PROLOOG

De demonen komen altijd 's nachts. Wanneer de laatste resten kleur de binnenkant van zijn oogleden verlaten. Wanneer de veiligheid van het daglicht verdampt, vervangen wordt door onhandige schaduwen en sombere stemmingen. Wanneer de opeenstapeling van angsten de paniekfase nadert en zo'n galmend, stil gebeier maakt dat hij het geluid van brekend glas op de benedenverdieping van zijn huis bijna niet hoort. Het is gedempt maar hoog van toon. Eerst één enkele slag, vermoedelijk het onderste van de twee wybertjesvormige ruitjes, het dichtst bij de klink. Dan een schrapend geluid, een stuk gereedschap waarmee de scherpe glasresten worden verwijderd. Viermaal kort geschraap langs de zijkanten van de wybertjesvorm, efficiënt uitgevoerd voor maximale snelheid en een minimum aan geluid.

Even stilte, ongetwijfeld het moment dat er een hand door de opening aan de binnenkant naar de deurknop reikt. De klik waarmee het slot wordt opengedraaid komt snel. De deur gaat met een licht gepiep open en het wegvallen van de overdruk stuurt een kreun door het huis.

Bennett Carey opent zijn ogen en tuurt in de pikzwarte duisternis van zijn slaapkamer op de tweede verdieping. Zijn ogen draaien naar het klokje op zijn nachtkastje. De klok geeft in vierkante, rode cijfers '13:58' aan.

Bennett kijkt naar het inbraakalarmpaneeltje naast de slaapkamerdeur. Een rood lichtje meldt dat er is ingebroken in Zone l, de voordeur. Maar het alarm staat niet aan, dus de inbraak gaat niet gepaard met een schel geluid, geen politiebureau of beveiligingsdienst krijgt een seintje.

Voetstappen op de tegels van de benedenverdieping, snel en hard. Maar slechts één paar voeten. Eén indringer. Dat hij geluid maakt, kan hem blijkbaar niet schelen. Niet onlogisch. Het enige echte lawaai was het inslaan van het ruitje, en dat kwam van buiten. Eenmaal binnen is er geen echte noodzaak om je doen en laten gedempt te houden. Vooral niet als je denkt dat er niemand thuis is.

Bennett denkt snel na. Het is zaterdagavond. Hij heeft de hele dag in bed gelegen, afgezien van een tochtje naar beneden voor soep in de keuken op de eerste verdieping. Iedereen die het huis in de gaten houdt, weet dat Bennett alleen woont en veel op reis is. Iedereen die het huis vandaag heeft geobserveerd moet door het garageraam hebben gekeken en hebben gezien dat de auto weg is, omdat die bij de garage is. Er is niemand die het huis in of uit gaat, er is geen beweging, geen auto, en omdat hij werk heeft waarvoor hij meestal een paar dagen per week de stad uit is, is de meest voor de hand liggende conclusie dat Bennett niet thuis is. De voetstappen op de beklede trap gaan over in het gebonk van schoenen op de hardhouten vloer van de eerste verdieping. Op die verdieping valt een hoop te halen. Alleen al de dvd-speler zou duizend dollar opbrengen, zelfs bij een heler. De laptop in de werkkamer is gloednieuw en klein genoeg om hem vlot mee te nemen. De videorecorder is natuurlijk ook makkelijk te vervoeren. Hij zou ook naar de keuken kunnen gaan en de magnetron meenemen. In hemelsnaam niet...

Bennett ligt volmaakt stil, behalve dat er een arm naar het nachtkastje glijdt. Langzaam opent hij het laatje, voorzichtig om geen geluid te maken. Waarom zou hij het enige dat in zijn voordeel werkt opgeven?

Geschuifel van voeten op het hardhout van de eerste verdieping. Besluiteloosheid. Linksaf naar de woonkamer. Rechtsaf naar de werkkamer en de keuken.

Of rechtdoor, naar de laatste trap, die naar de bovenverdieping. De laatste trap kreunt onder het gewicht van de indringer. Hij ademt hoorbaar, hij loopt niet minder omzichtig dan op de vorige trap. Bennett hoort de indringer langs de muur schuren en half struikelen, in het donker blijkbaar niet bedacht op de bocht in het laatste stuk trap. Een armzalige poging tot Europese architectuur, had Bennett gedacht toen hij het huis kocht, maar nu wordt de voortgang van de indringer er toch even door afgeremd.

