PREFECTUUR NARA, JAPAN
LENTE, HEDEN
-
Masasjigi Koesoenoki, de sensei van de dojo, zette thee. Hij knielde op de rieten tatami, zijn kimono, licht-op donkergrijs, viel om hem heen alsof hij het middelpunt was van een grote donkere draaikolk. Hij schonk stomend water in een kom van aardewerk. Terwijl hij het rieten kwastje oppakte om het bleekgroene brouwsel te laten schuimen beschaduwde de gedaante van Tsoetsoemoe de deuropening. Achter zijn voorovergebogen romp strekte de gewreven houten vloer van de dojo zich glanzend en volmaakt uit. Koesoenoki zat met zijn rug naar de deuropening gekeerd. Hij bevond zich tegenover de rand van het shoji-scherm en het grote raam, waarachter de kersebomen in volle bloei stonden, als wolken die waren neergedaald om de aarde te bewandelen en nu langs de dichtbeboste hellingen van de Yosjino omhooggleden. Hun takken werden door mos bedekt en zagen net zo groen als de heuvels erachter. De geur van ceder was heel sterk, zoals altijd in dit gedeelte van de prefectuur Nara, behalve tijdens die enkele winterse weken als de sneeuw dik op het heuvelachtige landschap lag. Koesoenoki raakte nooit uitgekeken op dit landschap. Het was doortrokken van de geschiedenis van Japan. Minamoto no Yosjitsoene had er de bescherming van de vestingachtige bergen opgezocht om van hieruit het verraad van de shogun, zijn broer, teniet te doen; hier had de grote, tot de ondergang gedoemde keizer Go-Daigo zijn troepen verzameld en zijn ballingschap beëindigd toen hij zijn poging begon de troon te heroveren; het was ook op deze plek geweest dat Sjoegendo de leefwijze van de bergasceten had ontwikkeld, een bijzondere mengeling van boeddhisme en shinto. Hier stond de berg Omine en op zijn hellingen kwamen dejamaboesji, de zwervende, zichzelf kastijdende volgelingen van dit syncretische geloof bijeen.
Nu keek hij naar zijn thee, waarvan de kleur zichtbaar werd toen het schuim opborrelde, en hij zag alles wat er achter de dunne glazen wand zichtbaar was.
Achter zijn rug stond Tsoetsoemoe op het punt zijn aanwezigheid bekend te maken, maar toen hij de geknielde sensei, die zich niet van zijn aanwezigheid bewust leek te zijn, in het oog kreeg raakte zijn tong verlamd. Lange tijd keek hij peinzend naar de gestalte op de tatami en in die tijd vloeide het ontspannen gevoel uit zijn spieren weg. Hij had zich voorbereid, nu was het zover. Zijn geest tastte de vele paden af die naar de overwinning leidden. Zijn blik absorbeerde de volkomen rust die van de ander uitging. De handen moeten bewegen, hield Tsoetsoemoe zich voor, want ik weet dat hij thee zet... maar hij zou net zo goed een standbeeld kunnen zijn. Hij besefte dat het tijdstip daar was en ongestoord stapte hij naar voren en kwam als een zeil voor de wind in beweging. Met twee snelle geruisloze passen stapte hij over de drempel en bevond zich binnen slagbereik. Zijn lichaam spande zich onder de eerste golf intrinsieke energie die hem doorstroomde. Op dat ogenblik draaide Koesoenoki zich om, stak de hete kom thee naar voren en zei: 'Het is altijd een eer om een vlotte leerling in mijn werkruimte te ontvangen.'
Zijn blik hechtte zich vast aan Tsoetsoemoe en de leerling ervoer een gevoel alsof hij tegen een ondoorzichtige, ondoordringbare wand stootte. Al het vuur van de energie, die hij zo lang opgespaard had en die nu eindelijk was vrijgekomen, werd geblust, hield nog een ogenblik stand en loste vervolgens op.
