geboorte van een dochter haar voorgoed aan het bordeel zou kluisteren. En er werd een meisje geboren, een schreeuwende, haarloze zuigeling met tussen haar benen een spleetje.

Drie dagen lang schreeuwde Ikan op haar/oe/on haar ellende uit. Ze wilde niemand ontvangen en sprak met niemand. Ze negeerde alle bezorgde briefjes die Sjimada haar stuurde. Ze verbrandde ze zelfs, alsof het papier besmettingsgevaar opleverde. Tijdens die dagen deed ze geen oog dicht. Ze lag met haar benen opgetrokken op defoeton, het gezicht naar de wand gekeerd. Ze schaamde zich reusachtig. Haar gezicht brandde ervan. De eerste dagen haatte ze haar dochter met een onvoorstelbare haat, zo erg dat ze er een bittere smaak in haar mond aan overhield. Ze weigerde het voedsel dat haar werd voorgezet. Op perverse wijze wilde ze zich alleen voeden met haat.

Maar halverwege de tweede dag kwam ze tot de conclusie dat ze niet langer kon leven met een dergelijk verscheurend gevoel. Het druiste tegen alles wat ze had geleerd in en per slot van rekening was haar kind zonder haar hulpeloos en alleen.

Op dat moment, toen ze besefte dat haar haat uitsluitend haar eigen persoon betrof, begon ze opnieuw te huilen. Een afschuwelijk gevoel van wanhoop greep haar aan, en met dat gevoel kwam ook de schaamte terug, een emotie die als een uitgehongerde raaf aan haar geweten knaagde.

O, wat had ze zich door haar liefde laten leiden en bedriegen!

Maar nu dreven haar zelfzuchtige wensen haar terug naar de harde werkelijkheid. Want in haar egoïsme was ze ervan uitgegaan dat ze een mannelijk kind zou baren; per slot van rekening had ze dagelijks twee uur voor het sh in (o-altaar doorgebracht en de goden gesmeekt haar wens in vervulling te doen gaan. De gedachte aan een dochter was door haar zelfzuchtigheid keer op keer teruggedreven naar de duistere nissen van haar geest. Maar de feiten lagen er, naakt en meedogenloos. Alle meisjes werden echter automatisch eigendom van de bordeelhouders. Ze werden opgeleid om, als de tijd er rijp voor was, de plek van hun moeder in te nemen, als oiran en later, als de goden haar welwillend waren, als tajoe.

Het grootste deel van de derde dag dacht ze diep na. In die fase van haar ellende begon ze voorzichtig weer te eten, met kleine hapjes tegelijk, maar ze weigerde nog steeds iemand te ontvangen. Aan het eind van de dag, nadat ze tot de almachtige boeddha gebeden had, vroeg ze naar haar kind.

'Voor dit kleintje is nog geen naam verzonnen, dame,' zei de vrouw met de kromme rug die zich blijkbaar over het arme wicht ontfermd had. 'Een veeg voorteken,' voegde ze er onnodig aan toe. Ikan richtte haar blik op het kleine gezichtje in de warme bundel in haar armen.

'Reiko, een van de meisjes die voor haar examen zakte, heeft voor haar gezorgd,' zei de oude vrouw zacht toen ze zag hoe bezorgd Ikan uit haar ogen keek. 'Het is een hongerig ding, altijd trek, nooit voldaan.'

Ikan knikte afwezig. Het deed er niet echt toe wie er voor deze baby zorgde; zij zou in ieder geval in de toekomst niet voor het kleine ding mogen zorgen.

'Ik heb heel wat wierook voor het kleintje gebrand,' vervolgde de oude vrouw. 'Ik heb gedaan wat ik kon om het onschuldige ding voor slecht karma te behoeden. Maar, vrouwe, vergeef me, maar ze móet een naam hebben.'

De woorden drongen tot Ikan door, maar het was, afgaand op haar gezichtsuitdrukking, onmogelijk te bepalen wat er in haar omging. Ze voelde zich door schuldgevoelens bevangen. En nu, van aangezicht tot aangezicht met het kleine wezen dat ze ter wereld gebracht had, beseffend tot wat voor leven ze gedoemd was, voelde ze zich plotseling diep bedroefd.

Haar bleke lippen weken vaneen en ze fluisterde: 'Ja, ouwetje, een naam. Ik zal haar een naam geven.' Van buiten klonk een geruis tot hen door alsof de wind een poging deed het vertrek binnen te dringen.

Ikans ogen stonden vol tranen en door het waas keek ze naar de contouren van het gezichtje in haar armen. Haar gefluisterde woorden waren nauwelijks verstaanbaar: 'Noem haar Akiko.'

Akiko was een buitengewoon gezond kind, sterk en bijna net zo robuust als een jongen. Ze was altijd vroeg op om uit wandelen te gaan, alsof ze al op heel jeugdige leeftijd vermoedde dat ze om te overleven uitsluitend op zichzelf aangewezen was. En hoewel Ikan veel van haar ging houden liet ze daar openlijk weinig van blijken. De opvoeding van het kind liet ze aan de oude kokkin over. De andere vrouwen in het bordeel waren dol op de kleine. Ikan hield zich echter op de achtergrond, alsof ze bang was voor haar dochter. Sjimada kwam vaak en regelmatig naar het kasteel en bracht, zoals hij voorheen gedaan had, vele uren in haar gezelschap door. Zijn herhaalde verzoeken zijn dochter te mogen zien werden door Ikan echter resoluut geweigerd. Ze verbood hem het meisje te vertellen dat hij haar vader was. Vreemd genoeg gaf het haar zelfs genoegen haar dochter bij hem vandaan te houden. Uiterlijk was ze echter alert en gedienstig. Ze voldeed aan al zijn wensen, vaak zonder dat hij ze onder woorden hoefde te brengen, maar die éne wens bleef onvervuld.

