AUGUSTUS 2000

Een

Wanneer mijn ogen even over vieren plotseling opengaan, steek ik instinctief een hand uit naar de rechterkant van het bed. Hij raakt een koud kussen, een fractie van een seconde voor ik me realiseer dat dat klopt. Mijn bewegingen veroorzaken onrust bij de twee honden die op bed slapen, mijn mopshonden. Het plafondlicht is aan en een van de twee - Jake, de oudste, de pikzwarte - gaat rechtop zitten en kijkt me verwachtingsvol aan.

'Nee,' zeg ik en help hem daarmee uit de droom van een vroege wandeling of bak eten.

Dit is voor de pup, Maggie, reden om in de houding te springen. Ze is reebruin, de kleur van koffie met melk. Ze hobbelt naar Jake en loopt daarbij over een document dat op bed ligt. Door een slaapnevel kijk ik naar haar. Het heldere licht en de woorden van de televisiecommentator staan in schril contrast met de stilte en de duisternis buiten.

'Nee,' zeg ik nogmaals en pak het document. Het is een memo dat ik, sinds het twee weken geleden op mijn bureau belandde, al zeker tien keer heb gelezen. Het is omgeslagen naar de laatste bladzijde met de conclusie van een juridische analyse die bevestigt wat ik beweerde.

Samenvattend ben ik het eens met de conclusie van Jon Soliday.

Volgens mijn interpretatie van de wet van onze staat zijnde kandidaatstellingsformulieren van procureur-generaal Langdon Trotter niet rechtsgeldig.

Hij komt daardoor niet in aanmerking voor de kandidatuurvoor het gouverneurschap. Er kan een juridische procedureworden gestart om hem van de kandidatenlijst te laten verwijderen.

Ik adem langzaam uit en laat mijn vingers over de woorden glijden. Onze tegenstander in de gouverneursverkiezing is van deelname uitgesloten.

God, ik herinner me nog het telefoontje dat ik een paar weken geleden kreeg van de staatskiesraad, van de afdeling hier in de stad. Ik had gebeld om te regelen dat ik naar Trotters verzoekschriften kon komen kijken. Die telden meer dan de 10.000

handtekeningen die hij nodig had om als Republikeins kandidaat deel te nemen aan de voorverkiezing voor gouverneur. Het enige wat we wilden, was kijken of er geen nephandtekeningen tussen zaten, van dode mensen of mensen die zouden zweren dat ze nooit een handtekening hadden gezet. We waren alleen maar op zoek naar wat negatieve publiciteit over Trotter. De man had verdomme geen enkele Republikeinse tegenstander in de voorverkiezing, dus moest er op z'n minst iemand naar de verzoekschriften kijken.

'U kunt beter zelf even langskomen,' had de knaap van de kiesraad gezegd. Hij was een van ons, een Democraat.

'Ik hoef alleen maar een kopie te hebben,' had ik gezegd.

'U moet zelf komen kijken,' herhaalde hij.

Dus was ik erheen gegaan, eigenlijk met de pest in. De medewerker van de raad liet het eerste deel van de verzoekschriften op het bureau ploffen en grijnsde. Ik sloeg de eerste bladzijde om met de bedoeling om door te gaan en stopte. 'Dit is een kopie,' zei ik. 'Mag ik het origineel zien?'

'Dat is het origineel,' zei hij.

'Niet waar,' zei ik. Ik gebaarde dat hij erbij moest komen en wees op de eerste bladzij van Trotters kandidaatstelling, de verklaring dat hij zich kandidaat stelde. Dat is het stuk waarop de kandidaat de uitnodiging van de ondertekenaars van het verzoekschrift om aan de verkiezing tot gouverneur deel te nemen officieel 'aanvaardt'. In werkelijkheid is het een juridische fictie: Trotter was degene die de verzoekschriften had laten maken, niemand had hem hoeven 'uitnodigen'. Maar de theorie is dat al die mensen hem smeken om zich kandidaat te stellen en dat hij 'Nou, goed dan' zegt. Dat doet hij door de verklaring van kandidaatstelling te tekenen.

'Kijk dan,' zei ik. 'Dit is niet de echte inkt van de verklaring. Dit is een fotokopie.'

'Ja,' zei de medewerker met een brede grijns. 'Absoluut.'

Ik bladerde verder naar de verzoekschriften, de mensen die hadden getekend om Trotter op de kandidatenlijst te krijgen. Daar wel echte inkt. Dat waren de originele verzoekschriften. Ik ging naar de eerste bladzijde terug en liet mijn hand eroverheen glijden. Ik telde twee en twee bij elkaar op en sprong overeind. Lang Trotter had niet het origineel van zijn kandidaatstellingsverklaring ingediend. Hij had een fotokopie ingediend. Het indienen van de kandidaatstellingsverklaring is verplicht, een absoluut vereiste om mee te doen aan de gouverneursverkiezingen of welk ander ambt dan ook. En hoewel er geen jurisdictie op dit punt is - en ik wist dat beter dan wie ook - bestaat er bij mij geen enkele twijfel dat een kopie van zo'n verklaring niet voldoet. Ik weet het en het memo op mijn schoot bevestigt het.

...zijn de kandidaatstellingsformulieren van procureur-generaal Langdon Trotter niet rechtsgeldig. Hij komt daardoorniet in aanmerking voor de kandidatuur voor het gouverneursschap.

Door de manier waarop ik het memo vasthoud, zou je kunnen denken dat het het origineel van de Onafhankelijkheidsverklaring is. Ik heb het zelfs bewaard in de dikke bruine envelop waarin het een paar weken geleden per koerier naar mijn kantoor was verstuurd. Het pakje ligt aan mijn voeten, de zijkant opengescheurd, met in de hoek het afzenderetiket van 'Dale Garrison & Partners'. Dale Garrison is de advocaat hier tot wie we ons hebben gericht om mijn oorspronkelijke conclusie bevestigd te zien: dat de gedoodverfde favoriet voor het gouverneursambt, Langdon Henry Trotter, door deze fout in zijn kandidaatstellingspapieren is uitgespeeld. Jake, die bijna weer in slaap valt, werpt lodderige blikken in mijn richting. Ik steek mijn hand uit om hem een klopje op zijn verfrommelde kop te geven, maar hij springt overeind als de telefoon gaat. Ik spring zelf ook op. We kijken elkaar even aan en vragen ons alle drie af wie ons in godsnaam om vier uur 's nachts belt.

Mijn stem is nog niet klaar voor menselijke conversatie. Het lukt me een gruizig 'hallo' te produceren.

Bennett Carey spreekt weloverwogen en begint met zijn verontschuldigingen voor het bellen. Ik snoer hem bijna de mond met een sarcastische opmerking, maar dan komt zijn boodschap binnen. Ik laat hem die zelfs herhalen, op zijn gelijkmatige manier. Dan hang ik op en loop naar de klerenkast. Ik kleed me voor de gelegenheid, dat wil zeggen dat ik een poging tot formele kleding voor midden in de nacht doe. Een overhemd met open kraag, een nette broek. Ik laat wat water over mijn haar lopen en zet koers naar de deur.

De natte stadswind treft me vol in het gezicht als ik het huis verlaat. Het voelt alsof iemand me tegen mijn zin onder een warme douche zet. Ik vind snel genoeg een taxi en stuur de chauffeur dwars door de stad. Hij weet net zomin als ik waar Vine Street precies is. Ik zeg dat hij via Allegheny naar het oosten moet rijden en moet uitkijken naar zwaailichten. We vinden de straat. De politiewagens zijn op hun stereotiepe manier lukraak diagonaal op straat neergezet en hun rode en blauwe zwaailichten draaien nog lang nadat de noodsituatie is overgegaan.

Ik herken Bennetts huis. Een bakstenen rijtjeshuis uit de jaren tachtig, zo'n 170 vierkante meter, drie hoog gestapeld om tijdens de yuppie-invasie zoveel mogelijk onroerend goed te creëren.

Een agent houdt me bij de deur tegen. Ik laat hem al mijn geloofsbrieven zien, een kaartje van mijn advocatenkantoor en het legitimatiebewijs dat het Hooggerechtshof van de staat uitreikt aan elke advocaat die tot de balie is toegelaten. De agent accepteert mijn presentatie, maar stuurt me weg van de voordeur. We moeten de andere deur nemen, zegt hij, de schuifpui. Terwijl hij me terugduwt naar de patio, kijk ik over zijn schouder naar het lichaam op de zwart-witte tegelvloer. Ik kan het beter zien als we bij de andere deur komen. De benedenverdieping van Bennetts huis bestaat uit een grote ruimte die sommige mensen een hobbyruimte zouden noemen, maar die Bennett kennelijk als zijn fitnessruimte beschouwt. Er ligt een dun, crèmekleurig tapijt, de muren zijn egaal wit en het staat er vol met ijzeren halters, een bank met een indrukwekkende stapel schijven aan elke kant van de trekstang, en een of ander apparaat waarmee je pull-ups en andere staaltjes van gymnastische behendigheid kunt doen. Aan de andere kant van de betegelde hal zijn de deur naar de garage en die naar de wasruimte. Verder kun je er alleen de trap naar de eerste verdieping nemen. Maar eerst wil ik nog een blik op het lijk werpen. Ik loop er op mijn tenen maar met gezag heen, een advocaat in functie die de plaats van de misdaad controleert. De agent probeert me tegen te houden, iemand die foto's van het lichaam neemt kijkt me kwaad aan. Ik ga niet verder, maar geef te kennen dat ik echt moet kijken. Ik vertel ze dat ik het recht heb het lichaam in zijn oorspronkelijke houding te zien. Dat zou waar kunnen zijn, het zou ook niet waar kunnen zijn. Ik heb geen enkele ervaring op dit gebied. Het is vooral een simpel feit dat ik nog nooit een dode op de plaats delict heb gezien.

Het is een blanke man. Voor het ongeoefende oog ergens achter in de dertig. Zijn baard is ongeveer een dag oud. Zijn gezicht is vertrokken, ergens tussen een grimas en een schreeuw. Zijn armen liggen gespreid en gebogen in een  hoek van negentig graden als de doelpalen in een footballstadion, met de handpalmen naar beneden. Zijn rechterbeen heeft hij opgetrokken, iets gebogen. Alweer voor het ongeoefende oog wekt hij de indruk dat hij op de vlucht was, een indruk die ik wegdruk. Hij draagt een wollen muts en zwartleren jack met drie forse gaten in de rug met opgedroogd bloed eromheen. Er is in feite overal bloed, zie ik als ik rondkijk: spetters op de muur en een flinke plas onder het lichaam.

Een man van middelbare leeftijd, in een gevlekte overjas met aan de kraag een politiepenning geklemd, komt met twee treden tegelijk de trap af. Hij kijkt mij aan en dan de agent die achter me staat. 'En wie mag dit dan wel zijn?' vraagt hij met een hoofdbeweging naar mij.

Ik laat mijn geloofsbrieven weer zien.

'Nee, niks ervan. Naar buiten.' Hij zwaait met zijn wijsvinger naar me. Ik vang een vleug aftershave op.

'Het is zijn huis,' zeg ik.

'Het is óns huis,' zegt de man. 'Een plaats delict.'

Een griezelig idee, maar er zit wat in. We worden het eens over de garage gezien het feit dat het af en toe regent. De agent opent de deur en ik ga naar binnen. Geen auto te zien, hoewel ik me herinner dat Bennett in iets zilverkleurigs en buitenlands rijdt. De enige aanwijzing ervoor is een olievlek op de bétonvloer. De oranje trekschakelaar voor het uitschakelen van de afstandsbediening van de garagedeur bungelt futloos in het midden van het plafond, naast een enkel peertje. Aan de twee zijmuren zijn twee brede stroken vurenhout bevestigd met haken voor het ophangen van allerlei tuingereedschap en sneeuwschuivers. Zelfs met al het gereedschap en de oude raamhorren die naast verfblikken tegen de muur staan, lijkt de garage zonder de auto volslagen leeg. In de garagedeur zit een klein vierkant raampje. Daardoorheen zie ik een groepje buren bij elkaar staan. Ik heb opeens met Bennett te doen.

De deur gaat open. Er komt een man in hemdsmouwen en zonder stropdas binnen. 'Rechercheur Eric Paley,' zegt hij. Ik geef hem een hand. 'Jon Soliday,' zeg ik.

Rechercheur Paley heeft een lang, geruststellend gezicht, doorgroefd en met sprekende ogen. Hij lijkt op iemands vader.

'Ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig waarom Mr. Carey een advocaat heeft gebeld.'

'Hij heeft een vriend gebeld,' zeg ik. 'Wij werken samen.'

Paley steekt een hand op, gunt zichzelf een grijns. 'Best, een vriend. Maar een vriend heeft niet het recht op dit tijdstip met hem te praten.'

'Dan ben ik zijn advocaat en zou ik hem onmiddellijk willen spreken.'

De rechercheur trekt een zuinig gezicht en knikt afwezig naar het plafond. 'U mag met hem praten,' zegt hij alsof hij een gul gebaar maakt. Hij verlaat de garage zonder dat hij door mij onder bewijzen van dankbaarheid wordt bedolven. Bennett komt even later de garage binnen. Op zijn boxershort na is hij naakt en hij heeft een deken omgeslagen. Bennett is een forse kerel, ruim een meter tachtig lang met een dikke nek, brede schouders en een sportieve uitstraling. Het is de eerste keer dat ik hem met ontbloot bovenlijf zie. Hij heeft een lichaam waar elke man van middelbare leeftijd jaloers op zou zijn: een platte buik, harde, strakke spieren die eruitzien alsof ze ieder moment uit zijn vel kunnen barsten. De enige smet is een rafelig litteken van een centimeter of vijf vlak onder zijn schouder dat net onder de omgeslagen deken vandaan komt. Zijn ogen staan somber, wat begrijpelijk is, zijn houding is enigszins veranderd. Zijn pikzwarte haar hangt voor zijn gezicht, buigt in de vorm van ramshorens weg vanuit het strakke midden tot onder zijn ogen en valt naar zijn wangen. Het is me eigenlijk nooit opgevallen hoe lang zijn haar is, omdat hij het op kantoor naar achteren kamt. In zijn huidige toestand zou hij kunnen doorgaan voor een grunge-rocker, hoewel hij daar met zijn negenentwintig jaar eigenlijk te oud voor is. Bennett schijnt geen uitgebreid sociaal leven te hebben, maar hij heeft beslist het uiterlijk voor een zeer actief seksleven. Desondanks lijken zijn lengte en uiterlijk niet te kloppen met het profiel van 'gewond slachtoffer'. Er staat iemand achter hem. Ik knik naar de man, vermoedelijk weer een rechercheur. Zonder te reageren doet de man de deur achter zich dicht.

Bennett kijkt me schaapachtig aan, bijna gegeneerd. 'Hé, Jon,' zegt hij. Zijn stem heeft niet zijn normale diepe resonantie; hij klinkt zacht en beverig. Ik leg een hand op zijn schouder. 'Gaat het een beetje, Ben?

Jezus Christus.'

'Ik geloof het wel.' Zijn adamsappel gaat heftig op en neer.

'Ik heb iemand gedood.'

'Je hebt jezelf verdedigd.' Ik zoek zijn ogen tot hij contact met de mijne maakt. 'Dat is een groot verschil. Hij brak bij je in en jij hebt je verdedigd.'

Bennett overweegt die opmerking, of misschien is hij verdiept in zijn eigen gedachten. Hij veegt met een hand langs zijn mond, slaakt een zucht.

Mijn blik keert terug naar het litteken onder zijn schouder. Ik knik ernaar. 'Is dat vannacht gebeurd? Heeft die vent dat gedaan?'

Bennett kijkt naar beneden, trekt de deken dichter om zich heen. 'Jezus,' zegt hij, 'ik sta bijna in mijn nakie.' Hij huivert.

'Nee, dat litteken is twintig jaar oud. Hoezo?'

'Ik vroeg het me gewoon af.'

'Al bezig aan een opzet voor mijn verdediging?' vraagt Ben.

'Zelfverdediging doet het beter als hij me de eerste slag heeft toegebracht, hè?'

Ik krijg een kleur. 'Praat geen onzin, man.'

'Ik heb iemand vermoord, Jon.'

'Hé, wat had je anders moeten doen? Hij heeft bij je ingebrokenV

'Dat is wel zo.' Bens blik zweeft naar de zoldering en blijft daar. Hij denkt op dit moment aan iets anders. 'Hoe zal de baas reageren, denk je?'

'Maak je nou maar geen zorgen over onze baas.'

'De timing is niet zo best, hè?'

'Die timing is jouw werk niet.'

'Ja, maar toch... Drie maanden voor de verkiezingen?'

'Bennett, luister nou eens. Maak je geen zorgen over Tully. Had je liever gehad dat die klootzak jou had vermoord?'

Bennetts mond gaat open. Zijn tong rolt rond in zijn wang. Er kan nu een heel klein, nerveus lachje af. 'Wat die kwestie betreft beroep ik me op het Vijfde Amendement. Ik ga niet tegen mezelf getuigen.'

Twee

De politie gaat akkoord met Bennetts keuken, op de eerste verdieping, als de plek waar hij kan gaan zitten terwijl de agenten hun werk doen en op een gelegenheid wachten om met hem te praten. Ik laat Bennett achter met de waarschuwing die hij zelf waarschijnlijk ook wel eens aan zijn eigen cliënten heeft gegeven - zeg geen woord, tegen niemand, groet zelfs niet - en ga weer naar beneden. De smerissen zouden er waarschijnlijk beter aan doen een oogje op mij te houden, maar het kost ze al genoeg moeite om zelf de plaats van de misdaad niet in de war te sturen. De onafzienbare hoeveelheid geüniformeerde agenten en rechercheurs en technici is op z'n best een georganiseerde chaos. Ik loop naar buiten en op de stoep tik ik een nummer in op mijn mobieltje. Midden in de nacht rekent Don Grier niet op een telefoontje van mij, en hij rekent al helemaal niet op goed nieuws als hij mijn stem hoort. Don Grier is de perssecretaris van Grant TXüly, senator in onze staat en mijn baas. De senator is de kandidaat van de Democraten voor het gouverneurschap en hij gebruikt Don voor zijn politieke bezigheden. Maar Grant Tully is tevens leider van de meerderheid in de Senaat, dus is Don tegelijkertijd een staatsdienaar. Het is moeilijk om die twee te scheiden omdat alles wat de senator doet op de keper beschouwd politiek is.

'Je moet het nu meteen horen,' zeg ik. Het verhaal komt hierop neer: Bennett werd gewekt door het geluid van een indringer die bij hem inbrak. Hij pakte zijn wapen toen hij de indringer de trap op hoorde komen. De indringer kwam zijn slaapkamer in en Bennett schoot twee keer, waarbij hij de indringer één keer raakte, blijkbaar in zijn schouder. Daarna ging Bennett achter de indringer aan toen die de trap weer afging. Hij bleef op afstand en luisterde alleen maar, en uiteindelijk ging hij achter de man aan de laatste trap af naar de benedenverdieping. Daar zag hij in het donker het silhouet van de indringer, schoot nog drie keer en doodde hem. De indringer blijkt in zijn rug geschoten te zijn. Dat is duidelijk het probleem, als het al een probleem is. Het doet het vermoeden rijzen van doodslag uit wraak als je een mislukte inbreker neerschiet terwijl hij de benen neemt. Het tweede punt is dat de indringer geen vuurwapen had. Hij had wel een koevoet bij zich die hij had gebruikt om de ruit in de deur te breken teneinde binnen te komen. Een vuurwapen tegen een stuk ijzer.

'Godallemachtig,' mompelt Don. 'Is alles goed met hem?'

'Het leek me wel. Hij voelt zich schuldig.'

'Heeft hij hem in zijn rug geschoten?'

'Hij wist niet dat die vent zijn rug naar hem toe had gekeerd,'

zeg ik. 'Het was pikdonker.'

'Klopt, dat zei je net.' Ik hoor een stem, eerder een gekreun, aan zijn kant.

