FRONTALE BOTSING VERMEDEN
De Romeinen kondigden in hun kalenders de ‘dies irae’ aan en dat lijkt mij geen overbodige luxe. Soms voel je gewoon dat alles vierkant draait. De stugheid waarmee de elkaar opvolgende onvolkomen onderdelen van zo’n dag zich aaneenrijgen is een exponentieel groeiende waarschuwing voor nakend onheil.
Die dag gingen we eten we bij de familie Van Dijck. Nathalie, de jongere zus van Karen, en haar vriend Koen waren in het land. Dat gebeurde niet vaak want zij runnen een oogkliniek in Bolivia, waar ze niet vaak gemist kunnen worden. Zoals altijd is ons weerzien een bron van gemengde gevoelens. Natuurlijk is Karen blij om haar zusje te zien, maar het feit dat ‘Natje’ arts is geworden en Karen niet eens haar verpleegstersdiploma heeft behaald, blijft steken. Nathalie in Bolivië, Ellen in Afrika, Soms lijkt het alsof alle vrouwen in Karens leven hun prille dromen hebben verwezenlijkt, behalve zij zelf. Maar goed, dan ben ik er altijd nog om haar te bevestigen in haar rol binnen ons gezin. Die is dan ook niet min.
Karens moeder, Julia, wil op zo’n familiemomenten altijd veel te ambitieuze menu’s serveren, terwijl ze eigenlijk geen keukenwonder is. Dit keer werden we gered door een als door de hemel gezonden stroompanne, die nog wat bijkomende technische calamiteiten met zich meebracht. Pa Fons Van Dijck haalt op zulke momenten wel heel vlot zijn repertorium van restaurants uit zijn bureaulade. Het is niet omdat zijn Juleke een moederkloek is, dat ‘huisbereid’ in hun woonst een kwaliteitslabel mag heten.
Het leek alsof de telefoons het in alle restaurants in de wijde omtrek allemaal hadden laten afweten. Ofwel ging daar intussen overal een alarmbel rinkelen telkens als de clan Van Dijck zich aandiende… Fons vond dat we het beste in konvooi langs de beproefde adressen zouden rijden. Een ergerlijk idee, want konvooirijden hield in dat Koen en ik onze mannetjesputter van een schoonpapa maar moest zien te volgen tot aan onze vooralsnog onbekende bestemming. Fons gaf de te volgen route niet op voorhand prijs, nee. Hij deed integendeel van bij de start verwoede pogingen om ons los te rijden, als in een goedkope weekendfilm, ja. We hadden pech, want er was nergens nog plaats voor 8 personen. Toen gebeurde het. Fons riep onverhoeds: ‘Volg mij!’, stormde naar zijn auto en stoof weg. Wij holden paniekerig naar onze auto’s om de achtervolging in te zetten. Het traject leek ons naar Mechelen te voeren. Ik kon de torens al zien. Dadelijk zouden we de grens met Ninaland oversteken! Dat mocht niet! Dit was ronduit gevaarlijk! Maar wat kon ik doen, ik met mijn één stem op acht? – vooral gezien het feit dat de clan Van Dijck niet met democratische middelen werd bestuurd, maar zich qua restaurantkeuze moest neerleggen bij de willekeur van verlicht dictator Fons.
Tussen mijn twee werelden lopen zorgvuldig uitgezette krijtlijnen. Geografische grenzen waarvan ik het bestaan nooit eerder had erkend. Bepaalde delen van de wereld zijn aan Karen en de kinderen toegewezen: Keerbergen en omstreken, Leuven om te winkelen… Mechelen en Brussel zijn van Nina. Dat soort territorialiteitsprincipe moest gerespecteerd worden, ook door de Fons Van Dijcken van deze wereld. Waar ging die kerel in hemelsnaam heen? De man moest mar eens ophouden met het verslinden van lifestylebladen met adresjes van bekakte restaurants.