Akiko herinnerde zich later haar vader eenmaal te hebben ontmoet, halverwege haar derde levensjaar, op een ongewoon warme lentedag. Ze had met Joemi gespeeld, de oude kokkin, en ging op weg naar het vertrek van haar moeder, zoals ze elke dag omstreeks die tijd deed. Maar in plaats van haar moeder wachtte haar een man in chocoladebruin pak. Hij had ietwat afhangende schouders, mollige gelaatstrekken en een snor zo dun als een potloodstreep. Zijn dikke borstelige wenkbrauwen hadden iets weg van laaghangende onweerswolken. Toen hij haar zag glimlachte hij en toonde zodoende zijn gele tanden.

'Akiko-tsjan,' zei hij na een buiging.

Ze beantwoordde de groet. Ze bevond zich dicht genoeg in zijn buurt om de reuk van sigaretterook die als een halo om hem heen hing op te vangen. Ze trok haar neus op en wreef er met een vinger langs.

'Ik heb een cadeautje voor je meegebracht, Akiko-tsjan.' Hij boog zich naar haar toe en stak een hand uit. Op de handpalm lag een fraai gegraveerde netsuke van een paard met een gebogen hoofd, met de voorbenen omhoog, alsof het dier op het punt stond weg te vliegen of een sprong te maken.

Akiko staarde ernaar, maar maakte geen aanstalten het geschenk aan te nemen.

'Het is voor jou. Wil je het niet?'

'Ja,' fluisterde ze.

Dus stak hij zijn hand uit, pakte de hare vast en drukte de netsuke in haar hand. Het hout voelde koel aan. 'Dit is mijn geschenk aan jou. Ons geheim.'

Ze knikte. 'Domo arigato'.

Glimlachend keek hij op haar neer en pakte nu ook haar andere hand vast. 'Weet je, nu hebben we verder de hele middag voor onszelf.'

Het was de tijd van de hanamien hij nam haar mee naar een klein park in een van de buitenwijken van de stad, waar de kersebomen in bloei op de heuvelhellingen stonden.

Ze herinnerde zich later de geur van de regen. Voor het eerst ervoer ze het claustrofobische gevoel in gezelschap van een heleboel mensen te verkeren. Sjimada hield haar hand stevig vast, maar bepaald op haar gemak voelde ze zich niet. Ze begon te huilen. Toen hij haar optilde en haar op zijn arm nam drukte ze zich stijf tegen zijn borst.

In het park kochten ze wat lekkernijen van een fo/be-handelaar. Toen ze allebei voorzien waren van een papieren zakje in de vorm van een puntmuts, vervolgden ze hun weg.

De lucht was helder en sprankelend, en zag er zó hard uit dat de hemel Akiko deed denken aan een stuk groen glas dat ze ooit op het strand gevonden had.

Sjimada wees naar boven en richtte haar aandacht zodoende op de doosvormige oranje en groene vlieger met de afbeelding van een tijgerkop. Akiko lachte toen de vlieger in duikvlucht naar de aarde schoot en door de wind omhoog werd gestuwd. Hongerig at ze van de tofoe. Sjimada wreef haar wangen schoon met een witlinnen zakdoek. De stof voelde zacht aan tegen haar wang.

Maar later herinnerde ze zich vooral de kersebloesem. In het park was het zo rustig dat Akiko meende dat ze het ruisen van de bloesem kon horen. Ze schaterde het uit, zo verrukt was ze van het schouwspel van de bloesemende bomen. Ze holde weg van Sjimada en weer terug naar hem. Ze greep hem bij zijn broekspijp vast en maakte een dansje.

Ze zag Sjimada echter nooit meer terug en het duurde een hele poos voor ze erachter kwam wat de oorzaak ervan was. Toen ze toentertijd met hem door het park wandelde had ze er geen idee van dat hij haar vader was. Hij had met geen woord over dat feit gerept. Maar toen ze later terugblikte in de tijd besefte ze dat hij toen al in haar ogen heel anders was geweest dan de mannen die ze kende. Wat ze nooit had begrepen was dat hij zich vierentwintig uur na zijn bezoek aan haar van het leven beroofd had. Ze kon het zich niet voorstellen toen ze hem glimlachend tussen de bloesemende bomen voor de geest haalde. Aanvankelijk dacht ze dat ze hem die daad nooit zou kunnen vergeven en later, toen de afschuwelijke waarheid haar verteld werd, dacht ze dat ze zichzelf nooit zou kunnen vergeven.

Wat Ikan betrof, ze was na de dood van Sjimada nooit meer dezelfde. Net als de voorjaarsbloesem bereikte haar schoonheid een hoogtepunt. Eenmaal voorbij dat punt werd ook zij aangegrepen door verval. Na de dood van Sjimada ging ze gehuld in een sluier van melancholie. Fijne rimpeltjes verschenen in haar gezicht en verspreidden zich van oog-en mondhoeken over de rest van haar gezicht. Ze dronk soms onverantwoorde hoeveelheden sake en het kwam meermalen voor dat ze tijdens het bezoek van een klant het bewustzijn verloor.

