KIOTO/TOKIO

LENTE 1945-HERFST 1952

-

Toen Tanzan Nangi werd ontslagen uit het militaire hospitaal, waar hij langzaam maar zeker was hersteld, was het duidelijk dat zijn land de bloedige strijd op alle fronten zou gaan verliezen. Op maart werd hij uit het ziekenhuis ontslagen, bijna een jaar nadat hij drijvend op het geïmproviseerde vlot van de vliegtuigromp uit zee was gevist. In het hospitaal was hij opgelapt. Keer op keer had de chirurg zijn scalpel in hem gezet in een serie pogingen om de beschadigingen aan spieren en zenuwen ongedaan te maken. Ondanks die pogingen zou Nangi aan zijn linkeroog voorgoed blind blijven. Zijn oogleden werden aan elkaar genaaid om de tic, waar hij sinds het ongeluk last van had gehad, weg te nemen. Zijn benen vormden een medisch verhaal apart. Drie langdurige operaties hadden hem gedeeltelijk het gebruik van zijn beenspieren teruggegeven. Zijn benen hoefden gelukkig niet, zoals de artsen aanvankelijk vreesden, te worden geamputeerd, maar, zeiden ze tegen hem, hij zou helemaal opnieuw moeten leren lopen en dat zou een traag proces zijn, en pijnlijk bovendien. Het interesseerde Nangi nauwelijks. Hij was de god Jezus dankbaar, de god tot wie hij in duisternis had gebeden en die hem waardig had gekeurd te blijven leven.

Van de ene plaats naar de andere reizen was in oorlogstijd voor een burger niet eenvoudig, zelfs niet voor een oorlogsheld. Als je geen uniform droeg, als je niet op weg was naar een legerbasis, werd je volslagen genegeerd. Japan, dat zich in woelige wateren bevond, verkeerde in een staat van chaos en de bureaucratische oorlogsmachinerie heerste over alle mensen. Maar te midden van die chaos, onder de dreigende, zich samenpakkende wolken, was het gevoel van eensgezindheid groter dan ooit. En Nangi slaagde erin een boer zover te krijgen dat deze hem een lift op zijn kar aanbood. Het werd een lange rit naar Nangi's geboorteplaats. De weg zat vol gaten en oneffenheden en meermalen moest de boer uitwijken om een militaire colonne vrije doorgang te verlenen.

Nangi had zich de reis kunnen besparen. De lucht boven Tokio was zwart, een dichte rooklaag die niets te maken had met de wolken erboven. Verstikkende asdeeltjes zweefden door de lucht en bedekten kleding en huid, koekten aan in mond, neus en oren. Nangi was diep onder de indruk toen hij op de bok van de kar de stad binnenreed. Het leek alsof er geen enkel gebouw overeind was blijven staan. Tokio was een complete puinhoop. De harde wind maakte het onmogelijk de omvang van de verwoestingen juist te schatten. Hij moest voortdurend met de oogleden van zijn gezonde oog knipperen om het netvlies van asdeeltjes te vrijwaren. Gebouwen, huizenblokken, hele stadswijken waren in de as gelegd. Waar ooit het huis van Nangi's familie had gestaan waren bulldozers en grijpers druk aan het puinruimen. De enige draagmuur die nog overeind stond was zwartgeblakerd. Niemand kon deze verwoesting hebben overleefd, hield hij zich voor. De intense hitte van ontbrandende napalm en de harde wind - dezelfde wind die in het grootste deel van Tokio tijdens de grote brand in as had omgezet - hadden hun werk gedaan.

Er zat voor Nangi niets anders op dan verder te reizen naar Kioto. Nangi was namelijk de belofte die hij Gotaro, de broer van Seitsji, had gedaan, niet vergeten.

De eeuwenoude hoofdstad was voor een deel gespaard gebleven van de verwoesting die Tokio in een smeulend skelet had veranderd, maar er was nauwelijks voedsel te krijgen en velen leden honger. Nangi slaagde er echter in de hand te leggen op een bruinbrood, een pot jam, een klont boter en zes daikon - witte radijsjes - en met deze kleine mondvoorraad als geschenk toog hij naar het huis van het gezin Sato.

Daar trof hij een oude vrouw. Ze had een kaarsrechte rug, een verbeten trek om haar mond en staalgrijs haar dat ze in een knot op haar achterhoofd droeg. Haar ogen, omringd door een netwerk van fijne rimpels, namen hem argwanend op.

'Ha/?' De vragende klank in haar stem was argwanend en Nangi herinnerde zich wat Gotaro hem over zijn grootmoeder verteld had. Het gezin Sato had vele gezinsleden verloren en intuïtief voelde ze aan dat hij opnieuw een droeve mededeling bracht. Te midden van de oorlogschaos was het niet erg waarschijnlijk dat ze al op de hoogte was gebracht van de dood van haar kleinzoon. Hij maakte een beleefde buiging en overhandigde haar het voedselpakket, vertelde haar vervolgens dat hij samen met Gotaro had gediend, en dat hij haar liet groeten.

Ze snoof afkeurend. 'Gotaro heeft nooit enig respect voor mij getoond toen hij nog thuis was.' Maar ze was zichtbaar blij met het nieuws en na een korte buiging nodigde ze hem uit binnen te komen. Toen ze tegenover elkaar op de tatamizaten en thee dronken van theebladeren die al meer dan één keer waren gebruikt, bracht ze hem op de hoogte van de verliezen die het gezin Sato had geleden. Nangi gaf beleefd antwoord en verstrikte zich in een netwerk van leugens in een poging de herhaalde vraag naar Gotaro's verblijfplaats te ontwijken. Hij kon zich er niet toe zetten de waarheid te vertellen.

'De oorlog heeft het gezin stukgeslagen,' zei ze met een zucht, 'precies zoals dit land aan stukken wordt geslagen. Wat de Amerikanen ons ook aandoen, dit land zal nooit meer hetzelfde land zijn.'

Haar ogen stonden hard en Nangi prees zich gelukkig met het feit dat hij aan haar kant stond. Deze vrouw zou een formidabele vijand zijn. 'Maar ik ben niet bang voor de Amerikanen.' Ze zuchtte opnieuw, schudde haar hoofd en nipte van de thee.

Net toen hij meende dat ze de draad van het gesprek was kwijtgeraakt, vatte ze die weer op. 'De Rus heeft zich in de strijd geworpen.'

Ze zei het als betrof het een doodvonnis. 'Ze hebben tot het laatste ogenblik gewacht, tot duidelijk was hoe de strijd zou eindigen. Nu hebben ze zich met getrokken zwaard aan de zijde van de Amerikanen opgesteld, belust op een stukje van ons erfgoed.' Haar witte handen, bedekt door een huid met een porseleinen textuur, sloten zich onverwacht heftig rond de glanzende theekom.

'Zie je deze kom, vriend van mijn kleinzoon?'

Nangi deed wat van hem verwacht werd, hij keek naar de kom, dun, bijna doorschijnend in het licht dat door het raam naar binnen viel. Nangi knikte.

'Een fraaie kom.'

Oba-tsjama, de grootmoeder, knikte langzaam. 'Ze maken deel uit van een geschenk. Ze vormen mijn complete bezit. Ik kreeg de kommen, zes in totaal, van een vriend die op doortocht mijn huis bezocht. Ze vormden ook zijn laatste bezit. Hij is nu een van de vele sokajin*. Ik smeekte hem hier te blijven, maar het bombardement op Tokio nam zijn laatste restje veerkracht weg. De gedachte binnen de stadsgrenzen te blijven was hem ondraaglijk. De arme man. Hij begreep niet eens waarom hij op de vlucht was geslagen.'

'"Oba-tsjama," zei hij tegen me, "de afgelopen drie maanden werd ik door de bombardementen tot vier keer toe gedwongen de stad te ontvluchten. Mijn huis is niet meer. Mijn gezin is niet meer. Bij elke klap van de bommen sneuvelde een deel van Tang-antiek.

Sokajin - benaming voor stadsbewoners die tijdens de laatste oorlogsdagen hun heil zochten op het platteland.

Dit zijn de laatste stukken. Ik zie dat het hier betrekkelijk rustig is. Neem deze geschenken van me aan en bevrijd me van deze laatste last. Als ik ze kwijt ben ben ik vrij om een nieuw leven te beginnen. Zelfs de verantwoordelijkheid voor deze kunstwerken is me te veel. Ertegenover staat dat ik door de oorlog andere dingen ben gaan waarderen." De man was als het ware door het vuur gelouterd, herboren. Stel je voor, ik zit hier te midden van vuur en ellende met een erfstuk van de Tang-dynastie in mijn hand!'

Het ontzag in haar stem ontging Nangi niet en het verraste hem evenmin. Hij keek met hetzelfde gevoel van ontzag naar het kunstvoorwerp. Oba-tsjama plaatste de kom voorzichtig op de tatami. ' Maar wat heeft het voor zin over kunstschatten van de oude wereld te praten als de Russen voor de deur staan? Spoedig zullen ze in gezelschap van de Amerikanen ons land binnenvallen en zal het met ons gedaan zijn.'

In die wanhoop werd Nangi een ondertoon van woede gewaar, en van angst. Beide golden de komst van de Rus. Hij weerstond de aandrang om de ruimte die hen scheidde met zijn hand te overbruggen en een troostende arm om haar heen te slaan, om haar te verzekeren dat alles weer goed zou komen. Maar de woorden bleven hem in de keel steken en zijn hand wilde niet in beweging komen omdat hij wist dat het niet goed zou komen. Nooit meer. Hij stond op het punt eindelijk iets uit te brengen - wat dan ook, als de pijnlijke stilte maar werd doorbroken - toen er snel achtereen op de deur geklopt werd.

Toen oba-tsjama opstond en zich naar de deur begaf bleef Nangi roerloos zitten, met zijn rug naar de voordeur toe. Onbewust luisterde hij naar het gemompel van stemmen, dat na een korte stilte opnieuw begon. Het volgende ogenblik werd de deur gesloten en bleef het stil tot de oude vrouw weer tegenover hem plaatsnam. Ze hield haar hoofd gebogen. 'Dat was iemand met nieuws over Gotaro-tsjan.' Haar stem klonk iel. 'Hij zal nooit meer naar huis terugkeren.'