Bennett gaat rechtop in bed zitten, waarbij hij liever op zijn buikspieren vertrouwt dan zich af te zetten op de matras, alweer om zijn aanwezigheid stil te houden. Hij wist zich het zweet uit de ogen, ogen die hij nu nodig zal hebben. Het zachte schijnsel van de lantaarn verderop in de straat is het enige licht in de duisternis. Het schijnsel bereikt Bennett niet, maakt hem zelfs onzichtbaarder door het contrast.

Met gestrekte armen houdt Bennett zijn wapen gereed. Een .38 special, een Smith & Wesson-revolver model 337PD met vijf patronen. Bennett spant de haan en richt het wapen op de deur. Hij zal de indringer pas zien als die boven aan de trap is, als hij de tweede verdieping heeft bereikt.

Een lichtbundel op de muur langs de trap, een cirkeltje dat op goed geluk rondzwalkt. Een zaklamp die moeizaam naar samenhang zoekt. De voetstappen komen terug, verwoeder dan ooit nu de indringer zich heeft georiënteerd.

Bennett probeert de stappen te tellen maar slaagt er niet in. In het donker ziet hij het silhouet van de inbreker, hij ruikt de combinatie van tabak, buitenlucht en zweet.

De lichtbundel zwenkt naar links - rechts voor de inbreker de slaapkamer in, schiet over de vloer, raakt de poten van het bed maar mist Bennett. Een hand klopt op het deurkozijn. De indringer doet twee stappen en blijft dan in paniek staan. De lichtbundel zwaait in Bennetts richting, schijnt in zijn gezicht. Bennett haalt de trekker eenmaal over. Een uitbarsting van rood licht, kruit, het misselijkmakende geluid van vlees waar iets doorheen gaat. De indringer zeilt achteruit tegen de deurpost en schreeuwt het uit. Bennett vuurt opnieuw als de man struikelt. De kogel versplintert het hout van de deurpost. De indringer is al halverwege zijn overhaaste vlucht en wankelt en zwalkt de trap af naar de eerste verdieping.

Bennett trekt zijn voeten op onder het dek. Hij gaat in een onhandige hurkhouding op het bed zitten terwijl zijn oren nog nasuizen van de schoten, zijn hartslag zijn hele lichaam doet trillen en het zweet weer in zijn ogen druipt. Het wapen is nog doelloos op de deur gericht, terwijl de onhandige geluiden van de indringer de eerste verdieping weer bereiken. Voorzichtig laat Bennett zijn voeten een voor een langzaam op het kleed voor het bed zakken. Hij houdt het wapen met twee handen bij zijn lichaam vandaan. Dan loopt hij naar de trap.

Geluiden van de eerste verdieping. Een dreun tegen een muur. Gekreun. Gestommel dat wordt weerkaatst door het hardhout.

De zaklamp van de indringer ligt machteloos boven aan de trap. Bennett stapt eroverheen. Hij gaat de trap af, zijn linkerarm plat tegen de muur, het wapen in zijn rechterhand omhooggericht, terwijl alleen de ballen van zijn voeten de vloerbedekking van de trap raken. Hij houdt zijn hoofd schuin en luistert naar de indringer die nog niet op de trap naar de benedenverdieping is. Bennett hoort hem ademen, hoesten. Het is absoluut onmogelijk om erachter te komen waar de kogel hem heeft geraakt. Geschuifel op het hardhout, een lichaam dat opnieuw in beweging is. Eén stap op de vloerbedekking van de trap, dan een bons, een gewonde massa die over de trap naar de tegels van de benedenverdieping struikelt en glijdt.

Bennetts ogen zijn enigszins aan het duister gewend. Hij volgt snel de bocht in de trap en komt uit op de eerste verdieping. Hij loert om de hoek, ziet het lichaam van de indringer op de vloer beneden; hij komt overeind. Bennett probeert de mogelijkheden af te wegen. Dan besluit hij helemaal niets af te wegen. Bennett neemt de laatste trap met twee treden tegelijk. Hij struikelt op de onderste trede en klapt op de begane grond tegen de muur van de hal. Terwijl hij zich omdraait, wordt de duisternis verlicht door drie lichtflitsen. De oorverdovende knallen van een, twee, drie schoten echoën door de hal.