'Heb je gezelschap, Don?' vraag ik. Hij is vrijgezel, net als ik nu. 'Mannelijk of vrouwelijk?'

Het lukt Don een lachje te produceren.

'Dus luister,' zeg ik. 'Wie kennen wij bij die club?'

'De politie? Geen idee. Hoge pieten?'

'Godver, dat weet ik toch niet.' Ik snuif. Ik ben niet gewend met een mond vol tanden te staan. Als juridisch topadviseur van senator Tully is het me gelukt contact te leggen met praktisch iedereen van enige betekenis in deze stad. Maar de politie? Ik heb geen idee hoe hun baas, de hoofdcommissaris, heet en ik ken hem überhaupt niet.

'We moeten voorzichtig zijn,' zegt Don. 'Dat telefoontje zou ons later nog wel eens kunnen opbreken.'

Het begint weer te regenen. Ik verplaats mijn gewicht naar mijn andere voet. 'Dat zou kunnen. Maar ik wilde gewoon zeker weten dat hij netjes wordt behandeld. Dat is alles.'

'Het is waarschijnlijk beter als jij dat telefoontje niet pleegt,'

zegt Don. 'Ik praat wel met de senator. We verzinnen wel iets. Wijd jij je maar weer aan je vriendje.'

Ik zet het mobieltj e uit en ga de trap weer op. Een smeris valt me lastig als ik weer binnenkom, maar ik ben te geagiteerd om zelfs maar op hem te reageren, dus komt hij schreeuwend achter me aan de trap op, tot die rechercheur, Paley, hem wegwuift. De hele tijd keur ik die lastige smeris geen blik waardig, waardoor ik hem op de kast krijg. Een klein genoegen. Bennett zit nog steeds in zijn boxershort met de deken om zijn schouders. Ik ga op de andere stoel aan het piepkleine keukentafeltje zitten. 'Ik stel voor om vannacht niet meer met ze te praten,' zeg ik. 'Morgen wijzen we je de juiste verdediger toe. Paul Riley. Of misschien Dale Garrison. Tot die tijd hou je je gedeisd.'

Rechercheur Paley komt naar ons toe. Hij heeft een stoel uit de eetkamer meegenomen. Mijn tweede kritische blik op de rechercheur levert dezelfde conclusie op. Hij ziet er vaderlijk uit, betrokken, geduldig. Hij heeft zijn mouwen nu opgerold. Zijn oogleden zijn zwaar en zijn ogen bloeddoorlopen. Hij had vermoedelijk nog een paar uur te gaan voor zijn dienst erop zat toen hij deze klus kreeg. Nu zal hij tot vanmiddag niet kunnen slapen.

'Pittig nachtje,' zegt hij tegen ons allebei. Bennett reageert niet.

Ik sta op het punt mijn toespraak tot de rechercheur af te steken - vannacht geen ondervraging, we houden contact - maar ik kies ervoor af te wachten, te kijken wat er gaat gebeuren. Als de rechercheur er niet op uit is Ben te grazen te nemen, zou ik het misschien alleen maar erger maken door hem op te dragen zijn mond te houden.

'Ik denk dat mijn cliënt erg geschrokken is,' zeg ik.

'Dat zal best.' Zijn stem is verrassend zacht, een hoger timbre. Doet het misschien goed in deze baan, niet bij het ruige werk maar wel bij de verhoren. Hij is de aardige agent bij die procedure.

'Wat denkt u ervan, rechercheur?' vraag ik. 'Wat deed die knaap hier?'

Paley fronst. Zijn voorhoofd is bol en diep gegroefd. 'Ordinaire inbreker, lijkt me.'

'Een inbreker neemt dingen mee,' zet ik in. 'Deze knaap had van alles kunnen stelen, maar hij liep helemaal door naar Bennetts slaapkamer.'

'Daar ligt de beste buit. Waardevolle spullen.' De rechercheur heeft een zwaar stadsaccent. 'Als hij erop uit was uw cliënt te vermoorden, had hij waarschijnlijk wel meer meegenomen dan een koevoet.'

'Met een koevoet kun je ook iemand vermoorden.'

'Ik wil mijn wapen terug,' zegt Bennett. Het is het eerste wat hij zegt. Dat trekt zowel mijn aandacht als die van de rechercheur. Ik steek een hand uit en pak zijn arm beet die op tafel ligt. Hij trekt hem weg.

Paley haalt zijn schouders op. 'Dat zien we nog wel.'

Bennetts ogen vernauwen zich. Hij is weer in het heden. 'Wat ziet u nog wel?'

'Het kan zijn dat we het nog een tijdje moeten vasthouden,'

zegt Paley.

'Waarom?'

Paley heft zijn open handen op. 'Kom nou, meneer Carey. U

als advocaat...'

We reageren geen van beiden. Het is bewijsmateriaal, bedoelt hij.

'Vreest u voor uw leven, meneer Carey?'

Bennett overweegt de vraag, knippert langzaam met zijn ogen. Goed beschouwd zijn bijna al zijn bewegingen trager geworden. Zijn ogen liggen door stress en slaapgebrek diep in de kassen. Hij is bleek, op een rode veeg op zijn wangen na. 'Ik weet niet waarvoor ik moet vrezen,' zegt hij.

'Ik denk dat we ermee stoppen,' zeg ik. 'Rechercheur, we willen met alle genoegen een verklaring afleggen, maar mijn cliënt moet eerst een paar uur slapen.'

'Nu kan het ook wel,' zegt Ben terwijl hij naar de keukentafel staart.

'Nee,' zeg ik tegen de rechercheur. 'We bellen u zeg maar rond het middaguur.'

'Nee.' Bennett ademt diep uit, hijst zich overeind. 'Vraag maar wat u wilt. Ik vind het best.'

'Nee,' houd ik vol. 'We praten straks met de...'

'Ik wil nog even terugkomen op een paar punten.'

Ik kijk mijn cliënt aan, en dan Paley. 'Hebben jullie het al besproken?'

Paley lijkt er genoegen in te scheppen me op de hoogte te brengen. 'We hebben de hele kwestie een uur geleden al besproken.'

Ik kijk Bennett strak aan en wacht tot hij terugkijkt, zodat ik hem een bestraffende blik kan toewerpen. Hij knippert alleen maar met zijn ogen en hervat zijn mistige gestaar. 'Als hij om een advocaat heeft gevraagd,' begin ik,'kunt u niet...'

'Hij heeft niet om een advocaat gevraagd, meneer Soliday.'

De rechercheur lijkt te genieten van het feit dat de advocaat geen kans heeft gehad om zijn cliënt het zwijgen op te leggen.

'Hij heeft gelijk, Jon,' zegt Ben. Hij wappert met een hand. 'Ik heb het eigener beweging gedaan. Ik heb hem hetzelfde verteld wat ik jou heb verteld.'

Ik laat me op de stoel terugvallen. 'Ik zou graag alle aantekeningen zien die u hebt gemaakt,' zeg ik tegen Paley.

'Ik weet best dat u dat wilt. Maar u krijgt de kans niet.' Hij knikt naar Ben. 'Alleen van het vervolg.'

'Niks ervan,' zeg ik.

'Het is goed zo, Jon,' zegt Ben. Hij trekt de deken om zich heen.

'Over dat geschreeuw,' zegt Paley. 'U herinnert zich niet meer of u iets tegen die kerel hebt gezegd?'

Ben schudt ontkennend zijn hoofd.

'Of hij tegen u?'

Ik schraap mijn keel. 'Vertelt u me dan ten minste waar het om gaat, rechercheur.'

Paley kijkt me even aan. Ik neem aan dat hij zou kunnen zeggen dat ik de pot op kan. Maar alles bij elkaar maakt hij een inschikkelijke indruk. 'Een van de buren heeft horen schreeuwen.'

Bennett legt zijn handen in een ruitvorm op tafel. 'Het is zoals ik al eerder heb gezegd. Als u me vertelt dat hij schreeuwde, dan zal dat wel. Maar ik heb niets gehoord. Ik denk dat mijn oren nog tuitten van de schoten. Ik weet dat mijn hart als een gek tekeerging. Alles ging zo snel...'

'Waar het om gaat,' zeg ik, 'is dat Ben niets heeft gehoord.'

De rechercheur denkt even na over Bens antwoord, knikt daarna bevestigend. 'Het was waarschijnlijk de schok,' zegt hij.

'Hij rekende er kennelijk niet op dat u op hem zou schieten.'

Paley staat op en loopt op Bennett af. Hij pakt hem bij zijn schouder. 'Ik had hetzelfde gedaan,' zegt hij. Hij schudt Ben eventjes door elkaar. 'Alleen had ik hem in de slaapkamer omgelegd.'

'Hoe staat de zaak ervoor, rechercheur?' vraag ik. Hij trekt een gezicht. 'Van uw standpunt uit bezien? Een keurige zaak. Gerechtvaardigd. Als je geen inbreker meer mag doodschieten, wie dan nog wel?'

Ik doe een schietgebedje. Ik kijk naar Ben die reageert alsof hij Paley niet heeft gehoord. 'Wat bedoelt u met "ons standpunt"?'

'Nou.' Paley kijkt over me heen. 'Als ik het idee had gehad dat iemand het op meneer Carey had gemunt, had ik het naadje van de kous willen weten. Maar deze knaap was gewoon uit stelen. Hij moet hebben gezien dat de auto niet in de garage stond en hebben gedacht dat meneer Carey de stad uit was. Het is een mooie buurt met mooie huizen: genoeg leuke spullen om te pikken. De knaap had een koevoet bij zich en een tas om de waardevolle spullen in te doen. Hij was niet uit op geweld.'

Ik zucht. 'Dus we zijn klaar?'

'We zoeken uit wie de knaap was. We onderzoeken datgene wat we nodig achten.' Hij buigt zich naar me toe. 'Maar afgezien van de identificatie moet u er niet op rekenen dat u nog van me hoort.'

Ik sta op en steek mijn hand uit. 'Dank u.'

Bennett schudt langzaam het hoofd. We zijn nu alleen in de keuken. Het kabaal dat overal in huis heerste, is geluwd. Alles wat ze wilden bekijken, hebben ze gezien. De smerissen verlaten achter elkaar het huis.

'Je moet proberen het van je af te zetten, Ben,' zeg ik rustig.

'Een boze droom.'

'Hij kwam me vermoorden.' Ben staart uit het keukenraam hoewel hij niet meer zal hebben gezien dan zijn eigen weerspiegeling. Waarschijnlijk heeft hij er behoefte aan dat te geloven. Hij wil niet denken dat hij iemand heeft gedood die alleen maar een Rolex of een diamant wilde stelen. Ik draai me om en zie Paley een stil aju zwaaien om aan te geven dat ze niet meer terugkomen. Daarna draai ik me om naar Bennett, wiens gelaatsuitdrukking nu pure gekweldheid uitdrukt. 

Drie

Ik zit in mijn auto op weg naar het westen van de stad. Ik ben bij Ben gebleven nadat de politie was vertrokken. Hij heeft niet eens geprobeerd om te slapen, hij staarde alleen voor zich uit over de damp die opsteeg uit de koffiebeker die hij omklemde. Toen het licht werd, hebben we een taxi naar mijn huis in een buitenwijk genomen. Daar heb ik mijn auto gepakt en Ben naar zijn fitnessclub gebracht. Ik weet niet of Bennett wel wilde sporten, maar hij kon er tenminste douchen en schone kleren aantrekken.

Senator Grant Tully houdt vandaag een toespraak in een vakbondszaal in het westen van de stad. Hij zal zich richten tot een Afro-Amerikaans publiek, politiek gezien waarschijnlijk de machtigste coalitie van minderheden in de staat. Grant Tully is de zoon van voormalig staatssenator Simon Tully, die het ambt wel eeuwig leek te hebben bekleed voordat hij de teugels tien jaar geleden aan zijn zoon overgaf. Grant werd tot zijn eerste termijn als senator benoemd op de rijpe leeftijd van 29 jaar. Hij werd twee keer herkozen, toen hij 33

respectievelijk 37 jaar was, en nu zit hij midden in zijn derde termijn van vier jaar. Het district dat hij in feite vertegenwoordigde, was de stad - of de zuidelijke helft, moet ik zeggen - die overwegend Democratisch is. Dat betekent dat hij de rest van zijn leven senator kon blijven zonder bang te hoeven zijn in een voorverkiezing te worden uitgedaagd en zonder echt risico te lopen te verliezen van een Republikein.

Maar de senator wil gouverneur worden. Hij heeft een voorverkiezing met bijna 70 procent van de stemmen gewonnen. Zijn tegenstander bij de algemene verkiezingen - de Republikeinse kandidaat - is de procureur-generaal van de staat, LangdonTrotter. Trotter had geen enkele uitdager bij zijn voorverkiezing, in overeenstemming met de Republikeinse partij discipline waarbij uitdagers op een zijspoor worden gezet en gekibbel binnen de partij wordt vermeden.

Grant Tully is leider van de meerderheid in de staatssenaat. Dat houdt in dat hij de staat in feite runt. De Democraten bezetten 18 van de 27 zetels. Dat betekent dat als je in de senaat een wet wilt laten aannemen, je de goedkeuring van senator Tully moet zien te krijgen.

Mijn titel is Chief Counsel to the Majority Leader,  wat een overdreven manier is om te zeggen dat ik senator Tully's topadviseur ben. Ik geef de senator adviezen aangaande ophanden zijnde wetgeving - ik laat hem weten wat een wet doet, op wie hij effect heeft - en loods hem langs de juridische klippen die met het ambt samenhangen. Bennett Carey is mijn assistent, de enige andere fulltime jurist van de staf.

Dat is onze rol als werknemers van de staat. Daarbij is Grant Tully voorzitter van de Democratische Partij van de staat. Hij beheert de financiën, beslist hoeveel waaraan wordt besteed als het om campagnevoering gaat. Ik ben dus ook juridisch adviseur van de Democratische Partij in de staat. In die functie leid ik de senator en de andere gekozen partijfunctionarissen door de doolhof van wetten betreffende toegang tot een stemronde, verkiezingen, openbaarmaking van campagnefinancieringen en dergelijke. Ook in deze politieke functie is Bennett Carey mijn assistent.

Kort en goed, Grant Tully is de machtigste Democraat van de staat. Hij bestuurt de senaat - de volksvertegenwoordiging is Republikeins - en hij leidt de Democratische Partij in de staat. Geen Democraat met een beetje verstand doet iets zonder Tully's permissie, en niemand loopt hem voor de voeten als hij wil meedoen aan de gouverneursverkiezing.

In deze tijd van het jaar houdt de senaat geen zitting, dus ben ik bijna fulltime met de verkiezingen bezig. En veruit de belangrijkste is de verkiezing van de gouverneur. Die heeft de hoogste prioriteit, niet alleen omdat mijn baas eraan meedoet, maar omdat de gouverneur duizenden mensen op betaalde posten moet benoemen. Dat is in feite de sleutel tot de politiek: banen. De mensen die je in dienst hebt, worden ook de mensen die buiten werktijd voor je bezig zijn, je leger dat op tijden dat ze niet voor de staat werken kaartjes verkoopt voor fondsenwerving en dat de buurt ingaat en mensen belt. Deze mensen werken ook hard omdat hun banen onmiskenbaar van je herverkiezing afhangen. Hoe groter je leger, hoe beter je campagne en hoe makkelijker je je medewerkers aan andere campagnes kunt uitlenen en om een wederdienst kunt vragen als je die nodig hebt. De Republikeinen hebben zestien jaar lang het gouverneursambt in handen gehad. Dat betekent dat zich een hele generatie Republikeinse stafmedewerkers in de hoofdstad van de staat heeft gevestigd. Het wordt een kringloop, een duidelijk voordeel voor de Republikeinen als het om mankracht gaat. Maar de huidige gouverneur treedt af en senator Tully hoopt de Republikeinse wurggreep te doorbreken. De timing van dit voorval met Bennett - midden in een verhitte verkiezingsstrijd - is niet echt optimaal. Senator Tully wil slecht nieuws altijd direct horen. Dus ga ik hem in hoogsteigen persoon opzoeken.

Ik kom bij de vakbondszaal aan op het moment dat de senator bezig moet zijn met zijn slotopmerkingen. Ik hoor applaus als ik door de gang loop.

Senator Tully staat achter een spreekgestoelte op een podium, achter drie Afro-Amerikaanse leiders die op stoelen zitten. Bij hen zit de stafchef van de senator, Jason Tower, eveneens een Afro-Amerikaan. Op het spandoek dat voor het gordijn hangt staat in rode en blauwe letters 'Tully 2000'. Het publiek is de Coalitie voor Raciale Vooruitgang, een politiek actieve groep die het laatste decennium steeds machtiger is geworden. Ze hebben het aantal geregistreerde kiezers in de Afro-Amerikaanse gemeenschap met bijna twintig procent weten te verhogen, en nog belangrijker, het aantal mensen dat ook echt komt kiezen met bijna dertig procent.

'Ik zal minderheden in mijn staf benoemen,' zegt de senator terwijl hij onder veel applaus met zijn vuist op de lessenaar slaat. 'Ik zal minderheden benoemen op de hoogste posten in de staat.'

Ik loop naar het achterste deel van de zaal en blijf daar. Als ik de koppen tel, kom ik op zo'n driehonderd mensen.

'Op deze bijzondere dag, dames en heren, beloof ik u plechtig dat ik het Afro-Amerikaanse aandeel in de politiek tot een ongekend niveau zal uitbreiden!'

De senator kan zich een retoriek veroorloven die geen enkele andere blanke in deze stad zich zou kunnen permitteren. De reden is dat hij meent wat hij zegt. Het westelijke deel van de stad is zijn district en telt de armste wijken van de hele staat. De oude stelregel luidt: in zuid vermoorden ze je voor twintig dollar. In west hebben ze nog nooit een twintig-dollarbiljet gezien. Maar senator Tully maakt zich sterk voor het geven van belastingvoordelen aan bedrijven hier en hij stelt persoonlijk belang in verbetering van het onderwijs. Hij steekt de handen uit de mouwen voor west en dat weten ze.

'Ik wil het gratis gezondheidsonderzoek voor onze kinderen weer terug hebben,' zegt hij. 'Gratis ogentests. Gratis gehoortests.' De zaal wordt wild. Dit is een onderwerp dat al eerder aan de orde is geweest. 'Want een kind dat niet goed kan zien, wordt een kind dat niet kan lezen. En een kind dat niet kan lezen' - de stem van de senator wordt luider met het toenemen van het applaus tot hij bijna staat te schreeuwen - 'is een kind dat niet kan meekomen. Laten we onschuldige kinderen niet de rug toekeren!'

Senator Tiilly laat zijn blik vol zelfvertrouwen over het publiek gaan. Hij herkent veel van de gezichten. Hij brengt veel tijd door in deze buurten. Zijn grote truc is pianospelen in de kerken, elke zondag in een andere. Volgens mij is hij vóór de toespraak vandaag in twee kerken geweest. Dat wat de persoonlijke sfeer betreft. Maar ook als wetgever is hij een goede leider geweest. Hij laat geen enkele gelegenheid om hen daaraan te herinneren onbenut.

'Ik doe een beroep op de leiders van de volksvertegenwoordiging om mijn wet op de woekerrente aan te nemen. We moeten de armsten en zwaksten in onze samenleving die gebukt gaan onder schandalige rentepercentages, helpen. Het gaat niet om blank of zwart, het gaat om goed en kwaad.'

De senator heeft duidelijk een gevoelige snaar geraakt. Tijdens zijn laatste termijn heeft hij wetgeving ondersteund tot regulering van financieringsondernemingen die ouderen en arme mensen - meestal ook nog uit minderheidsgroepen -vaak overhalen om, na slechte voorlichting, met hoge rentes belaste tweede hypotheken op hun huis te nemen zodat ze vastzitten aan langlopende verbintenissen met enorme boetes op versneld aflossen, zodat ze, en dat is typerend, vaak eindigen met een faillissement. De Coalitie die de senator nu toespreekt heeft een belangrijke rol in die poging gespeeld, dus weten ze dat ze op senator Tully kunnen rekenen.