Misschien drukte ze zich bewust poëtisch uit, maar Nangi vermoedde het tegendeel. Gotaro was voor haar van bijzondere betekenis geweest, zoals dat ook voor Nangi het geval was geweest. Stofjes dansten in het zonlicht tussen hen in. Het feit dat ze allebei een schijn van zelfbeheersing in stand hielden, vergrootte de leegte. De geluiden van het passerende verkeer klonken veraf. Het eind van een tijdperk naderde met rasse schreden. Een toekomst vol zwarte rozen wachtte. Maar de reuk van het verleden zou nooit ongedaan gemaakt kunnen worden, ondanks de duistere onzekerheid die de onbekende toekomst voor hen in petto had. Oba-tsjama straalde een gevoel van wanhoop uit, hoewel ze dapper probeerde haar gevoelens voor zich te houden. De hulpeloosheid van de situatie liet Nangi niet onberoerd. Haar leven was door haar karma vernietigd en haar hart bloedde vanwege het nieuwe verlies van een dierbare, de zoveelste in de reeks bittere verliezen.

Het volgende ogenblik schoot hem een gedicht te binnen - geen haikoe, maar een gedicht, een weloverwogen rangschikking van woorden. Het gedicht was gemaakt door Tsijo, de achttiende-eeuwse dichteres, de bekendste van Japans dichtende vrouwen uit die periode. Het gedicht betrof de dood van haar zoontje. Nangi sprak de woorden hardop uit: 'De vlinder, waar moet hij heen -' Maar voor hij verder kon gaan vloeiden de tranen hen over de wangen. Oba-tsjama verloor, ondanks haar verdriet, haar goede manieren niet uit het oog. Ze keerde hem haar rug toe. Hij keek naar haar schokkende schouders, mager en broos als oververhit porselein. Haar grijze hoofd erboven hield zich roerloos. Na een poosje vroeg hij kalm: 'Oba-tsjama, waar is Seitsji-san?

Ik had verwacht hem hier aan te treffen.'

Ze staarde naar de tatami, op zoek naar kleine fouten, leek het. Ze keek niet op. Het volgende ogenblik bewoog ze als met tegenzin haar lichaam. 'Hij is op pelgrimstocht, naar het mausoleum van Tokoegawa in het Nikkopark.'

Nangi boog. 'Met uw goedvinden, oba-tsjama, ga ik daar nu naar hem op zoek. Zijn plaats is hier, op deze tatami, bij zijn familie, niet bij de geesten van overledenen.'

Nu hief de oude vrouw haar hoofd op en werd Nangi zich bewust van de trilling die haar oogleden bijna voortdurend in beweging hield. 'Ik zou het heel prettig vinden ... als mijn andere kleinzoon bij me was.' Tranen glinsterden als diamanten speldeprikken in haar ooghoeken, alsof ze zich een enorme wilsinspanning moest getroosten om niet in zijn nabijheid in tranen uit te barsten. Nangi concludeerde dat het de hoogste tijd werd haar in de gelegenheid te stellen haar bedroefdheid alleen te verwerken. Hij maakte een formele buiging, bedankte haar voor haar gastvrijheid en kwam op stijve benen overeind.

'Tanzan-san.' Het was voor het eerst dat ze zijn naam gebruikte.

'Als je Seitsji vindt en hem hierheen brengt, blijf dan bij ons.' Het klonk niet als een verzoek, maar als een bevel. 'Elke jongeman heeft recht op een thuis.'

Het dichte groen in de omgeving van het mausoleum was een verademing na de grijze rooklagen boven Tokio waar legioenen van burgers de tonnen puin doorzochten op zoek naar overlevenden en in plaats daarvan slechts geblakerde skeletten aantroffen, als oogst van wanhoop en dood.

Hier bepaalde een lichte frisse bries de sfeer. De toppen van de bomen bogen zich in de wind, insekten zoemden en vogels kwetterden hun lied. Van het geheel ging een rust uit die Nangi heel lang geleden voor het laatst had ervaren.

Via een stenen voetgangersbrug stak Nangi een smalle stroom over en vervolgde via een smal on verhard pad zijn tocht naar de top van de heuvel. Hij passeerde de poort van Jomei en de tombe van Tokoegawa. Hij had het oba-tsjama niet verteld - omdat hij het tijdstip er niet geschikt voor achtte - maar ook hij had als schooljongen vele uren in stille overpeinzing in deze rustgevende omgeving doorgebracht. De plek die nauw verbonden was met de Japanse geschiedenis was uitermate geschikt om te mediteren. Dat met het shogunaat van Jejasoe Tokoegawa de geschiedenis van Japan was begonnen, daarover koesterde Nangi geen enkele twijfel. Maar pas de laatste, hectische jaren van zijn bestaan was hij van die mening overtuigd geraakt. De shogun was de eerste geweest van een reeks heersers die erin was geslaagd de altijd ruziënde daimyö - plaatselijke heersers - tot de orde te roepen en in een natie te verenigen. Hij was de enige geweest die over voldoende kracht en geslepenheid beschikt had om deze machtige heersers zijn wil op te leggen.

Daarna was het tweehonderdjarige vredesrijk begonnen en was de koers die Japan in vroegere eeuwen gevolgd had definitief gewijzigd. Tokoegawa had ook een eind gemaakt aan de heerschappij van de samoeraL Voor beroepssoldaten was in vredestijd geen plaats. Langzaam maar zeker waren de meesten van beroep veranderd of kregen ambtelijke functies toegewezen. Hun kaste veranderde in die van een 'dienende adel'. Nangi had het tijdens zijn schooltijd vaak genoeg te horen gekregen dat het huidige Japanse regeringsstelsel door Tokoegawa was bedacht en geperfectioneerd. Om deze verklaring beter te kunnen begrijpen had Nangi zich uit vrije wil in de geschiedenisboeken gestort en zodoende kennis opgedaan over perioden die door zijn leraren waren overgeslagen. En in die boeken had hij de bewijzen gevonden waarnaar hij zocht.

Tegen het eind van de regeringsperiode van Tokoegawa hadden de families Tsjosjoe en Satsoema twee geduchte machten gevormd die er elk op uit waren de regering omver te werpen. Maar hun pogingen veroorzaakten zoveel weerstand bij het volk dat ze ten slotte, uitgeput, door de familie Meiji aan de kant werden gezet. Tegen het eind van hun regeringsperiode lieten ze een a-politieke burgerbureaucratie achter.

De erfenis van Tokoegawa.

Nu waren er opnieuw veranderingen op til en Nangi, die op dat ogenblik de trappen van het mausoleum van Tokoegawa betrad, bedacht dat hij maar wat graag een positieve bijdrage wilde leveren aan de herstelperiode die na afloop van de oorlog zou inzetten. Tot elke prijs moest worden voorkomen dat Japan tussen de politieke belangen van haar vijandige bondgenoten zou worden vermalen. Nangi bleef staan en keek haastig om zich heen. Hij was alleen, leek het. Hij draaide zich om, verliet het pad en verdween onder de bomen. Op een open plek bleef hij staan en verruilde daar zijn legeruniform voor de burgerkleding die hij in een kleine reistas met zich meedroeg. Hij rolde zijn uniform op tot een bal en hield er een brandende lucifer bij. Het duurde even, maar na afloop van het eigenmachtig uitgevoerde ritueel lagen er slechts asresten aan zijn voeten. Hij voltooide zijn daad door de asresten met zijn schoenpunt in de aarde te drukken. Toen dat gedaan was, keerde hij terug naar het pad en zette zijn speurtocht naar Seitsji Sato voort. Seitsji leek nauwelijks op zijn omgekomen broer. Het ontbrak hem, bij voorbeeld, aan de wilde humor die Gotaro had gekenmerkt en die de omgang met de laatste zo gemakkelijk had gemaakt. Seitsji was een jongen die in oorlogstijd snel volwassen geworden was, een jongeman met een serieuze kijk op het leven.

Nangi kwam er echter al gauw achter dat Seitsji over een goed stel hersens beschikte - wat het onmogelijk maakte hem als een schooljongen te behandelen - en hij stond open voor nieuwe en ongewone dingen. Nangi en Seitsji hadden al snel het grootste vertrouwen in eikaars kunnen.

Wat Seitsji betrof, hij wist het nieuws van de dood van zijn broer goed te verwerken. Toen Nangi hem voor het eerst zag bevond hij zich in de schaduw van het mausoleum, een roerloze gedaante op een beschaduwde plek, afgetekend tegen het inktzwart van de ingang van het graf. Nangi had zich met naam en toenaam voorgesteld en ze hadden lang met elkaar gesproken. Halverwege het gesprek verscheen er een veelbetekenende blik in de ogen van de jonge Seitsji. Met de intuïtie die de jeugd eigen is had hij gezegd: 'Je komt me vertellen dat Gotaro-san dood is.'

'Hij stierf als een samoerai,' zei Nangi.

Seitsji schonk hem een bevreemde blik. 'Dat zal hem minder goed gedaan hebben dan mij,' zei Seitsji die zich inmiddels blijkbaar had verzoend met het feit dat hij zijn broer nooit meer terug zou zien.

'Hij was een echte Japanner,' zei Nangi. 'Zijn ... zijn geloof in een andere god deed niets aan dat feit af.' De toon van zijn stem veranderde ineens. 'Hij redde mijn leven.'

Wat ze uiteindelijk gemeen hadden was de wens niet in de nadagen van de oorlog om te komen. Geen van beiden voelden ze zich keizerlijke soldaten; ze beschouwden zich zeker niet als kamikaze, die zich blindelings in opdracht van hogerhand op hun doel stortten. Toch waren ze ondanks alle bedenkingen echte patriotten. Hun liefde voor hun land gaf hun extra kracht. Nangi was er maar wat op gespitst zijn land zo snel mogelijk in ere hersteld te zien. Seitsji was jong genoeg om er een idealistische wereldbeschouwing op na te houden. Samen, dacht Nangi, zouden ze onverslaanbaar zijn. Met deze gedachte in zijn achterhoofd nam hij de scholing van Seitsji op zich. Hij onderwees de jongen in kanriodo, de Nieuwe Weg van de moderne Japanner, die zoalsboesjido verlichting zou brengen. Seitsji maakte omstreeks die tijd zijn laatste studiejaar aan de universiteit van Kioto af. Nangi was voor hem op zoek gegaan naar een voorbeeld, waarmee hij Seitsji Sato voorgoed kon overtuigen van de nieuwe manier van denken. Hij vroeg Seitsji of deze wist wat in het naoorlogse Japan de snelste en zekerste weg naar een politieke machtspositie was.

Seitsji had zijn schouders opgehaald. 'Het Nationale Dieet, natuurlijk,' zei hij met de absolute zekerheid van de jeugd. 'Daar ontlenen toch alle politici hun kracht aan?'

Nangi schudde zijn hoofd. 'Luister naar me, Seitsji-san, geen van Tojo's ministers zat ooit in het parlement. Het zijn allemaal voormalige bureaucraten. Telkens als je je belangstelling voelt verflauwen moetje daaraan denken.'

