28

d.gife Larissa had de haven van het eiland Sheppey bereikt en meerde af aan een van de aanlegsteigers. De kapitein pakte zijn verzegelde documenten en liep een helling op naar het douanekantoor. Bij de deur stond een man die deze juist voor de nacht afsloot.

'Ik hoef alleen maar mijn aankomst te melden,' zei de kapitein, terwijl hij de man de documenten liet zien.

De man draaide de deur weer van het slot en ging het piepkleine kantoortje binnen. Zonder de moeite te nemen het licht aan te doen, liep hij naar een borsthoge lessenaar en pakte een stempel uit een houder. Hij maakte een inktkussen open, drukte het stempel erop en wees op het document dat de kapitein in zijn hand hield. Nadat hij het had aangepakt, legde hij het op de lessenaar en stempelde het af.

'Welkom in Engeland,' zei de douanier, terwijl hij de kapitein gebaarde dat hij weer naar buiten kon gaan.

Toen de beambte de deur opnieuw op slot draaide, vroeg de kapitein: 'Weet u of hier ergens een dokter in de buurt is?'

'Twee blokken de heuvel op,' antwoordde de beambte, 'en dan de eerste straat naar het westen. Maar de praktijk is nu dicht. U kunt er morgenochtend naartoe, nadat u hier de overige formaliteiten hebt afgehandeld.'

De douanier liep weg en de kapitein keerde naar de Larissa terug.

Voor de stamgasten van het café aan de kade van het eiland Sheppey moet Nebile Lababiti eruit hebben gezien als een homo op zoek naar een minnaar. En dat was iets waar ze niet echt gecharmeerd van waren. Lababiti was gekleed in een Italiaans sportjasje, een glimmende zijden broek en een zijden hemd met een wijd openstaande kraag, waaronder een paar gouden kettingen glinsterden. Hij rook naar haargel, sigaretten en een overdaad aan parfum.

'Bier graag,' zei hij tegen de barkeeper, een kleine, gespierde en getatoeëerde man met een kaalgeschoren hoofd in een groezelig T-shirt.

'Heb je niet liever een vruchtensapje, kerel?' vroeg de barkeeper rustig. 'Even verderop is een zaak waar ze een lekkere bananendaiquiri voor je mixen.'

Lababiti tastte in de zak van zijn sportjasje, haalde een pakje sigaretten tevoorschijn, stak er een op en blies de rook in het gezicht van de barkeeper. De man zag eruit als een ex-kermisklant die was ontslagen omdat hij de toeschouwers te veel afschrok.

'Nee,' zei Lababiti, 'een Guinness is prima.'

De barman dacht hierover na, maar maakte geen aanstalten om een pint te tappen.

Lababiti trok een biljet van vijftig pond uit zijn portefeuille en schoof het over de bar. 'En geef de andere heren hier ook iets van mij te drinken,' zei hij met een zwaaibeweging naar de tien overige aanwezigen. 'Zo te zien hebben ze dat wel verdiend.'

De barman keek naar het uiteinde van de bar, waar de eigenaar, een gepensioneerde visser die twee vingers van zijn rechterhand miste, met een pint ale in zijn handen stond. De eigenaar knikte en de barkeeper pakte een glas.

Ook al was deze Arabisch ogende vent dan duizendmaal een mietje op mannenjacht, dit was geen tent waar ze het zich konden veroorloven contant betalende gasten te deur te wijzen. Meteen nadat het bier voor hem op de bar was gezet, pakte hij het glas op en nam een flinke slok. Vervolgens wreef hij met de rug van zijn hand zijn bovenlip droog en keek om zich heen. Dit café was een zwijnenstal. Rond wankele, bekraste houten tafels stond een allegaartje aan haveloze stoelen. In een zwartgeblakerde open haard aan de andere kant van het vertrek brandde een houtvuur. De toog waaraan Lababiti stond, was in de loop der jaren door talloze messen als een hakblok bewerkt. Het stonk er naar zweet, visafval, dieselolie, urine en smeervet.

Lababiti nam nog een slok en keek op zijn gouden Piaget-horloge.

Niet ver van het café vandaan stonden op een heuvel met uitzicht op de haven twee van Lababiti's mannen door nachtkijkers naar de Larissa te turen. Het merendeel van de bemanning had het schip verlaten voor een avondje stappen aan wal en alleen achter het raam van de luxehut in het achterschip brandde nog licht.