'We moeten de klok niet terugdraaien! We moeten de positieve discriminatie van minderheden niet terugdraaien! We moeten de subsidies voor wijkprogramma's en scholen niet verlagen! We moeten datgene waar we aan zijn begonnen niet laten vallen! We moeten het naar een hoger plan brengen!' De senator beukt bij het laatste punt op de katheder. Het publiek gaat staan. De toespraak is afgelopen. Ik loop door het middenpad en tref de woordvoerder van de senator, Donald Grier, applaudisserend aan op de eerste rij. Hij kijkt me aan alsof ik hem zojuist onder de douche heb lastiggevallen. Hij buigt zich naar me toe. 'Hoe staat het met die zaak?'

Ik gebaar met mijn hoofd. 'In de auto,' zeg ik.

Het duurt nog twintig minuten voordat de senator klaar is met handen schudden en zich laten omarmen. Ik heb ondertussen mijn autosleutels naar een van de twee naaste medewerkers gegooid die de senator en Don Grier begeleiden. Hij brengt mijn auto terug. Ik moet de senator spreken.

'Goed, Jon.' Als hij niet op het podium staat, is de stem van de senator zacht, bijna jongensachtig. Hij zit achter in de limousine met Don en mij. Een van de voordelen van het leiderschap van de meerderheid in de senaat is het kunnen beschikken over een auto met chauffeur. Jason Tower is achtergebleven voor een gesprek met de leden van de Coalitie alvorens door te gaan naar de volgende bijeenkomst van vandaag.

Grant Tully ziet eruit als een senator. Hij is krap één meter tachtig, met rossig haar en een babyface op achtendertigjarige leeftijd. Het begin van grijzende slapen en de onlangs ontstane kraaienpootjes bij zijn ogen bieden net voldoende tegenwicht om zijn verschijning niet al te jeugdig te laten zijn. Hij oogt jong en knap en gedistingeerd.

'Vertel eens over Bennett,' zegt de senator.

'Ik heb hem net afgezet bij zijn fitnessclub om stoom af te blazen en te douchen. Het gaat wel goed met hem.'

'Wat zeggen ze? De politie?'

'Ze hebben het over een gerechtvaardigde schietpartij. "Te rechtvaardigen" noemen ze het, geloof ik. Ben gaat vrijuit.'

'Mooi, mooi.' De senator zit bij het portier en roffelt op het raampje.

'Ben denkt dat die vent heeft geprobeerd hem te vermoorden,' voeg ik eraan toe. 'De smerissen denken dat het gewoon een inbraak was.'

'Mmm-hmm.' De senator knikt afwezig. Hij is minder geïnteresseerd in de details. Hij denkt vooruit. Nieuwsuitzendingen, de weerslag op de campagne.

Don Grier, die op de middelste plaats is terechtgekomen, wendt zich tot mij. 'Wat denk jij ervan?'

Ik zucht. 'Geen idee. Die knaap had een ijzeren staaf om in te breken en een tas om spullen in te stoppen. Dat klinkt in mijn ogen niet als een aanslag op zijn leven.'

'Hoe dan ook,' zegt Don, 'er heeft wel iemand bij hem ingebroken.'

'Een punt is hoe dingen overkomen,' zeg ik. 'Iemand in de rug schieten.'

'Vertel eens iets over de inbreker,' zegt de senator die mijn opmerking lijkt te negeren.

Ik schud mijn hoofd. 'Hij is nog niet geïdentificeerd.'

Stilte. Gesprekken met Grant kunnen soms stroef verlopen. Hij heeft geen enkele behoefte aan het vullen van stiltes, en hij staat zelden vooraan om zijn mond te openen.

'Blank of zwart?' vraagt Don Grier.

'Blank.'

De senator reageert niet. Don Grier kauwt op zijn onderlip.

'Maar goed getimed,' zeg ik. 'Tegen de tijd dat het morgen in de kranten komt, is het geen nieuws meer.'

'Dan is het niet hetzelfde nieuws,' zegt Grant.

Dat is zo. In de nieuwsstroom van morgen zal er een draai aan zijn gegeven, niet langer alleen de verontrustende feiten, eerder een soort reactie. Komt er wel een reactie?

'De Watch zal  er waarschijnlijk on-line aandacht aan besteden,' zegt Don. 'We moeten de verslaggever zien te vinden.'

'Jij praat met hem, Jon,' zegt de senator. 'Het moet niet van Don komen.'

'Maar ik ben wel zijn advocaat.'

Senator Tully kijkt me aan. 'Ben heeft geen advocaat nodig als ze hem er niet op aankijken. Jij bent een vriend die erbij was, dus jij kunt commentaar geven.'

'Goed. Ik heb het idee dat Bennett met u wil praten, senator.'

Ik noem Grant als er anderen bij zijn altijd 'senator'.

'Dat begrijp ik. Prima.'

We zitten daar in stilte. Ik kijk naar buiten. We rijden langs een school, leeg op zondag. Een stel kinderen met leren jacks en kleurige halsdoeken om hun hoofd zit op de trap voor de school en kijken vol wantrouwen naar onze auto.

'De timing is niet zo best,' zeg ik.

'Het is zoals het is,' zegt de senator. 'We moeten het ermee doen.'

Vier

Terug op kantoor na de lunch, op zondag. Ik ben partner bij het advocatenkantoor Seaton, Hirsch en Sharpe. Seaton, Kirsch bestaat uit tweehonderd juristen in een gebouw tegenover de rechtbank midden in de zakenwijk. Er zijn zo'n vijftien afdelingen, zoals Ondernemingen, Faillissementen, Gezondheidszorg, Vermogensbeheer. Je kunt het zo gek niet bedenken of de firma heeft er een afdeling voor. Ik doe wel eens wat voor de afdeling Procesvoering, samen met Bennett Carey, maar Ben en ik zijn in feite een tweemansafdeling voor verkiezingsrecht. We doen het politieke werk voor de Democratische Partij en brengen dat via het kantoor in rekening. Naast zijn werk als senator haalt Grant Tully wel eens grote commerciële cliënten binnen en schuift het werk dan door naar andere juristen. Het levert ons financieel best wat op, maar de firma vindt het bovenal fantastisch om de twee Tully's in hun briefhoofd te hebben staan. Ik zeg 'de twee Tully's' omdat Grants vader, voormalig senator Simon Tully, af en toe nog bij ons binnenloopt. Ik werk bij Seaton, Hirsch omdat Grant me bij de hand wil hebben, zowel voor werk voor hemzelf als voor andere Democraten. In mijn rol als juridisch adviseur voor de Democratische Partij in onze staat vertegenwoordig ik in wezen elke Democratische volksvertegenwoordiger of senator in onze staat, in ieder geval in hun officiële hoedanigheid. Kort en goed betekent het dat ik verreweg het grootste deel van mijn tijd besteed aan het sturen van de senator en de partij door het mijnenveld dat wordt gevormd door wetgeving betreffende verkiezingen en de campagnevoering in onze staat. Er zijn regels voor politieke reclame, financiële transparantie, deelname aan de verkiezingen enzovoort, en ik ben daar een expert in geworden. Het zijn heel ingewikkelde regels, en dat is precies zoals de gevestigde politieke orde het wil. De functionarissen beschikken over mensen zoals ik om ze te vertellen hoe alles in elkaar steekt. Buitenstaanders die proberen zonder steun van Republikeinen of Democraten toegang te krijgen, vissen typisch achter het net. Het is meer dan een baan voor twee man, maar in wezen doen Bennett Carey en ik al het werk. Ik werk al voor de senator vanaf het moment waarop hij zijn politieke carrière begon, tien jaar geleden, dus nu ken ik de meeste regels wel uit mijn hoofd. Wat zeg ik: ik heb de helft ervan zelf geschreven zodat ze in de senaat werden aangenomen. Dat betekent dat mijn kennis een schaars en waardevol artikel is. Het betekent ook dat een heel groot deel van de Democraten in deze stad en de rest van de staat bij mij in het krijt staat. De een meer dan de ander. Dat ben ik, in een notendop. Ik heb verstand van verkiezingen en van mensen. Ik ga het internet op en loop de nieuwssites af. Don Grier, de woordvoerder van de senator, had gelijk: onze plaatselijke krant, de Daily Watch,  brengt het verhaal in zijn interneteditie. Het is niet het hoofdartikel, wat bemoedigend is. Misschien dat in een stad waar elke dag iemand wordt vermoord, zo'n verhaal niet zoveel stof opwerpt. Het is het derde artikel van bovenaf, onder een verslag van een Amerikaanse onderzeeër die per ongeluk in Chinese wateren is terechtgekomen, en een debat over belastingverlaging in Washington.

Maar derde artikel of niet, de kop is voldoende voor een adrenalinestoot. Het stond er vanaf kwart over negen die ochtend in. PLAATSGENOOT DOODT INBREKER. Het artikel meldt dat de politie de omstandigheden onderzoekt rond de dood vorige avond van een man die inbrak in een huis aan North Vine Street. De naam van de inbreker is Brian Denning O'Shea, 37, woonachtig in de zuidoosthoek van de stad. William Bennett Carey, 29, een advocaat, schoot O'Shea blijkbaar in de rug toen die het huis wilde verlaten.

Ik merk dat ik mijn hand voor mijn mond heb geslagen. Ze hebben er een mooie draai aan gegeven. Niets over het feit dat het in huis pikdonker was. Niets over het feit dat de man in zijn slaapkamer stond toen hij wakker werd. Niets over het feit dat de politie hem niet schuldig acht.

Ik geef mijn stoel een zwiep. Bennett Carey staat in de deuropening.

'Hoe is het ermee, Ben?'

Bennett haalt zijn schouders op. Hij heeft een wit overhemd aan en een marineblauwe broek. Zijn haar is nog nat. Geen sokken in zijn instappers, met als mogelijk excuus dat hij ze vergeten is.

'Voel je je al beter?' vraag ik.

Hij staat nog in de deuropening, schutterig en bezorgd. Op een of andere manier staat het hem goed. Op het eerste gezicht is Bennett Carey een ladykiller, een charmante, goedverzorgde, goedgeklede advocaat die klaarstaat om er eens goed tegenaan te gaan. Je verwacht de donkere stem, de vertrouwenwekkende présence, de luchtige charme. In plaats daarvan krijg je een pijnlijk verlegen man met een heel zacht stemgeluid en uiterst beperkte sociale vaardigheden. Hij heeft bovenal nauwelijks gevoel voor humor, wat betekent dat mijn constant aanwezige sarcasme vaak tot blikken vol onbegrip leidt. Hij doet niet mee aan de grappenmakerij op kantoor en negeert bijna openlijk de flirterige avances van de dames op kantoor. Hij kleedt zich keurig - krakend gesteven witte overhemden, ingetogen maar perfect gestrikte stropdassen - maar allesbehalve modieus. De enige tekenen van creativiteit toont hij in zijn werk, als hij een juridische argumentatie moet opzetten. Zelfs dan schemert zijn karakter erdoor: zijn woorden zijn eenvoudig, zijn argumentatie beknopt en to the point.

'Ik weet niet goed raad met mezelf,' zegt Ben. 'Hier wil ik niet zijn, en thuis wil ik ook niet zijn.'

'Je kunt bij mij logeren,' zeg ik. 'Zolang je maar wilt.'

'Ach, weet je, Jon, ik red me wel.' Hij schuifelt wat met zijn voeten, staat nog steeds in de deuropening. 'Heb je de senator nog gesproken?'

'Ja.'

'Komt hij vandaag nog hier?'

'Vast wel. Tussen de optredens door.'

Bennett krabt aan zijn gezicht. 'Heb je het hem verteld?'

'Ja, ik heb het verteld.'

'Hoe reageerde hij?'

Ik wijs met een geopende hand naar een stoel tegenover het bureau. 'Nou, je kent Tully. "Het is zoals het is. We zullen het ermee moeten doen.'" Ik geef hem mijn beste imitatie van de baas. 'Er is geen mens die jou de schuld geeft, Ben. Jezus, dat kunnen ze toch ook niet?'

'Nee, vermoedelijk niet.' Bennett pakt een stoel, ploft erop neer. Hij heeft zich rijkelijk besprenkeld met reukwater, een vleugje medicinale geur. Onder zijn kin heeft hij met scheren duidelijk een stuk overgeslagen. 'Ik zie steeds maar het gezicht van die vent. Toen ik het licht aandeed en hem op de grond zag liggen.'

'Die rechercheur had gelijk. Die kerel liet je geen andere mogelijkheid.'

Bennetts blik schiet langs me heen naar het computerscherm achter me. 'Wat is dat?'

'Voorpagina van de interneteditie,' zeg ik met een scheve grijns om de klap minder hard te laten aankomen.

'Nou, fantastisch.' Bennett schudt het hoofd.

'Zo erg is het niet, Ben. Het is geen echt nieuws. Eén, hoogstens twee edities.'

Bennett wappert met een hand. Ik heb hem niet overtuigd.

'Hebben ze nog iets interessants te melden?'

'Ze hebben de naam van de inbreker.'

Ben gaat rechtop zitten. 'Hoe heet hij dan?'

'Brian Denning O'Shea.'

Bennetts blik dwaalt rond. Zijn gezicht wordt somber, verliest iets van zijn kleur. 'Jezus Christus,' fluistert hij.

'Ken je hem?'

Bennett haalt diep adem, schudt dan het hoofd. 'Brian O'Shea,' zegt hij bij zichzelf.

'Vertel eens,' zeg ik.

'Brian O'Shea.' Hij trekt een gezicht. 'Lang geleden, toen ik bij de county-aanklager werkte. Een van mijn laatste zaken, een jaar of vijf geleden misschien. Ik heb O'Sheas broer achter de tralies gekregen voor drugs dealen. Sean O'Shea heette hij. We waren de zuidoostkant aan het schoonvegen en stuitten op een heleboel dealers. Bij Sean werd twintig gram gevonden.'

'Je hebt die broer dus achter de tralies gezet.'

'Er zat meer aan vast,' zegt Ben. 'Ik was ook op de plaats delict. Ze lieten de hulpofficieren toen meegaan. Wij kwamen dan binnen als de politie de handel had veiliggesteld, maar ze wilden dat de advocaten erbij waren om er zeker van te zijn dat alles netjes werd afgehandeld. Dat de grenzen van huiszoekingsbevelen niet werden overschreden, dat het bewijsmateriaal volgens de regels werd behandeld, dat soort dingen.'

Ik herinner het me. Dat was toen overal in de stad de roep op zijn luidst was om een onafhankelijke instantie in te stellen voor het verzamelen en beoordelen van bewijsmateriaal dat op de plaats van een misdaad was verkregen. Advocaten en burgerrechtenactivisten klaagden dat de politie met bewijsmateriaal knoeide. Die kwestie heeft ertoe geleid dat de openbare aanklager een technische eenheid oprichtte die daar tegenwoordig over gaat, en niet meer de politie.

'Sean O'Sheas verdedigers beweerden dat er geen coke bij hem thuis was totdat wij er opdoken,' gaat Ben verder.

'Zei hij dat het er was neergelegd?'

'O ja.' Ben glimlacht flauwtjes. 'Het OM had er twintig gram coke neergelegd, én een weegschaal, én een pieper, én een dikke stapel flappen.' Hij maakt een wegwerpgebaar. 'Dat zeggen verdedigers toch altijd. Als je zoveel van dergelijke zaken hebt gehad als ik, hoor je op het laatst die beweringen dat er dingen zijn neergelegd en van geknoei tot in je dromen.' Hij zucht met bolle wangen. 'Dus we pakken Sean O'Shea voor dealen. Hij had al een strafblad, dus hij wordt opgeborgen voor... wat zal het zijn, vijfentwintig tot veertig jaar.'

'Au,' zeg ik.

'Ja, daar zijn ze niet kinderachtig in.' Bennett staat er even bij stil. Ik heb me altijd al afgevraagd of aanklagers zich soms rottig voelden om de dingen die ze doen. 'Hoe dan ook, Seans broer krijgt een advocaat en die dient een aanklacht tegen me in wegens schending van burgerrechten. Een artikel-1983-zaak voor een federale rechter. Ze zeiden dat ik Sean O'Sheas burgerrechten had geschonden en belastend materiaal bij hem had neergelegd.' Ben draait een kringetje met zijn wijsvinger. 'Hij heeft de zaak ongeveer drie jaar geleden aanhangig gemaakt en die is uiteindelijk door de districtsrechtbank verworpen. Tegen die beslissing is appèl aangetekend. Het Hooggerechtshof heeft de zaak niet in behandeling genomen, dus de zaak is gesloten.'

'Mooi.' Ik leun achterover. 'Dus Brian is pissig omdat zijn broer voor het grootste deel van zijn leven achter de tralies verdwijnt en het feit dat jij hem in de rechtszaal hebt verslagen.'

'Daar lijkt het wel op.'

'Herkende je hem niet bij jou thuis?'

'Brian O'Shea?' Ben haalt zijn schouders op. 'Als ik hem al eens heb gezien, dan heb ik dat niet geweten. Het kan zijn dat hij bij de rechtszaak van zijn broer aanwezig was, maar dat is me dan niet opgevallen. De aanklacht tegen me bij de federale rechtbank is nooit voorgekomen. Ik ben niet voor de rechter verschenen. De civiele afdeling van de districtsaanklager heeft het behandeld.'

Daar komt nog bij dat die knaap in het holst van de nacht bij Ben heeft ingebroken, in het pikkedonker. Het is niet zo dat ze gezellig bij een kopje thee hebben zitten babbelen. 'Goed dan.'

Ik buig me naar voren en leg mijn handen op het bureau. 'Voel je je nu beter? Die vent heeft geprobeerd je kwaad te doen. Je had geen keus.'

Ben speelt even met zijn haar, veegt een paar verdwaalde lokken weg die voor zijn ogen zijn gevallen. 'Ik denk dat die wetenschap wel helpt.'

'Goed,' zeg ik. 'Ik zal die rechercheur bellen. Paley. Hij komt er snel genoeg achter, maar we kunnen hem het zoeken net zo goed besparen.'

'Oké.'

Ik loop om het bureau heen en pak Bens schouder beet. 'Hopelijk kun je het dan nu van je af zetten.'

'Jawel.'

'Ik zal het de grote baas ook laten weten,' zeg ik. Ben rolt met zijn ogen en maakt dat hij wegkomt.

Vijf

Als je de werkkamer van senator Tully binnenloopt, is het of je in een museum terechtkomt. Het is een rechthoekige ruimte met eikenhouten kasten onder de ramen langs de lange muur waar foto's van de senator met allerlei politieke figuren van de afgelopen tien jaar een belangrijke plaats innemen. Bij het bureau, dat vooral opvalt door zijn afmetingen, staan twee grote zwartleren fauteuils. Het bureau is een groot, antiek geval van hickoryhout met ijzeren handgrepen aan de laden dat de senator in zijn hoge bureaustoel tot een dwerg maakt. Senator Tully draait zich om, heft beide handen op en knikt me toe. 'Hou ze daar vast en zorg voor een nieuwe opiniepeiling. Als ze boven de veertig procent komt, halen we ze bij Isaac weg.' Hij trekt een gezicht terwijl hij naar de beller luistert. 'Ja, alle drie, maar veertig procent. Geen negenendertig.' De senator hangt op en kijkt mij aan.

'Goed nieuws,' zeg ik tegen hem.

De senator steekt zijn kin omhoog.

'Die kerel die bij Ben heeft ingebroken,' zeg ik. 'Dat was de broer van een drugsdealer die hij achter de tralies heeft gezet. Het was een wraakactie. Dus we zitten goed.'

'Heb je de pers gebeld?'

'Ik heb de politie gesproken. Hierna bel ik die knaap van de Watch.'

'Goed. Dat is goed.' Grant Tully pakt een potlood en laat het snel tussen zijn vingers door draaien terwijl hij achteroverleunt.

'Raycroft zou ermee kunnen gaan stoeien.'