'Maar ik heb er totaal geen zin in om ambtenaar te worden,'

klaagde Seitsji. 'En ik kan niet begrijpen waarom jij dat zo graag wilt.'

'Heb je ooit gehoord van het begrip tenno no kanril Het is de definitie van de Japanse ambtenaar die uit naam van de keizer zitting neemt in het parlement. De band met de keizer levert hem de status van kan op, een woord dat zijn oorsprong in de Chinese taal vindt. Vroeger werd met kan een Chinese heerser aangeduid die als een soort burgemeester over een stad regeerde. Kan is macht, Seitsji, geloof me. En wat de Amerikaanse bezettingstroepen ook met ons zullen voorhebben, kan zal Japan regeren en het opnieuw groot maken.'

De geschiedenis bewees dat Nangi het bij het rechte eind had. Via generaal MacArthurs SCAPveranderden de bezetters het complete ambtelijke bestuursapparaat. Ze begonnen in en zeven jaar later was hun werk voltooid.

Het militaire bestand werd gehalveerd en nog eens gehalveerd. De Amerikanen wilden in geen geval een herhaling van de afgelo-pen oorlog. Maar ze begrepen niets van de aard van de Japanner. Ze voorzagen niet waartoe hun ingrepen zouden leiden. Ze verloren uit het oog dat het ministerie van Defensie altijd de grote tegenhanger van Economische Zaken was geweest, en door die eerste te kortwieken verstevigden ze de positie van de laatste.

Naarmate de hervormingen en ingrepen werden uitgevoerd werd er steeds vaker een beroep gedaan op bepaalde invloedrijke leden van de zaibatsoe, de grote, vrijwel uitsluitend door complete families geleide bedrijven die, ironisch genoeg, enkele jaren geleden hun macht hadden aangewend om Japan de oorlog te laten beginnen. Toen de zaibatsoe opnieuw greep op 's lands economie kregen vormden ze een machtsvacuüm waarbinnen ze goed gedijden. Kort nadat het ministerie van Handel en Industrie werd schoongeveegd en tweeënveertig ambtenaren van het ministerie hun baan verloren wist Tanzan Nangi een baantje bij de afdeling grondstoffen te bemachtigen. Datwasinjuni en de toenmalige staatssecretaris was maar wat blij met zijn komst. Nangi had de juiste scholen bezocht en, wat net zo belangrijk was, hij had een onbesmet oorlogsverleden. Zijn rang was nooit hoog genoeg geweest om de aandacht van de oorlogstribunalen op zich te vestigen. Bovendien was hij kort voor het uitbreken van de oorlog werkzaam geweest in een zogeheten eidan, een stichting die bedrijven van economische adviezen voorzag. Hij had binnen enkele weken de draad van zijn vroegere bestaan weer opgepakt. Bovendien had MacArthur van zijn superieuren opdracht gekregen via de Japanse ministeries veranderingen te bewerkstelligen en niet rechtstreeks te werk te gaan. Dat gaf de slimste ministers een excuus om fouten te maken en die op de Amerikaanse inmenging af te schuiven. Okoeda, Nangi's opdrachtgever, legde dit de laatste uit toen deze had bewezen vakbekwaam voor de functie te zijn, wat niet lang had geduurd.

'We gaan als volgt te werk,' had Okoeda gezegd. 'We volgen de bevelen van de Amerikanen op, maar slechts tot op een niveau waarop ze kunnen controleren of we wel gehoorzaam zijn. Aan de basis, waar het hen onmogelijk is controle uit te oefenen, voorzien we onze ambtenaren naar eigen inzicht van richtlijnen.'

En, zoals Okoeda Nangi op zekere dag vertelde: 'De huidige bureaucratie is de eerste crisis al te boven gekomen. Op een goede dag moest ik bij minister Hosjijima op het matje komen. Het was duidelijk dat iets hem behoorlijk dwarszat. Hij ijsbeerde door zijn kantoor en zei: "MacArthur dreigt zich rechtstreeks tot het volk te wenden om op hun advies de nieuwe grondwet te laten invullen." Hij draaide zich om en keek me aan. "Weet je wat dat zou betekenen? We kunnen niet toestaan dat het volk rechtstreeks zeggen-schap krijgt. We zouden onze machtspositie verliezen. Eén lid van het proletariaat in de regeling zou al betekenen dat we aan de verliezende hand zijn. We moeten ons in woord en daad verzetten tegen dit voorgenomen besluit. We willen geen grondwet naar een model van MacArthur."'

Er verscheen een glimlach op Okoeda's lippen. 'Weet je hoe we het gaan aanpakken, Nangi-san?'

Tijdens de maanden die volgden werd een plan uitgevoerd dat de nieuwe Japanse regering stevig in het zadel hielp. De wanhopige pogingen van het land van de Rijzende Zon om de economie zo snel mogelijk weer op poten te helpen maakten het noodzakelijk het overschot aan ambtenaren zo snel mogelijk te lozen. De politieke leiders waren over het algemeen onbekwaam omdat de bezetter politici had opgeroepen die al twintig jaar of langer niet actief waren geweest in de politiek. Herhaaldelijk maakte Nangi het mee dat ministers die een vergadering bijwoonden secretarissen meebrachten die voor hen de antwoorden op de vragen gaven. Het werd ook duidelijk dat de Amerikanen nauwelijks invloed konden uitoefenen. Op het ministerie waar Nangi werkzaam was werden besluiten genomen die botweg werden doorgedrukt, zonder daartoe toestemming van de Amerikanen te vragen.

Nangi's nieuwe functie bracht met zich mee dat hij talloze eigenmachtig bedachte regeringsbesluiten moest doorvoeren; besluiten waarmee de minister zich niet kon bemoeien omdat hij het te druk had met andere zaken van belang. Nangi was onder meer belast met het toezicht op de mijnen in Japan.

De Morozoemi Delfstoffenmaatschappij, bij voorbeeld, was hard toe aan een ingrijpende bedrijfsreorganisatie en Nangi werd met die taak belast. Alle topfunctionarissen waren inmiddels voor een tribunaal verschenen en vrijwel zonder uitzondering als oorlogsmisdadiger gebrandmerkt. Per slot van rekening had Morozoemi tijdens de oorlogsjaren enorme hoeveelheden staal ten behoeve van de oorlogsindustrie geleverd. De vroegere directeur had in uit handen van Tojo verschillende onderscheidingen mogen ontvangen voor zijn bijdrage aan de oorlogsinspanning. Maar Morozoemi was voor Japan van te vitaal belang om te laten verdwijnen. En nadat SCAP de grootste boosdoeners terechtgesteld had kreeg Nangi opdracht het konzern opnieuw met bekwame krachten te bemannen. Nangi kweet zich met het grootste plezier van die taak en benoemde prompt Seitsji Sato tot hoofd van de afdeling produktie, een baan die in andere tijden voor een jongen van nauwelijks achttien jaar niet zou zijn weggelegd. Maar Seitsji beschikte over een goed stel hersens en had al gauw door hoe het bedrijfin elkaar zat. Voorts had hij een gave ontwikkeld die hem in staat stelde gemakkelijk met ouderen om te gaan. Zijn benoeming werd door de bedrijfstop zonder morren aanvaard.

De twee vrienden deelden inmiddels een comfortabele flat in een van de nieuw herrezen buitenwijken van Tokio. Zodra ze over enig inkomen beschikten had Nangi oba-tsjama verzocht bij hen in te trekken. En hoewel ze het best naar haar zin had in haar huisje in het rustieke Kioto, maakte haar leeftijd het haar vrijwel onmogelijk om als alleenstaande verder door het leven te gaan.

Op een avond in , toen Nangi vroeger dan gewoonlijk huiswaarts keerde, deed oba-tsjama zoals altijd de deur voor hem open. Ze negeerde zijn protesten en haastte zich om thee te zetten. Bij de thee serveerde ze versgebakken rijstkoekjes, in die dagen een traktatie.

Nangi sloeg haar afwezig gade toen ze het ritueel van het theezetten doorliep en toen het bleekgroene brouwsel de juiste densiteit had bood ze hem de eerste kom aan. Toen ze haar kom had gevuld en de eerste nip nam, vond ze dat de stilte lang genoeg geduurd had.

'Als je last van je benen hebt zal ik je pillen halen.' Haar leeftijd was er de oorzaak van dat ze tegenwoordig heel direct was in de benadering van haar huisgenoten. In ieder geval zag ze geen enkele reden om via een verbale omweg te refereren aan kwetsuren die tijdens de oorlog waren opgelopen. Ze was de goede geesten maar wat dankbaar dat Nangi de plaats van Gotaro-san had ingenomen.

'Ik heb momenteel geen last van mijn benen, oba-tsjama.'

Van buiten drongen de geluiden van de verkeersdrukte tot hen door. Militaire transporten van de bezetters vormden de hoofdmoot van de verkeersstroom.

'Wat zit je dwars?'

Nangi keek op. 'Mijn werk op het ministerie. Ik werk hard en doe mijn uiterste best, maar toch zie ik nauwelijks enige vooruitgang.Obi-san, die jonger is dan ik en veel minder kundig, is inmiddels tot afdelingshoofd benoemd.'

Nangi boog zijn hoofd om de tranen te verbergen die in zijn ooghoeken opwelden. 'Het is niet eerlijk, oba-tsjama. Ik maak meer uren dan de meesten. Ik los problemen voor mijn superieuren op. De minister doet een beroep op mij als hij zich ergens geen raad mee weet, maar hij nodigt me nooit uit om na werktijd iets met hem te drinken. Hij neemt me nooit in vertrouwen. Op de afdeling ben ik een buitenstaander.'

De oude vrouw hield zich roerloos als een stenen boeddha. 'Deze Obi-san,' zei ze bedachtzaam, 'studeerde toch af aan dezelfde universiteit als waar de minister ooit afstudeerde?'

Nangi knikte.

'En jij, mijn zoon, waar studeerde jij af?'

'Aan de Keijo, oba-tsjama.'

'Aha.' Ze knikte alsof haar veel duidelijk werd; alsof hij haar een sleutel tot een moeilijke code had aangereikt. 'Dat zegt dan voldoende. Je hoort niet bij hun kliek. Volgens mijn kleinzoon ben je een sensei in geschiedenis. Ben je nu de lessen al vergeten die je uit de geschiedenis kan trekken ? De benoeming van de samoerai-zmb- tenaren hing altijd af van hun relatie tot de keizer, niet van hun prestaties.' Ze nipte opnieuw van haar thee. 'Waarom zou het vandaag de dag anders gaan ? Denk je werkelijk dat de bemoeienissen van de iteki - de barbaren - drastische veranderingen teweeg zullen brengen ?' Ze snoof en drukte zodoende haar minachting uit.