In de haven duwden twee andere Arabieren een op het oog met vuilnis gevuld karretje over de steiger. Toen ze langs de Larissa liepen, hielden ze in en zwaaiden met een geigerteller naar de romp. Het geluid hadden ze afgezet, maar de uitslaande wijzer vertelde hun wat ze weten wilden. Langzaam liepen ze door naar het einde van de steiger.

Benedendeks kamde Milos Coustas, de kapitein van de Larissa, zijn haar. Vervolgens smeerde hij wat zalf op zijn arm. Waarom hij dat deed, wist hij eigenlijk ook niet, want sinds hij de zalf had gekocht, leek het effect nihil. Hij hoopte vurig dat de arts die hij de volgende dag zou opzoeken hem iets beters zou voorschrijven.

Keurig gekamd en geboend liep hij de hut uit en de trap op naar het dek; klaar om naar zijn klant te gaan die in het café onder aan de heuvel op hem wachtte.

Lababiti zette juist zijn tweede pint Guinness aan zijn mond toen Coustas het café binnenkwam. Lababiti draaide zich om naar de nieuwkomer en begreep onmiddellijk dat dit de man was die hij moest hebben. Als Coustas een T-shirt had gedragen met de tekst 'Griekse scheepskapitein' was die mededeling volstrekt overbodig geweest. Hij droeg een wijde pofbroek, een loshangend wit nethemd met touwtjes door de kraag en de schuine muts waar kennelijk alle in de buurt van water wonende Grieken mee vergroeid zijn.

Lababiti bestelde een ouzo voor Coustas en gebaarde hem aan een tafeltje plaats te nemen.

Ze waren dan misschien terroristen, maar beslist niet dom. Zodra de mannen met de nachtkijkers zich ervan hadden overtuigd dat Coustas het café was binnengegaan, duwden de beide mannen het karretje haastig over de steiger terug tot ze weer bij de Larissa waren. Snel klommen ze aan boord en begonnen het schip te doorzoeken. Binnen enkele minuten hadden ze de kist met de kernbom gevonden en gaven dit via hun mobilofoon door aan de mannen die op enige afstand achter het stuur van een gehuurde bestelwagen op de uitkijk stonden. Zachtjes reden ze naar het begin van de steiger, terwijl de beide terroristen aan boord van de Larissa de kist aan land brachten. Nadat ze een plastic hoes met wat opgeplakt vuilnis over de kist hadden getrokken, zetten ze hem op het versterkte karretje. Terwijl de een duwde en de ander trok, liepen ze met het karretje naar het begin van de steiger.

Lababiti en Coustas waren aan een tafeltje achter in het café gaan zitten. De stank van het aangrenzende toilet was er nauwelijks te harden. Coustas had al een tweede glas op en werd steeds spraakzamer.

'Wat is dat toch voor een speciale vracht, dat u er zoveel voor over hebt om die kist hier te krijgen?' vroeg hij glimlachend. 'Omdat u een Arabier bent en de kist zo zwaar is, denk ik dat er goud in zit.'

Lababiti knikte zonder dat hij daarmee die veronderstelling bevestigde of ontkende.

'Als dat zo is,' zei Coustas, 'dacht ik dat een bonus wel op zijn plaats zou zijn.'

Zodra de kist in de bestelwagen was geladen, scheurden de twee mannen die op de uitkijk hadden gestaan ermee weg. Het andere stel duwde het karretje over de kaderand het water in. Vervolgens renden ze naar een motorfiets. Ze sprongen erop, startten en reden de heuvel op naar het café.

Lababiti haatte de Grieken niet zo erg als westerlingen in het algemeen, maar echt aardig vond hij ze ook niet.

Hij vond ze luidruchtig, vrijpostig en in de meeste gevallen behept met een totaal gebrek aan manieren. Coustas had al twee drankjes van hem gehad, maar geen aanstalten gemaakt op zijn beurt Lababiti er een aan te bieden. Terwijl hij de barman gebaarde nog een rondje te brengen, stond hij op.

'Op een eventuele bonus kom ik zo terug,' zei hij. 'Ik moet eerst even naar de wc. De barman schenkt een nieuw rondje in. Maak je nuttig en ga ze even aan de bar halen.'

'M'n glas is nog niet leeg,' zei Coustas grinnikend.

'Dat loopt niet weg,' reageerde Lababiti, terwijl hij zich omdraaide.