'Dat zou hij kunnen doen, maar dat doet hij niet,' zeg ik. De senator doelt op Elliot Raycroft, de county-aanklager. Elliot Raycroft is een Republikein en bovenal de eerste Republikein die sinds zeventig jaar voor een county is gekozen. Zes jaar geleden, toen de toenmalige county-aanklager stierf, was er een speciale verkiezing. De Democraten lagen toen overhoop met de Afro-Amerikanen, die voor die verkiezing een eigen partij vormden, wat tot verdeeldheid onder de Democratische kiezers leidde. En dus gebeurde het ondenkbare: een Republikein won de verkiezing. Raycroft zag kans om het niet te verpesten en werd drie jaar geleden herkozen dankzij het feit dat hij er al zat. Als je een ambt moest kiezen waarvan de plaatselijke Democraten niet wilden dat het door de oppositie werd bekleed, dan is het wel dat van county-aanklager. In de stedelijke politiek wordt achter de schermen enorm veel gerommeld, en het laatste wat ze willen is een openbaar aanklager die dagvaardingen kan uitschrijven en onderzoeksjury's kan instellen om zo zijn neus in de varkensstal te steken. Dat geldt zeker voor Raycroft, want hij weet dat hij bij een van de komende herverkiezingen zal verliezen, dus hij moet bekendheid krijgen zodat hij dan ergens anders terecht kan, misschien wel op staatsniveau. Het is al erg genoeg dat Raycroft van de verkeerde partij is. Daar komt nog bij dat zijn politieke beschermheilige niemand minder is dan procureur-generaal Langdon Trotter. Dat bedoelt de senator als hij zegt dat Raycroft politieke munt uit de situatie zou willen slaan.

'Raycroft is niet dom genoeg om de kant van de criminele broer van een drugsdealer te kiezen tegen een oud-aanklager die die vent achter de tralies heeft gezet.' Ik open mijn hand.

'Dat kan hij niet verkopen. Trotter zou er nooit zijn goedkeuring aan geven.'

'Goed,' zegt de senator. 'Je hebt gelijk. Dus vertel me dan maar over die andere kwestie.'

'De troefkaart,' zeg ik.

De senator onderdrukt een lach. Hij houdt niet van bijnamen of informaliteit. Vanaf het moment dat ik de misser in Lang Trotters kandidaatstellingspapieren heb gezien - en teruggerend ben om het de senator te vertellen - heb ik het over onze troefkaart gehad.

Ik snap best hoe de fout in Trotters papieren heeft kunnen ontstaan. Hij heeft zijn handtekening waarschijnlijk met zwarte inkt gezet, zodat die nauwelijks van de kopie verschilde. Dat gebeurt voortdurend. Je wordt geacht ook de originelen van alle documenten in te dienen, maar soms worden alleen de fotokopieën ingediend. Daar valt niemand over. Geen enkele rechter zal ooit een zaak weigeren omdat het origineel niet is ingediend. Dat zou betekenen dat vorm hoger wordt aangeslagen dan inhoud. Een advocaat zou zich belachelijk maken als hij dat punt voor de rechtbank zou aanvoeren.

Maar we hebben het niet over de rechtbank. We hebben het over de kieswet. In de wet staat dat de kandidaatstellingsverklaring 'getekend' moet zijn en dat betekent het origineel. Een fotokopie is geen getekend document, het is een foto van een getekend document. Ik leg het altijd zo uit: een fotokopie van een document is net zomin het document zelf als de foto van een boom de boom zelf is.

Vorm belangrijker dan inhoud? Absoluut. Maar ik heb de kwestie een aantal jaren geleden aangevoerd in de verkiezing van een countysheriff ergens in het buitengebied: het was een buitengewoon onplezierige verkiezing en de senator wilde de Democraat helpen. En ik heb die zaak gewonnen. Een arme Republikein mocht niet meer aan de verkiezing meedoen omdat hij een kopie van zijn kandidaatstellingsverklaring had ingediend. Die knaap en zijn advocaat verlieten de hoorzitting van de kiesraad met een gezicht alsof zojuist hun zakken waren gerold.

Het is een zeer subtiel, obscuur onderdeel van de kieswet, maar zoals ik al zei, dat is mijn specialiteit. Als we deze kwestie aan de kiesraad voorleggen, hebben ze geen keus. Kort en goed, Langdon Trotters kandidaatstelling is ongeldig. En dus mag hij niet meedoen aan de gouverneursverkiezing.

Toen ik de fout ontdekte, ben ik direct naar de stad teruggeracet. De senator was nergens te vinden, dus rende ik Bens kamer binnen en vertelde hem het nieuws. Ik was verdomd zeker van mijn zaak, maar toch sloegen we er het verkiezingsreglement op na en lazen een paar rechterlijke uitspraken door. De spanning was tastbaar toen we elkaar aankeken en ons realiseerden dat we Langdon Trotter bij zijn taas hadden.

'Wat zegt Dale ervan?' vraagt Grant.

Ik maak een duidelijke frons. Hij heeft het over Dale Garrison, de knaap die het memo heeft geschreven waarin hij instemt met mijn conclusie dat Lang Trotter niet aan de verkiezing kan meedoen. Dale is een plaatselijke advocaat, een van de oudgedienden onder de juristen, iemand die al zo lang meedraait dat je het gevoel hebt dat hij tijdens de Drooglegging tot de balie is toegelaten. Hij is een oude vriend van de Tully's, en in sommige zaken hun persoonlijke advocaat. Hij profiteert van die relatie onder andere door zijn werk als lobbyist in de hoofdstad van de staat. Hij behoort tot het handjevol mensen naar wie de senator luistert.

Ik heb geen moeite met hem. Hij is iets te vriendelijk tegen me, maar ik moet toegeven dat hij goed is. Het punt is dat ik er niet gek op ben dat de senator een second opinion over mijn juridische oordeel wil hebben.

'Kijk niet zo vuil,' zegt Grant, die mijn gedachten leest. De intercom zoemt. Zijn secretaresse meldt dat het een van zijn mensen is, een van onze staatssenatoren. Grant rolt met zijn ogen maar neemt het telefoontje aan. Ik sta op en loop wat rond tot ik merk dat ik sta te kijken naar een stapeltje verjaardagskaarten op het lage kastje achter de senator. Verdomme, helemaal vergeten. Grant was gisteren jarig. Negenendertig geworden, net een paar maanden eerder dan ik. Typisch Grant Tlilly: hij vindt het maar niks, wil nooit een feest voor zijn verjaardag. Maar een aantal mensen heeft eraan gedacht; er liggen minstens twintig kaarten. Ik sta bij het kastje en neem de stapel door. Een kaart van de gouverneur, van een senator in Washington, van diverse andere politieke figuren uit de staat, van een nieuwspresentator van de televisie, van verscheidene aanklagers in de stad, onder wie Dale Garrison. Diens tekst is kort: 'Maak er een leuke dag van' in zijn eigen handschrift en met alleen 'Dale' als ondertekening. De rest van de kaarten is heel gewoontjes: 'De beste wensen', 'Succes in de strijd', 'Als ik je ergens mee kan helpen...'. Op een ervan wordt hij 'gouverneur Tully' genoemd.

Grant hangt op en snuift. 'Stomme D'Angelo,' zegt hij. 'De eerste keer in zestien jaar dat hij het tegen iemand moet opnemen. Hij krijgt minstens zeventig procent, maar hij doet of het de strijd van zijn leven wordt.' Ik ga weer zitten en hij kijkt me aan. 'Waar waren we ook al weer?'

'Je zei dat je wilde dat Dale je vertelt dat ik gelijk heb.'

Hij houdt zijn hoofd schuin. 'Nou nou, meneer Soliday, zo zit het niet. Dale...' - hij gebaart met zijn hand in de lucht - 'Dale kent de rechtbanken. De helft van de rechters heeft ooit voor hem gewerkt. Ik hoef geen second opinion over de kieswet. Ik moet weten wat een rechter zou doen.'

'Prima. Overigens denkt Dale dat ik gelijk heb. Je hebt zijn memo gezien.'

'O ja?'

'Hij heeft het aan mij gestuurd, maar Bennett zou jou een afschrift geven.'

De senator laat zijn blik over zijn bureau gaan. 'Dan heb ik het waarschijnlijk hier ergens liggen.'

'Bennett zou je een kopie geven.'

Grant Tïïlly trekt een gezicht. 'Bennett,' herhaalt hij. 'Ik dacht dat het onder ons zou blijven.'

Ik houd mijn geopende handen op. 'Ben is mijn maatje. Ik heb het met hem besproken.'

'Goed, maar laten we het verder onder de pet houden, Jon. Ja?' In zijn stem is iets van een verwijt te horen.

'Wat is er nou zo geheim aan? Als we een klacht indienen bij de kiesraad weet de hele staat ervan.'

Grant trekt een zuinig gezicht, maar zegt niets.

'Had je soms andere ideeën?' vraag ik.

Grant kauwt even op zijn onderlip. Hij is zijn hele leven opgevoed in de politiek, zodat hij heel goed vooruit kan kijken. Soms zie ik niet waar hij heen wil. 'Misschien wel,' zegt hij.

'Hoe wou je het verdomme anders aanpakken? Aan Lang Trotter persoonlijk vragen of hij zo vriendelijk wil zijn zich terug te trekken uit een verkiezingsrace waar hij zich zijn hele leven al op heeft voorbereid?'

Mijn opmerking brengt iets van een glimlach op Grants lippen. 'Warmer.'

'Zeg op, Grant.'

'Je hebt gelijk wat het persoonlijke aspect betreft.' Hij maakt een uitnodigend gebaar. 'Geef me in het kort de argumentatie.'

'Die weet je al.'

Maar hij herhaalt het gebaar.

'Iedereen moet een kandidaatstellingsverklaring indienen om aan de verkiezing te kunnen meedoen. Je vult het formulier in en ondertekent het en levert het met alle verzoekschriften van je kiezers en andere papieren in. Trotters mensen hebben het verknald. Ze hebben alles gekopieerd, logisch, maar toen ze de papieren gingen inleveren, hebben ze de kopie van de kandidaatstellingsverklaring bij de originele verzoekschriften gestopt. Een fotokopie is niet het originele document. Nu is het net of hij helemaal geen kandidaatstellingsverklaring heeft ingediend.'

'Prachtig,' zegt de senator. 'En leg dat nu eens uit aan de kiezer.'

Ik zucht. 'Daar hebben we Don voor.'

'Senator Tully heeft de Republikeinse kandidaat gewipt door middel van een vormfout,' zegt Grant. 'Iedereen weet dat hij een kandidaatstellingsverklaring heeft ondertekend, iedereen weet dat hij zich kandidaat heeft gesteld, maar doordat er wat papieren zijn verwisseld, kunnen de kiezers hem niet meer kiezen.' Grant schudt het hoofd. 'Klinkt schitterend.'

'Nou ja...'

'En wat levert het mij op? Dat de kiezers weten dat ik een juridisch rotgeintje heb uitgehaald om mijn tegenstander te wippen? Dat ik in redactionele artikelen in kranten uit de hele staat de wind van voren krijg? Weet je wat het me oplevert?

Dat de Republikeinen iemand anders in plaats van Trotter mogen aanwijzen. Heb ik gelijk of niet?'

'Ja, dat is zo.' Volgens de staatskieswet heeft de politieke partij van een kandidaat die al dan niet vrijwillig uit de race is gestapt, het recht iemand anders te benoemen. De betreffende politieke commissie - in dit geval de voorzitters van de Republikeinse Partij in de staat - stemt er gewoon over, en degene die wint is de Republikeinse kandidaat. 'Je zult het tegen iemand moeten opnemen, Grant.'

Hij trekt een gezicht. Mijn ervaring is dat het de leden van de staatsvolksvertegenwoordiging en de staatssenaat zeer tegenstaat zich voor een herverkiezing te moeten aangorden. Niemand heeft geprobeerd het tegen senator Tully op te nemen. Dit is zijn eerste verkiezingsstrijd met een tegenstander.

'Ze zullen geen tweede Trotter aanwijzen,' zegt de senator.

'Ze schuiven een gematigd persoon naar voren. Pro-abortus, om zich tegen ons af te zetten. Iemand die nooit een voorverkiezing zou hebben gewonnen maar een goede kandidaat voor de algemene verkiezingen is.'

'Jody Thayer,' zeg ik. Jody Thayer is momenteel waarnemend gouverneur. Ze wilde zich kandidaat stellen bij de Republikeinse voorverkiezingen, maar de partijoudsten vonden Langdon Trotter geschikter. Dus is ze kandidaat voor Trotters baan, procureur-generaal. Ze is pro-abortus, pro-wapenwetgeving en had een zeer gematigd stemgedrag gedurende haar periode in de staatssenaat. Ze zou tegen een conservatieve anti-abortusman als Grant Tully de beste kandidaat zijn.

'Ja,' zegt de senator. 'Ik gok op Jody.'

'Dat zou lastig worden.'

'Ze zou lastiger zijn dan Trotter.' De senator schudt afwezig het hoofd. 'Een voorverkiezing zal ze nooit winnen, maar ze zou een betere kandidaat zijn bij de algemene verkiezingen. Ik zou er niet op vooruitgaan. Ik knikker Trotter eruit en krijg er een nog lastiger tegenstander voor terug.'

Ik maak een hulpeloos gebaar. 'Dat zou kunnen.'

'Om nog maar te zwijgen van het feit,' gaat de senator verder,

'dat ik dan de kerel ben die een puur juridisch argument heeft gebruikt om zijn opponent eruit te knikkeren. Hoe sympathiek kom ik dan over?'

'Oké, dat is ook waar.'

De senator zit te peinzen. Maar hij vertoont geen enkel teken van frustratie of tweestrijd. Hij heeft me alle redenen uitgemeten waarom we de troefkaart niet kunnen gebruiken om Langdon Trotter te diskwalificeren. Toch is het gesprek nog niet afgelopen. Zijn uitleg is geen conclusie. Het is een overgang. 'We hebben nog een andere optie.' Hij leunt achterover en staart naar het plafond. 'We gaan naar Trotter en laten hem zien wat we hebben. We doen het privé. Een gesprek onder vier ogen.'

'En wat willen we dan?'

De vingers van de senator komen langzaam los van de tafel.

'We leggen hem uit wat er aan de hand is en geven hem een aantal keuzemogelijkheden. Misschien in ruil voor iets.'

'In ruil voor wat?' vraag ik.

'Ik heb altijd gehoord dat Trotter rechter wilde worden,' zegt hij. Hij overweegt de gedachte, knikt dan. 'Er zit ook een zekere logica in. Een voormalig procureur-generaal die wordt benoemd in het staatshooggerechtshof. Of de federale rechtbank, als wij het Witte Huis houden.'

'Waar hebben we het over, Grant?'

'Monte gaat met pensioen.' Hij doelt op de huidige VS-senator, Raymond Monte, die in ruime kring heeft laten doorschemeren dat hij zich over twee jaar niet meer beschikbaar zal stellen voor herverkiezing. Ik kauw er even op en buig me dan voorover alsof ik probeer hem van dichterbij te bekijken. 'Is jouw voorstel Trotter onze troefkaart te laten zien en hem te vertellen dat hij moet aftreden?'

De senator staart me lichtelijk geamuseerd aan. 'Als Trotter zich terugtrekt, verschilt dat in geen enkel opzicht van Trotter die er door ons uitgewipt wordt.' Hij vouwt zijn handen. 'Nee, Jon, dat is niet wat ik bedoelde, en volgens mij weet je dat best.'

Ik haal adem. 'Laten we het aan Trotter zien en zeggen we dat hij moet verliezen?'

Een lachje van senator Grant Tully.

'De verkiezingen met opzet verliezen?' vraag ik, en ik ben me opeens bewust van het volume van mijn stem. Ik laat hem een octaaf zakken. 'Neem je me in de maling, verdomme?'

'Zet die bovenkamer van je eens open, Jonny.' Grant laat zijn hoofd iets achteroverzakken. Zijn blik beweegt zich van mij weer naar het plafond. 'Trotter verliest nog liever dan dat hij er door een vormfout uit wordt geknikkerd. Hij zou zich niet meer onder de mensen kunnen vertonen als we hem uitsluiten omdat zijn mensen per ongeluk een fotokopie van een belangrijk document hebben ingediend. Dat maakt een amateuristische indruk.'

'Misschien,' geef ik toe.

'Dus...' De senator spreidt zijn armen uit.

'Dus wat?'

'Dus zal hij er alles aan doen om het binnenskamers te houden.'

'Je bent er dus zeker van dat hij zich gedeisd zal houden.'

'Het is geen kwestie van gedeisd houden. We hebben hem te pakken, Jon. Hij ligt uit de race, hoe je het ook wendt of keert.'

Grant zwaait een autoritair vingertje heen en weer. 'Hij ligt eruit.'

We zwijgen. Ik kan me alleen voorstellen hoe de procureurgeneraal reageert als het nieuws op zijn deurmat valt.

'Hij mag nog wel meedoen aan de verkiezingen,' zegt de senator, 'maar alleen om te verliezen.'

'Hoe moet hij dat trouwens doen?' Ik probeer niet de ergernis in mijn stem te verbergen. 'Echt, Grant, je moet mij eens vertellen hoe een politicus verkiezingen kan verliezen zonder dat het opvalt.'

De senator kijkt vol afkeer van me weg. 'Kom nou toch, Jon.'

Hij schraapt zijn keel. 'Hij weigert te debatteren. Dat kan hij aan zijn mensen verkopen. Hij werkt voor de staat, ik ben vooral in de stad bekend. Hij kan zeggen dat hij ons de publiciteit niet wil geven. Maar dan nagelen wij hem aan het kruis omdat hij weigert te debatteren. En dat zullen de kranten ook doen.'

'Oké.'

'We kunnen de regie over zijn reclame-uitingen voeren. Wij gaan op de negatieve toer en hij reageert niet. Hij zegt dat hij daarboven staat. Daar verlies je mee, maar het geeft hem de kans waardig te verliezen. We verpulveren hem op de televisie, hij reageert niet, de kranten laten zich bewonderend over hem uit, maar op 7 november geven we hem een pak slaag.'

'Dat zou wel kunnen.'

'Jezus, hij kan ziek worden. Hij beweert dat hij een virus heeft of zo, en daardoor slechts beperkt campagne kan voeren. Hij krijgt een ernstige rugkwaal.'

'Dat kan allemaal wel zijn,' zeg ik, 'maar tot 23 september. Dat is de laatste dag waarop we een klacht wegens problemen met de papieren kunnen indienen. Daarna kun je hem niet meer pakken, of er iets mis is of niet.'

'23 september? Best.'

'Daarna heeft Trotter de vrijheid om zijn belofte te breken. En dan ben jij je machtsmiddel kwijt.'

'Dat kan wel zijn,' geeft Grant toe. 'Maar ik denk dat Lang, als hij me iets belooft, zich er ook aan zal houden. En zo niet, dan heb ik hem in ieder geval anderhalve maand rustig gehouden. Ik kan tussen nu en 23 september een hoop terrein winnen.'