'Jij, mijn zoon, moet leren hoe je binnen het systeem te werk moet gaan.'

'Ik doe wat ik kan,' zei Nangi met enige scherpte in zijn stem.

'Maar ik kan onmogelijk tegen de stroom in zwemmen. Keijo is een vrijwel onbekende universiteit. Op het ministerie ken ik slechts een man die daar afstudeerde. En hij bezocht de universiteit toen ik al lang afgestudeerd was, dus aan hem heb ik niets.'

'Ach, schei toch uit met dat gejammer, Nangi,' beet oba-tsjama hem toe. 'Je klinkt als een baby. In mijn huis wil ik dit geklaag niet horen, duidelijk?'

Nangi wreef zijn ogen droog. 'Mijn verontschuldigingen. Mijn frustraties werden me een ogenblik te veel.'

Ze snoof opnieuw en Nangi kromp inwendig ineen. Hij voelde zich al te nadrukkelijk het onderwerp van haar minachting. 'Wat weetje van pijn, lijden en hongeren naar veranderingen ? Je bent pas negenentwintig. Als je zo oud bent als ik mag je af en toe klagen, maar nu nog niet.' Ze rechtte haar schouders. 'Welnu, we moeten doen wat gedaan moet worden. En dat betekent niet dat je je beklag moet doen over een systeem dat jou negeen. De band tussen studiegenoten is groot en zeker onder ministers. We moeten naar andere mogelijkheden zoeken. Enfin, het zal je onmogelijk zijn je in te werken bij de zaibatsoe, want geld heb je nauwelijks. Voorts ben je niet op de een of andere wijze verbonden met een minister en de kansen, dat je je via een huwelijk in een invloedrijke familie kan inwerken, zijn gering. Ja?'

'Ja,' zei Nangi zacht. De uitbarsting van zijn maandenlang opgehoopte frustraties had geen opluchting gebracht. In plaats daarvan was hij zich bewust van een dof gevoel van verslagenheid.

'Kop op, Tanzan-tsjan,' zei de oude vrouw. 'Ik wil je ogen zien als ik tot je spreek.' Nangi gehoorzaamde. 'Je ziet eruit alsof alles verloren is, mijn zoon, maar dat is een vergissing, een beoordelingsfout.' Ze klonk nu iets vriendelijker. 'Je hebt het er voortdurend over hoe onmisbaar je op het ministerie bent. Nou, dan wordt het tijd dat je die onmisbaarheid gaat gebruiken.'

Hij knikte.

'Ik heb begrepen,' vervolgde ze, 'dat iedereen voor een promotie moet wqrden voorgedragen door een meerdere. Wie is jouwsem- pai?'

'Ik heb niemand in mijn omgeving die mij voor promotie kan voordragen, oba-tsjama. Op het ministerie ben ik een soort eenmans-adviesbureau.'

'Ah.' De oude vrouw strengelde haar vingers op haar schoot ineen. 'Nu zijn we bij de kern van het probleem beland.' Ze sloot haar ogen en concentreerde zich. 'Ken je misschien een minister die uit de prefectuur Jamagoetsji, jouw geboortestreek, afkomstig is?'

Nangi dacht een ogenblik na. 'De enige hoge ambtenaar die uit mijn geboortestreek afkomstig is, is Joitsjiro Makita. Hij woonde zelfs in het dorp waar ik opgroeide.'

'Kun je daar geen gebruik van maken?'

'Makita-san werd door een tribunaal als oorlogsmisdadiger gebrandmerkt. Hij zit momenteel zijn straf uit in de gevangenis van Soegamo.'

Nu verscheen er een glimlach om oba-tsjama 's lippen. 'Je hebt de laatste tijd zo hard gewerkt dat je blijkbaar het nieuws niet hebt bijgehouden. Makita-san was onlangs in het nieuws. Toen de Amerikanen in Saipan veroverden verklaarde Makita openlijk dat de oorlog voor Japan verloren was en dat we er beter aan deden ons over te geven.

Tojo was woedend. Ach, wie kan het hem kwalijk nemen. In die dagen was het in de mond nemen van het woord "overgave" ongehoord.'

'Maar Makita-san had gelijk.'

'O ja.' Ze knikte met haar grijze hoofd. 'Meer dan. Maar Tojo riep hem tot de orde. Minister of niet, dergelijke praat werd hem verboden. Als hoofd van de kempeitai had hij Makita-san kunnen laten executeren. Maar dat deed hij niet. De minister had namelijk een aantal invloedrijke vrienden in de keizerlijke hofhouding en die vrienden beschikten over voldoende macht om Makita het leven te redden.'

Oba-tsjama schonk opnieuw haar kom vol thee. 'Deze feiten zijn pas aan het licht gekomen. Vorige week werd Makita vrijgesproken van alle blaam. Binnenkort wordt hij vrijgelaten. Weet je, mijn zoon, Makita-san was in drie achtereenvolgende kabinetten een belangrijk man. Toen het vierde werd gevormd, werd hij minister. Dat maakt hem tot een sempaiazn wie je iets hebt, nietwaar?'

'Haf.'

Oba-tsajama glimlachte charmant. 'Eet je rijstkoekjes op, mijn zoon, ik heb ze niet voor niets gebakken. Integendeel, ik heb ze speciaal voor jou gebakken.'

De Soegamo was een deprimerende plek, maar dat had niets te maken met het uiterlijk van de gevangenis. De gebouwen en kantoren zagen er zelfs heel gewoon uit, als die van een bedrijf. Maar de sfeer was er drukkend.

De onverschilligheid van diegenen die er de leiding hadden maakten Nangi meer dan boos. Natuurlijk, het waren iteki - buitenlandse barbaren - die de dienst uitmaakten. Maar de dagelijkse leiding was in handen van Japanners en hun gedrag maakte Nangi woedend.

Nangi had er drie weken voor nodig om alle schijven te passeren die als een gordiaanse knoop rond de Soegamo waren opgezet. De minister zelf hielp Nangi een handje, hoewel hij er geen weet van had dat de handtekening die hij op een blanco formulier plaatste de met pantserstaai beklede deuren van de gevangenis voor Nangi openstelden. De sfeer van verslagenheid overheerste binnen de muren. Alle toegangen werden door traliehekken bezet. Het feit dat aan Makita-sans vrijlating werd gewerkt was er de oorzaak van dat tijdens hun gesprek het stalen gaasnetwerk tussen hen in ontbrak. Nangi had Makita slechts eenmaal gezien, afgebeeld op een foto ter illustratie van een artikel dat zijn benoeming tot minister meldde. Hij herinnerde zich het gezicht van de man als rond, opgewekt en met een joviale uitstraling. De Makita die nu voor hem verscheen was een ander mens, mager, met afhangende schouders en ingevallen wangen. Zijn gelaatskleur zag er ongezond uit, grauw in plaats van bleek.

Maar het opvallendst was dat zijn gezicht in plaats van rond nu langwerpig oogde. Nangi gaf geen enkele blijk van zijn schrik toen hij een formele buiging maakte en zich voorstelde.

Makita knikte afwezig en zei: 'Aardig van je dat je me komt opzoeken,' alsof hij precies wist waarom Nangi op bezoek kwam. Hij voltooide de zin met een handgebaar dat van alles kon betekenen. 'Ik hoop datje er geen bezwaar tegen hebt me op een wandeling buiten te vergezellen.'

'Buiten' was een smalle betonstrook tussen twee gebouwen van het gevangeniscomplex. Aan het eind ervan bevond zich een muur die te hoog en te glad was om te kunnen beklimmen. Niettemin werd de muur afgetopt door een barricade van glasscherven en prikkeldraad. Aan de andere kant werd de strook begrensd door een wachttoren. Het teerdek van de wandelstrook was hard en gaf niet mee.

'Als ik aan de zwijgzame kant ben,' zei Makita, 'komt dat omdat ik het voeren van gesprekken ben ontwend.' Hij liep met zijn handen op zijn rug, met gebogen hoofd. Hij bewoog zich moeizaam voort, schuifelend als een oude man.

Nangi wist op dat ogenblik niet hoe hij de zaak moest aanpakken. Kon deze oude, gebogen man ooit met succes zijn sempai worden?

Hoewel hij zich veel van de ontmoeting had voorgesteld, was het in levenden lijve aanschouwen van de man een ware ontgoocheling. Het had er alles van weg dat 's mans beste tijd ver achter hem lag. Nangi stond op het punt zijn excuses te maken en te zeggen dat zijn komst een vergissing was toen Makita zich tot hem wendde.

'Zou je me nu willen vertellen waarom je de moeite hebt genomen me in deze onderwereld te komen opzoeken, jongeman?'

' Kanriodo.' Nangi zei het automatisch, zondererbij na te denken.

'Ik zoek in het nieuwe Japan naar een weg die mij mogelijkheden biedt.'

'Aha.' En tijdens de daaropvolgende seconden zei Makita helemaal niets, maar zijn kin kwam langzaam iets omhoog.

'Op welk ministerie werk je?'

'Handel en Industrie, de afdeling delfstoffen.'

'Hmm.' Makita leek in gedachten verzonken, maar Nangi zag dat zijn tred iets veerkrachtiger werd. 'Weetje, Nangi-san, de Amerikanen zijn op dit ogenblik beduchter voor de rode dreiging dan voor ons, een verslagen mogendheid.

Toen SCAP de bezem door het land haalde lieten ze over één ding geen enkele twijfel bestaan. Omdat wij ons alle ellende zelf op de hals hadden gehaald waren de geallieerden niet van plan onze economische problemen op te lossen. Een interessante aanpak, Nangi-san, en een beoordelingsfout. Ons in de steek laten zou hebben betekend dat Japan binnen afzienbare tijd rijp zou zijn geweest voor een communistische revolutie. Dus draaiden de Amerikanen snel bij en verstrekten de ene lening na de andere. Daarmee werd minstens één positief punt bereikt. Ze bevrijdden ons van de doorn in onze zij, de zaibatsoe. Zoals je weet, Nangi-san, waren het de grote kartels die in een oorlog reusachtige winstmogelijkheden zagen. Zij hadden de macht in handen en groeven hun eigen graf. SCAP kwam, terecht, tot de conclusie dat de schuld van alle ellende moest worden gezocht bij diegenen die belang hadden bij een oorlogsindustrie. Maar nu hebben de ministeries de macht in handen en nu op een ministerie werken lijkt mij zoiets als een verblijf in het beloofde land. Enfin, Japan zal de komende jaren als buffer tegen het communisme worden ingezet, als een blokkade tegen verdere verspreiding van het rode gevaar. Met dat gegeven in gedachten is het logisch dat SCAP zich alle moeite zal getroosten om onze economie zo snel mogelijk weer gezond te maken.' Makita bleef staan en wendde zich tot Nangi. 'En weet jij hoe ze dat zullen doen, jongeman ?'