Een bezoek aan het toilet was alsof je een duister steegje instapte. Het stonk er en er was nauwelijks licht. Maar Lababiti wist precies waar hij het tablet had weggestopt, en op de tast diepte hij het in folie gewikkelde pakje uit zijn zak op en vouwde het open. Met het tablet in de hand liep hij haastig terug naar het tafeltje.

Coustas stond nog bij de bar en probeerde de barman over te halen zijn glas wat voller te schenken. Hij keek gespannen toe hoe de barman ten slotte vooroverboog en de fles naar zijn glas bracht om het tot de rand met ouzo te vullen. Op dat moment stak een magere, donkergetinte man zijn hoofd om de hoek van de deur. Hij nieste en verdween weer. Dit teken voor Lababiti dat de kraak was geslaagd, kwam net toen hij bij het tafeltje was teruggekeerd.

Hij verkruimelde het tablet en strooide het poeder in de overgebleven slok ouzo in Coustas' glas.

Hij ging zitten toen de Griek met de volle glazen van het nieuwe rondje terugkwam. Van buiten drong het geluid van een langsrazende motor tot in de gelagkamer door. 'De barkeeper wil meer geld zien,' zei Coustas, terwijl hij zich op zijn stoel liet zakken. 'Wat u hem hebt gegeven is op.'

Lababiti knikte. 'Dan moet ik even naar m'n auto om meer geld te halen. Drink rustig door, ik ben zo terug.'

'En praten we dan over een bonus?' vroeg Coustas, waarna hij het bijna lege glas naar zijn lippen bracht en in één teug achteroversloeg.

'Over de bonus en de overdracht van de lading,' zei Lababiti, terwijl hij opstond. 'Ik neem aan dat betaling in goud geen bezwaar is?'

Coustas knikte en Lababiti liep naar de deur. Coustas verkeerde in een roes van de ouzo en de nieuw verworven rijkdom. Alles leek rozengeur en maneschijn... tot hij een stekende pijn in zijn borst voelde.

Lababiti gebaarde met een uitgestoken vinger naar de barman dat hij zo terugkwam, waarna hij het café uitliep en de straat overstak naar zijn Jaguar. Er was geen mens te zien. De slechts door een paar lantaarns spaarzaam verlichte straat lag bezaaid met rotzooi.

Het was een boulevard van verloren liefdes en misplaatste hoop.

Lababiti weifelde geen moment en handelde resoluut. Met een druk op het contactsleuteltje ontsloot hij de centrale deurvergrendeling, trok het portier open, stapte in en startte. Nadat hij het volume van de cd-speler had afgesteld, schakelde hij de auto in de eerste versnelling en reed rustig weg.

Toen de eigenaar van het café naar buiten stormde om de zo keurig geklede buitenlander te laten weten dat zijn vriend onwel was geworden, zag hij nog net hoe de achterlichten van de Jaguar achter de kam van de heuvel verdwenen.

De Britse politie laat zich over het algemeen niet zien wanneer er iemand in een café sterft. Dat gebeurt te vaak en de doodsoorzaak is meestal duidelijk. Er was dan ook een telefoontje van het kantoor van de lijkschouwer voor nodig om inspecteur Charles Harrelson uit zijn bed te krijgen. En aanvankelijk was hij flink geïrriteerd. Pas nadat hij een pluk tabak in zijn pijp had gepropt en aangestoken, wierp hij een eerste blik op het lijk. Vervolgens schudde hij zijn hoofd.

'Macky,' zei hij tegen de lijkschouwer, 'heb je me híérvoor gewekt?'

David Mackelson, de lijkschouwer, werkte al bijna twintig jaar samen met Harrelson. Hij wist dat de inspecteur altijd nogal humeurig was als hij uit zijn bed was gehaald.

'Wil je een kop koffie, Charles?' vroeg Macky bedaard. 'Als ik het vraag, zetten ze die hier wel voor ons.'

'Nee, want ik ga zo weer naar bed,' zei Harrelson, 'want zoals die arme ziel erbij ligt, lijkt het me niet dat ik hier nog nodig ben.'

'Nou,' zei Macky, 'dan denk ik dat je juist wel wat koffie kan gebruiken.'

Nadat hij het laken dat over het lichaam van Coustas lag had weggeslagen, wees hij op de rode plekken op diens arm.

'Weet je wat dat is?' vroeg hij.

'Geen idee,' antwoordde Harrelson.

'Dat is stralingseczeem,' zei Macky, waarna hij een blikje snuiftabak tevoorschijn haalde en een plukje in zijn neus stak. 'En, Charles, toch niet een beetje blij dat ik je heb gewekt?'