Ik kijk Grant strak aan. Hij verwacht vermoedelijk dat ik het helemaal met hem eens ben. En dat terwijl waarschijnlijk mijn grootste bijdrage aan de Democratische Partij de afgelopen jaren is geweest het van verkiezingslij sten knikkeren van tegenstanders. Dat is waar het om gaat in de politiek, maar dat zien de meeste mensen over het hoofd: op de kieslijst komen. In onze staat op de kieslijst komen is ietsje eenvoudiger dan het oplossen van Rubiks kubus of de eindstreep halen in de heptatlon. Globaal gezien is het eenvoudig genoeg: je vult wat formulieren in en zorgt ervoor dat de mensen je verzoekschrift ondertekenen. Maar in de praktijk vereist het een berg werk en een aanzienlijke kennis van onze ingewikkelde kieswetten. Ten eerste de formulieren. Kandidaatstellingsverklaringen, verklaringen van economische belangen, de aanvraagformulieren. Alleen al bij deze formulieren kun je ongeveer dertig vergissingen maken en vele ervan brengen je kandidatuur dan al om zeep. Trotter is het volmaakte voorbeeld. Er zijn vereisten ten aanzien van de mensen die rondgaan met de aanvraagformulieren voor de handtekeningen. Ze moeten als kiezers in deze staat geregistreerd staan, en per verkiezingsronde mogen ze voor maar één kandidaat rondgaan. De handtekeningen op de aanvraagformulieren mogen alleen afkomstig zijn van mensen die in het district als kiezers geregistreerd staan, en ze moeten op het adres wonen dat ze opgeven, en ze moeten hun handtekening zetten, niet hun naam. De lijst gaat verder; als je driehonderd handtekeningen nodig hebt om op de lijst voor de voorverkiezing te komen, kun je er beter negenhonderd verzamelen omdat meer dan de helft ervan om een of andere reden wordt geweigerd. Om kort te gaan, met alle eisen ten aanzien van formulieren en handtekeningen en beperkingen bij het handtekeningen verzamelen, zijn er tientallen zaken die je goed moet doen. Als er dus een nieuwkomer is, een hervormer van buiten die op de kieslijst tegen een van onze zittende Democraten uit wil komen, kun je er donder op zeggen dat ik een manier vind om hem of haar er wegens een kieswetkwestie uit te knikkeren.

De democratie in actie. Of misschien de antidemocratie. Ja zeg, ik ben maar een eenvoudige jurist. Ik bepaal de regels niet, ik zorg er alleen voor dat de tegenstanders zich eraan houden. En doen ze dat niet, dan geef ik ze ervan langs, zoals elke advocaat voor zijn cliënten doet. Maar ik maak ook regels. Er is in deze staat niet één stuk wetgeving op het gebied van het kiesrecht dat niet ter goedkeuring op mijn bureau terechtkomt. Als het effect voor de Democratische Partij me niet bevalt, zeg ik dat tegen de senator en komt de wet nooit aan de orde. De grote partijen bepalen dus de regels en maken gebruik van juristen om zeker te weten dat ze worden gehandhaafd, en de kleine jongens moeten zich over een kieswet buigen waarbij vergeleken de belastingaangifte helemaal niets voorstelt. Wat ik wil zeggen is dat ik waarschijnlijk het recht niet heb om op dat punt een hoge toon aan te slaan. Maar het is één ding om Langdon Trotter de toegang tot de kieslijst te ontzeggen op grond van de wet, het is iets heel anders om de dreiging met een wraking te gebruiken om de procureur-generaal er in wezen toe te dwingen de verkiezingen uit handen te geven.

'Doe het niet,' zeg ik.

De senator kijkt me even schattend aan alvorens met een kort knikje te zeggen: 'Jij wilt er geen deel aan hebben. Dat begrijp ik wel.'

'Ik wil dat niemand er deel aan heeft. Ik bedoel: dit is...' Ik houd me in, zit onbeweeglijk op mijn stoel.

'Wat is dit, Jon?'

Er is niets van ironie in de vraag van senator Tully. 'Onethisch? Immoreel?'

'Dat ook, ja. Maar ik dacht vooral aan onwettig.'

Een onderdrukte uitbarsting van plezier bij de senator. Hij staat op en loopt naar het raam. Zijn jasje hangt over zijn stoel; hij is in hemdsmouwen met over zijn smalle schouders marineblauwe bretels. Hij kijkt naar buiten, neemt de tijd om diep in te ademen. 'Jon, denk je dat ik een goede gouverneur zal zijn?'

'Ja, natuurlijk. Ik zou niet bij je werken als ik dat niet dacht.'

'Ja, dat is zo.' Hij praat tegen het raam. 'Omdat je in de eerste plaats een vriend bent. Maar zeg eens eerlijk: vind je mij de beste man voor die baan?'

'Absoluut.'

'Waarom? Waarom vind je dat, Jon?' Hij draait zich nu naar me om. 'En kom me niet aan met wat je tegen andere mensen zegt. Ik wil geen campagnetaai. Vertel me wat je tegen jezelf zegt.'

'Omdat je staat voor de dingen waar je in gelooft. Je bent een anti-abortus-Democraat. Je weet dat dat een fout standpunt voor je partij is - daar ben je door je eigen partij af deling nog voor op de vingers getikt - maar jij gelooft erin. Je bent tegen de doodstraf. Je weet je hele leven al dat je een positie op staatsniveau wilde bereiken, en je kent de cijfers. Ongeveer zeventig procent van onze staat is voor de doodstraf. Elke Democraat die voor het gouverneursambt ging, is ervoor aan het kruis genageld. Maar dat kan je niets schelen. Dat is waar jij in gelooft. Je bent de afgelopen zes jaar tegen belastingverlagingen geweest omdat je vindt dat ze fiscaal niet verantwoord zijn. Daar maak je je niet populair mee. Een aantal van onze eigen leden heeft je gesmeekt om een ander geluid te laten horen. Maar jij let op de belangen van de staat.' Ik lach. 'Je bent een politiek dier, geen twijfel mogelijk. Eerlijk gezegd, als je het niet was, had ik me enige zorgen gemaakt. Maar jij bent de man om de staat te leiden.'

De senator accepteert deze monoloog met een uitdrukkingsloos gezicht. 'En geef me nu je eerlijke mening over Langdon Trotter.'

'Volgens mij zou Langdon Trotter nog voor de doodstraf voor winkeldieven zijn als het hem één stem meer zou opleveren. Ik denk dat het enige waar hij in gelooft, is dat hij gouverneur moet worden. Het is pure machtswellust.'

'Oké.' De senator loopt naar zijn bureau en gaat op de rand ervan zitten. 'Als ik kans zag een of ander smerig geheim van Trotter boven water te krijgen en openbaar te maken, wat zou jij daar dan van vinden?'

'Dat hoort erbij.'

'Maar in zeker opzicht immoreel. Toch?'

'Zeker. Maar als je meedoet, ken je de regels.'

'Is het dan in orde?'

'Dan is het acceptabel, denk ik,' zeg ik.

'Dit verschilt er niet van.' De senator laat zijn vuist zacht neerkomen op zijn dij die naast het bureau bungelt. 'Niet wezenlijk.'

'Voor mij verschilt het wel, Grant. Ik ben jurist. Ik moet de regels van de ethiek hooghouden. Ik kan er niet medeplichtig... geen deel van uitmaken.'

'Zoals ik al zei,' zegt Grant, 'dat zul je ook niet.' Hij opent zijn handen. 'Jij hebt me geadviseerd over de wettigheid ervan. Dat accepteer ik. Je hebt me aangeraden om het niet te doen. Jouw taak is beëindigd.'

Ik zucht.'Tja...'

'Maar doe me een genoegen,' zegt hij. 'Praat erover met Dale Garrison. Over dit alles. Over al onze mogelijkheden. Ik wil de goede beslissing nemen.'

'Oké.'

'Vraag hem gewoon... Nee, toch niet.' Hij heeft moeite met de formulering. 'Hou het helemaal open voor hem. Vertel hem dat we doen wat hij zegt. Laat je niet in de kaart kijken. Vertel hem dat we alles zullen doen wat hij zegt.'

'Goed.'

'Zeg hem dat, Jon. Zeg hem dat ik alles zal doen wat hij zegt.'

'Ik heb je de eerste drie keer al gehoord.'

'Dan voelt hij zich vrij om een objectieve mening te geven.'

'Jij zult alles doen wat hij zegt.'

'Goed.' De senator haalt diep adem. 'En we gaan stap voor stap te werk.'

'Klinkt goed.' Ik sta op. 'Misschien krijg ik nog de kans het je uit je hoofd te praten.' Maar op het moment dat ik het zeg, voel ik dat de zaak voor Grant al beklonken is. Ik heb het door. Hij wil dat ik Dale Garrison aan de tand voel omdat Dale de boodschapper wordt. Dale wordt degene die een ontmoeting met Langdon Trotter heeft en de bom laat vallen. Dale is een verstandige keuze, voorzover er aan dit plan iets verstandig is. Dus wordt het mijn taak Dale aan mijn kant te krijgen. Want anders zie ik mijn oudste vriend, senator Tülly, de grootste fout van zijn leven maken.

'Zeg, Jon.' Grant roept me na.

'Ja.' Ik blijf op de drempel staan.

'Hoe staan de zaken?'

'Best. Druk maar...'

'Je bent nog steeds een beetje somber.'

Ik doe mijn ogen dicht. 'Ik voel me prima.'

'Heb je haar onlangs nog gesproken?'

'Eh, nee. Niet onlangs.' Hij heeft het over mijn ex-vrouw, die tien maanden geleden naar een andere stad is verhuisd. Tracy en ik waren bijna vijfjaar bij elkaar, tot ze me halverwege vorig jaar te kennen gaf dat het voor haar tijd was om te gaan.

'Kom dit weekend bij ons eten,' zegt hij. 'De kinderen gaan met Audrey's familie naar een pizzeria.  Dan eten we als volwassenen onder elkaar.'

Audrey, Grants vrouw, is een grandioze kok en daarnaast ook nog een fantastische vrouw. Grant heeft haar leren kennen toen hij voor het eerst in de senaat werd gekozen en is zeven jaar geleden met haar getrouwd. Ze hebben een dochtertje van vijf, Amy, mijn petekind, en Christopher van drie.

'Ik heb je toch gezegd: geen medelijden.'

'Hou op, zeg.' Hij heft zijn handen op. 'Audrey heeft juist naar je gevraagd.'

'"Hoe is het met Jon?'" Ik doe een vrouwenstem na. '"Is hij er al overheen dat zijn vrouw hem heeft laten zitten?'" Zoals meestal met mijn grapjes, zijn ze maar voor de helft grappig bedoeld. Grant vindt dat soort humor maar niks. Hij houdt niet van de zelfverachting en hij houdt niet van de ondertoon van waarheid. Hij denkt dat hij mijn grote broer is.

'Ze heeft je niet laten zitten,' zegt hij. Hij vertelt me even hoe mijn huwelijk is stukgelopen. Zijn gezicht klaart op. 'Bovendien is het geen medelijden. Audrey heeft altijd al een zwak voor je gehad.'

'Natuurlijk, dat weet ik,' speel ik het spelletje mee. Grant lacht. 'Geef haar dus wat hoop. Ze zit opgescheept met een lelijke Ier zoals ik.'

'Ik zal erover denken.'

'Of we gaan zaterdag de stad in en slaan er een paar achterover.'

'Wie weet.' Ik geef een klopje op de deurpost. 'En kom jij ondertussen alsjeblieft niet op de proppen met nog stommere ideeën over de verkiezingen.'

Zes

Als je voor senator Grant Tully werkt, sla je de kop van de Daily Watch  over - typisch gewijd aan een of ander nationaal of internationaal voorval - en koers je direct door naar het artikel net boven de vouw en dan naar de stadsrubriek. De Watch  beschouwt zichzelf als een nationale krant en vult de ene na de andere pagina met nieuws uit Washington en de rest van de wereld, maar voor de senator gaat de enige interessante informatie over staat en stad. Het zal hem een zorg zijn wie er president is, of zelfs wie er uit onze staat in de landssenaat wordt gekozen. Vandaag benader ik de krant terughoudend uit angst dat het artikel boven de vouw over het nachtelijk treffen van mijn favoriete assistent met een inbreker gaat. Maar daar gaat het niet over. Ik sla om naar de binnenkant, de pagina's 2-3, 4-5, maar nog steeds niets.

Dan ga ik naar het echte stadsnieuws. Het staat op de vierde pagina, die in feite de laatste echte pagina is, in een enkelkoloms stukje aan de linkerkant. HUISEIGENAAR DOODT INBREKER. De verslaggever heeft mijn gegevens over de inbreker ontvangen, wijst op zijn 'lange strafblad' evenals op de arrestatie van zijn broer en de civiele rechtszaak tegen Bennett. De politie noemde het 'te rechtvaardigen vuurwapengebruik'. Gunstig verhaal.

Mooi. Ik laat de krant vallen en neem een slokje koffie terwijl ik uitkijk over de ontbijtmenigte. Ik zit in Langley's, niets meer dan een goedkope eettent die toevallig op de benedenverdieping van het county-gebouw is terechtgekomen. De keuken is op zijn best middelmatig: er ligt een halve feta-omelet op mijn bord en ik ben niet van plan die verder op te eten. De aanwezige goegemeente vormt een waar 'Wie is wie?' van de rechterlijke macht en de advocatuur. Je kunt niet met je arm zwaaien of er reageert een aantal rechters en gekozen functionarissen. Ik wuif naar de serveerster voor de rekening en mijn blik valt op niemand minder dan de Republikeinse gouverneurskandidaat Langdon Trotter. Hij zag mij en ik zag hem. Nu moet ik die zakkenwasser wel gedag gaan zeggen.

Lang Trotter snijdt zijn eieren in hapklare stukjes, wijduit zittend en met zijn vork bezig alsof hij er de politieke toekomst van Grant Tully mee bewerkt. 'Jon,' zingt hij als ik dichterbij kom alvorens oogcontact met me te maken. Hij laat zijn gereedschap vallen en steekt zijn hand uit.

'Meneer de procureur-generaal,' zeg ik, 'goed u te zien.'

Trotter is een mannenman, een zilveren haardos, potig, buitenman, krachtige, gerimpelde kop. Hij heeft een dwingend stemgeluid en is op de man af, en dat, gecombineerd met zijn uiterlijk, domineert een ruimte. Een van de weinige kerels naast wie ik me klein voel. Onze medewerksters in de stad zeggen dat ze hem aantrekkelijk vinden, niet zozeer op grond van klassieke criteria als wel op grond van zijn uitstraling. Mannen zien tieten en een kont, vrouwen zien zelfvertrouwen en macht. Trotter gebaart naar zijn gast. 'Rechter Dixon, Jon Soliday.'

We geven elkaar een hand.

'Jon is Tully's topadviseur,' zegt de procureur-generaal. 'Er is niemand in deze staat die meer van kieswetgeving en campagnefinanciering af weet. Als hij niet zo vast in de leer was, zou ik proberen hem in te palmen.'

'Ik bloos ervan,' zeg ik. Zoals altijd voel ik me een kluns in het gezelschap van deze man. Zelfs als jij staat en hij zit, torent hij nog boven je uit. Deze vent is geboren met een sigaar in de ene hand en een jachtgeweer in de andere.

Zijn wenkbrauwen gaan omhoog terwijl zijn vork in een stuk ontbijtspek duikt. Hij vindt het niet nodig zijn ontbijt te onderbreken om even met me te praten. Een subtiele manier om ons beider belangrijkheid vast te stellen. 'Hoe is het met de senator?'

'Hij werkt hard,' antwoord ik. 'Ongetwijfeld net als u.'

'Hij is een voortreffelijk tegenstander, dat zeg ik tegen iedereen.'

'Dat gevoel is wederzijds.'

'Hoe gaan we het spelen?' Trotter richt zijn blik nu op mij.

'Hoe bedoelt u?'

'Het is altijd leuker als we het netjes spelen' zegt hij. 'De senator en ik hebben beiden nog vele jaren voor de boeg.'

'Zeker, zeker.'

'Hij meer dan ik.' De procureur-generaal knipoogt naar zijn ontbijtgenoot. Hij steekt zijn hand uit. 'Ik wens mijn tegenstander altijd veel geluk.'

Ik schud hem voor de tweede maal de hand. 'Hetzelfde wens ik u toe, meneer de procureur-generaal. En aangenaam kennis met u te hebben gemaakt, rechter.' Ik loop naar mijn plaats en heb er alles voor over om ogen in mijn achterhoofd te hebben. 

Zeven

Nog geen tien minuten nadat ik woensdagmorgen op kantoor ben gearriveerd, loopt Bennett mijn kamer binnen met wat formulieren in de hand. 'Kijk hier eens naar,' zegt hij. 'De D-7's.'

Dat zijn financiële verantwoordingsformulieren die onze kandidaten elke drie maanden moeten invullen. Ze moeten de buitenwacht meedelen hoeveel geld ze hebben gekregen en van wie, en hoeveel ze hebben uitgegeven en waaraan. Omdat Ben en ik de juristen van de Democratische Partij zijn, moeten we ze stuk voor stuk goedkeuren, niet alleen van senator Tully, maar van elke Democratische kandidaat voor elke verkiezingsronde voor staatsvolksvertegenwoordiger, staatssenator en constitutionele functies.

'Ben, ik was van plan ze zelf te behandelen.'

Hij kijkt me blanco aan. Hij ziet er afgetobd uit, met rode ogen van de slaap en over het geheel genomen terneergeslagen.

'Ik heb gezegd dat ik ze zou doen.' Daarmee is het voor Bennett Carey zo ongeveer afgedaan. Hij heeft gezegd dat hij het zou doen, en dan doet hij het, ook al heeft hij net iets afschuwelijks meegemaakt.

'Ga naar huis,' zeg ik, hoewel thuis misschien niet de beste plek voor hem is.

'Wat moet ik daar doen? Me verstoppen?'

'Je zou jezelf eens wat rust kunnen gunnen. Ga eens naar je... ga iets doen.' Ik had bijna gezegd dat hij eens naar zijn ouders moest gaan. Ben is wees, heeft zelfs geen herinnering aan zijn ouders die zijn omgekomen bij een frontale botsing toen hij amper twee was. Dat heeft hij me een keer verteld na een avond drinken. Het is de enige keer dat we het erover hebben gehad. Ben negeert me, loopt de kamer uit. 'Ik heb er nog een stuk of wat. Die zijn tegen lunchtijd klaar.'

'Ben, wacht nou.' Hij blijft staan en draait zich om. 'Hoe is het met je?'

Hij haalt zijn schouders op. 'Goed.'

'Wil je er met me over praten?'

'Het gaat best met me,' zegt hij, maar bedenkt zich dan. Bennett Carey is niet direct een open boek. Maar Jezus, het is niet niks wat er is gebeurd. 'Ik dacht eraan hoe zijn moeder het nieuws zal hebben gekregen. Er wordt geklopt, ze doet de deur open en ziet daar een politieagent staan. Wordt overspoeld door angst. Ze voelt haar knieën knikken als ze de woorden hoort. Of misschien is het zijn vrouw.'

'Hou wel in de gaten wie die situatie heeft gecreëerd.'

'O, dat weet ik wel.' Hij knikt, kijkt dan even de gang in, doet een paar stappen terug mijn kamer in en doet de deur achter zich dicht. Hij vermant zich, houdt dan zijn handen voor zich alsof hij potten bakt. 'Ik weet wel dat die knaap bij mij heeft ingebroken. Ik weet wel dat hij ermee begonnen is. Goed? Maar moest ik er op zo'n manier een eind aan maken? Ik bedoel, wat dacht ik in godsnaam wat die vent aan het doen was? Natuurlijk was hij op weg naar buiten.'

'Verdomme, Ben, dat kon jij toch niet weten?'

'Misschien niet voor honderd procent, maar deze vent gaf niet de indruk me nog te lijf te willen.' Bennett slaakt een diepe zucht. 'Hij probeerde de benen te nemen.'

Ik sta op en ga naar hem toe. 'Ben, dit is achteraf. Dat is heel anders dan wanneer je er middenin zit. Hoe langer je erover nadenkt, hoe duidelijker het in jouw ogen wordt wat die knaap deed. Maar we hebben het over iets dat in totaal misschien dertig seconden heeft geduurd. Je moet geen kennis in je kop stoppen die je toen niet had. Hij kwam jou toetakelen, en als hij was ontkomen, zou hij zijn teruggekomen.'

'Zelfs als je gelijk hebt...' Ben breekt zijn zin af.

'Ik heb gelijk.'

'Maar er is wel een dode gevallen.'

Daar valt niet veel op te zeggen. Op dat punt is Ben niet onredelijk. Hij begrijpt de omstandigheden. Ik denk dat het hele gedoe hem vooral een beetje de stuipen op het lijf heeft gejaagd.

'Hoe zit het met de troefkaart?' vraagt hij.