'Ik vrees van niet, meneer.'

'Via de internationale handel, natuurlijk.' Ze begonnen opnieuw te lopen, nagestaard door de waakzame cipiers. 'En met het oog daarop is het waarschijnlijk dat het ministerie van Handel en Industrie haar machtspositie zal gaan verliezen.'

Een poosje bleef het stil. Nangi had het idee dat buiten de gevangenismuren de wind was opgestoken, maar dat viel moeilijk te bepalen. De zon werd in ieder geval aan het zicht onttrokken door donkere, grijze wolken. Hij slikte. De barometer zou dalen. Er was storm op komst.

'Op het ministerie zijn de partijen in twee kampen verdeeld,' zei Nangi. 'Het ene kamp gelooft in seisan foekko setsoe, herstel via produktie of, om precies te zijn, de wederopbouw van de zware industrie. De andere helft houdt het op tsoeka kaikakoe setsoe, beheersing van de inflatie en wederopbouw van de lichte industrie.'

Makita lachte. 'En in welk kamp hoor jij thuis?'

'In geen van beide, als ik eerlijk moet zijn.'

'Pardon.' Makita bleef staan en nam Nangi aandachtig op. 'Leg dat eens uit, jongeman.'

Nangi zette zich mentaal schrap. De afgelopen weken was hij op een idee gekomen dat hij tot dusver nog niet had uitgesproken. Nu zou hij spoedig weten of oba-tsjama er juist aan had gedaan hem op Makita af te sturen om zodoende zijn positie te verbeteren.

'Ik vind dat we ons op de wederopbouw van de zware industrie moeten richten, al was het alleen maar vanwege de grotere waarde van het eindprodukt, maar het negeren van de inflatie zou een grove vergissing zijn, want als die uit de hand loopt dan doet het er niet toe op wat voor industrie we onze hoop hebben gevestigd. Dan zal alles als een kaartenhuis ineenstorten.'

Makita rechtte zijn rug en heel even kreeg Nangi de indruk dat de andere man hem met nieuwe ogen bekeek. Tijdens de stilte die volgde hoorden ze in de verte donderslagen; de slagen werden door de hoge ommuring gedempt. Het werd nu in snel tempo heel donker. Makita's ogen glinsterden als diamanten speldepunten in het halfduister.

'Een interessante theorie, Nangi-san. Maar om die werkelijkheid te laten worden zouden we een ministerie nodig hebben dat zowel op het ministerie van Financiën als op het ministerie van Handel en Industrie toezicht hield, en een dergelijk ministerie hebben we niet.'

Nangi knikte.

'Dat ministerie zou over een vetorecht moeten beschikken. Het zou een, eh, orgaan moeten zijn dat als een soort adviesraad met een beslissende stem functioneert. Kun je me volgen, Nangi-san?'

'Hai. So desoe.'

'Hoezo?'

'Vanwege de Amerikanen,' zei Nangi meteen. 'Als ze zo wanhopig graag willen dat we binnen afzienbare tijd weer op eigen benen staan - om ons als beschermers van hun oostelijke flank in te zetten

- dan zullen we ons op de internationale handel moeten richten. Het zal de kortste weg naar succes zijn.'

'Precies, Nangi-san, en dat betekent dat we de Amerikanen op korte termijn van de noodzaak van onze plannen moeten overtuigen. De beslissing een adviesraad te vormen zoals wij dat in gedachten hebben, zal bij voorkeur door hen moeten worden geopperd.'

'Hai, dat zou elke mogelijke verdenking jegens ons wegnemen.'

'En zo zal het gebeuren,' zei Makita. 'Wij zullen een adviesraad vormen die het samoerai-zwaard zal hanteren dat voortdurend boven de hoofden van de ministers zal hangen. Als ons dat lukt zullen zowel de regering als de verschillende ministeries zich naar onze wil moeten schikken.'

De regen sloeg onverwacht en hard toe. Een watergordijn ruiste neer op het gevangeniscomplex. De druppels vielen loodrecht op de wandelstrook. Binnen enkele minuten waren ze doorweekt, maar dat leek geen van beiden te hinderen.

Makita deed een stap naar voren en stelde zich vlak voor Nangi op. 'Wij zijn in dezelfde prefectuur opgegroeid, Nangi-san. Die band is net zo sterk als een bloedband. Nee, sterker nog. Als ik jou niet kan vertrouwen kan ik niemand vertrouwen, zelfs mijn eigen vrouw niet, want haar neef trouwde vorige week een van mijn grootste rivalen.' Hij grinnikte. 'Mijn familie acht het blijkbaar niet nodig loyaal te blijven.'

Hun voeten sopten in hun schoenen toen ze opnieuw in beweging kwamen.

'Welnu, wij zullen twee problemen meteen onder ogen moeten zien. Het eerste is dat ik op deze plek niet zo goed geïnformeerd word als ik wel zou willen. Blijf op je post op het ministerie, Nangi-san, en houd je oren wijd open. In je vrije tijd moet je zoveel mogelijk gegevens over de verschillende ministeries zien te vergaren. Ik ken het ministerie. Je zit daar vlak bij het centrale archief. Mijn tweede probleem is van volstrekt persoonlijke aard. Mijn eerherstel is in handen van een Engelse kolonel, een zekere Linnear. Het is een bijzonder pientere kerel die mijn complete levensloop tot in details laat napluizen. Die grondigheid is er de oorzaak van dat ik nog steeds hier vastzit.' Makita glimlachte. 'Maar ik zal hem laten boeten voor het nodeloos verlengen van mijn straf.' Hij legde zijn hand op Nangi's arm, een ongewoon gebaar. 'Als ik uiteindelijk zal worden vrijgelaten zal deze itekimij echter de informatie bezorgen die we nodig zullen hebben om de dossiers van de ministers te completeren en dan begint onze mabiki, het uitbezemen van destal.'

De adviesraad zoals die Makita voor ogen had gestaan werd een fascinerend instituut. Want als gevolg van de afspraken die in Potsdam waren gemaakt en waaraan ook Japan zich als verliezer diende te houden, kon geen enkele particuliere Japanse onderneming zich op de internationale handel storten. Alle verzoeken hiertoe werden al dan niet door SCAP gehonoreerd.

Om deze taak te vergemakkelijken werd er op advies van de bezetter een Japanse adviesraad opgericht die in naam van SCAP

de im-en exportzaken diende te behandelen. Ook diende de raad te zorgen voor de administratieve kant van de Japanse inbreng in de internationale handel.

Deze raad, de BOT, was een lichaam waar Nangi in zijn huidige functie nauwelijks of niet mee te maken had. Toen Makita zijn plannen had ontvouwd, had hij sindsdien de verrichtingen van de raad met meer dan gewone belangstelling gevolgd.

De minister-president, Josjida, was vanouds een openlijke vijand van het ministerie van Handel en Industrie, vanwege de band die dit ministerie met de oorlogsindustrie had gehad. Zijn toezichthoudend oog op het ministerie was Torazo Oda, die in december hoofd van de BOT werd, een doorn in het oog.

Toen Oda met verkeerd management als excuus de bezem door de raad haalde - en eventuele tegenstanders van Josjida elimineerde - deed tegelijkertijd het gerucht de ronde dat Josjida de bevoegdheden van verschillende ministeries wilde uitbreiden om de druk op Handel en Industrie te vergroten.

De topfunctionarissen die op Handel en Industrie de dienst uitmaakten zagen dit allesbehalve vrolijk tegemoet. Op de dag waarop Nangi een bezoek bracht aan Makita en in de Soegamo een gesprek met hem had vond er op het ministerie een bijeenkomst op topniveau plaats.

De betrokken functionarissen besloten alles in het werk te stellen om de plannen van Oda en Josjida te torpederen, Zouden ze dit nalaten dan zouden de poten onder hun stoelen weggezaagd worden. Om dit te voorkomen, besloten ze tot het plaatsen van een spion binnen de BOT. Deze zou Oda in het oog moeten houden en met vaste regelmaat rapport moeten uitbrengen over diens plannen. Op die manier, dachten ze, konden ze de man altijd een stap voorblijven. Er waren echter niet veel kandidaten die voor die rol in aanmer-king kwamen, omdat de eigenschappen waarover de man in kwestie moest beschikken inzicht in verschillende zaken vereisten. Hij moest heel intelligent zijn, een snelle denker, maar anderzijds iemand die nog betrekkelijk jong was zonder een achtergrond die Oda in staat zou stellen invloed op hem uit te oefenen. Kortom, de persoon in kwestie mocht op geen enkele wijze binnen de BOT de aandacht op zich vestigen.

Slechts één persoon kwam voor die taak in aanmerking: Tanzan Nangi.

Toen Nangi op zekere dag opdracht kreeg zich binnen enkele minuten op het kantoor van het ministerie van Sjimada te vervoegen, werkte hij juist aan het mafeifci-dossier dat Makita in staat moest stellen na zijn eerherstel schoon schip te maken. Tot zijn vreugde had hij enkele dagen geleden enige interessante zaken uit het oorlogsverleden van Sjimada opgediept.

Met een nietszeggende uitdrukking op zijn gezicht hoorde hij Sjimada's voorstel aan. Weigeren was uitgesloten, want giri, plicht, gold evengoed voor de fabrieksarbeider als voor de ambtenaar. Maar zelfs als Nangi een keus had gehad zou hij de kans met beide handen hebben aangegrepen, want hij zag meteen in dat er een belangrijke deur voor hem op een kier werd gezet. Met dit idee in gedachten stortte hij zich in de hem geboden toegang en maskeerde zijn gretigheid met een overdreven nederige dankbetuiging aan het adres van zijn weldoener, de minister. In gloedvolle bewoordingen verklaarde hij zijn uiterste best te zullen doen om Sjimada en de andere belanghebbenden op het ministerie niet teleur te stellen. Maar in werkelijkheid had Nangi trouw gezworen aan Joitsjiro Makita. Kanriodo voorzag in het motief dat beiden dreef. Elk herkende in de ander aspecten van zichzelf: vooral de geest van de samoerai-ambtenaar, de directe afstammeling van de krijgers die door Tokoegawa in het grijze verleden op belangrijke posten waren geplaatst, speelde hierbij een grote rol.