Onwillekeurig huiverde Tsoetsoemoe. Hij knipperde met zijn ogen als een uil die onverwacht aan daglicht wordt blootgesteld. Hij voelde zich ontzettend kwetsbaar zonder datgene dat altijd het zijne geweest was.
De sensei glimlachte vriendelijk. 'Kom,' zei hij, en Tsoetsoemoe zag dat hij op de een of andere manier een tweede kom te voorschijn had gehaald. 'Laten we samen drinken ... om van respect en van onze wederzijdse goede bedoelingen blijk te geven.'
De leerling voelde zich niet op zijn gemak, maar nam bevend tegenover Koesoenoki op de tatami plaats. De matten waarop ze zaten werden door een tussenruimte van elkaar gescheiden, de afstand tussen gast en gastheer die altijd in acht werd genomen. Tsoetsoemoe pakte de kom aan en hield die omzichtig en op de voorgeschreven wijze vast, klaar om te drinken. De warmte van de thee stroomde zijn handpalmen binnen. Hij boog naar zijn sensei, bracht de gebogen rand van de kom naar zijn lippen en dronk van het intens bittere brouwsel. Het was heel smakelijk en een ogenblik sloot hij zijn ogen, vergat waar hij was en, heel even, wie hij was, voor zover dat mogelijk was. Hij proefde de aarde van Japan en daarmee alles wat Japans was. Geschiedenis en legende, eer en moed, het gewicht van kami en, boven alles, plicht. Gin.
Toen opende hij zijn ogen en was alles weer zoals voorheen.'
Opnieuw ervoer hij het onbehaaglijke gevoel ver van huis te zijn. Hij was afkomstig uit het noorden en Nara was voor hem een vreemde piek; hij had zich er nooit op zijn gemak gevoeld. Toch was hij hierheen gekomen en was twee lange jaren gebleven. Gin.
'Vertel me eens,' begon Koesoenoki, 'waarop richten wij in de strijd allereerst onze blik?'
'Op onze tegenstander,' zei Tsoetsoemoe meteen. 'Zijn houding verraadt zijn bedoelingen en maakt ons duidelijk hoe we hem moeten benaderen.'
'Inderdaad,' zei Koesoenoki alsof hem een nieuw idee werd voorgelegd dat om zijn onverdeelde aandacht vroeg. 'Op die wijze denken wij de overwinning te behalen.'
'Nee,' zei de leerling, 'we houden ons uitsluitend bezig met de vraag hoe we kunnen voorkomen te worden verslagen.'
De sensei keek hem aan met zijn harde zwarte haviksogen.
'Uitstekend,' zei hij ten slotte. 'Voorwaar, heel goed.'
Tsoetsoemoe, die langzaam van zijn thee nipte, vroeg zich af wat de bedoeling van dit gesprek was. Woorden en nog meer woorden. De sensei stelde hem vragen waarop elke goede leerling het antwoord diende te weten. Wees voorzichtig, maande hij zichzelf toen hij zich de ogenblikkelijke opheffing van zijn aanvalskracht herinnerde. Wees op je hoede.
'Dus stellen we een nederlaag gelijk met het beëindigen van een leven.'
De student knikte. 'In een gevecht van man tegen man bevinden we ons op dodelijk terrein, schreef Soen Tzoe. We moeten strijden, voortdurend.'
Nu veroorloofde Koesoenoki zich een brede glimlach. 'Maar Soen Tzoe heeft ook geschreven: "Hij die de vijand zonderstrijd aan zich weet te onderwerpen, toont de allergrootste bekwaamheid." Dus het allerbelangrijkste is de strategie van de vijand te bepalen.'
'Neemt u me niet kwalijk, sensei, maar het lijkt me dat Soen Tzoe met zijn uitspraak uitsluitend op het voeren van oorlog doelde.'
'Maar,' zei Koesoenoki met een vlakke stem, 'daar hebben we het nu toch over.'