Diegenen die de leiding in het bordeel hadden waren om begrijpelijke redenen niet erg gelukkig met deze gang van zaken. Naarmate Ikan sneller aftakelde zat haar gedrag hen steeds vaker dwars. Ze was echter nog jong en omdat haar ervaring aanzienlijk was gaven ze haar een baan als sensei van nieuwkomers. Maar lang duurde dat niet. In het voorjaar van , toen Akiko net dertien geworden was, stond Ikan niet meer op van haar foeton. Een vlaag van angst en afgrijzen ging door het bordeel. De jongere meisjes werden zenuwachtig en voerden fluisterende gesprekken, alsof een slechte kami'm huis het op hen voorzien had. De arts die gebeld werd sleepte zich de trappen op naar haar kamer. Akiko werd vastgehouden door een groep meisjes en het werd haar verboden naar haar moeder te gaan. Het leven was uit Ikans lichaam verdwenen. De oude arts schudde bedroefd het hoofd en klakte met zijn tong tegen zijn verhemelte. Hij liet zich op de rand van de foeton zakken, staarde neer op het bleke gezicht, en bedacht ondertussen dat hij nog nooit eerder zo'n knap meisje gezien had. Naast haar lagen een lege fles sake en een klein medicijnflesje. Beide waren leeg. De arts bevochtigde zijn tong en likte aan het witte poeder op de rand van het flesje. Daarna knikte hij begrijpend.

Toen hij zich bewust werd van een ruisende beweging achter zich stopte hij haastig het flesje in zijn zak. Wie wat bewaart, heeft wat, dacht hij. Toen de bazen van het bordeel hem naar de doodsoorzaak vroegen haalde hij onverschillig zijn schouders op en liet ze berustend terugvallen. Daarna zei hij dat Ikan een hartaanval gehad had, wat in zekere zin de waarheid was.

Hij speldde hen geen aanvullende leugens op de mouw. Evenmin hoefde hij de overlijdensakte te vervalsen. Ze was per slot van rekening aan een hartaanval overleden.

Maar de arts wist meer. In de kranten had hij alles gelezen over de schokkende zelfmoord van minister Sjimada en van het bewijsmateriaal dat tegen hem was verzameld. Deze vrouw had genoeg moeten doorstaan, vond hij. Ze verdiende het in alle rust afscheid van deze wereld te mogen nemen. Haar dood mocht in geen geval aanleiding tot kwalijke geruchten geven.

De bordeelhouders verspilden geen tijd. Ze legden Akiko uit wat er gebeurd was. En na die uitleg begon ze enigszins te begrijpen hoe de rest van haar leven er tot aan haar dood uit zou zien. Zou ook zij net zoals haar moeder aan haar eind komen?

Die avond zocht ze haar schamele bezittingen bijeen. Ze vulde haar eigendommen aan met enkele spullen van haar moeder waarop zij bijzonder gesteld was en die ze in geen geval wilde achterlaten. Alles verdween in een goedkope bamboe reistas en in het holst van de nacht trok ze de voordeur achter zich in het slot. Ze keek geen enkele keer over haar schouder en niemand zag haar ooit terug. Ze kwamen natuurlijk achter haar aan. Daartoe hadden ze het volste recht. Ze was voor elk bordeel een waardevol bezit en ze hadden al heel wat jaren in haar geïnvesteerd. Het bordeel werd niet doorjakoeza - Japanse gangsters - geleid, maar de mensen die het bordeel hadden opgezet waren harde zakenlui en hun nakomelingen waren geen haar slechter of beter. Hoewel de bezetter georganiseerde prostitutie verboden had besloten ze zich niet bij Akiko's verraad neer te leggen. Ze wilden haar zo snel mogelijk terughalen. Om dat te bewerkstelligen gaven ze twee gangsters opdracht Akiko op te sporen, en wel zo snel mogelijk. Mochten ze haar vinden, maar niet in staat zijn haar zonder opschudding te verwekken te ontvoeren, dan mochten ze haar verraderlijke daad belonen met de hoogst denkbare straf. Twintig minuten na Akiko's vertrek gingen ze op weg.

Akiko vermoedde voor het eerst dat ze werd gevolgd toen ze achter haar de schaduwen van twee gedaanten gewaar werd. Ze zou de schaduwen zeker gemist hebben - want het tweetal bewoog zich nagenoeg geruisloos voort - als de kat er niet geweest was. Vier kleintjes sabbelden aan hun moeders buik toen Akiko op haar staart trapte. De kat vloog sissend en met een gekromde rug overeind, en keek met gloeiende ogen naar de indringster.

Akiko hapte naar lucht. Haar hart klopte ergens hoog in haar keel. Toen ze zich geschrokken omdraaide met de bedoeling op haar schreden terug te keren zag ze de twee achtervolgers. Ze drukte haar rug tegen een muur. Stilte. De afwezigheid van verkeer was bepaald geen geruststelling, en nergens was een koban, een politietelefoon, te bekennen.

Ze bevond zich nog steeds in de Asakoesawijk, een van de laatste plekken waar de Japanse tradities in ere werden gehouden. De gebouwen waren klein en laag. De meeste waren opgetrokken uit hout en geolied papier, zoals ooit alle huizen in Japan. De wolkenkrabbers van glas en staal, die elders in de stad verrezen waren, hoorden in een ander tijdperk thuis.

Akiko trok zich met bonzend hart terug van de woedende kat. Nu ze met stellige zekerheid wist dat de lange arm van de bordeelhouders naar haar reikte werd ze vreemd kalm. In geen geval zou ze ooit terugkeren naar het bordeel, besloot ze. Ze zou nog liever sterven. Maar niet voor ze iemand behoorlijk had toegetakeld. Ze werd witheet, woedend, een gemoedstoestand waar ze zich slechts vaag van bewust was. Haastig knielde ze naast haar reistas en zocht tussen haar spullen. Vanuit een ooghoek zag ze één van de donkere gedaanten naderbijkomen.