Nangi's aanstelling als hoofd van de handelssectie van de Kamer van Koophandel, de afdeling die door BOT werd geregeerd, weerhield hem er niet van verder te gaan met de uitbreiding van de dossiers. Het viel hem zelfs gemakkelijker omdat hij op zijn nieuwe post grotere bevoegdheden had. Tegen de tijd dat Makita's vrijlating en eerherstel feiten waren beschikte hij over een vier centimeter dikke stapel belastende bewijzen, voldoende materiaal om twee dozijn topfunctionarissen in staat van beschuldiging te stellen. De dag nadat Makita weer vrij man werd, vóór hij en Nangi de kans hadden de dossiers gezamenlijk door te nemen, werd Nangi uitgenodigd voor een gesprek met Torazo Oda. Datgene wat het hoofd van de BOT in gedachten had, bezorgde Nangi een ware schok.

De thee werd geserveerd op een zilveren dienblad van Europese makelij en geschonken uit een theepot die op vier gekrulde pootjes rustte. Nangi vond het een beschamende vertoning, zoals hij alles van Europese oorsprong beschamend en vooral belachelijk vond. Maar in plaats van daarvan blijk te geven glimlachte hij beleefd en complimenteerde zijn gastheer met zijn buitengewone smaak. Toen hij noodgedwongen die zinnen uitsprak bleven de woorden hem bijna in de keel steken en dreigden hem te verstikken. Ook de smaak van de thee stond hem in het geheel niet aan. Het was een weke combinatie van verschillende soorten, gedomineerd door Orange Pekoe; het resultaat smaakte naar afwaswater.

Toen hij Oda met de thee complimenteerde zei de oudere man dat het een Amerikaans importmerk was dat Lipton heette.

'We kunnen niet nadrukkelijk genoeg stellen hoe belangrijk Amerika voor ons is, Nangi-san,' zei Oda. Hij was een zwaargebouwde man met de hangbuik van een soemo- worstel aar. Hij was gekleed in een driedelig pak, grijs met een visgraat, op Saville Row met de hand gemaakt. Zijn zwarte puntschoenen glommen als spiegels. 'Het wordt de hoogste tijd dat we kimono en geta in de kast hangen. Het tijdperk van de vlinderstrik en de cowboyhoed is aangebroken. We zullen minder tijd moeten besteden aan de vervolmaking van onze tuinen en de theeceremonie moeten bekorten.'

Hij nam Nangi enkele ogenblikken aandachtig op, alsof hij zijn reactie op zijn woorden verwachtte. 'Ons wacht bergen werk en nu de gaijin Joseph Dodge een eind aan de inflatie heeft gemaakt kunnen we ons opnieuw op de toekomst richten. En onze toekomst, Nangi-san, de redding van het nieuwe Japan, ligt slechts op ëén terrein: dat van de internationale handel. Tsoesjo daitsji-sjoegi, het bevorderen van de handel staat bij ons voorop.'

Hij zweeg een ogenblik en nam een slok van de slappe thee.

'Vertel me eens, Nangi-san, spreek je Engels?'

'Nee, meneer.'

'Dan wordt het tijd dat je je die taal eigen maakt. In opdracht van de minister-president moeten alle hoge ambtenaren de taal leren spreken. Ik ben ook kortgeleden aan een cursus begonnen.'

'Ik zal er meteen werk van maken, meneer.'

'Mooi.' Oda leek oprecht blij met de uitspraak. 'Mijn secretaresse zal je vertellen wat je moet weten.' Hij nipte opnieuw van de thee. Hij had zich van Nangi afgewend en staarde door het raam van zijn kantoor naar de drukke straat ver beneden hem.

'Ons wacht een grootse toekomst. Het probleem is alleen dat, willen we deze toekomst op korte termijn veiligstellen, we mensen met een frisse kijk op de zaken nodig hebben.' Hij draaide zich met een ruk om en keek Nangi recht in de ogen. 'Wat is je eerste reactie, Nangi-san?'

'Ik... dan zou u me iets meer moeten vertellen, meneer,' zei Nangi om zijn verrassing te verbergen.

Oda gebaarde met een vlezige hand. 'Ach, wij willen een ministerie dat toezicht houdt op de werkzaamheden van de andere ministeries. Ik denk hierbij aan een adviesraad met een vetostem wat betreft de projecten waarvoor de verschillende ministeries regelmatig verzoeken indienen. Met, bij voorbeeld, de macht bepaalde bedrijven kwijtschelding van belasting toe te zeggen om de industriële groei te versnellen.' Opnieuw nam Oda zijn jeugdige gehoor van top tot teen op. 'Hoe klinkt je dit in de oren, Nangi?'

Nangi voelde zich tussen de wal en het schip gevangen. Hoe moest hij deze vraag beantwoorden? Was Oda-san vriend of vijand? Het stond vast dat hij niets moest hebben van de functionarissen op het ministerie van Handel en Industrie, maar dat was niet van direct belang.

De vraag was hoe hij Oda voor zijn karretje kon spannen. Hij zou een geweldige bondgenoot kunnen zijn, vooropgesteld dat hij het eens was met de theorie die Makita en Nangi hadden opgezet. Aan de andere kant, als Oda niets in-hun plannen zag zou hij meteen alles in het werk stellen om ze in de kiem te smoren.

Wat moest hij doen?

'Mij lijkt alleszins duidelijk,' begon Nangi voorzichtig, 'dat we tot hun vertrek met handen en voeten aan de bezetters gebonden zijn. Ik heb echter geruchten gehoord over de toestand in Korea. Als de communisten hun bedreigingen uitvoeren en vasthouden aan hun eis van teruggave van de betwiste gebieden, dan zal Amerika de handschoen opnemen.'

'O?' Oda schonk hem een vragende blik. 'Wat probeer je me precies duidelijk te maken?'

'Amerika zal weinig keus hebben, meneer,' vervolgde Nangi met iets meer zelfvertrouwen. 'En wij weten proefondervindelijk maar al te goed wat er voor een oorlog allemaal nodig is: uniformen, transportmiddelen, zware en lichte wapens, communicatieapparatuur, munitie, enzovoort. Korea ligt een heel eind van Amerika vandaan. Wij zitten er vlak bij. Ik denk dat de Amerikanen bij voorkeur van onze economie gebruik zullen maken.'

'Dat zou ons goed uitkomen.'

'Ja en nee,' zei Nangi, die besefte dat hij nu een zeker risico moest nemen.

'Wat bedoel je?' Oda's gezichtsuitdrukking was volstrekt ondoorgrondelijk.

'Het volgende, meneer. De zaken die we zullen doen, zullen onze economie ten goede komen, maar het is de vraag of we er rijp voor zijn. Onze bedrijven, die bedrijven die de benodigde spullen zullen moeten leveren, kampen met een aanzienlijk kapitaaltekort. Als betaling van de opdrachtgever langer dan zes maanden uitblijft, zijn ze bankroet. Ja zeggen zou ons einde kunnen betekenen.'

'Nog een kop thee?' Oda vulde zijn eigen kopje bij. Nangi schudde zijn hoofd; wat het theedrinken betrof had hij zijn plicht gedaan.

Bedachtzaam roerde Oda de suiker door zijn thee. 'Hoe zou jij proberen de negatieve aspecten die aan deze zaak kleven te voorkomen, Nangi-san?'

'De adviesraad zoals u die voorstaat zou een stap in de goede richting zijn, meneer.' Zo, het hoge woord was eruit. Nangi spande zich tot het uiterste in om zijn transpiratievocht onderhuids te houden. Nu was het de beurt aan Oda om de volgende stap te doen. Het antwoord zou Nangi duidelijk maken waar hij aan toe was.

'Je weet toch, jongeman, dat onze minister van Handel en Industrie, Sjimada, fel gekant zou zijn tegen het oprichten van een dergelijk lichaam.'

'Ik werk niet meer voor het ministerie, meneer,' zei Nangi, die tactvol de valstrik ontweek.

'Ah, natuurlijk.' Oda plaatste zijn kopje op het dienblad. 'Dat was ik een ogenblik vergeten. Dom.'

En nu had Nangi het antwoord waarop hij gewacht had, waarop hij gehoopt had. Hij zorgde er nadrukkelijk voor zijn emoties voor zich te houden. 'Ik heb altijd de indruk gehad dat de top van het ministerie altijd iets te belust was op het handhaven van de eigen verworvenheden.'

'Dat recht hebben die lui, Nangi-san. Maar zodra iemand zich zorgen maakt over het tanen van zijn macht, is het in de meeste gevallen al te laat.'

Hij en Josjida overwogen het ministerie van Handel en Industrie op te heffen, dacht Nangi. Het was de enige mogelijke interpretatie van deze uitspraak.

'Als jij in mijn schoenen stond, Nangi-san,' zei Oda op neutrale toon, 'wie zou jij dan als hoofd van deze adviesraad of van een eventueel nieuw te vormen ministerie benoemen?'

Nu moest Nangi een besluit nemen. Nu moest hij uitmaken of Oda vriend of vijand was, want hij besefte dat na het geven van het antwoord de weg terug afgesloten zou zijn.

Nangi wist dat hij zich tot niemand bij het ministerie van Handel en Industrie kon wenden. Tevens besefte hij, dat ondanks het feit dat Makita veel vrienden had, ze er niet in zouden slagen hem tegen Oda en Josjida te beschermen als het fout zou uitpakken. Het was alsof er een pak van zijn hart werd genomen toen hij plotseling een besluit nam. 'Mijn keuze zou Joitsjiro Makita zijn,' zei hij zonder aarzeling.

Een poosje bleef het stil in de kantoorruimte. Oda tikte met zijn theelepel tegen zijn opeengeperste lippen. Ten slotte zei hij: 'Minister Sjimada zou er niets van begrijpen.'

'De vorming van een nieuw ministerie zal hem evenmin gelukkig maken,' zei Nangi meteen.

'O, maar dat is een andere zaak, Nangi-san. Sjimada en Makita zijn gezworen vijanden. Het opzetten van een nieuw ministerie is één ding, Makita aan het hoofd ervan plaatsen is iets anders.'

'Mag ik u iets vragen, meneer? Zou de benoeming van Makitasan op een dergelijke post uw goedkeuring hebben?'

'Hmm, dat doet niet ter zake, Nangi-san. We willen allemaal dingen die niet altijd kunnen. Een mens functioneert echter alleen als hij aansluiting bij zijn omgeving heeft.'