We reden recht naar de buurt waar Nina woonde, door de straat waar Nina woonde, langs het appartement van Nina. Ik durfde niet opzij te kijken, bleef strak voor mij uit kijken alsof ik oogkleppen op had. Een stomme struisvogelreflex. Alsof ik onzichtbaar was zolang ik maar wegkeek. We stonden overal voor alle rode lichten die we maar konden tegenkomen. Onze rit door de stad leek in mijn gekwelde fantasie bovendien opeens op een tocht met een praalwagen: Nuyens op de bok met in zijn kielzog zijn gezin. Allemaal minzaam glimlachend en vrolijk zwaaiend naar alle voetgangers en toeschouwers, tergend langzaam achter Fons Van Dijck aan doorheen de historische stad Mechelen. De stad van zijn zonde.
Shit, daar stopte die ouwe opeens bij een veel te hip restaurant. Zo’n visbokaal met oranje jaren-50 meubilair. Te plastic om waar te zijn, vintage noemen ze dat tegenwoordig. Brol ja, en helaas een magneet voor tuig dat in reclamebureaus rondhangt en niets beters te doen heeft. Daarmee bedoel ik niet Nina, want die heeft talent. Maar dit was hoe dan ook niet de plek waar je je hele stamboom neerpoot, meer zo’n jongemensenplek waar de creatievelingen van de nieuwe generatie hun eerste loon komen verspillen aan modieuze eetwaren. Waar ze gezien wilden worden, ook. Daarom was het een dubbele domme zet van de kelner om uitgerekend ons een tafel in de etalage aan te wijzen, waar wij zichtbaar waren voor al wie die dag in Mechelen een ommetje wilde maken…. Wij waren totaal niet representatief voor zo’n trendy keet, en die sukkel had dat niet door.
Angstzweet. Ik moest het toilet opzoeken, water over mijn polsen laten stromen, mezelf kalmerend toespreken in de spiegel. Of nee, zo min mogelijk opvallen, dus zeker niet de aandacht van de kelner trekken om te vragen waar die toiletten waren, want dan zouden alle andere klanten kijken. Dat hij niet van de slimste was had hij al bewezen, en de kans was groot dat hij niet de fijngevoeligheid had om zijn spraakvolume te verminderen als het over sanitair ontspannen ging, en dan zou iedereen in het restaurant naar mij kijken…
Ik wilde liefst met zo weinig mogelijk heisa gewoon naar buiten stappen. Maar dat was geen optie. We bestelden acht verschillende voorgerechten en acht verschillende hoofdgerechten. Wel ja, laat maar aanrukken die handel, moet Fons Van Dijck gedacht hebben.
Diep verzonken in mijn mentale maalstroom van doemscenario’s als ik was, had ik niet gemerkt dat vlak naast mijn rechterbeen, zij het daarvan gescheiden door vensterglas, een straathond naar mij zat op te kijken. Hanne was het niet ontgaan. ‘Kijk papa, hoe schattig!’ Ze tikte tegen de ruit, waarop de hond onbedaarlijk begon te keffen. Toen ze het beest ook nog een stukje brood liet zien, werd het helemaal gek. Toen… toen gebeurde het.
Van helemaal achteraan in het restaurant kwam een jonge, blonde vrouw op ons toe gestapt, met haar dat danste op haar schouders, met de nadrukkelijke en toch lichte stap van een model op de catwalk. Ik had er zo muziek bij kunnen bedenken. Wauw. Ze keek glimlachend naar de ragebol van een hond die buiten op de stoep nog steeds in de ban was van Hanne’s sadistische spelletje. Ik draaide me om en besteedde al mijn aandacht krampachtig aan het olie- en azijnstel. Haar blik gleed over mijn achterhoofd als een laserstraal. Nina. Dit was het worst case scenario. Iets had ons naar dezelfde plek gedreven. Iets of iemand. Boosaardige, bittere, man-onvriendelijke schikgodinnen wellicht, die het nu zaten uit te proesten van het lachen. Ik hield mijn adem in tot mijn hoofd begon te tollen van het zuurstofgebrek. Als een dubbeltje op zijn kant. Haha.