Toen ze met een snelle beweging haar hand uit de tas terugtrok had ze een . damespistool in haar kleine vuist. Het mechanisme was goed geolied en alle onderdelen werkten naar behoren, daar had ze omzichtig op toegezien toen ze het wapen onder haar moeders foeton vandaan haalde. Waarom Ikan een dergelijk dodelijk wapen in haar bezit had gehad was Akiko een raadsel, maar toen ze het schiettuig een jaar geleden ontdekt had had ze er niemand iets van verteld, zelfs haar moeder niet. Nu prees ze zich gelukkig dat ze het geheim had gehouden.

Ze kwamen snel naderbij, allebei. Akiko deed snel haar reistas dicht en wachtte kalm de gebeurtenissen af, met het pistool verborgen achter haar rug. Vreemd genoeg voelde ze geen angst. Ze was 's nachts geboren en duisternis was haar altijd aangenamer geweest dan daglicht. Ze hield van de dichte schaduwen die iemand in volstrekte anonimiteit konden opnemen. Ze had 's avonds meer dan eens door het bordeel geslopen, zonder daarbij ontdekt te worden, om van de verschillende activiteiten kennis te nemen. De langste en slankste van de twee deed een stap naar voren. Hij bevond zich aan de schaduwkant van de straat en daarom zag ze hem pas op het ogenblik waarop het bijna te laat was. Met een ruk draaide ze zich om en onderdrukte het kreetje dat in haar opwelde. Ze was niet geschrokken, maar eerder boos op zichzelf dat ze zich bijna had laten verrassen.

'Wat wil je van me ?' Haar stem was een schorre fluistering, net zo zacht als het geritsel van de nachtelijke bries die de bladeren van de cipres boven haar hoofd deed ruisen.

Hij deed er het zwijgen toe. Antwoord geven zou betekenen dat hij zich zou verraden. Opeens, zonder een voorafgaande waarschuwing, voelde Akiko zich plotseling bang worden. Ze sperde haar ogen wijd open en stelde haar pupillen in op de allerdonkerste plekken. 'Ik weet datje daar staat,' zei ze en slaagde erin haar stem trillingvrij te houden. 'Als je dichterbij komt vermoord ik je.' Maar ondanks de dappere woorden begon ze te beven. Ze voelde zich tot op het bot verkild en alles rondom haar zag er vreemd en angstaanjagend uit. Toen ze bijna op het punt stond in tranen uit te barsten, nam Akiko een besluit. Ze besefte dat hoe langer ze wachtte, des te kleiner haar kansen op een ontsnapping zouden zijn. Ik bén bang, hield ze zich voor, maar als ik die lui hun gang Iaat gaan zullen ze me terugbrengen naar het bordeel, of me vermoorden. Ze hief het pistool langzaam op. Eenmaal op borsthoogte bewoog ze het heen en weer tot ze besefte dat de tweede achtervolger haar van links naderde. Ze was ingesloten. Ze voelde haar maagspieren samentrekken en hapte naar lucht. Toen ze minder lucht binnenhaalde dan haar longen nodig hadden, raakte ze in paniek. Ze schreeuwde het uit, bracht het pistool in een razendsnelle beweging in de aanslag en haalde in het wilde weg de trekker over. De knal klapte met geweld tegen haar trommelvliezen; de terugslag van de luchtverplaatsing deed hetzelfde. Ze wankelde alsof iemand haar geslagen had. De kruitdamp en de hitte van het pistool maakten haar misselijk.

Een lichtbundel verblindde haar. Ze wankelde achteruit en drukte haar rug tegen een schutting. Er kleefde iets tegen haar gezicht dat haar blikveld belemmerde. Het was haar haar dat drijfnat en in slierten voor haar ogen hing.

Een gedaante stormde op haar af en automatisch bracht ze het pistool opnieuw in de aanslag. De loop bewoog heen en weer, alsof het schietwapen haar te zwaar werd. Haar wijsvinger rukte aan de trekker, maar die liet zich tot haar wanhoop niet overhalen. Het volgende ogenblik werd het pistool uit haar slappe hand gerukt. Snikkend liet ze haar kin op haar borst rusten. 'Breng me niet terug, ik wil niet terug.'

Ze werd opgetild. Stevige armen hielden haar vast en ze voelde een koele bries langs haar wang strijken. Het volgende ogenblik werd er voor haar een deur geopend. Een grendel werd teruggeschoven. De warmte van een huis omsloot haar. De plek was haar onbekend, maar ëën ding wist ze zeker: ze was niet terug in het bordeel.

Berustend boog ze het hoofd ...

Een gezicht kwam haar blikveld binnen. Het leek op een maan, pokdalig, rond en groot. Het gezicht was vol met een netwerk van fijne rimpels. Akiko schreeuwde het uit en hief haar armen op om haar gezicht te beschermen. Ze had het gevoel te vallen, te vallen, te vallen, en te verdwijnen in een diep ravijn. Als een blad in de wind dwarrelde ze naar... wat?

De man met het maangezicht trok zich terug. Akiko ervoer zijn daad alsof iemand een zwaar gewicht van haar borst afnam.

'Zo beter?' De stem klonk zacht. Ze bespeurde een vaag accent van het platteland.

'Ik kan ... geen lucht krijgen.' Ze kwam tot de ontdekking dat haar tong en mond kurkdroog waren. Ze had geen speeksel in haar mondholte.

'Er zal een tijd komen dat je alles zult kunnen,' zei de stem raadselachtig. De mond die de woorden had gesproken glimlachte haar vanuit het maangezicht toe. Het was Akiko onmogelijk het gezicht in detail te onderscheiden. Het was alsof ze via een vochtige ruit naar hem keek.

'Je ziet er... vaag uit,' fluisterde ze met droge lippen.

'Zodra je ophoudt met huilen,' zei de ander, 'zul je van dat probleem geen last meer hebben.'