Tsoetsoemoe voelde zijn hart heftig bonken en hij slaagde er alleen dank zij een enorme wilskrachtige inspanning in zijn zelfbeheersing te bewaren. 'Oorlog? Vergeef me, sensei, maar ik begrijp het niet.'
Terwijl hij nadacht toonde Koesoenoki's gezicht een welwillende uitdrukking. 'Oorlog dient zich in vele gedaanten aan, in vele vermommingen. Heb ik gelijk of niet?'
'Dat is zo, sensei,' zei Tsoetsoemoe. Zijn hart klopte in zijn keel.
'We zouden ons kunnen afvragen welke oorlog hier wordt uitgevochten' - zijn arm zweefde als een wolk door de lucht en beschreef een boog die de fraaie en vredig beboste heuvelhellingen die achter het raam zichtbaar waren omvatte - 'hier in Yosjino, waar de geschiedenis van Japan voortleeft en gedijt. Hoewel het nauwelijks voorstelbaar is dat tussen kersebomen en ceders plaats voor oorlog is.' De blik van zijn grote, zwarte ogen richtte zich op Tsoetsoemoe en de leerling voelde een spiertje in zijn dijbeen trillen. 'Toch is de oorlog tot binnen deze onneembare vesting van de natuur doorgedrongen.'
Nu werd Tsoetsoemoe werkelijk bang. De uitnodiging om aan de voeten van de sensei plaats te nemen, thee te drinken en tussentijds over onbelangrijke zaken te spreken, was niet zomaar een uitnodiging geweest.
'Hier in Yosjino bevindt zich een verrader,' zei Koesoenoki.
'Wat?'
'Ja, het is waar.' Koesoenoki knikte bedroefd. 'Jij bent de eerste met wie ik erover spreek. Ik heb je tijdens de lessen gadegeslagen. Je bent snel; snel en intelligent. Nu zul je met mij gaan samenwerken om deze nare zaak te klaren. Jij wordt mijn spion bij de leerlingen. Je begint meteen. Is je iets opgevallen dat ons mogelijk zou kunnen helpen om de identiteit van de verrader te achterhalen?'
Tsoetsoemoe liet zijn hersens op volle toeren werken. Hij was zich terdege bewust van de geweldige kans die hem werd geboden en hij was er ontzettend dankbaar voor. Hij had het gevoel alsof er een grote last van hem afgenomen werd. Nu moest hij zo goed mogelijk voor de dag komen. 'Ik meen me iets te herinneren,' begon hij. 'Ja, ja, ik herinner me iets. De vrouw' - de toon van zijn stem was allesbehalve vleiend - 'is hier in de avonduren, laat, bij herhaling gesignaleerd.'
'Wat deed ze?' Het was niet nodig haar naam te noemen. De dojo werd slechts door één vrouw bezocht. Ze was een keuze van de sensei die hem door zijn pupillen niet in dank werd afgenomen, hoewel niemand binnen gehoorsafstand van zijn ongenoegen blijk had durven geven. Niettemin was hij ervan op de hoogte. Tsoetsoemoe haalde zijn schouders op. 'Wie zal het zeggen, sensei? Ze kwam hier in ieder geval niet om te oefenen.'
'Zo.' Koesoenoki leek in gedachten verzonken.
Tsoetsoemoe besloot op de ingeslagen weg verder te gaan. 'Natuurlijk is er de laatste tijd veel over haar gesproken, heel vaak zelfs.'
'Ze is niet geliefd.'
'Nee, sensei,' bevestigde Tsoetsoemoe, 'de meeste leerlingen zijn van mening dat ze hier, binnen het heiligdom van de dojo, niet op haar plaats is. Het druist tegen onze tradities in, vinden ze. Deze... eh... training... zou voor een vrouw niet toegankelijk moeten zijn, vinden ze.' De leerling boog zijn hoofd alsof hij met tegenzin zijn relaas vervolgde. 'Vergeef me, sensei, maar er doen geruchten de ronde dat haar aanwezigheid op deze plek er de oorzaak van is geweest dat u uw hoge positie bij de Gyokkoe-noe hebt opgegeven. Sommigen beweren dat ze ü benaderde, dat u vanwege haar naar de raad van dcjonin bent gestapt om toestemming van hen te krijgen haar tot de rioetoe te laten. Er wordt beweerd dat u dat deed omdat u binnen uw eigen raad niet voldoende steun vond.' Zijn hoofd kwam omhoog. 'Allemaal vanwege haar.'
