Dankwoord

Elke auteur van historische romans heeft enorm veel te danken aan de meesterwerken van non-fictieschrijvers. Hoewel ik tijdens de research voor Het familieportret tientallen bronnen van onschatbare waarde heb geraadpleegd, heb ik vooral veel gehad aan Der Buchenwald-Report van David A. Hackett, Frauen: German women recall the Third Reich van Alison Owings, en die bijbel over de Tweede Wereldoorlog, William L. Shirers Opkomst en ondergang van het Derde Rijk.

Ook ben ik enorm veel dank verschuldigd aan de Shoah Foundation van Steven Spielberg, voor het in mij gestelde vertouwen als interviewer, waardoor ik in contact kwam met overlevenden van de Holocaust. En aan de overlevenden zelf, die met het vertellen van hun verhalen blijk hebben gegeven van ongeëvenaarde moed en generositeit. Woorden schieten tekort om mijn dankbaarheid adequaat uit te drukken; wellicht is het voldoende om te zeggen dat jullie levende wonderen zijn en dat niets van wat jullie hebben gezegd ooit vergeten zal worden.

Op persoonlijk vlak is er een aantal mensen dat me tijdens het schrijven van deze roman heeft bijgestaan. Drie jaar lang hebben ze mijn eindeloze geklets over nazi’s verdragen en begrip getoond als ik de telefoon niet opnam. Het vooruitzicht hen in het zonnetje te zetten, was een van mijn leukste dagdromen. En dat doe ik nu dus met zeer veel vreugde en ruwweg in alfabetische volgorde. Ik dank: mijn familie, Frances J. Blum, Lesley M.M. Blum en Joseph R. Blum voor hun levenslange vertrouwen en liefde; de faculteit b.u.co 201 voor de cake en het enthousiasme; Chris Castellani, meestermentor; Jean en Adel Charbonneau voor het talloze malen doorlezen en hun onvermoeibare aanmoedigingen; Stephanie Ebbert Devlin, mijn schat van een redacteur, en haar man Ted Devlin; Dan Ellingson, die me altijd heeft voorgehouden ‘Ik denk dat ik het kan’; Eric Grunwald voor het corrigeren van mijn haperende Duits en het leveren van het gedicht ‘Backe Backe Kuchen’; mijn leerlingen bij Grub Street, die mij veel geleerd hebben door mij toe te staan hun les te geven; de tovenaars van Harcourt die het manuscript hebben getransformeerd tot een boek; Phil Hey en Tricia Currans-Sheehan van Briar Cliff Review, die het oorspronkelijke verhaal zo’n geweldig thuis gaven; Julie Hirsch, mijn Popje – zij weet wel waarom; Ken Holmes; de meisjes Kenyon; Doug Loy voor de inspiratie; het supporterstrio Necee Regis, coole Ann Tracy en Joanna Weiss; Zuster Cecila; Dave Sandstedt voor de zonnebloemen en de champagne; Sarah Schweitzer, wiens gedul­dige raad ervoor heeft gezorgd dat ik Trudy eronder heb gekregen; dr. Sherri Szeman, collega op het arbeidsterrein van het reich; en Steve Wilmsen, voor zijn luisterend oor en het feit dat hij me mee heeft genomen naar Woodman’s Clam Shack toen ik vast was gelopen.

Een speciaal woord van dank voor Stéphanie Abou, stoutmoedige en verrukkelijke superagente, en Ann Patty, weergaloze über-redacteur, voor het geloof dat zij in dit boek hadden.

It takes a village to raise a child, en dat geldt ook voor het schrijven van een roman. Mocht ik iemand uit dit dorp over het hoofd hebben gezien, weet dan dat dat niet komt door een gebrek aan waardering: danke schön.