Daarna sliep ze een poosje. Of liever gezegd, ze doezelde in en werd geplaagd door een ogenschijnlijk eindeloze reeks nachtmerries. In haar slaap schopte en sloeg ze wild om zich heen tot het bevrijdende ogenblik daar was en ze haar ogen opende.

'Waar heb je dat pistool vandaan?'

Het was de eerste vraag die hij haar stelde. Ze kende het antwoord, maar haar mond weigerde het vrij te geven. Het was haar onmogelijk gedachten in woorden om te zetten.

Hij plaatste een grote schaal vol larmen dosanko op de grond voor haar en nam in lotushouding plaats op de tatami naast de foeton waarop ze zich moeizaam overeind hees. Hij tikte met een wijsvinger tegen zijn kin en nam haar bedachtzaam op. De geur van de soep was onweerstaanbaar; alle gedachten die in haar opkwamen, alle veronderstellingen die zich voordeden, werden erdoor verdreven. Pas toen ze klaar was met eten, zag ze het pistool met de parelmoeren kolf tussen hen in op de grond liggen. De blauwzwarte loop glom dof. Dat bracht haar zijn vraag in herinnering.

Ze keek om zich heen, naar de gekreukte foeton. Op verschillende plekken maakten donkere vlekken de stof leerachtig en stijf. Na die ontdekking begon Akiko's hart opnieuw te bonzen. Iets van haar angst moest via haar ogen zichtbaar zijn geworden want de man tegenover haar glimlachte en zei: 'Van mij heb je niets te vrezen, kodomo-goenjin.'

Akiko drukte haar vingertoppen tegen haar slapen, vlak bij de haargrens. Haar hoofd was verbonden. 'Waarom noem je me kleine soldaat?'

'Misschien' - hij boog zich naar voren en tikte met een vingernagel op de pistoolloop - 'vanwege het feit datje in het bezit was van dit ding.'

Hij hield zijn hoofd een beetje schuin. Geen wonder dat ze zijn gezicht voor een maan gehouden had. De man had een vollemaansgezicht, rond en pokdalig, met de platte neus van een Chinees. Hij had een lange snor die bij de mondhoeken een hoek van negentig graden maakte. De uiteinden ervan reikten tot voorbij zijn kaaklijn. Nu boog hij. 'Ik ben Soen Hsioeng. En hoe mag ik jou noemen?'

'Je hebt me al een naam gegeven. Kleine soldaat, zei je.'

Hij knikte. 'Zoals je wilt.'

Ze boog zich naar voren en pakte het pistool op. Het voelde zwaar aan. Ze keek hem niet aan toen ze haar eerste vraag stelde. 'Wat gebeurde er gisteravond?'

'Je schoot er een neer. De kogel drong via zijn linkeroogkas zijn hersens binnen en bleef daar steken.'

'Hij is... dood?'

'Morsdood.'

Ze slikte. 'En die andere?'

'Hij greep je vast toen ik ter plekke verscheen. Ik kreeg sterk de indruk dat hij van plan was je te vermoorden. Ik heb hem daarvan weerhouden.'

'Ze zullen er nog meer achter me aan sturen.'

Soen Hsioeng haalde zijn schouders op. 'Misschien.'

Ze hief het pistool op en kromde een vinger rond de trekker. 'Ik zal ze allemaal neerschieten.'

Soen Hsioeng keek haar een ogenblik aandachtig aan. Hij had niet gevraagd wie de boeven achter haar aan gestuurd had en wie er nog meer boeven achter haar aan zou sturen. 'Dat zou niet verstandig zijn, denk ik.'

Argwanend keek ze hem aan. 'Waarom niet?'

Hoofdschuddend stond hij op en liet haar alleen. Haar eerste les was voorbij.

Niet het pistool had Akiko het leven gered, maar de tussenkomst van Soen Hsioeng. Toen dat tot haar doordrong kwam ze overeind van defoeton en ging naar hem op zoek.

Hij bevond zich in de achtertuin van de kleine woning, omringd door fronsai-boompjes. Akiko voelde zich als een reuzin die een miniatuurwereld binnendrong.

'Ik wil leren,' was al wat ze zei.

Een rijstpapieren lantaarn zwaaide aan een ijzeren haak heen en weer. De schaduwen zweefden over Soen Hsioengs schouders en achterhoofd. Hij draaide zich niet om. Niets wees erop dat hij zich van haar aanwezigheid bewust was.

'Ik wil dat u me leert wat u weet.'

Ze keek neer op het wapen in haar hand. De kotf gaf haar een vreemde zekerheid, een zelfvertrouwen dat ze nog nooit eerder ervaren had.

Langzaam deed ze een stap dichterbij.

'Alsjeblieft,' fluisterde ze. Ze reikte hem het pistool aan. 'Neem dit bij wijze van betaling aan. Het is al wat ik heb.'

Soen Hsioeng draaide zich langzaam om. 'Domo arigato, kleine soldaat.'

Die nacht had niet alleen de schurk, maar ook haar bijna het leven gekost. Daarom was haar hoofd verbonden. Haar voorhoofd toonde een rode streep die langzaam veranderde in een witte streep die ietwat afstak tegen de omringende huid.

Toen begon haar training. De dagen begonnen om vijf uur 's ochtends. Leerlinge en sensei begonnen in het donker met hun oefeningen. Als het eerste bleke daglicht zich aankondigde bewogen ze zich nog steeds als Tai Tsji Tsjoean-dansers door de tuin. De oefeningen hadden tot doel de coördinatie tussen lichaam en geest te verbeteren.