In de verdediging schuilt onzichtbaarheid, dacht Koesoenoki. De aanval is een mogelijke weg naar de overwinning. Tegen zijn leerling zei hij: 'Het is waar dat ik eensjonin in de Gyokkoe-rioe was, dat is algemeen bekend, maar de redenen van mijn terugtreden waren van persoonlijke aard. Niemand kent ze, zelfs de andere leden van de raad niet. Mijn overgrootvader was een van de oprichters in Gyokkoe; ik heb er lang over nagedacht voor ik mijn besluit nam.'
'Ik begrijp het, sensei,' zei Tsoetsoemoe en concludeerde dat hetgeen hem zojuist verteld was een regelrechte leugen was. Hij was ervan overtuigd dat Koesoenoki ten behoeve van een vrouw zijn reputatie op het spel gezet had. Onverklaarbaar.
'Goed.' Koesoenoki knikte. 'Dat verwachtte ik ook.' Hij sloot een ogenblik zijn zwarte ogen en de leerling slaakte een onhoorbare zucht van opluchting. Hij voelde een zweetdruppel als een insekt over zijn ruggegraat kruipen. Hij deed zijn uiterste best om zich roerloos te houden. 'Mogelijk heb ik me toch in haar vergist,' zei de sensei.
Tsoetsoemoe nam met genoegen kennis van de droeve toon in de stem van de ander.
'Als hetgeen jij hebt waargenomen inderdaad waar is, dan moeten we snel en meedogenloos met haar afrekenen.'
Bij het uitspreken van het woord 'we' draaide Tsoetsoemoe zijn hoofd om. 'Ja, sensei,' zei hij, maar hij dacht: rustig aan nu, rustig aan. Hij besefte dat hij beet had en probeerde zijn jubelstemming te beheersen. 'U dienen, op welke wijze ook, is een eer. Daarom ben ik in de eerste plaats hierheen gekomen, en aan dat besluit heb ik geen ogenblik getwijfeld.'
Koesoenoki knikte. 'Het is zoals ik vermoedde. Vandaag de dag en op mijn leeftijd zijn er slechts weinigen op wie ik kan vertrouwen.'
Tsoetsoemoe kon zijn euforie nauwelijks verhullen; uiterlijk was er echter niets aan hem te zien. 'U vraagt en ik gehoorzaam,' zei hij.
' Moehon-nin,' zei Koesoenoki toen hij zich naar voren boog. 'Dit is al wat ik van je wil.'
Het Woord verrader was nauwelijks tot Tsoetsoemoe doorgedrongen of hij voelde een ongelooflijke pijn door hem heen gaan en toen hij zijn blik naar beneden richtte zag hij dat de hand van de sensei hem vlak onder zijn sleutelbeen had vastgegrepen. Het was een aanvalsgreep die hij nog niet beheerste. Terwijl hij verwilderd naar de hand staarde en probeerde de geheimen ervan te doorgronden, stierf hij, met schuimend roze speeksel op zijn trillende lippen. Koesoenoki, die het leven als een stiertje onzichtbare rook uit de ander zag wegvloeien, trok zijn hand terug van het lijk. Zonder zijn steun wiegde het heen en weer en viel opzij, waarbij het roze speeksel de tatami waarop Tsoetsoemoe zat bevlekte. Achter de sensei, op het shoji-scherm, bewoog een schaduw. Het volgende ogenblik dook een gedaante op. Toen het geluid van blote voeten tot hem doordrong zei de sensei 'Naar ik aanneem heb je alles gehoord.' Het was een vaststelling, geen vraag.