Maar iets was mij genadig. Nina herkende me niet. Ze zag me niet eens. In andere omstandigheden zou ik dit vreselijk gevonden hebben, maar op dat moment was mijn onbenulligheid, mijn moeiteloos opgaan in het decor, een welgekomen zegen. Misschien lette ze niet op mij omdat Koen haar aan de overkant van onze tafel zonder enige gêne zat aan te staren, zodat ze waarschijnlijk al haar concentratie nodig had om niet te kotsen van zijn gekwijl. Naast Koen zat Karen, die haar van kop tot teenmet een koele blik monsterde zoals alleen vrouwen dat doen als ze tegen de veertig lopen en opeens de behoefte voelen om alle jongere exemplaren te hekelen.
Nina stevende op de deur af en ging buiten naast de ingang bij een clubje rokers staan. Een jongeman die haar blijkbaar gevolgd was, kwam naast haar staan. Zat Nina hier met hem te lunchen? Wie was dat kereltje? Dit was niet echt het geschikte moment om een jaloerse scène op te voeren omdat ik mijn vrouw hier op heterdaad betrapte op lunchen met een onbekende knaap. Dat was hij: een knaap, een schildknaap, een schandknaap! Ik kon niets zeggen, tenslotte was ik hier met vrouw en kinderen. Ik probeerde mij een seconde lang voor te stellen hoe het zou zijn om Nina hier tegen het lijf te lopen met een gezin waarvan ik het bestaan totaal niet vermoed had. Maar vrouwen doen zoiets niet. Vrouwen zijn nestvast. Nefast, ook,… maar nee, de schikgodinnen hadden die dag hun portie miserie al uitgedeeld.
Nina ontweken, niks aan de hand. Ik geloofde niet dat ik twee keer zoveel geluk zou hebben. Nina moest wel nog terug naar binnen, want ze stond buiten op de stoep zonder jas. In mijn fantasie zag ik haar binnenkomen en mij de huid vol schelden, Karen in de haren vliegen en spuwen naar mijn arme bloedjes van kinderen. De knaap aan haar zijde zou met me op de vuist gaan en aan het einde van het verhaal Nina inpikken. Zo gaat dat in verhalen waarin schildknapen en prinsessen voorkomen. Dit was superstress. Niet flippen, Mark.
Ik scande het restaurant op zoek naar ontsnappingsroutes. Die twee knaloranje deuren, dat moesten de toiletten zijn. ‘Gaat het, Mark? Je zweet zo…?’ Karen keek me een beetje bezorgd na. Eerst overwoog ik om een uurtje op het toilet door te brengen. Nina was hier duidelijk al een poosje, binnenkort zou ze vast wel opstappen. Maar ook op het toilet achtte ik me niet veilig. Wat moest ik zeggen als er iemand van de clan Van Dijck mij hier zou komen halen? Ik hoorde ergens vlakbij metalen vaten rollen en drankbakken kletteren. Er werd geleverd. Er was hier dus een uitgang ergens achteraan!
Die heb ik genomen. Het hazenpad gekozen. Ik heb Karen een sms’je gestuurd dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, maar dat ik me niet goed voelde en even een luchtje ging scheppen. Bel me maar als jullie daar goed en wel weer buiten zijn, leek me de beste boodschap.
Na een uur of wat, mijnerzijds gevuld met een schichtig soort sightseeing in het begijnhof, waar Nina zover ik wist nooit kwam, troffen wij van de clan Van Dijck elkaar voor de koffie in een oubollig estaminet achter de grote kerk. Julia stak meteen een heel exposé af over carrièremannen van middelbare leeftijd, en hoe ik in de gevarenzone leefde waarin maagzweren, hersenbloedingen en hartinfarcten worden verzameld als waren het trofeeën. Mijn aftocht werd me bijgevolg niet kwalijk genomen. Wel vreemd, dat niemand het eigenaardig vond dat mijn zwakke gestel mij niet belette om zonder verpinken de cognac achterover te slaan die Fons als ouderwetse pater familias uitsluitend voor de mannen bij de koffie had besteld bij wijze van digestief.
‘Op de verenigde familie! Daar klinken we op!’
Ja, daarop, en op de botsing van twee planeten die op het nippertje is vermeden.