Van de vroege ochtend tot in de late namiddag liet Soen Hsioeng haar boeken lezen die hij zorgvuldig uitkoos. Akiko was een goede lezer die over een uitgebreide vocabulaire beschikte. Ze studeerde hard, grondig en met resultaat.

Als Soen Hsioeng van een van zijn vele buitenlandse reizen terugkeerde, aten ze samen in de tuin en vertelde ze hem wat ze geleerd had.

Op zekere dag kregen de Tai Tsji-lessen er een dimensie bij. Toen, op een zonnige middag, overhandigde hij haar een penseel en een vel papier.' Kodomo-goenjin, om de fijne kneepjes van het oorlogsbedrijf te leren kennen zul je moeten weten wat vrede is.'

'Maar.. .schilderen!' Ze sprak het woord uit alsof ze aan de plaatselijke vuilnisstortplaats refereerde.

Soen Hsioeng vroeg zich af of hij ergens een fout gemaakt had. Hij vroeg zich ernstig af of hij dit jonge wilde mensenkind ooit geduld zou kunnen bijbrengen. Na een mentaal schouderophalen keek hij haar aan. Haar eigen karma zou dat vaststellen. Daarna...

'Voor we aan de beschermende aspecten van je training beginnen zul je van haat gezuiverd moeten zijn,' zei hij. 'Het bereiken van die toestand is alleen maar voorbehouden aan diegenen die het penseel weten te hanteren. Het penseel is als een bloedzuiger die haat absorbeert.'

'Maar binnenkort zal ik ze opnieuw achter me aan krijgen.'

'Je staat in deze wereld niet alleen, kleine soldaat.'

Ze verlegde haar blik van hem naar het sneeuwwitte papier.

'Maar ik weet niet hoe ik moet schilderen,' zei ze klagend.

'Dan zal ik je nu de nodige basiskennis bijbrengen,' zei Soen Hsioeng, waarbij hij glimlachend op haar neerkeek.

Tijdens de volgende maanden werd schilderen haar favoriete bezigheid. Ze begon het geluid te waarderen dat haar sensei produceerde als hij zijn huissleutel in het slot van de voordeur stak en omdraaide. Ze begon van hem te houden.

Ze ging behoorlijk vooruit. De penseellijnen werden soepeler. En naarmate haar haat vervaagde, nam haar creativiteit toe. Soen Hsioeng prees zich gelukkig dat hij intuïtief de juiste keuze gemaakt had. Soms bracht ze een vlakverdeling tot stand die zelfs hem verraste.

Daarna brak de tijd aan dat Soen Hsioeng haar rijp achtte om aan het moeilijkste gedeelte van haar training te beginnen. Tijdens een nacht waarin de sneeuw in dikke vlokken de aarde bedekte hield hij haar tot in de vroege ochtend wakker en deed de eerste aanzet tot een lang proces. Hij deed het, ondanks de wetenschap dat het zowel voor hem als voor haar slecht zou kunnen aflopen. Want nog nooit eerder had hij een leerlinge gehad. Wel had hij inmiddels beseft dat het eigenlijk vreemd was dat hij haar zo snel geaccepteerd had. Zowel in China als in Japan moesten vrouwen hun vader tot op hun trouwdag gehoorzaam zijn. Daarna waren ze genoodzaakt de bevelen van hun man op te volgen en, mocht hij vroegtijdig overlijden, daarna die van hun oudste zoon. De grootste zonde die een vrouw kon begaan, was blijk geven van onvruchtbaarheid. In dat geval gebood de traditie haar afstand te doen van de schamele rechten die ze had. In sommige gevallen kon een vrouw zich staande houden door het kind dat haar man bij een maitresse verwekte als het hare aan te nemen of een kind te adopteren. Pleegde een vrouw overspel, dan liet haar man zich meteen van haar scheiden. Maar mannen mochten er zoveel maitressen op na houden als ze zelf verkozen.

Toen deze en andere gedachten door hem heen gingen besefte Soen Hsioeng dat hij eigenlijk een overloper was. Vele jaren geleden was hij het vasteland van China ontvlucht omdat de Chinese samenleving ten opzichte van hem en zijn geestverwanten allesbehalve tolerant was. Hij en de zijnen hadden, bewust of onbewust, gekozen voor een leven waarin het nastreven van macht centraal stond.

Op dat ogenblik keek hij naar het lichaam van zijn kleine soldaat, naar de ronding van haar billen die voortdurend in beweging waren bij het hanteren van het penseel. Was ze zich bewust van haar kunnen ? Ze doorliep de Tai Tsji-oefeningen als iemand die zes jaar getraind had, niet als iemand die er zes maanden geleden voor het eerst mee geconfronteerd werd. Zijn blik hechtte zich onwillekeurig vast aan haar billen. Hij schaamde zich een beetje voor de lustgevoelens die in hem opwelden, maar hij kon ze gewoon niet onderdrukken. Hsioeng was een man voor wie lustgevoelens doorgaans van ondergeschikt belang waren, maar zodra hij ze ervoer gaf hij aan de drang van zijn lichaam gehoor. Als hij behoefte had ging hij de rosse wijk in en leste daar zijn seksuele dorst. De gevoelens die nu in hem opwelden probeerde hij uit alle macht te onderdrukken, maar ze kwamen niet voort uit zijn geest, maar uit zijn lichaam. En per slot van rekening was hij een man die in contact stond met de essentie van zijn wezen en die maar al te goed besefte dat alleen de moderne mens er de voorkeur aan gaf uitsluitend een geestelijk bestaan te leiden.

De roep van Soen Hsioengs lichaam werd hem te veel.

'Kom,' zei ze op dat ogenblik en toen pas besefte hij dat ze hem al enige tijd aandachtig gadesloeg.