'Ja, u had het al die tijd bij het rechte eind. Hij was de verrader.'
De stem klonk licht, aangenaam, vrouwelijk.
Ze droeg een donkerbruine kimono, versierd met grijze pluvieren binnen zwarte cirkels. Haar glanzende zwarte haar was strak achterover gekamd en werd op haar achterhoofd in een knot bijeengehouden. Bij haar stille nadering draaide Koesoenoki zich niet om. In plaats daarvan staarde hij naar de rijstpapieren rol, opgehangen in een nis in een van de kale wanden. Vlak eronder bevond zich een schaal van aardewerk waarin hij die ochtend een volmaakt gave lelie had geplaatst. Die ochtend had hij bij zonsopgang zijn dagelijkse wandeling door de wildernis gemaakt. Hij had de hellingen bewandeld en de ravijnen en spleten bezocht, waarvan sommige de nevelige resten van de nacht bevatten. Hij was gegaan langs ruisende stroompjes waarin het laatste maanlicht als zilveren doornen reflecteerde, op zoek naar de speciale bloem die de hele dag zijn vredevolle en beschouwende stemming zou weerspiegelen. Nadat hij de bloem had gevonden en omzichtig had geplukt, was hij teruggegaan naar de omgeving van zijn dojo.
Op de rijstpapieren rol had een zen-meester uit de achttiende eeuw in vloeiende lettertekens geschreven: Steen en wind / alleen zij / overleven de generaties.
'Maar u stelde hem in de gelegenheid zo dicht bij u te komen.'
Koesoenoki keek glimlachend naar haar op en zei: 'Ik gunde hem de luxe zijn eigen keel af te snijden, meer niet.' Hij keek haar aan toen ze zich op haar knieën liet zakken. Hij was zich ervan bewust dat ze zich een plek vlak bij zijn rechterhand koos en niet recht voor hem plaatsnam. 'Vaak komt het voor dat iemand intiemer is met zijn vijanden dan met zijn vrienden. Dit is een noodzakelijke levensles. Ik raad je aan goed te luisteren. Het hebben van vrienden brengt verplichtingen met zich mee en verplichtingen maken het leven verwarrend. Houd dit altijd voor ogen: uit complicaties komt wanhoop voort.'
'Maar wat is de zin van een leven zonder verplichtingen?'
Koesoenoki glimlachte. 'Dat is een raadsel dat zelfs sensei niet kunnen doorgronden.'Hij knikte in de richting van de gevallen gedaante. 'Nu moeten we op zoek gaan naar de bron waaruit deze moehon-nin ontsproot.'
'Is dat zo belangrijk ?' Ze draaide haar hoofd een klein beetje om, zo ver dat de ronding van haar wang scherp tegen het licht dat door het shoji naar binnen filterde werd afgetekend. 'Hij is geneutraliseerd. We zouden verder moeten gaan met ons werk.'
'Jij bent nog niet zover dat je met alles wat hier omgaat bekend bent,' zei Koesoenoki ernstig. 'De vechtkunst en de kunst van het oorlogvoeren vormen slechts het topje van de ijsberg. Het is van essentieel belang dat we de bron van deze infiltrant ontdekken.'
'In dat geval had u hem niet zo snel moeten doden.'
De sensei sloot zijn ogen. 'Ah, de onbezonnen jeugd.' De stem klonk zacht, bijna vriendelijk, maar toen hij met een ruk zijn ogen opende voelde de vrouw haar ingewanden een ogenblik trillend in beweging komen, doorboord door zijn granieten blik. 'Hij was een beroeps. Op zekere dag zul je leren dat je aan dergelijke mannen geen kostbare tijd moet verspillen. Je moetje zo snel en zo efficiënt mogelijk van hen ontdoen. Ze zijn gevaarlijk... bijzonder wispelturig. En ze zullen nooit praten. Daarom moeten we verder zoeken.'