'O, prima,' zeg ik. Zo te zien is Ben blij van onderwerp te kunnen veranderen. Ik ben blij dat ik aan zijn wens kan voldoen, ook al ben ik op de hoogte van de aanwijzingen van de senator. Alleen Grant en ik zijn ons bewust van mogelijke onderhandelingen met Langdon Trotter over zijn verknoeide nominatieformulieren. In Bens eigen belang zal ik die wetenschap niet met hem delen. 'De juridische bewijsvoering begint vorm te krijgen.'

'Garrisons memo zag er goed uit.'

'Ja, dat is zo. Ik spreek hem morgen tijdens de lunch.'

'Morgen een lunch?' vraagt Bennett. 'Behoefte aan meer gezelschap?'

'Normaliter wel, maar ik denk dat het beter is als we met ons tweeën zijn. De senator is er kien op dat we het stilhouden.'

'Best, geen probleem. Ik maak de D-7's af en laat ze je brengen.'

'Tja, als je het zeker weet...'

'Ik weet het zeker, Jon. Adios.'

Ik kijk Bennett na terwijl hij mijn kamer verlaat en loop de post van gisteren in mijn in-bakje door. Tegelijkertijd ga ik op mijn computer naar het internet, zoek online naar de uitslag van de opiniepeiling onder de kiezers die vandaag bekend is gemaakt. Ik heb de geruchten al gehoord, maar ik heb de cijfers nog niet gezien.

Als de verkiezingen vandaag zouden zijn gehouden, zou procureur-generaal Langdon Trotter 54 procent van de stemmen hebben gekregen. Leider van de meerderheid in de senaat Grant Tully had 39 procent gekregen. De kandidaat van de derde partij, een onwrikbare conservatief genaamd Oliver Jenson, die kandidaat is voor de Conservatieve Gezinspartij, zou twee procent hebben gekregen.

Niet verschrikkelijk verrassend. Onze eigen cijfers wijken niet veel af. Trotter heeft bijna acht jaar staatsbreed gewerkt. Zijn naam is overal bekend. Hoezeer Grant Tully het politieke toneel ook overheerst, hij blijft, hoe je het ook wendt of keert, maar een gewone staatssenator. In de stad kent iedereen hem, en de meeste mensen in de staat zullen zijn naam ook wel kennen, maar zijn gezicht staat nog niet in ieders geheugen gegrift. Langdon Trotter is de cowboy die de sigarettenfabrikanten voor de rechter sleepte en het gezondheidszorgmonopolie in de buitengebieden aanpakte. We wisten dat hij in het begin zou uitlopen. Senator Tully zal tussen nu en 7 november in de buitengebieden moeten gaan wonen, want daar worden de verkiezingen beslist, en hij is er nog geen begrip.

Vier brieven bij de post. De eerste is een bedankbrief van een plaatselijke wethouder die ik heb geholpen met een probleem betreffende de campagnefinanciering, een correctie die hij bij de stedelijke kiesraad moest indienen. Een brief van het muziekcentrum met de vraag of ik weer een jaarabonnement wil. Ik weet niet waarom ik de moeite neem, want ik mis sowieso de meeste uitvoeringen. Reclame voor een elektronische juridische researchfirma die ik niet eens openmaak. De laatste brief is geadresseerd aan mij, maar zonder afzen-der erop. Als ik hem openmaak, valt er één enkel velletje onge-linieerd papier uit. Er staat één alinea op, zo te zien op eenschrijfmachine getypt, aan niemand gericht:

Ik vermoed dat ik de allerlaatste ben die het geheim nog kent dat niemand kent. Ik denk dat $250.000 voldoende is. Een maand moet tijd genoeg zijn. Ik neem niet aan dat het je bron van inkomsten is, maar ik stel me voor dat als er iemand is die een manier weet om geld te ontfutselen aan de campagnekas, jij dat zal zijn. Ik zou natuurlijk altijd nog gewoon met de senator kunnen gaan  praten. Wil je dat? Eén maand. Probeer niet hierover met me in contact te komen. Alle contacten zullen van mij uitgaan.

Instinctief kijk ik op, de gang in. Daarna weer naar de brief. Wat moet dit verdomme betekenen?

Mijn telefoon zoemt, de intercom, mijn secretaresse. Ik druk het spreekknopje op mijn telefoon in. 'Ja?' zeg ik tegen Cathy,mijn secretaresse.

'Jon, er is gebeld door het kantoor van Dale Garrison om te bevestigen dat vrijdagavond zeven uur akkoord is voor je afspraak.'

Het geheim dat niemand kent.

Ik schud mijn hoofd. 'Zeg het nog eens, Cathy?'

'Dale Garrison...'

'Hoe laat?'

'Zeven uur, vrijdagavond.'

'Hoe zit het met die lunch op donderdag?' vraag ik. Maardaar weet Cathy niets van.

'Ik had de indruk dat jij degene was die de afspraak had ver-zet,' zegt ze.

'Goed, maakt ook niet uit. Ik vind het best. Nog wel bij hemop kantoor?'

'Ja.'

'Goed. Bedankt, Cath.'

Wie heeft me dit verdomme gestuurd? Ik lees het briefjetweemaal, driemaal. Dan loopt er een jurist van een paar ka-mers verderop bij me binnen en ik gooi het briefje vlug in debovenste la van mijn bureau.

Acht

Vrijdagavond, even voor vijf uur. Zelfs in een slavenhok als Seaton, Hirsch is er het laatste uur van de werkweek een aanzienlijke uitval. Ik heb het er ook bijna op zitten. Nog even dit overzicht afmaken, bij Dale Garrison langs en dan naar huis. Senator Tully vertrekt over een paar uur voor een weekend naar de zuidelijke districten om daar zijn verhaal af te steken. Er is daar een groot contingent arbeiders - vakbondsleden - die de sleutel tot de hele verkiezing vormen. Nu de senator de stad uit is, krijg ik hopelijk wat rust. Hoe dichterbij de verkiezingen komen, hoe minder slaap ik krijg.

Ik heb de senator beloofd dat ik contact met hem zal opnemen zodra ik van Dale Garrison een uitspraak over onze juridische argumentatie heb gekregen. Ik geef toe dat ik enigszins uit mijn humeur ben omdat ik het advies van deze advocaat moet vragen. Dale Garrison is een soort éminence grise, en ik weet dat hij de Tully's al eeuwen kent. Ik ben hem dus wel enige eerbied verschuldigd. Maar hij kan nooit zoveel van de kieswetgeving af weten als ik. En toch sta ik nu op het punt een andere jurist te gaan zeggen dat we 'alles zullen doen wat hij zegt' Grants woorden - in verband met onze aanval op Langdon Trotters kandidaatstellingspapieren.

Bennett Carey beent langs mijn kamer en blijft opeens staan. Hij heeft zijn jas over zijn schouder gegooid en zijn tas in de hand. 'Blijf je nog lang?' vraagt hij.

'Ik ben hier tot zeven uur.'

Ben prikt met zijn duim naar achteren. 'We gaan met een paar lui wat biertjes pakken. Bij Flanagan.'

'Jij?' zeg ik. 'Een gezelligheidsmens?'

'Jammer voor hen.' Hij haalt zijn schouders op.

'Nou, Bennett, het is fijn te zien dat je er ook eens uitgaat, om wat voor reden dan ook.'

'Gamee,' zegt hij.

Ik schud mijn hoofd. 'Ik heb vanavond een afspraak met Garrison.'

'Garrison? Ik dacht dat je daar gisteren mee zou gaan lunchen.'

'Nee, hij heeft het verzet. Ik breng de dinertijd met hem door. Denk je dat hij pasta laat komen?'

Bennett glimlacht. Dat is alles wat je bij hem aan reactie krijgt als het om humor gaat. Hij trekt tenminste weer een beetje bij. Ik overweeg even om hem voor de zoveelste keer te vragen hoe het met hem is, maar waarom zou ik er weer over beginnen? Laat hem maar een paar biertjes achteroverslaan en zich over het voorval heenzetten.

Bennett vertrekt. Ik ben om halfzeven klaar met mijn werk de opzet van onze juridische argumentatie bij de troefkaart. Voor ik bij Dale Garrison ben, wil ik mijn gedachten op een rij hebben. Gewoon voor het geval hij me wil laten zien hoe slim hij is. Inderdaad, misschien zijn mijn tenen wat aan de lange kant.

Ik stop even bij senator Tully's kamer. Hij zit te bellen, dus zwaai ik naar hem. Hij legt zijn hand op het mondstuk en zegt:

'Laat het me weten.' Ik knik en loop door.

Een paar meter van zijn deur blijf ik staan. Ik zou bijna teruggaan: er is nog een onderwerp waar we het over moeten hebben. De anonieme brief die ik heb gekregen. 'Het geheim dat niemand kent'. Maar de toon waarop Grant telefoneert - geagiteerd, in gesprek met Don Grier - doet me besluiten het naar een later tijdstip te verschuiven. Het slaat trouwens nergens op. Dat kan niet anders.

Ik neem een taxi voor de rit door de stad naar het kantoor van Dale Garrison. Ik ken Dale niet privé, maar ik weet dat hij enorm veel voordeel heeft gehad van zijn relatie met de Tully's. Voor mensen met relaties zijn er in deze staat tal van mogelijkheden om je inkomen aan te vullen. De staat telt vele commissies en werkgroepen die zijn opgezet voor diverse projecten, en de lievelingetjes onder de volksvertegenwoordigers komen erin. Het zijn niet allemaal betaalde baantjes, maar als dat wel het geval is, zijn ze ook heel góéd betaald. Kenmerkend is dat ze meestal een maandelijkse vergadering behelzen en misschien een halfjaarlijkse rapportage of zo.

Dale Garrison heeft een paar van dat soort mazzelt] es. Hij is voorzitter van de COPA - de Commissie voor Politieke Aanstellingen - die de gouverneur aanbevelingen doet voor aanstellingen, van functies bij de rechterlijke macht tot het hoofd van een ambtelijke dienst. Het is geen betaalde baan, maar hij zorgt ervoor dat heel veel mensen heel veel redenen hebben om heel aardig tegen Dale te zijn.

Tot een jaar of vijf geleden was Garrison ook als adviseur verbonden aan de Raad voor de Gezondheidszorg, die de gezondheidsvoorzieningen in de staat regelt. Toen hij die baan opgaf, nam hij natuurlijk verscheidene ziekenhuizen en kankerklinieken als cliënt aan en verdedigde hij hun belangen tegenover al zijn voormalige collega's in de Raad. Je kunt hem geregeld in de hoofdstad van onze staat aantreffen als hij voor ze aan het lobbyen is.

Maar dat speelt zich allemaal achter de schermen af. Vraag vijftig plaatselijke juristen wat voor soort praktijk Dale Garrison heeft, en 49 van hen zullen zeggen dat hij strafpleiter is. Hij doet veel bloederige zaken, maar hij is bekender om zijn chique cliënten, witteboordentypes die worden beschuldigd van financiële misdaden. Enkele jaren geleden verdedigde hij een wethouder in een federaal omkoopschandaal. Het kostte vier of vijf leden van de gemeenteraad de kop, maar Garrison kreeg vrijspraak voor zijn cliënt op grond van het ontlokken van een bekentenis. Ik knik naar de bewaker in de hal van Garrisons gebouw. Dale Garrison houdt kantoor in het Merchant's Building, bij de rivier. Vijftien verdiepingen met voornamelijk lieden zoals Garrison, met grote eenmanspraktijken en letselschade-advocaten. Het gebouw dateert uit het begin van de negentiende eeuw, is vierkant en met uitzicht op River Street. Garrisons kantoor ligt aan de straatkant van het gebouw, in L-vorm met in totaal elf kamers: vijf aan elke kant met die van Dale in het midden, de hoekkamer. Als ik het me goed herinner zitten er in enkele kamers associés die bij Dale in dienst zijn en in andere voor zichzelf werkende advocaten die leven van de restjes van Dales praktijk: zaken die hij niet aanneemt of waar hij hulp bij nodig heeft.

Ik wil niet dat de senator iets te maken heeft met het chanteren van Langdon Trotter. Want dat is het: chantage. Het heeft geen zin eromheen te draaien. De toekomst van de senator is veel te veelbelovend, of hij deze verkiezingen nu wint of verliest, om te vergooien voor zoiets riskants. De grote kunst wordt de senator daarvan te overtuigen. En Garrison.

Garrisons kantoor ligt op de achtste verdieping tegenover de lift aan het eind van de gang. De toegangsdeur is van matglas met zijn naam erin. Ik open de deur en kom in een kleine hal, een wachtruimte. Op dit tijdstip is de balie leeg, dus loop ik erlangs naar de rij kamers. Ik hoor gedruis van muziek uit zijn kamer komen, een bigband, Glen Miller of zo. Verder is er niemand op dit moment van de week, vrijdag na werktijd. Het grote geld gaat aan de neuzen van de associés die met Dale werken voorbij: ze doen veel contacten en goede rechtbankervaring op, maar ze verdienen niet genoeg om te rechtvaardigen dat ze tot vrijdagavond laat overwerken. Dus zijn Dale en ik alleen, en dat is waarschijnlijk wel zo goed. Dale zit te bellen als ik binnenkom. De eerste gewaarwording is een heel vaag luchtje, mint, eerder in de medische dan in de snoepsfeer. Ik geef een roffeltje op de deur, maar hij ziet me al. Zijn lichte bochel is duidelijk te zien, zelfs in zijn stoel. Hij heeft alleen nog wat plukjes haar bij zijn oren, levervlekken op zijn verweerde schedel, zeer diepliggende ogen en een gebogen neus. Hij is in hemdsmouwen zodat zijn knokige schouders zichtbaar zijn. Zijn vingers strelen zijn voorhoofd terwijl hij in de hoorn praat.

Zijn kamer is een heiligdom, gewijd aan iemand die ruim veertig jaar in de federale en staatsrechtszalen heeft gepraktiseerd. Ingelijste foto's van Dale in diverse stadia van zijn carrière met politici, rechters en beroemdheden bedekken als behang de houten lambrisering van zijn kamer. Grote ramen aan beide zijden van de hoek bieden uitzicht op de rechtbank en het hart van het zakendistrict, de banken en de beurs.

Dale hangt op zoals hij alles doet, langzaam. Hij kijkt op zonder een duidelijke uitdrukking op zijn gezicht. Hij zegt: 'Hallo, Jon,' en duwt zijn bril wat hoger op zijn neus.

'Dale.' Ik ga tegenover hem zitten. 'Iemand van jouw leeftijd zou niet zo lang moeten doorwerken.' Ik plaag hem, maar het schiet me opeens te binnen, het gerucht dat hij kanker heeft, en het grapje lijkt misplaatst.

Dale lacht op zijn specifieke manier, gekreun en schokkende schouders, een zweempje geamuseerdheid in zijn waterige blauwe ogen. Hij zwaait met een kromme vinger in mijn richting. Hij draait zich in zijn bureaustoel naar de radio achter hem - een gebutst bruin apparaat dat ouder lijkt dan ik - en zet de trompetsolo in het nummer af. Daarna draait hij zich terug zodat hij mij aankijkt. Hij legt zijn ellebogen op zijn bovenmaatse bureau met stapels papieren en een dictafoon die midden op het bureau ligt. Hij heeft ook een computer, de allernieuwste, hoewel ik betwijfel of hij hem gebruikt.

'Tja,' zegt hij, 'dat is me nogal wat.'

'Ja, het zal inslaan als een bom.'

'Ik was het eens met je standpunt.' Een aardig trekje van Dale. Is niemand verantwoording verschuldigd, maar toch kan het geen kwaad om senator Tully's topadviseur een aai over zijn bol te geven.

'Ik denk dat we het eens kunnen zijn over ons juridische gelijk,' zeg ik. 'Trotters papieren deugen niet. Maar de senator wil uw visie over hoe de zaak het bij de rechter zal doen.' De senator, niet ik. Dale gaat met zijn tong langs zijn lippen en kijkt me even strak aan. 'De leidende kandidaat eruit gooien vanwege een vormfout.'

'De rechter heeft geen keus.'

Dale steekt een hand op en glimlacht. 'Zeg nooit tegen een rechter dat hij geen keus heeft.' Hij kijkt me even aan, misschien wachtend op een antwoord dat niet komt. 'Ik zeg niet dat je ernaast zit, zeg niet dat je ernaast zit...' Zijn stem sterft weg. Hij staart naar een plek boven mijn hoofd, met toegeknepen ogen. 'Verplaats je even in de rechter. Je knikkert iemand... van de eerste plaats van de kieslijst.'

'Bijna elke rechter bij de afdelingen kieswet is er een van ons.'

'Doet er niet toe wat ze bij de districtsrechtbanken doen,'

zegt Dale. 'Dit gaat toch naar het Hooggerechtshof.'

'Inderdaad.' Dale heeft zonder meer gelijk: tegen elke uitspraak over Trotters kandidatuur zullen ze in appèl gaan bij het Hooggerechtshof van de staat.

'De Republikeinen zullen Trotter blijven steunen,' gaat Dale verder. 'Als de vier Democraten daar tegen de tegenstander van de senator vonnissen... maakt de pers ze af.' Dale vlecht zijn vingers ineen. 'De vraag is dus... vragen we ze deze beslissing op dit moment te nemen.'

'Hm.' Dale komt daar met een knap punt. Volgend jaar wordt de districtsindeling bijgewerkt, zoals elke tien jaar na de volkstelling: op basis van de nieuwe bevolkingscijfers worden nieuwe districten vastgesteld van waaruit functionarissen zich kunnen laten kiezen. Het is de belangrijkste kwestie voor de komende zittingsperiode. Beide partijen proberen de grenzen te manipuleren zodat hun districten in handen blijven van hun zittende functionarissen en ze nieuwe districten aan hun totaal kunnen toevoegen. Degene die wint maakt een grote kans het de komende tien jaar in het wetgevende lichaam voor het zeggen te hebben. De senaat is Democratisch en het huis is Republikeins, dus die worden het nooit eens over een districtenkaart en geen enkele wet haalt het bureau van de gouverneur. Dat betekent dat het Hooggerechtshof van de staat de kaart tekent, en daar komt Dales punt aan de orde. Op dit moment zijn vier van de zeven rechters bij het Hooggerechtshof Democraten, een meerderheid van één stem. En dan vragen wij een Democratische meerderheid van 4-3 ons standpunt te delen. Meestal wordt er langs partijlijnen beslist, maar alles in overweging nemend wil je de Democraten in het hof toch niet te veel gunsten vragen met het oog op de naderende strijd om de nieuwe districtenindeling. Als een van hen het benauwd krijgt wegens het wegsturen van Trotter, bestaat de kans dat hij niet bereid is bij de districtenherindeling ten gunste van ons te beslissen. Tja, een punt voor Dale. Daar had ik nog niet aan gedacht. De vraag is of Grant Tully de meeste waarde hecht aan de gouverneursverkiezingen of aan de kaart. We weten allebei wat het antwoord is.

'Goed,' zeg ik. 'Misschien... misschien besluiten we geen aanklacht in te dienen. Je weet wat de andere mogelijkheid is. Ermee naar Trotter gaan.'

Dale wuift traag met beide handen theatraal in de lucht.

'Trotter wacht tien jaar op de gouverneursverkiezingen... En dan kan hij niet eens zijn kandidaatstellingspapieren zonder fouten inleveren.'

Soms moet je het bij Dale twee keer proberen. 'Denk je dat het slim is om Trotter te laten zien wat we hebben? Om het met hem over zijn mogelijkheden te hebben?'

Er kruipt een glimlach over Dales gezicht. 'Lang Trotter hakt nog eerder zijn pik af dan dat hij verliest door een vormfout.'

Dale brengt een hand voor zijn mond en laat een afgrijselijk geblaf horen.

'Maar hij zal nooit een verkiezing weggeven,' werp ik tegen. Dale, die nog herstellende is van de hoestaanval, wuift me weg.

'Hij zou er nooit mee akkoord gaan,' zeg ik. 'Trotter zou er nooit mee instemmen om het erbij te laten zitten.'