Soen Hsioeng zei niets en bewoog zich evenmin, maar het verlangen in zijn onderbuik werd bijna ondraaglijk en zette zich voort in zijn penis. Zijn balzak leek uit te zetten en het volgende ogenblik was het alsof een zijden hand zich rond zijn lid sloot. Het lichaamsdeel werd abrupt stijf.

Néé! schreeuwde een stem in zijn hoofd, maar de weg terug was voor hem afgesloten. Langzaam, als een zwemmer in onbekende wateren, ging hij naar haar toe en voelde even later haar vingers als slangen langs zijn gespierde schouders omhoogglijden. De lange vingers streelden zijn nek en zijn achterhoofd.

Soen Hsioeng was zich niet langer van zijn handen of voeten bewust. Hij was zich uitsluitend bewust van het verlangen dat onweerstaanbaar in hem opwelde.

Voorzichtig duwde ze de twee helften van zijn kimono van zijn borst weg. Haar vingertoppen trokken cirkels over zijn borst, zijn maag en zijn tepels. Haar ogen, loom van de slaap, staarden hem aan. Haar vochtige lippen weken langzaam vaneen.

Ergens in zijn achterhoofd was hij zich er vaag van bewust dat hij haar niet naakt wilde zien, maar met een ander gedeelte besefte hij dat zijn verlangen bevredigd moest worden. Zo kwam het dat hij, op zijn beurt, voorzichtig de kimono van haar schouders wegduwde en de ivoren huid ontblootte. Hij hield zijn adem in toen eerst de ene en vervolgens de andere borst zichtbaar werd. Ze waren rond en stevig met donkere tepels. Ze waren volmaakt.

Een zachte kreet ontsnapte aan Soen Hsioengs lippen toen hij zijn hoofd naar voren boog. Akiko sloot haar ogen toen zijn lippen van de ene naar de andere tepel gleden. Ondertussen streelde ze zijn nekharen met de bewegingen waarvan ze in het bordeel zo vaak getuige was geweest. Maar dat was niet voldoende. Haar rechterhand gleed tussen hun lichamen en sloot zich om zijn penis. Ze nam zijn zware lid in haar hand en ondersteunde de balzak met haar handpalm. De top van haar wijsvinger gleed over de zachte huid tussen balzak en anus.

Soen Hsioeng, aanvankelijk volkomen in beslag genomen door de volmaakte symmetrie van haar borsten, hapte naar lucht toen haar strelingen het gewenste effect sorteerden en heel even dacht hij dat hij onder het genot zou bezwijken. Opeens voelde hij zich lomp en zwaar, als een man in de huid van een beer. Zijn hersens weigerden de gebruikelijke logische dienstverlening. Hij verkeerde in de greep varr een macht die zijn voorstellingsvermogen te boven ging.

Onwillekeurig kreunde hij toen haar strelingen zijn hartstocht hoger lieten opvlammen. Met een zacht gegrom ontdeed hij hen allebei van de kimono's. Zijn hand gleed onder haar billen en drukte tegen de zachtheid die hij daar aantrof. Voorzichtig duwde hij haar benen vaneen en keek vol bewondering naar de bloem die zodoende werd onthuld.

Zijn neusvleugels trilden toen haar zware geur zijn reukorgaan prikkelde. Zijn erectie nam toe en smeekte om verlossing. Het was alsof ze over een natuurlijk verdovend middel beschikte dat de lucht dik als honing maakte en zijn hoofd licht. De zachte bloem tussen haar benen bevond zich binnen het bereik van zijn lippen. Nog nooit had hij er zo naar verlangd van een bloem als deze te proeven. Elke vezel van zijn lichaam concentreerde zich op de ogenblikken die zouden volgen.

Haar haargroei was enkele maanden geleden pas op gang gekomen. De zijkanten van haar vagina waren glad en zacht, als het spleetje van een kind. Deze wetenschap was olie op het vuur van zijn verlangen. Zonder nog een ogenblik langer te aarzelen duwde hij de glanzende lippen met zijn duimen vaneen.

Toen Akiko de hete prikkeling van zijn tong voelde duwde ze haar heupen naar voren en kreunde van genot. Ze had het gevoel alsof de zon van de hemel was neergedaald en zich tussen haar benen had genesteld. Tegelijkertijd kwam ze erachter dat, als ze zijn lid bleef strelen, haar genot vertienvoudigd werd.

Terwijl hij tussen haar benen likte draaide ze zich op een zij om en bracht haar hoofd naar beneden. Ze voelde zijn lid zwaar tegen haar lippen trillen. Ze neuriede diep in haar keel en liet zodoende het trillen toenemen.

Hsioeng had het gevoel alsof hij in jaren geen seks had beleefd. Zijn tong gleed over de bloem alsof hij niet genoeg van haar smaak kon krijgen. Al gauw constateerde hij dat haar dijbeenspieren ongecontroleerd begonnen te beven. Koortsachtig richtte hij zijn volle aandacht op het harde knopje van de bloem. Hij voelde het onder zijn lippen kloppen. Hij hoorde haar naar lucht happen en voelde haar hele wezen kronkelen. Hij voelde de elektrificerende uitwerking van de harde tepelknopjes die over zijn huid gleden. Hij wilde haar eerst laten klaarkomen, maar hij wist niet hoelang hij zich zou kunnen inhouden. Ze had zijn eikel nog niet aangeraakt, maar hij besefte dat hij spoedig zijn zaad zou lozen. Haar bilspieren spanden zich onder de druk van zijn handen.