Hij strengelde zijn vingers op zijn schoot ineen. 'Jij moet op zoek gaan naar de bron ... naar zijn bron. De mensen die hem stuurden, die hem trainden, vormen een bedreiging voor Japan.' Hij zweeg een ogenblik. Zijn neusvleugels trilden alsof hij ergens vandaan een veelzeggende vibratie opving. Toen hij opnieuw het woord nam klonk zijn stem iets minder scherp. 'Er is nog heet water. De thee wacht.'
Gehoorzaam liep ze langs hem heen en pakte de theepot. Toen ze inschonk was het licht buiten tanende. Paarsige wolken verduisterden de terrasvormige berghellingen. Omzichtig, op een zwartgelakt dienblad, bracht ze hem de kleine kopjes. De afbeelding op het dienblad liet een vlucht reigers zien die zich van een bruisend wateroppervlak verhief. Voorzichtig zette ze het dienblad neer en hanteerde met geroutineerde bewegingen het plukje theebladeren.
Haar wa - haar geestelijk evenwicht - was heel sterk en door dat evenwicht voelde Koesoenoki zich worden opgenomen. Op dat ogenblik was hij bijzonder trots op hetgeen hij had helpen scheppen. '•
Zes, zeven, acht, de vrouw dompelde de theebladeren in het hete water en liet op die manier het bleekgroene schuim ontstaan. Het volgende ogenblik liet ze de pot uit haar handen vallen. In dezelfde beweging gleden haar vingers de wijde mouw van haar kimono binnen. Toen ze haar hand terugtrok flitste een lemmet van perfect gevormd staal naar voren dat zich vastbeet in Koesoenoki's nek. Ogenschijnlijk moeiteloos - óf dank zij haar kracht, óf dank zij het volmaakt gesmede staal - gleed het mes door huid en weefsel, en doorsneed de wervelkolom. Op haast groteske wijze gleed het hoofd naar voren en naar beneden, alsof de sensei zich mediterend en in diep gebed verzonken naar voren boog.
Donkerrood bloed spoot uit de doorgesneden slagaders omhoog, spatte door het vertrek en bevuilde de tatami waarop hij zat. Het bovenlichaam van de sensei schokte krampachtig; de benen bewogen ongecontroleerd toen hij als een kikker naar voren probeerde te springen.
De vrouw bleef als ter plekke vastgenageld in geknielde houding zitten. Haar blik week geen ogenblik van het lichaam van haar leraar. Eenmaal, toen hij op zijn zij lag en er een laatste stuiptrekking door een been ging, voelde ze iets in haar binnenste trillen als een blad in een opstekende wind, en gleed een warme traan langs de ronding van haar wang. Daarna sloot ze een pantser om haar hart, vermande zich en onderdrukte haar emoties.
Dat schonk haar enige opluchting. Het werkt, dacht ze terwijl haar hart binnen haar ribbenkast bonkte. Jaho. Zonder deze discipline zou ze nooit in staat zijn geweest haar bedoelingen voor hem te maskeren, dat begreep ze maar al te goed.
Toen ze neerkeek op hetgeen ze had gewrocht, dacht ze: het is niets persoonlijks, niet te vergelijken met wat die schoft van een moehon-nin, Tsoetsoemoe, van plan was.
Ik ben geen verrader.
Maar ik moest mezelf bewijzen. Ik móest het weten. En daarom moest ik het tegen de beste opnemen. Ze stond op en liep naar hem toe, waarbij ze omzichtig de bloedsporen meed die over de vloer naar de andere tatami sijpelden.
Jij was de beste, dacht ze toen ze neerkeek op haar mentor. Nu ben ik het. Ze bukte en wreef het bloed - zijn bloed - van haar wapen. Het liet een langwerpige vlek achter op de stof van zijn kimono. Haar laatste daad was hem uit te kleden en het kostbare kleding-stuk eerbiedig op te vouwen, alsof het de nationale vlag was. Kort daarop verdween het in een binnenzak van haar kimono. Toen was ze verdwenen, en in haar plaats kwam de regen.