In het vale licht van de naderende schemering dacht Nangi aan het mafcifci-dossier en de lijst van belastende bewijzen die hij tegen Sjimada verzameld had. 'Misschien heb ik het mis, meneer, maar ook in kanriodo geldt het recht van de sterkste. De zwakkeren moeten uiteindelijk wijken.'

'Dat gaat misschien op voor de mensen aan de basis, maar op ons niveau liggen de zaken iets moeilijker. Een minister die afscheid neemt, kiest over het algemeen in overleg met zijn adviseurs een opvolger. In Sjimada's geval zal er geen sprake van een afscheid zijn, maar eenvoudig van aftreden. Hij heeft recht op een functie van gelijkwaardig niveau.'

'En toch,' zei Nangi, 'rolt er ook aan de top af en toe een kop.'

'O jazeker,' zei Oda, 'maar daar is een schandaal van behoorlijke omvang voor nodig. Ik herinner me een periode waarin dergelijke schandalen geforceerd konden worden ...' Een flauwe glimlach plooide zijn lippen. 'In die periode waren er ware meesters in het bedenken van valstrikken.' Zijn gezichtsuitdrukking wijzigde zich en hij haalde zijn schouders op. 'Maar wij functioneren onder toezicht en bij de gratie van de bezetter. De Amerikanen volgen als haviken onze verrichtingen.'

'Maar u,' zei Nangi, 'zei iets over het forceren van een schandaal.'

'Precies.'

'Tegen een écht schandaal zou geen bezwaar zijn?'

De stilte in het vertrek was bijna tastbaar. Nangi voelde zijn huid klam worden, alsof iemand een vochtig laken om hem heen drapeerde. Nu zou elke beweging, elk gebaar, elk woord bepalend zijn voor de uitkomst van dit overleg.

'Een schandaal, Nangi-san, of liever gezegd, de omvang ervan,'

wordt bepaald door de invalshoek van diegene die erover moét oordelen. Een schandaal is derhalve een ondefinieerbare abstractie.'

'Als we nu eens uitgaan van de invalshoek van onze vijand, de bezetter.'

Na de zoveelste stilte haalde Oda een fles met een amberkleurige vloeistof te voorschijn. 'Een glaasje cognac?' bood hij aan. Nangi knikte instemmend. Ze dronken in stilte. In het aangrenzende vertrek begon iemand in hoog tempo op een schrijfmachine te hameren.

'Nangi-san,' zei Oda ten slotte. 'Ik geloof dat Sjimada er niet bepaald verstandig aan deed je naar de BOT over te plaatsen.'

'Misschien was hij ronduit dom,' zei Nangi onverschillig. Oda haalde zijn schouders op. 'Van de Chinezen wordt beweerd dat ze het niet kunnen vatten als een buitenlander hun taal niet kan spreken. Als dat ongehoorde feit zich voordoet, doen ze net alsof hij niet bestaat. Sjimada brengt me dit anekdotische feit in herinnering. Aan de andere kant...' Hij vulde de glazen bij. 'Sjimada mag dan niet over het juiste inzicht beschikken, hij heeft vele vrienden en bondgenoten.'

Nangi besefte maar al te goed wat Oda hem tussen de regels door duidelijk maakte. 'Niemand is invloedrijk genoeg om hem in dit geval de hand boven het hoofd te houden. De blunders die hij in het verleden gemaakt heeft zullen hem fataal worden. Hirosji Sjimada is altijd een bijzonder gretige ambtenaar geweest.'

'Zullen de Amerikanen er ook zo over denken?'

'Jazeker,' zei Nangi, die plezier in het woordenspelletje begon te krijgen.

'Mooi, vanuit die hoek zullen we alle steun kunnen gebruiken, als... als...' Torazo Oda wreef in zijn handen. 'Wat dé, eh, zakelijke gevolgen betreft, ik twijfel er niet aan dat we tot overeenstemming zullen komen.'

'Neemt u me niet kwalijk, meneer. Maar er is nog één ding waar ik het met u over zou willen hebben.'

Oda, die al op het punt stond om Nangi zijn kantoor uit te loodsen, bleef roerloos staan. 'Zeg het maar. Ik ben bijzonder benieuwd.'

'Met alle respect, meneer, maar we hebben het nog niet over mijn toekomst gehad.'

Oda lachte toen hij zich opnieuw in de fauteuil liet vallen. Achter hem tikte de regen tegen de ruiten. Oda's buik schokte danig als gevolg van zijn uitbundige vrolijkheid. 'Jongeman, ik geloof dat ik je nu een beetje begin door te krijgen. Ik zal je in de toekomst niet onderschatten. Eens even nadenken.' Hij tikte met de top van een vlezige wijsvinger tegen zijn lippen. 'Het is duidelijk dat je veel te slim bent om voor de BOT te blijven werken. Ik stel je het volgende voor. Als alles naar wens verloopt word jij op het nieuw te vormen ministerie mijn ogen en oren. Ik zal je door Makita-san tot hoofd van het secretariaat laten benoemen. In die functie zul je in staat zijn alle sollicitanten te screenen en de kneusjes af te wijzen. Dat wil zeggen, diegenen die het niet eens zullen zijn met de politiek zoals Makita-san en ik die voorstaan.

Langzaam zullen we diegenen die ons weerstaan onschadelijk maken. Wij zullen het tweehonderdjarige rijk van Tokoegawa laten herrijzen!'

De schittering in de ogen van de minister - die van de fanaticus - ontging Nangi niet. Onwillekeurig vroeg hij zich af wat Oda tijdens de oorlog had uitgevoerd.

Makita-san en ik zullen heel voorzichtig met deze man moeten omgaan, dacht hij toen hij opstond en boog. 'Dank u, meneer.' Hij draaide zich om, maar Oda riep hem terug.

'Nangi-san, wat betreft Sjimada had je het bij het rechte eind. Het is een dwaas, om van alle beschikbare personen uitgerekend jou de opdracht te geven mij te bespioneren.'

Het ministerie van Handel en Industrie werd niet, zoals Nangi had geopperd en gehoopt, opgeheven maar de bevoegdheden werden langzaam maar zeker overgeheveld naar de BOT.

Nangi en Makita bogen zich over het mabiki-dossier en stapten met de bewijzen tegen Sjimada naar Oda. Omdat Sjimada minister was en het overlegde materiaal voldoende potentie had om een fors schandaal te veroorzaken, werden de bewijzen in handen van de minister-president gespeeld. Zes dagen nadat Josjida de bewijzen van Sjimada's misstappen in handen kreeg - over het knoeien met overheidsgelden, het misbruiken van informatie om familieleden aan topfuncties te helpen en het erop nahouden van een geisja - werd de minister opgeroepen om zich te verantwoorden. Al het belastend materiaal werd openbaar gemaakt. Dit op bevel van SCAP. De Amerikanen wilden ervan verzekerd zijn dat de Japanse regering de onvoorwaardelijke steun van de bevolking genoot. Natuurlijk verzette Josjida zich heftig tegen publieke vernedering, maar toen al besefte hij dat deze zaak slechts op één manier kon aflopen. De Amerikanen negeerden zijn protesten en de eerste kranteberichten verschenen.

Nog geen vierentwintig uur later knielde Hirosji Sjimada op een zachte tatami, gekleed in een asgrijze kimono, richtte de punt van zijn wakizasji op zijn middenrif en haalde van links naar rechts zijn buik open. Zijn vrouw, Kaziko, werd naast hem aangetroffen. De bloedplas tussen hen in vormde hun enige en laatste testament.

'Ik vraag me afin hoeverre kolonel Linnear Sjimada haatte,' zei Joitsjiro Makita toen hij een dag of wat later tegenover Nangi op de tatami plaatsnam. Nangi lag met zijn ruggegraat plat tegen zijn tatami gedrukt, in een houding die zijn benen de minste pijn bezorgde.

'Bedoel je de gaijin die jouw vrijlating ophield? Op welke wijze was hij erbij betrokken?'

Makita zag er een stuk beter uit dan in de Soegamo. Hij was iets dikker geworden en leek weer een beetje op de foto die Nangi jaren geleden van hem in de krant had gezien: een man van bijna Bourgondische afmetingen, een agressieve en machtige samoerai- bureaucraat.

'Tijdens de lange gesprekken die ik met de Engelsman had maakte hij me veel duidelijk,' zei Makita bedachtzaam, 'hoewel hij veel minder loslippig was dan gaijin gewoonlijk zijn. De man heeft geduld, dat dient gezegd.'

'Je klinkt alsof je hem bewondert.'

Makita glimlachte. 'O nee, daar is geen sprake van, beslist niet. Maartoch .. .voor een gaijin.. .'Hij liet de zin onafgemaakt en zijn blik leek zich naar binnen te keren.

'Denk je dat hij Sjimada persoonlijk kende?' vroeg Nangi na verloop van tijd.

Makita keek Nangi recht in de ogen. 'O, er was iets tussen hen, daar twijfel ik niet aan. Kolonel Linnear was namelijk de man in de staf van Mac Arthur die zich het heftigst verzette tegen het openbaar maken van de schandalen.'

'Een echte gaijin, dus.'

'Integendeel, Nangi-san, een echte Japanner.'

Nangi veranderde van houding in een poging de stijfheid uit zijn ledematen te verdrijven. 'Dat begrijp ik niet.'

'In tegenstelling tot de meeste itekibij SCAP, die er geen idee van hadden dat publieke vernedering uiteindelijk dodelijke gevolgen zou hebben, wist kolonel Linnear wat Sjimada zou doen. De anderen zagen de zaak slechts als het aan het licht brengen van schandalige feiten.'

'Wat betekent het leven van een Japanner voor een itekiT

Makita hoorde de bitterheid in de stem van zijn vriend en hij vroeg zich onwillekeurig af in welke bochten de menselijke geest zich wrong om een trauma te voorkomen. Het was voor Nangi blijkbaar heel aannemelijk dat iemand als kolonel Linnear zonder veel gewetensbezwaren zou meewerken aan de zelfmoord van een Japanner, enkel en alleen omdat de kolonel een buitenlandse barbaar was. Kwam het niet bij Nangi op dat hij in deze zaak de sleutelfiguur was geweest? Hij had het vonnis over Sjimada geveld om de economische groei in Japan te bespoedigen. De adviesraad in economische zaken, die MITI heette, was inmiddels een feit geworden.

Hij twijfelde echter niet aan Nangi's zakelijke genialiteit. De man had de Koreaanse Oorlog voorspeld. Amerika had Japan voor miljoenen aan opdrachten gegeven. Nangi had vervolgens een oplossing bedacht voor de liquiditeitsproblemen van de betrokken bedrijven.