Dale legt zijn vingertoppen tegen elkaar. Hij heeft het woord en hij neemt er de tijd voor. 'Iemand zonder keuzemogelijkheden,'zegt hij.

'Hij heeft de mogelijkheid tegen ons te zeggen dat we kunnen doodvallen,' zeg ik. 'Hij zou ons kunnen aangeven.'

Dat veroorzaakt bij Dale een lach waarbij zijn knokige schouders op en neer gaan tot hij weer begint te hoesten. Ik had gedacht dat hij aan mijn kant zou staan. Hij zegt dat Grants idee hem wel aanspreekt. Dat we Trotter zouden moeten chanteren.

'Jon, Jon.' Een humorloos lachje. Zijn handen gaan langzaam omhoog. 'Wat moet hij rapporteren? Dat zijn papieren niet deugen?'

'Hij kan rapporteren dat...'

'Dan kan elke halve zool... een aanklacht indienen. En dat zou zeker gebeuren. Hij wint er niets mee.'

'Maar omdat het nu eenmaal werkt, hoeven we het nog niet te doen, Dale.'

Nu laat hij me zijn handpalmen zien. 'Een politieke kwestie waarin Grant moet beslissen.' Hij laat zijn handen plat op het bureaublad vallen. 'Je vraagt me of het werkt? Ik zeg je dat het werkt.'

'En ik zeg dat het niet werkt.'

'Jij zegt dat het niet werkt.' Het eerste teken van ergernis bij Dale. 'Je bent een heel slimme jurist. Zeg dat dus maar tegen Grant.'

'Dat zal ik doen.' Ik sta op en bedank hem voor zijn tijd. Hij knikt langzaam en plechtig. 'Ik laat mezelf wel uit.'

Dat is precies wat ik doe. Ik loop snel door zijn gang, sla de glazen deur met een klap dicht en geef een dreun op het liftknopje.

'Godverdomme,' zeg ik tegen niemand. In de lift laat ik de spanning langzaam zakken. Dale haakt af. Hij beweert dat Trotter Grant nooit zou uitdagen om zijn dreigement uit te voeren, en daar kan hij best gelijk in hebben. Maar hij neemt geen stelling bij de vraag wat goed en slecht is. Hij zou Grant moeten zeggen dat het chanteren van je tegenstander onethisch is. En belangrijker nog: dom. Wellicht desastreus.

Ik bereik de hal, als je die zo al kunt noemen, van Dales gebouw en knik naar de bewaker. Ik stap de zachte buitenlucht in en bid in stilte dat ik mijn vriend kan overhalen om het niet te doen. Ik ben net bij de hoek als in mijn jaszak mijn mobieltje afgaat. Ik steek mijn hand in mijn zak, laat het toestel bijna vallen en druk een toets in. Terwijl ik dat doe toetert er een auto die bij de stoep rakelings langs me heen schiet.

'Hallo.'

'Dale Garrison.' Zo meldt Garrison zich aan de telefoon, ook al hebben we elkaar nog geen vijf minuten daarvoor nog gesproken. De verbinding is slecht, dus ik praat luid. 'Dale?'

Een korte stilte. 'Kun je nog even boven komen?'

'Wil je dat ik weer...'

'Laten we er nog even over praten.'

Best. Een tweede kans. Hij heeft er nog eens over nagedacht. Ik wil reageren, maar de verbinding wordt verbroken. Typisch Dale. Hij hangt op wanneer hij gezegd heeft wat hij te zeggen had.

Ik ga het gebouw weer in en zwaai naar de bewaker. Misschien was ik daarnet een beetje te drammerig. Ik moet hem bewerken, vriendelijk in mijn richting duwen. Ik zal hem laten doen waar iemand van zijn leeftijd vermoedelijk recht op heeft: neerbuigend doen, me in mijn gezicht uitlachen. Maar ik zal hem masseren.

Terwijl ik uit de lift stap en de matglazen deur naar zijn kantooretage open, neem ik in stilte mijn werkwijze door. Begin met een verontschuldiging. Doe daarna een beroep op hem: Grant is mijn beste vriend en als zijn vriend wil ik niet dat hij deze weg bewandelt. Grant heeft respect voor je, hij luistert naar je.

Ik loop Dales kamer in, klaar om terug te krabbelen. Maar Dale is niet klaar voor een excuus. Hij ligt voorover op zijn bureau, met zijn hoofd op zijn gevouwen armen. Ligt hij te slapen, de hufter. Barst dan ook maar. Ik ga de kamer weer uit en doe net of ik mobiel bel, op luide toon zodat hij me hoort en wakker wordt. Maar als ik weer binnenkom, ligt hij nog net zo. De bovenkant van zijn hoofd is vlekkerig, met plukjes touwachtig haar. Ik sta daar midden in de kamer, met mijn handen op mijn heupen, en weet niet goed wat te doen.

'Dale.'

Geluiden van buiten. 'Hallo!'

Ik weet niet of ik daarop moet reageren. Ik draai me om en kijk de gang in. Een kerel komt door de ontvangstruimte aangelopen en kijkt me aan. Hij draagt een limoengroen overhemd en een zwarte broek.

'Dale,'  herhaal ik. Dit kan gênant zijn voor hem.

'Beveiliging,' zegt de man. Een gewichtheffer, een dikke nek, brede borstkas, het loopje. Hij komt de kamer in. Ik prik een vinger in Dale en praat zachtjes. 'Hij is oud,' zeg ik verontschuldigend. 'Hij heeft vast een lange week achter de rug.'

De bewaker tuurt naar Dale, komt een stap dichterbij.

'Meneer,' zegt hij op gebiedende toon.

'Dale!' roep ik.

'Holy shit.'  De man loopt op Dale af, blijft even staan, denkt na en legt een hand op zijn schouder.

'O Jezus!' Ik ren langs de andere kant van het bureau naar Dale toe en grijp hem bij zijn andere schouder. 'Dale? Dale!' Ik leg een vinger in zijn hals om zijn hartslag te voelen, maar ik weet niet goed waar ik die moet controleren, dus ik til hem van het bureau, leg hem tegen de rugleuning van zijn leren stoel. Dales blik is leeg, zijn mondhoeken zijn omlaaggetrokken tot een lelijke grauw. Zijn bril valt van zijn neus.

'Verdomme, hij is dood!' zegt de bewaker. Hij kijkt me aan alsof het mijn schuld is.

Ik til Dale uit zijn stoel en leg hem op de grond. 'Weet u hoe je moet reanimeren?' roep ik tegen de bewaker, maar ik wacht niet op het antwoord. Ik weet niet wat ik doe, maar ik moet het proberen. Ik licht Dales nek met één hand op, knijp met de andere zijn neus dicht en adem in zijn mond, drie korte maar felle ademstoten. Daarna leg ik mijn vlakke hand op zijn hart en druk die met mijn andere hand drie keer achter elkaar omlaag.

'Zeke!' schreeuwt de bewaker, ik neem aan in zijn mobilofoon. 'Er moet een ambulance en politie naar de achtste komen. Kamer 820. En stuur iedereen hierheen!'

Ik leg mijn oor tegen Dales mond en neus. Niets. Geruis uit de mobilofoon. 'Wil je politie?'

'Ja, politie en een ambulance. En kom hierheen. Kamer 820. Garrisons kantoor.'

'Toe nou, Dale.' Ik blaas weer lucht in Dales mond. Ik staar even in zijn lege ogen voor ik weer naar zijn hart ga. Ik herhaal de cyclus voor de derde keer waarbij ik aan het eind opnieuw luister of er een ademtocht uit zijn mond of neus komt. Niets. Ik blijf vergeefs doorgaan, mijn kunstmatige ademhaling wordt dringender, ik blaas met geweld in zijn mond. Zweet valt van mijn voorhoofd op Dales levenloze gezicht. Ik verzet me tegen het beurse gevoel in mijn onderarmen, het duizeligmakende getuut in mijn hoofd, de paniek die in me opwelt. Na ik schat zeker vijf minuten zwoegen op Dale ben ik uiteindelijk zelf buiten adem. Voor niets.

Dale Garrison is dood.

Ik zak achterover tot ik op de grond zit. 'Godverdomme,'

mompel ik. Ik kijk naar de bewaker die mijn blik als een bedreiging lijkt op te vatten.

'U blijft zitten waar u zit.' Hij haalt zijn handen uit zijn zij, brengt zijn gewicht op zijn andere been over alsof hij verdediger is in een potje één-op-één-basketbal. 'Raak niets aan. Beweeg u niet.'

'Doe niet zo moeilijk,' zeg ik. 'Trouwens, ik had een hoop aan je daarnet.'

Geluiden uit de ontvangstruimte, daarna twee kerels in net zulke fluorescerend groene overhemden. Opeens staan er drie kerels om me heen, alle drie gekleed als ijslolly's.

'Blijf waar u bent,' zegt de eerste bewaker weer. Hij wendt zich tot de anderen die niet goed weten wat ze met zichzelf en mij aan moeten. 'Deze man keek toe hoe hij doodging en zei toen tegen mij dat hij alleen maar lag te slapen.'

'Kalm maar,' zeg ik. Ik weet niet goed hoe de regels zijn, dus steek een hand uit naar Dale en leg hem op zijn arm. 'Jezus Christus, Dale,' zeg ik tegen hem.

Negen

'Hij stond te liegen. Hij zei dat de man sliep. Hij loog...'

'Goed, goed, even rustig aan.' De rechercheur, met zijn regenjas nog aan, heft de handen op om de bewaker, die opgewonden op en neer staat wippen, te kalmeren.

Dale Garrison is een halfuur dood. Toen het ambulancepersoneel en de politie arriveerden, waren vijf medewerkers van de beveiligingsdienst in het gebouw, alle vijf in hun limoengroene overhemd, kamer 820 binnengevallen. Ze stonden er alle vijf schutterig bij, elk met een hand aan zijn wapen, en ze staarden mij, de vent in de stoel, strak aan.

Het ambulancepersoneel kwam ongeveer een kwartier later. Ze handelden de zaak zonder commentaar af, onderzochten Dales lichaam op het kleed, legden hem zonder omhaal op een brancard en haalden hem weg. De politie was een minuut of zo geleden gearriveerd en had met het ambulancepersoneel overlegd. De politieman die de leiding had, leek kwaad omdat ze het lichaam van zijn 'plaats van overlijden' hadden verwijderd. Nadat hij het lichaam voorlopig had onderzocht, was hij een paar minuten bezig om te proberen deze beveiligingsbeambte het zwijgen op te leggen.

'Ik heb niet gelogen,' zeg ik vanaf mijn plaats op de stoel.

'Eén tegelijk,' zegt de rechercheur. Hij besluit met mij te beginnen en stelt zich met een stevige handdruk voor als Brad Gillis. Gillis ziet eruit als een grotestadsagent, vind ik. Zijn gezicht is zwaar gegroefd, bleek, met grove gelaatstrekken. Zijn haar is asblond, dik en steil, plukkerig geknipt zodat hij op een vogelverschrikker lijkt. Zijn ogen zijn helder en zijn blik is krachtig. Zijn hebbelijkheden en houding wekken de indruk van een goede opvoeding. Zijn stem ook: krachtig maar beheerst, zorgvuldige formuleringen. Ik ben over de eerste schok van het zien van een dode heen de tweede in een week, nu ik erover nadenk - en ik begin de pest in te krijgen. Ik sta op en loop heen en weer. Gillis legt een hand op me om me te laten ophouden. 'Laten we even naar buiten gaan,' zegt hij. Hij brengt me naar de gang. Tot nu toe heeft hij geen opschrijfboekje of wat dan ook tevoorschijn gehaald. Hij gebaart naar de bewakers dat ze meer afstand moeten houden tot het stel besluit dan maar naar de ontvangstruimte te gaan.

'Vertel me maar wat er is gebeurd,' zegt Gillis.

'Ik had hier een afspraak met Dale,' zeg ik. 'Dale Garrison. De... overledene. We hebben een tijdje gepraat en toen ben ik weggegaan. Ik was nog geen twee straten verder, toen hij me op mijn mobieltje belde en vroeg of ik weer naar boven wilde komen. Dat deed ik. Toen ik binnenkwam, lag Dale voorover op zijn bureau.' Ik maak een gebaar van wanhoop. 'En toen kwam die vent in dat bewakersuniform binnen en even later kregen we door dat Dale niet sliep, maar dood was.'

Gillis volgt me met zijn ogen, schrijft op dit moment nog niets op. Hij heeft zijn handen op zijn rug. 'Deze knaap van de beveiliging beweert dat u liegt.'

Ik schud het hoofd en trek een gezicht. 'Dale liep tegen de zeventig,' zeg ik. 'Ik dacht dat hij in zijn stoel in slaap was gevallen. Ik blijk me te hebben vergist.'

'Goed.' Gillis kijkt achterom de gang in, naar de plek waar de bewakers stonden voor ze naar de ontvangstruimte gingen. Daarna weer naar mij: 'Waarom had u vandaag een afspraak met die man?'

'We zijn juristen,' zeg ik. 'Het ging over een cliënt.'

Hij kijkt me even aan alsof hij het niet begrijpt. Misschien denkt hij dat, als hij me blijft aanstaren, ik blijf praten, zal uitweiden. Hij vergist zich. Ten slotte trekt hij zijn wenkbrauwen op. 'Wie is die cliënt?'

Tk ben bang dat dat vertrouwelijke informatie is,' antwoord ik.

'De naam van de cliënt is vertrouwelijk.' Zijn mond produceert een zelfgenoegzaam lachje. 'Hij kan me zelfs de naam niet vertellen.'

'Het spijt me, zo zijn de regels.' Ik denk niet dat het zo is, maar waarom te koop lopen met senator Tully's naam als het niet nodig is?

Nu kauwt Gillis op zijn lip; zijn gezicht blijft uitdrukkingsloos. 'Hij belde u op uw mobiele telefoon?'

'Inderdaad.'

Gillis geeft een kort knikje. 'Mag ik dat nummer?'

'Natuurlijk.' Ik geef hem mijn telefoon waarvan het nummer achterop staat. Hij haalt een schrijfblok uit zijn jasje, graait naar een pen in zijn broekzakken en krabbelt het neer.

'U ging weg, liep de straat uit, werd gebeld en kwam terug.'

'Klopt.'

'Dus u kunt niet langer dan vijf minuten weg zijn geweest.'

'Dat kan wel kloppen. Misschien ietsje langer.'

'Goed.' De rechercheur beweegt peinzend zijn onderkaak heen en weer.

'Ik liep het kantoor weer binnen en zag Dale daar liggen. Ik probeerde hem wakker te maken door hem een paar keer te roepen. En toen kwam die joker door de gang aangedraafd.'

Gillis glimlacht en knikt afwezig terwijl hij om zich heen kijkt. Hij steekt zijn hoofd weer even om de hoek de kamer in.

'Goed,' zegt hij met zijn rug naar me toe. Hij draait zich weer om en veegt met zijn hand langs zijn mond.

'Kan ik nu gaan?'

'Hebt u de agent uw gegevens gegeven?'

'Ja.' Voor de goede orde geef ik hem een van mijn visitekaartjes. De rechercheur blijft even bewegingloos staan, met zijn handen op zijn heupen. Ten slotte slaakt hij een zucht. 'Ja, verdwijn maar.'

Tien

Ik verlaat het gebouw en slenter naar River Street. Ik loop naar de hoek van Fourth en River en blijf bij een brandkraan staan. Er zijn nu even geen mensen op het kruispunt, er rijden alleen een paar taxi's langs. Ik laat vijf minuten verstrijken, probeer het griezelige gevoel kwijt te raken van datgene waar ik zojuist getuige van ben geweest voordat ik naar mijn kantoor terugga. Ik pak mijn mobieltje en toets het nummer van de senator in. Hij is er niet, dus spreek ik een bericht in. Daarna probeer ik het op zijn autotelefoon.

'GrantTully.'

'Ik ben blij dat je zit,' zeg ik. Ik breng hem in twee minuten op de hoogte. De senator geeft tijdens mijn verslag geen commentaar, en ook daarna reageert hij niet onmiddellijk.

'Zomaar achter zijn bureau doodgevallen. Het akeligste dat ik ooit heb gezien.'

'O, Jezus.' Op de achtergrond klinkt een claxon. 'Het gerucht ging dat hij ernstig ziek was.'

'Dat klopt wel.'

Stilte. Zwakke verkeersgeluiden op de achtergrond, zachte muziek van de autoradio van de senator.

Ik kan me indenken dat Grant me wil vragen wat Dale van onze troefkaart dacht. De etiquette verbiedt dat, om maar te zwijgen van het feit dat de 'liftregel' - praat nooit in een volle lift - tegenwoordig ook opgaat voor mobiel telefoonverkeer. Je weet nooit wie er meeluistert.

'Ja, Jezus,' zegt Grant, 'dus Dale is dood.'

Dat wordt nog een heel gedoe. Dale Garrisons dood zal als meer dan iemands overlijden worden gezien. Hij is van de oude school van procesadvocaten in deze stad, de jongens die hun jonge jaren hebben besteed aan procederen en het voor een jury brengen van zaken, in plaats van te gaan werken voor chique advocatenkantoren en met papier in de weer te zijn. Als ik een dubbeltje zou krijgen voor elk sterk verhaal dat de komende week over de lippen van advocaten hier in de stad rolt, zou ik met pensioen kunnen.

'Jij deelt een heel verleden met hem,' zeg ik.

'Ja, wat wil je.' Stilte. 'Verdomme.'

'Goed, ik ga ophangen.'

'Prima. Zeg, Jon...'

'Ja.'

'Wat heb jij opeens met dode mensen?'

Ik druk op het uitknopje en stop de telefoon weg. Ik besluit niet naar kantoor terug te gaan. Ik houd een taxi aan en ben even na negenen thuis. Als ik binnenkom, overvallen mijn mopsen, Jake en Maggie, me. Ze willen eten en in de achtertuin worden gelaten. Ik vervul hun behoeften, in bovengenoemde volgorde, en open mijn koffertje. Meer dan genoeg te doen dit weekend: verklaringen van campagne-uitgaven controleren, bekritiseren van verkiezingsadvertenties die Langdon Trotter laat plaatsen, morgenochtend een vergadering met het lagere echelon van de campagnestaf van de senator. Daarmee zijn mijn zaterdag en zondag wel gevuld, en ik mag vanavond wel beginnen. Maar in plaats daarvan huiver ik, leg mijn hoofd op het kussen van de bank en doe mijn ogen dicht om het beeld van de dode jurist, dat me aanstaart, buiten te sluiten.

Elf

De dood van Dale Garrison kreeg een betere behandeling van de Daily Watch  dan de dood van de knaap die bij Bennett Carey had ingebroken. Toch was het geen voorpaginanieuws, omdat de naam Dale Garrison buiten de kringen van juristen in de stad en de staat nauwelijks bekend was. Hij maakte deel uit van een selecte groep beleidsmakers die achter de schermen werken en die vaak meer macht hebben dan de politici zelf. De staart kwispelt vaker met de hond dan de mensen denken. Veel prestige in hun eigen kring, veel meer inkomsten dan de gekozen functionarissen en voor het grote publiek in wezen anoniem. In het wereldje van juristen, waar Dale een zeer grote rol had gespeeld, was zijn dood te vergelijken met die van de burgemeester twaalf jaar geleden. Het dagelijkse juristenblaadje dat in de stad wordt uitgegeven, had dinsdags een speciale editie geheel gewijd aan Dale. Een foto van Dale van naar schatting vijftien jaar geleden sierde de hele voorpagina. Binnenin stonden artikelen van een rechter van het staatshooggerechtshof, van Grant Tully, Langdon Trotter (die nog geen dag in de stad heeft gewoond) en de burgemeester. De uitgave belichtte Dales aanzienlijke prestaties. Hij voerde processen tegen asbestfabrikanten, tegen een winkelketen die melk met salmonellasporen verkocht. Hij voerde een succesvolle verdediging voor een aantal zakenlieden die werden vervolgd wegens aandelenhandel met voorkennis, voor die wethouder in dat omkoopschandaal, voor een voormalig congreslid in een seksschandaal (dat was minder succesvol).

