Uddevalla 1968

 

 

 

 

 

 

Van meet af aan had ze begrepen dat er iets mis was. Het was alsof er iets ontbrak wat er wel had moeten zijn. Laila kon er niet de vinger op leggen en het leek alsof zij de enige was die het merkte. Ze probeerde er keer op keer over te praten en stelde voor het meisje te laten onderzoeken. Maar Vladek luisterde niet. Hun dochter was immers heel lief en kalm. Er was niets met haar aan de hand.

Vervolgens waren de tekenen steeds duidelijker geworden. Het gezicht van het meisje stond altijd ernstig en Laila wachtte op de eerste glimlach, die nooit kwam. Nu begon ook Vladek te beseffen dat er iets loos was, maar niemand nam hen serieus. Bij het consultatiebureau kreeg ze te horen dat geen enkel kind hetzelfde was, dat er geen mal was, dat deze dingen later konden komen. Maar ze wist het zeker. Haar dochter zou voor altijd iets missen.

Het meisje schreeuwde ook nooit. Soms moest Laila zichzelf inhouden om haar niet te knijpen of door elkaar te rammelen, om wat dan ook te doen, om een soort reactie te krijgen. Als het meisje wakker was, lag ze stilletjes naar de wereld te kijken met een blik die zo donker was dat Laila er af en toe van schrok. Het was een oeroude duisternis, die niet alleen in haar ogen te zien was maar die van haar hele lichaam uitstraalde.

Het moederschap was niet wat ze zich ervan had voorgesteld. Het beeld dat ze voor ogen had gehad, de gevoelens die ze gedacht had te ervaren als het kind in haar armen lag… Niets kwam overeen met de werkelijkheid. Ze vermoedde dat het door het kind kwam, maar zij was de moeder van het meisje. En het was de taak van een moeder om haar kind te beschermen, wat er ook gebeurde.