En het volgende ogenblik, onverwacht, gleed ze van hem weg. In dezelfde beweging duwde ze hem op zijn rug. Met grote ogen keek hij naar haar toen ze zich als een paardrijdster boven op hem zette. Happend naar lucht bracht hij zijn heupen omhoog toen het eerste contact met haar vochtige bloem een feit was. Haar heupen schoven heen en weer en stimuleerden het gevoel in zijn eikel. Het aanhoudende ritme benam hem zijn adem. Even later gleed zijn schacht haar schede binnen. Haar onderlijf drukte zwaar tegen hem aan en vroeg met een roterende beweging om meer. Ze boog zich naar voren. Haar borsten en tepels gleden over zijn bovenlijf. Haar witte tandjes werden ontbloot toen ze zich inspande om de deinende beweging vol te houden. De spanning die tussen hen ontstond steeg naar ongekende hoogten.

Soen Hsioeng knarsetandde. De spieren opzij van zijn nek zetten als staalkabels uit onder de druk.

Toen ze opnieuw begon te trillen, haar heupen ongecontroleerd schokten en haar spieren zich rondom hem spanden liet hij al zijn zelfbeheersing varen. De laatste strohalm ontglipte hem en hij smolt; al zijn energie, al zijn reserves glipten via zijn lendenen naar buiten. Ze hield een hand onder zijn ballen en drong aan om meer. In een reeks schokken schoof hij verder bij haar naar binnen, overvallen door een enorm verlangen verder te penetreren. Toen haar heupen het ritme van de schokken overnam schreeuwde ze het uit.

Na het eerste orgasme brachten haar strelende vingers een tweede tot stand. Hij ervoer een genot zoals hij dat nog nooit had ervaren. De derde keer beleefden ze hun orgasme op hetzelfde ogenblik. Ditmaal was het meer dan alleen maar lichamelijk. Hun geesten vonden elkaar in een spirituele genotsdans die naar de hoogste pieken reikte. Op vleugels van extase verhieven ze zich van defoeton tot ze leeg en bevredigd neerdaalden naar de werkelijkheid. Op een dag, zes jaar later, toen hij in gedachten het verloop van hun vrijage opnieuw doornam, stond ze plotseling voor hem. Akiko, nu een volwassen vrouw, boog en zei: 'Sensei, ik wil nog één ding leren.'

Soen Hsioengs hart trok samen en werd koud, want vanaf het begin van hun samenzijn had hij beseft dat dit ogenblik zou komen. En hoewel hij het ogenblik had gevreesd, had hij het altijd van zich af weten te zetten. Tot op dit moment. Nu was het tijdstip aangebroken.

'En wat is dat?' vroeg hij. In het vage lamplicht klonk zijn stem zacht.

Akiko boog zich naar voren. Ze droeg een kleurrijke kimono met bloedrode, gouden en vlammend oranje versieringen die in volmaakte harmonie waren met de herfstkleuren van de tuin. 'Ik wil leren hoe ik mijn wa kan camoufleren.' Haar stem klonk kalm, van emoties gespeend. Ze had bewezen een begaafde leerlinge te zijn.

'Sinds ik de talenten, die ik in me heb, leerde te gebruiken heb ik naar die kennis verlangd.'

'Hoezo, kleine soldaat?'

'Omdat ik het gevoel heb niet helemaal compleet te zijn.'

Soen Hsioeng knikte eenmaal. 'Ik begrijp het.' Hij wilde meer zeggen, maar zij zei, toen ze de oorsprong van zijn aarzeling begreep: 'Een waarschuwing is overbodig, sensei.'

'Het is gevaarlijker dan je kunt vermoeden.' Ze keken elkaar aan. Akiko stemde zich nu volledig op hem af. Haar hele wezen richtte zich op zijn woorden. Ze vermoedde hoe belangrijk hetgeen hij haar wilde vertellen was, maar besefte tegelijkertijd dat haar karma inmiddels bepaald was.

'Dood of sterven, de begrippen jagen me geen angst aan.'

'Het sterven van de geest, met behoud van het lichaam, is het ergste wat er is.'

Na een korte drukkende stilte zei Akiko: 'Ik begrijp het. Ik zal er omzichtig voor waken op een dergelijke wijze aan mijn eind te komen.'

'Dan moetje naar deze plek gaan,' zei Soen Hsioeng, en hij schoof haar een opgevouwen vel papier toe.

De volgende ochtend, toen ze haar spullen gepakt had, vroeg hij de penselen en het tekenpapier terug. 'Op de plek waar je nu heen gaat heb je die niet nodig,' zei hij verklarend.

En voor het eerst begon Akiko iets te begrijpen van de aard van de duisternis waarin ze op het punt stond af te dalen. 'Dat bedroeft me, sensei.'

Het waren de laatste woorden die Soen Hsioeng uit haar mond vernam. Ze dronken samen een laatste kop thee. Enkele minuten daarna pakte ze haar tas op, maakte een laatste formele buiging en vertrok.

Het was voor het eerst dat ze van tsjano-joe getuigde; de leerling die de sensei als nieuwe sensei eer betoonde. Nog lang daarna zat Soen Hsioeng in stilte in zijn lege theekom te staren. De donkergroene theebladeren kleefden tegen de binnenkant als de laatste restanten van een klimop die weigerde te sterven. Toen, langzaam en uiterst beheerst, begaf hij zich naar de plek waar haar penselen en tekenpapier waren achtergebleven. Hij pakte het blok tekenpapier op en klemde het tegen zijn borst terwijl hij zijn blik richtte op de perfectie van de bonsai-tuin. Hij luisterde naar het smekende koeren van een duif. En met het tekenblok stijf tegen zijn borst gedrukt begon hij langzaam heen en weer te wiegen, tot een lome traan zich losmaakte van zijn wang en op een hand drupte. Het vocht werd door het papier opgezogen en verdween, voor altijd.
BOEK VIER