De herdenkingsdienst voor Dale Garrison is vandaag, dinsdag. Er is een besloten ceremonie voor de familie, maar de herdenkingsdienst is voor iedereen. En dan bedoel ik ook iedereen. Ze gebruiken er de grote kathedraal in de binnenstad voor. De politie regelt het verkeer, de pers verslaat de dienst. Zo gaat het elke keer als er een politicus of iemand met geld sterft. De gang van zaken zelf, de begrafenis en het condoleren, gaan ongewild een geheel eigen leven leiden. De mensen komen hun respect betuigen voor iemand die kortelings is overleden, maar al snel richt hun belangstelling zich op de levenden. Ze besteden veel minder tijd aan de overledene dan aan het beloeren van de andere aanwezigen.

Ik zit op de tweede rij, naast Grant Tblly en Audrey, zijn vrouw, achter de familie. Audrey neemt mijn hand in de hare en stort voor de ceremonie begint haar liefde over me uit: of ik ben afgevallen, hoe het met de honden is, wat naar voor me dat ik erbij moest zijn toen Dale stierf. Zo ongeveer het enige onderwerp dat ze niet aanboort is juist de reden voor haar aandacht: mijn scheiding. Iedereen heeft met je te doen als je huwelijk afloopt. Op de tweede rij aan de andere kant van het middenpad zit de county-aanklager, Elliot Raycroft, een ernstig man met stug peper-en-zoutkleurig haar en een bril met een stalen montuur. Hij was natuurlijk een bekende van Dale, maar allesbehalve een goede vriend. Naast hem zit Lang Trotter, ingetogen zoals het behoort, maar klaar voor een knipoog naar ieder die zijn blik vangt. Een goede lobbyist als Dale kan als het moet de rijen aan beide zijden van het gangpad bereiken, maar niemand heeft Dale Garrison ooit aangezien voor een vriend van de Republikeinen. Waarom die lui zo ver vooraan zitten ontgaat me. Er zou geen hiërarchie voor dit soort gelegenheden horen te zijn. Ik denk dat ik ook niet vooraan hoor te zitten, maar de Tully's wel, en ik hoor bij hen. Grants vader, voormalig senator Simon Tully, spreekt een grafrede uit. Hij is in het zwart, oprecht somber bij het uitspreken van een van zijn minst geliefde toespraken. Hij heeft het over Dales geruchtmakender zaken, maar legt de nadruk op die welke de voorpagina's niet hebben gehaald. 'De meeste mensen beseffen niet hoeveel gratis werk Dale deed,' zegt Simon. 'Het ging niet om geld of prestige. Het ging erom de zekerheid te bieden dat de bescherming van de wet...'

Mijn pieper gilt. Vergeten uit te zetten. Ik breng mijn hand snel naar mijn riem en zet hem af.

'... ook gold voor degenen die zich mensen als Dale Garrison niet konden veroorloven. Het ging om het recht, in zijn zuiverste vorm. Gelijke rechten voor allen.'

Simon Tis nooit een groot redenaar geweest. Hij groeide op in een tijd dat camera's nog niet alomtegenwoordig waren, toen achterkamertjespolitiek een nog veel grotere rol speelde dan nu. Hij beëindigt zijn toespraak en gaat naast zijn zoon, Grant, zitten terwijl de geestelijke verdergaat met de dienst. We stromen in een rij naar buiten. De pers houdt Grant Tully tegen. Zijn vader wordt ingehaald door mensen die lovende opmerkingen over zijn grafrede maken. Ik vind een taxi en ga terug naar kantoor. Ik stap uit de lift op mijn verdieping van Seaton, Hirsch, en een secretaresse die me passeert kijkt me aan alsof ze een geest ziet. Ik lach naar haar maar ze slaat haar ogen neer. Ik loop de gang door naar mijn kamer. Alle juristen, maar dan ook allemaal, staan in de gang. Cathy, mijn secretaresse, staat een stuk verderop, bij mijn kamer. Als ze me ziet, rent ze op me af. Ze is nogal gezet, dus het is ongewoon haar zo snel te zien bewegen.

'Jon, ik heb geprobeerd je op te piepen. Ik heb geprobeerd ze tegen te houden, maar ze hebben een huiszoekingsbevel. Bennett heeft er nog naar gekeken.'

'Niks aan de hand,' zeg ik afwezig en loop naar mijn kamer. Er zijn drie mensen in mijn kamer, twee mannen en een vrouw. Twee van hen zijn in uniform. De derde is Brad Gillis, de rechercheur. Hij zwaait met een stuk papier. 'Toestemming om het pand te doorzoeken,' zegt hij.

'Waar zijn jullie in godsnaam mee bezig?' Mijn verachting is oprecht, maar ook op zijn plaats gezien het aantal kantoorgenoten dat om me heen staat. Bennett Carey komt aangelopen en stelt zich naast me op.

'We moeten ook nog bij u thuis kijken,' zegt Gillis. Hij is niet in het minst onder de indruk van alle mensen. Misschien vindt hij het leuk het leven van andere mensen en plein public binnenstebuiten te keren.

'Jullie zijn gekomen toen jullie wisten dat ik naar de begrafenis was,' zeg ik.

'We zijn hier praktisch klaar,' antwoordt de rechercheur. Geen antwoord, en daarmee scoort de rechercheur. Hij is hier de baas, zelfs in mijn eigen advocatenkantoor.

Ik werp een blik op het huiszoekingsbevel - de eerste keer dat ik er een zie - terwijl de rechercheur doorgaat.

'We moeten nog een keer met u praten, meneer Soliday. Als u met ons wilt meekomen...'

'We gaan op eigen gelegenheid,' zegt Bennett tegen Gillis.

'We rijden achter u aan.'

'Dit is te gek voor woorden,' zeg ik. 'Die Elliot Raycroft probeert mij en de senator zwart te maken. Zo is het toch, rechercheur?'

Die grijnst. 'Dat zou ik u niet kunnen zeggen. Nee, meneer Soliday, het is geen kwestie van iemand zwart willen maken. Het gaat erom dat Dale Garrison is vermoord. Hij heeft geen hartaanval gehad zoals u tegen iedereen heeft gezegd. Hij is op kantoor gewurgd, en u was de enige aanwezige.'

Ik voel het bloed naar mijn gezicht stijgen. 'Belachelijk,' zeg ik voordat Bennett me bij mijn arm pakt om me het zwijgen op te leggen.

Twaalf

'Dit is belachelijk,' zeg ik tegen de man die de kamer binnenkomt. Ik bevind me op een politiebureau ergens in Noord. Ik zit in een kale kamer met Bennett Carey naast me. We zitten hier nu ruim drie kwartier. Ben en ik hebben het uitgebreid gehad over de vraag of ik tijdens het verhoor iets moet zeggen, maar ik blijf op mijn stuk staan: ik heb niets te verbergen, ik ga niet weigeren om iets te zeggen. Ik herinner hem eraan dat hij bijna een week geleden tegenover mij hetzelfde standpunt innam.

'Hulpofficier van justitie Daniel Morphew,' zegt de man en steekt ons over de tafel een hand toe. Hij heeft een vierkante kaak, een grof, vlekkerig Iers gezicht, de standaardsnor, dik golvend grijs haar. Hij maakt een volmaakt kalme indruk; hij is de situatie volledig meester en daar heel tevreden mee.

'Jon Soliday.' Ik geef hem een hand. Bennett stelt zich voor als mijn verdediger, maar zo te zien kennen ze elkaar al, vermoedelijk uit de tijd dat Ben voor het openbaar ministerie werkte.

'U werkt voor Raycroft,' zeg ik.

Morphew bekijkt me even. 'Dat klopt, ja.'

'Zeg Elliot dan namens mij het volgende.' Bennett legt een hand op mijn arm maar ik schud hem af. 'Zeg hem dat als hij denkt dat hij me publiekelijk in diskrediet kan brengen om me vervolgens, als er geen bewijs is om de verdachtmaking te ondersteunen, stilletjes vrij te laten, hem dan een verrassing te wachten staat. Dan zorg ik ervoor dat u een officier van justitie bent die voor Lang Trotter het vuile werk doet.'

'Jon,' zegt Ben, 'zo is het wel genoeg.'

Daniel Morphew lijkt absoluut niet onder de indruk van mijn uitbarsting. Hij heeft een dunne map bij zich waaraan hij zit te frunniken. 'Bent u bereid om met me te praten, meneer Soliday?'

Ik puf en probeer mijn zenuwen tot bedaren te brengen. 'Natuurlijk ben ik dat.'

'Mooi.' Morphew steekt een hand uit naar de taperecorder die midden op de tafel staat. 'Ik moet dit verhoor opnemen. Vindt u dat goed?'

'Mij best.'

Morphew zet de opnameknop op het apparaat om en noemt zijn naam, de mijne, de datum en de tijd. 'Ook aanwezig is de advocaat van meneer Soliday...' - Morphew kijkt op Bens kaartje dat die hem net heeft gegeven - 'William Bennett Carey.'

'Ik heb geen advocaat nodig,' zeg ik. 'Dit hele gedoe slaat nergens op.' Het beste is om het gesprek op de juiste toon te beginnen. Morphew werpt een blik op Ben. 'Verzoekt u meneer Carey om weg te gaan?'

'Nee, hij mag best blijven.' Ik haal diep adem. Ik moet mijn hoofd erbij houden. 'Ten eerste, weten we zeker dat Dale niet gewoon een hartaanval of een beroerte op zo heeft gehad? Ik bedoel, hij moet achter in de zestig zijn geweest en hij had kanker.'

Morphew trekt een pruimenmondje. Hij overweegt wat hij me kan vertellen. Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes. 'Hij was 68. Hij had inderdaad kanker. En hij is gewurgd.'

'Lijkschouwing?' vraagt Ben.

'Ja. Doodsoorzaak...' Morphew rommelt in de map en haalt er een vel papier uit. '...verstikking door manuele verwurging.'

'Dat kan niet,' zeg ik.

De officier houdt zijn hoofd schuin. 'Hoezo "dat kan niet"?'

'Omdat ik...' Ik leg mezelf het zwijgen op.

'Omdat u als enige op de hele verdieping bij het slachtoffer was.' Hij neemt me van top tot teen op. 'Klopt dat, meneer Soliday?'

Ben steekt een hand naar me uit, maar ik geef toch antwoord.

'Voorzover ik weet wel.'

'U was bij hem op kantoor om juridische zaken te bespreken,'

zegt Morphew.

'Inderdaad.'

'Betreffende?'

'Betreffende een wederzijdse cliënt.'

'Senator GrantTully,' zegt Morphew.

'Dat is vertrouwelijke informatie.'

'O.' De aanklager glimlacht. 'Dat heb ik tijdens mijn studie zeker niet gehad. Meneer Soliday, nu we hier toch als juristen onder elkaar zijn, kan ik u wel vertellen dat die informatie niet vertrouwelijk is. Het ging om senator Tully, niet?'

'Volgende onderwerp,' zegt Bennett. 'Hij praat er niet over.'

Daar kan Morphew weinig tegen inbrengen. Vertrouwelijkheid tussen advocaat en cliënt of niet, ik heb het recht van het Vijfde Amendement om te zwijgen. Ik kan vanaf nu mijn mond helemaal dichthouden. 'Dus hij viel gewoon voor uw neus neer?'

Ik schraap mijn keel. Morphew weet wat ik rechercheur Gillis toen heb verteld: dat ik het kantoor heb verlaten en ben teruggekomen nadat Dale me op mijn mobieltje had gebeld. Gezien door de ogen van de aanklager is het een zwak verhaal. Ik was in die kamer, ben naar buiten gegaan, iemand is naar binnen geglipt om Dale te wurgen, en toen kwam ik terug. Mijn maag keert zich om. Ik begin nog eens na te denken over Bennetts advies. Morphew heeft me in de tang. Als ik mijn verhaal verander, pakt hij me op liegen, toen of nu. Als ik hetzelfde verhaal vertel, heeft hij op de band dat ik een verhaal vertel dat, hoe meer ik erover nadenk, wel erg zwak klinkt.

'U weet best dat het zo niet is gegaan,' zeg ik. 'Ik was in zijn kamer en ik ben weggegaan. Dale belde me op mijn mobieltje en toen ben ik teruggegaan. Toen ik zijn kamer binnenkwam, was hij dood.'

Morphew zegt niets. Het gaat erom me aan de praat te houden.

'Luister, leg het gewoon even naast elkaar,' zeg ik. 'U kunt het telefoontje natrekken, de bewaker beneden heeft me zien weggaan en terugkomen. Reken dan maar uit hoe ik in die korte tijd gelegenheid heb gehad om hem te vermoorden.'

'Ik weet zeker dat meneer Morphew de telefoongegevens van Dale Garrisons kantoor heeft nagetrokken,' zegt Bennett, ogenschijnlijk tegen mij, maar ter wille van Morphew. 'Ik weet ook zeker dat hij de gegevens met betrekking tot jouw mobieltje heeft gecontroleerd, Jon.' Ben wendt zich tot de aanklager.

'En?'

Morphew is wat ouder dan Bennett en stond waarschijnlijk een stuk hoger in de hiërarchie op het bureau van het OM dan Ben, die was toegewezen aan een strafrechtbank toen hij daar werkte. Ik stel me zo voor dat Morphew genoeg ervaring heeft om te weten wat hij nu kan loslaten en wat hij kan achterhouden. Zijn ogen gaan van die van Bennett naar die van mij. 'Vertel eens wat Garrison tegen u heeft gezegd.'

'Nee.' Bennett hakt met zijn hand op tafel. 'Uw beurt.'

Morphews wenkbrauwen gaan omhoog, alsof het omdraaien van de rollen alleen maar een beetje lastig is. 'Ik wil horen wat Garrison tegen u zei toen hij u belde.'

'Hij verzocht me weer naar zijn kantoor te komen,' antwoord ik en maak mijn arm los uit Bens greep. 'Meer niet.'

'Merkwaardig.' Morphew gaat rechtop zitten, alsof hij nu het hoofdgerecht gaat serveren. 'Want uit de telefoongegevens blijkt dat meneer Garrison u nooit heeft gebeld. Er zijn op dat tijdstip of kort ervoor of erna vanuit het kantoor geen gesprekken gevoerd.'

Ik kijk Bennett aan, die een pokerface weet te bewaren. Ik houd even mijn adem in, voordat de adrenaline zich door mijn lichaam stort. Dit klopt niet. Dit slaat nergens op. Ik moet stevig slikken.

'Wie heeft dan wel naar Jons mobiele telefoon gebeld?'

vraagt Ben.

'Goeie vraag, meneer de advocaat. Ik had gehoopt dat meneer Soliday daar antwoord op zou kunnen geven.'

'Het was Dale.'

'Jon.' Ben pakt me stevig bij mijn arm. 'Hou even je mond.'

Daarna tot Morphew: 'Wat staat er in de telefoongegevens?'

Morphews oog trilt. Hij wacht een tel alvorens te antwoorden. 'Het was een mobiele telefoon van een vrouw, een zekere Joanne Souter. Kennis van u, meneer Soliday?'

'Nee,' zeg ik.

'Mooi. Want het toestel van Joanne Souter was eerder die dag uit haar tas gestolen.'

Ik steek mijn handen in de lucht. 'Nu ben ik erbij.'

'Denkt u dat Dale Garrison de telefoon van de vrouw heeft gestolen en heeft gebruikt om u te bellen?' vraagt hij. 'Is dat logisch?'

Nee, natuurlijk is dat niet logisch. Ik breng een trillende hand naar mijn gezicht.

'Het staat voor mij vast dat u niet alleen hebt gewerkt,' zegt de officier. Zijn handen liggen plat op de tafel, een gebaar van vriendschappelijkheid. 'Degene die de telefoon heeft gebruikt was er ook bij betrokken. Die wil ik hebben. Waarom zoeken we dat hier dus niet uit? Vertel mij wie u heeft gebeld en uw advocaat en ik komen wel tot een vergelijk. Een regeling waarbij u niet op de elektrische stoel eindigt.'

Ik vlieg overeind. 'Er valt niks te vertellen. Ik heb Dale niet vermoord. Iemand schuift me iets in de schoenen. Ziet u dat zelf niet?'

Morphew prikt met zijn wijsvinger in de tafel. 'Zitten.'

Ik kijk Bennett aan die ernstig knikt. Ik ga weer zitten, nog steeds kokend, bijna in paniek.

'Meneer Soliday is topadviseur van senator Tully,' zegt Bennett, 'en een collega van Dale Garrison. Je verhaal snijdt geen hout, Dan. Hij is geen moordenaar. En niemand zal geloven dat hij het wel is.'

Morphew kijkt Ben even aan. Dan verlegt hij zijn blik naar mij. Er zit iets van een roofdier in zijn gelaatsuitdrukking, van een dier dat op jacht is. 'Werd u door iemand gechanteerd, meneer Soliday?'

Ik doe mij ogen dicht. De brief. Die verdomde brief.

'We zijn uitgepraat,' zegt Ben.

Morphew schuift een kopie van de brief naar me toe. 'Lag die in de bovenste la van uw bureau, meneer Soliday?'

Ik vermoed dat ik de allerlaatste ben die het geheim nog kent dat niemand kent. Ik denk dat $250.000 voldoende is. Een maand moet tijd genoeg zijn. Ik neem niet aan dat het je bron van inkomsten is, maar ik stel me voor dat als er iemand is die een manier weet om geld te ontfutselen aan de campagnekas, jij dat zal zijn. Ik zou natuurlijk altijd nog gewoon met de senator kunnen gaan praten. Wil je dat? Eén maand. Probeer niet hierover met me in contact te komen. Alle contacten zullen van mij uitgaan.

'U bent tweede penningmeester van Burgers voor Grant Tully,'

zegt Morphew. 'U hebt toegang tot de campagnekas.' De aanklager wacht op een antwoord. 'Was het Dale Garrison? Chanteerde hij u?'

Ik kijk naar Bennett, die geen aansporing nodig heeft. 'We maken een eind aan dit verhoor.'

'Want als het Garrison niet was,' gaat Morphew verder, 'zou het me zeer helpen als u dat direct zei.'

Ben heeft mijn arm vast. Ik heb het gevoel dat ik als een ballon leegloop.

'Ik was in Dales kamer,' zeg ik, 'en hij is plotseling overleden terwijl ik weg was. Ik kwam precies op het moment dat de bewaker zijn avondronde deed en...'

'Hij was niet op ronde,' zegt Morphew. 'Hij werd naar de achtste verdieping geroepen. Iemand meldde dat er iets aan de hand was in Dales kantoor.'

Een brandend gevoel zakt via mijn keel naar mijn maag.

'Wat was dat geheim, meneer Soliday?' vraagt de aanklager.

'"Het geheim dat niemand kent", meneer Soliday?'

Bennett staat op en dwingt me hetzelfde te doen. 'We gaan. In het vervolg zal elk contact...

'Meneer Carey, zeg maar tegen uw cliënt dat als hij kan verklaren dat het briefje niet afkomstig is van Dale Garrison, hij misschien zijn arrestatie kan voorkomen.'

'We zullen erover nadenken,' antwoordt Ben. 'Kunnen we nu dan gaan?'

Morphew staat eveneens op. 't/ kunt gaan, meneer Carey, als u dat wilt.' De deur gaat open en Brad Gillis komt binnen. Aan zijn riem bungelen een paar handboeien.

Op Bens gezicht wordt paniek zichtbaar. 'Jullie zeggen niks tegen hem,' zegt hij tegen Morphew en Gillis. En tegen mij: 'Jij houdt je mond. Jon. We halen je er zo snel mogelijk uit.'

Ik sta daar zonder een woord te zeggen terwijl rechercheur Gillis me vertelt wat mijn rechten zijn en me de handboeien omdoet.

'Wat is dat "geheim dat niemand kent"?' vraagt Morphew. Ik negeer de vraag en breng mijn gezicht bij Bens oor. 'Je kunt maar beter de senator bellen.'