SCAP had op zijn verzoek de Japanse Bank toestemming gegeven de bedrijven een forse lening te geven. Wekenlang had Makita gezocht naar een mogelijkheid om daar zijn voordeel mee te doen, want hij besefte maar al te goed dat gebrek aan kapitaal een aantal Japanse bedrijven tot een gemakkelijke prooi voor buitenlandse ondernemingen zou maken. Dat mocht nooit gebeuren, vond hij. Om enige greep op de situatie te krijgen had hij de bevoegdheden van MITI uitgebreid. Buitenlandse bedrijven die in Japan zaken wilden doen moesten zich eerst tot MITI wenden en toestemming vragen een Japans bedrijf te benaderen.

'Hoe vergaat het onze vriend Sato-san?' vroeg hij in een poging het onderwerp even van zich af te zetten.

'Heel goed,' zei Nangi, die zijn hand uitstak naar de motsji, de rijstkoekjes die oba-tsjama voor hen had gebakken. De eerste drie dagen van het jaar waren verstreken en de koekjes waren overgebleven van het traditionele nieuwjaarsmenu. 'Hij is inmiddels adjunct-directeur van het konzern.'

Makita gromde. 'Je moet wel voldoende water drinken als je deze koekjes eet. Mijn broer was arts en tijdens de eerste weken van elk nieuwjaar haastte hij zich van patiënt naar patiënt om geblokkeerde darmen vol onverteerbare mots/i-resten door te spoelen.'

'Laat oba-tsjama het maar niet horen,' zei Nangi. 'Maar om geen enkel risico te nemen zal ik nog wat thee naar binnen werken.' Hij boog zich naar voren.

'Ze mist hem, weetje dat,' zei Makita nadat ze hun kopjes hadden geleegd. 'Sato-san. Hij verdient momenteel behoorlijk en werkt aan een gezonde reputatie, maar hij zit in het noorden en een gelegenheid om oba-tsjama te bezoeken doet zich maar zelden voor. Het zou haar goed uitkomen als het hoofdkantoor in Tokio werd gevestigd. Maar daar is de onderneming te klein voor. Het zou niet lonend zijn. Aan de andere kant, de bank die hun zaken financiert zit ook in Tokio.'

Een alarmbel in Nangi's hoofd kwam tot leven. Oppervlakkig beschouwd bestond er geen enkele relatie tot wat Makita had gezegd en het probleem waarmee hij zat. En toch vertrouwde hij voldoende op zijn zintuigen om te beseffen dat, als hij de tijd nam om het oppervlak van de opmerking te doorpriemen, hij een vondst zou doen.

Geld was het probleem waar alles om draaide. En wie beschikte er, behalve de banken, over voldoende geld? Een ogenblik hingen Nangi's gedachten in de leegte van zijn hersens, het volgende ogenblik deed zich een idee voor dat hem bijna fysiek uit zijn evenwicht bracht. Ja, natuurlijk!

Zijn ogen schitterden. 'Makita-san,' zei hij zacht. 'Denk eens even met me mee.'

'Zeg het maar.'

'Weet je wat we zouden moeten doen, Makita-san. MITI zou de zaibatsoe opnieuw tot leven moeten wekken.'

'Maar zij werkten ons in het verleden tegen. Bij elke gelegenheid die zich voordeed probeerden ze de ministeries bevoegdheden te ontfutselen. Bovendien heeft de bezetter de zaibatsoe ontmanteld.'

'Ja,' zei Nangi opgewonden, 'de oude zaibatsoe. Maar ik wil een ander soort zaibatsoe. Wat wij nodig hebben is een financiële schakel die verschillende bedrijven verbindt. De basis daarvan moet, dat kan niet anders, een bank zijn. Die bank moet over voldoende kapitaal beschikken om verschillende ondernemingen in verschillende branches van het zakenleven te financieren. Staal, elektrotechniek, het doet er niet toe. Binnenkort staat ons een lichte recessie te wachten, dat kan bijna niet anders na een onstuimige groeiperiode. De bedrijven zullen met een overschot aan produkten komen te zitten en ze niet kwijt kunnen. Een bank die fors investeert in de export zou ervoor kunnen zorgen dat er flink wordt gezocht naar overzeese afzetgebieden.'

Makita's ogen glommen en hij wreef zich van voorpret in de handen. 'Bel meteen Sato-san. We beginnen met kapitaal van zijn onderneming een bank. We stellen hem aan het hoofd ervan aan en halen hem meteen naar Tokio. O, dit is schitterend, Nangi-san. Schitterend! Volgend jaar zijn we SCAP kwijt en kan MITI doen wat ze wil om Japan op de internationale handelsmarkt te lanceren.'

'En wie gaat er controle over het geheel uitoefenen ?' vroeg Nangi.

'We moeten ervan verzekerd zijn dat hetgeen de zaibatsoe overkwam met de nieuwe keiretsoe niet wordt herhaald. We moeten de toekomstige concerns op de een of andere wijze aan de ministeries binden.'

Makita glimlachte. 'En dat zullen we ook doen, Nangi-san. Vergeet niet dat MITI de te volgen politiek voorschrijft. Wij kunnen belastingvoordelen beloven. Op die manier kunnen we onze greep op de keiretsoe handhaven. Bovendien kunnen ze zonder onze toestemming in het buitenland niets beginnen. Dat behoeft geen enkele toelichting.'

'En zelfs de minister-president zal inzien wat voor voordelen deze keiretsoe ons zullen opleveren. Want nu zal de regering grootscheeps kunnen investeren in die kanalen die het veelbelovendst zijn.'

Ze gedroegen zich als twee kinderen die zojuist een nieuw speeltje hadden ontdekt. 'Dit plan is op lange termijn uitermate lonend, ook omdat de individuele maatschappijen door de centrale banken zullen worden gefinancierd. Ze kunnen zich concentreren op de marktpenetratie in het buitenland zonder de druk te ervaren van aandeelhouders die op korte termijn winst willen zien.'

Makita sprong overeind. 'Dit vraagt om een viering, mijn jonge vriend. Morgen is het vroeg genoeg om Sato-san te bellen. Vanavond gaan we naar een gelegenheid waar we karioekai zullen beleven. Een nacht in de Wereld van de Wilgen zal ons goed doen. Kom, we gaan naar Het Kasteel Dat Geen Nacht Kent, waar de sake tot in de vroege ochtend vloeit en waar we op kussens zullen dromen van eeuwige roem en verrukking.'

Een groep spreeuwen nam kwetterend bezit van de takken van de pijnboom achter in de tuin van het huis dat Nangi en Sato samen hadden gekocht. De gure oktoberwind ritselde door het struikgewas van het Oenopark erachter en gaf de felblauwe lucht een kristallen textuur.

Nangi, gekleed in een ruimvallende kimono, zag de spreeuwen opvliegen en klapwiekend in de verte verdwijnen. Het volgende ogenblik waren ze, net als de bezetter, verdwenen, opgeslokt door het blauw van de hemel.

Het was eind en Japan was opnieuw een vrij land. De iteki waren verdwenen, maar Nangi voelde nauwelijks enige blijdschap over dit langverwachte feit. Met zijn handen gevouwen op zijn schoot knielde hij in de deuropening van defoesoema en staarde naar de zorgvuldig onderhouden tuin. Perfectie zou de tuin nooit kennen - vanzelfsprekend niet - dat lag in de aard van de Zen-bele-ving besloten, maar een mens diende zijn leven speurend naar die perfectie door te brengen.

Achter zich hoorde Nangi de zachte stemmen van Makita, Sato, en zijn nieuwe vrouw, Mariko, een vriendelijke vrouw met een poppengezicht en een blijmoedig karakter. Ze was goed voor Sato geweest. Ze had in hem een leegte gevuld die Nangi al ontdekt had toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten.

Nangi rouwde het langst van allemaal vanwege het overlijden van oba-tsjama. Makita had haar nauwelijks gekend. Voor Sato was ze echter zowel moeder als grootmoeder geweest, en een volle week na haar overlijden was hij danig van streek geweest. Maar oba-tsjama was ruim een maand geleden overleden en nog steeds ervoer Nangi haar afwezigheid als een leegte in zijn ziel. Voor hem was ze meer dan een moeder geweest. Ze was zijn vertrouwelinge geweest, zijn sensei, op wie hij een beroep kon doen als hij er behoefte aan had. Ze hadden de vreugde van hun successen gedeeld, en de bitterheid van teleurstellingen. Ze had hem in moeilijke tijden van wijze raad voorzien en ze had voldoende met beide benen op de grond gestaan om hem te berispen als hij de indruk wekte met energiegebrek te kampen.

Ze was oud geworden, heel oud. En Nangi had al die tijd beseft dat iedereen ten slotte moest wederkeren naar het stof waaruit de mens ontstaan was. Maar niettemin was hij er nog steeds niet in geslaagd het verlies helemaal te verwerken. Hij miste haar vrolijke oogopslag en haar scherpe stem.

Hoewel hij het toen niet helemaal begreep, had de dood van oba-tsjama zijn lotsbestemming bepaald. Na de dood van Gotaro had Nangi onbewust een pact met zichzelf gesloten om nooit meer tegenover iemand zo open te zijn - om zijn kwetsbaarheid te pantseren. Nooit zou hij iemand nog een blik op het interieur van zijn geest laten werpen.

Hoewel Nangi met verschillende vrouwen had geslapen en met velen zou slapen, sloot hij zijn hart voor hen af. De twee mensen die hem het meest dierbaar waren geweest, hadden zijn kami bepaald en die herinnerde hem er bij herhaling aan hoe wreed en oneerlijk het leven kon zijn. Dit waren natuurlijk westerse begrippen, maar dat zou Nangi nooit en te nimmer openlijk toegeven. En zodoende werd zijn karma vastgelegd. De worsteling tussen zijn Japanse geest en dat deel ervan dat hem tot het christendom had bekeerd, zou echter eeuwig blijven voortduren; het was een straf omdat hij het offer dat Gotaro met zijn leven gebracht had, zonder enig verweer geaccepteerd had, voor zijn gebrek aan moed om zijn angst te boven te komen en te doen wat zijn vriend Gotaro ten slotte voor hém gedaan had.

De vogels waren inmiddels verdwenen, maar voor hem spreidde de pracht van de herfstkleuren zich naar alle kanten uit. De stem-men achter hem klonken Nangi als die van kami in de oren. Nangi verlegde zijn blik van het rood, geel en goud naar het blauw van de hemel. De toppen van de bomen wiegden licht heen en weer in de wind. Al snel zou de maan opkomen en als een zilverblauwe schijf het landschap belichten. En door de openstaande foesoema zou de kilte van de nacht het huis binnensluipen.