Anna en Jack
New Heidelburg, 1945
56
Heimat. Het woord betekent ‘land van herkomst’ in het Duits, de plaats waar je geboren bent. Maar het woord drukt ook iets subtielers uit, een bepaalde tederheid. Iemands heimat is niet louter een kwestie van geografie, het is ook waar je hart ligt. En Anna, die niet over de woordenschat beschikt om dit verschil aan iemand in haar nieuwe land uit te leggen, is er niet zeker meer van of ze er een heeft.
Want hoe vreemd haar eigen land voor Anna ook geworden is, voor haar mans heimat geldt dat nog in veel sterkere mate. Alles aan Amerika is onbegrijpelijk voor haar: het overdadige eten, de enorme voertuigen, de onmetelijkheid van de platte horizon en de gewelddadigheid van het weer. Erger nog is dat ondanks de oppervlakkige vreemdheid, een wezenlijke onderdrukte stroom van gevoelens hetzelfde blijft. De mensen hier bekijken Anna met wantrouwen, de vijandigheid is tastbaar onder hun beleefde glimlach. Anna is ontzet als ze ontdekt dat ze Duitsland zo onbetwist met zich heeft meegenomen alsof ze de sporen van de aarde van dat land onder haar vingernagels heeft geïmporteerd, alsof de stank van de lijken nog aan haar huid kleeft.
Kerstavond 1945, Anna’s eerste ervaring van de feestdagen in haar geadopteerde land. Zij en Jack en Trudie zullen een dienst bijwonen in de lutherse kerk van New Heidelburg. Die ligt op een goede twaalf kilometer – mijl, corrigeert Anna zichzelf – rijden van de boerderij. Een lange rit op een koude avond. Anna zou veel liever thuisblijven en de laatste hand leggen aan de gans voor morgen of linten om cadeautjes knopen of gewoon in de keuken gaan zitten en haar voeten warmen aan het gasfornuis, terwijl ze wacht op de thuiskomst van Jack en Trudie. Maar Anna heeft in de afgelopen drie maanden gemerkt dat het Jack verdriet doet als ze de stad mijdt, hoewel hij het nooit met zoveel woorden gezegd heeft. En ze is voldoende volgens het oude stempel geschoold om te weten dat een goede echtgenote haar man nooit teleur mag stellen. Dus neemt Anna een bad, wast het kind, trekt haar mooiste jurk aan, zet haar dapperste gezicht op en klimt in de truck.
Deze lutherse kerk is verrassend simpel: rechthoekig, wit en met hout betimmerd. Alleen aan de toren is te zien dat het geen huis is. Heel wat anders, denkt Anna, dan de kerk uit haar jeugd, Weimars massief stenen kathedraal met zijn torenhoge schip en onevenredig kleine rode deur, bedoeld om mensen te herinneren aan hun relatieve nietigheid. Toch heeft Anna zich nooit kleiner gevoeld dan hier, als ze probeert het nieuwsgierige gestaar te ontlopen door op een van de achterste banken te gaan zitten. En vanavond is het nog erger, want doordat de motor in deze vrieskou steeds afsloeg, zijn zij en Jack en Trudie erg laat. Als ze een paar minuten voordat de dienst begint arriveren, barst het bescheiden interieur van de kerk uit zijn voegen door de rumoerige New Heidelburgers en hun bijna niet te houden kinderen. Maar als Jack en zijn nieuwe gezinnetje verschijnen, valt iedereen stil. Hoofden draaien hun kant op. Er wordt gefluisterd, en behalve het geblèr van een baby is het stil.
Jack staat zoekend om zich heen te kijken. Hij heeft de stoïcijnse, vriendelijke blik die zo typerend is voor de mensen uit deze stad, maar vanuit haar ooghoeken ziet Anna dat hij de kaken onder zijn bobbelige huid op elkaar klemt. En de reden daarvoor is duidelijk: niemand schuift opzij om hem een plekje aan te bieden. In plaats daarvan gapen ze hem aan, stoten elkaar aan en draaien vervolgens hun hoofd weer over hun andere schouder naar achteren om verder te gapen. Anna pakt Trudies hand wat steviger vast, in de hoop dat het meisje haar getril niet zal voelen. Met geheven hoofd kijkt ze recht voor zich uit naar het altaar. Het is alsof ze in een droom zit, een nare droom, en Anna krijgt het vreemde gevoel dat ze ooit al zoiets gedroomd heeft.
Uiteindelijk springt op de eerste rij de vrouw van de dominee als een duveltje uit een doosje tevoorschijn, net als het speeltje dat Jack als kerstcadeau voor Trudie heeft gemaakt. ‘Er is hier plek voor jullie, mensen,’ roept de vrouw, terwijl ze hen wenkt.
Anna, Jack en Trudie lopen over het gangpad langs de rijen New Heidelburgers; Anna en Trudie een paar passen voor Jack, zoals het hoort. Ze laten een spoor van gemompel achter zich.
‘Kom maar,’ zegt de vrouw van de dominee als ze haar bereiken. Ze schuift haar jas opzij om plek te maken op de gelakte bank. Ze kijkt Jack met haar schotelronde gezicht onder stijfgelakte poedelkrullen stralend aan. ‘Wat is het koud, hè?’ zegt ze, en ze wendt zich tot Trudie. ‘Maar maak je geen zorgen, het is niet zo koud dat de Kerstman niet komt. Zeker niet als je een braaf meisje bent geweest. Ben je braaf geweest dit jaar?’
Trudie krimpt ineen en verbergt zich achter Anna’s jas. Anna kan het haar niet kwalijk nemen. De mensen hier lachen veel te veel om betrouwbaar te zijn. Maar ze fluistert in het Duits tegen het meisje: ‘Geef die aardige mevrouw eens antwoord.’
Trudie gluurt naar de vrouw van de dominee en kijkt boos.
‘Dank je, Adeline,’ zegt Jack met zachte stem tegen haar. ‘Gelukkig kerstfeest.’
‘Goh, ja, jij ook een gelukkig kerstfeest!’
Dan draaien ze hun gezicht naar voren omdat de dienst begint. Anna begrijpt er weinig van. De manier waarop de dominee praat, lijkt nauwelijks op de taal die ze op het gymnasium heeft geleerd. Deze inwoners van Minnesota praten vanuit hun keel en gebruiken lange, uitgerekte klinkers. Anna doet een poging haar Engels te oefenen door het te vertalen, hoewel de plechtigheid ter meerdere eer en glorie van God en de wonderbaarlijke geboorte van Zijn zoon haar weinig doet. Haar gedachten keren echter al snel, zoals altijd, terug naar de bakkerij. De bakkerij met zijn werktafel en dubbele spoelbakken met roestplekken. De bakkerij waar muizen vruchteloos door de kastjes rennen. De zwarte rechthoekige mond van de oven, die in de loop der jaren dat Anna er broden in en uit schoof zo’n afschuwelijke betekenis kreeg. Mathildes slaapkamer met het gebarsten grijze plafond en de broek van de obersturmführer over de lege stoel van de bakker.
De gemeente staat op om te zingen. Anna mag dan niet alle woorden verstaan, de muziek is tenminste wel bekend. Omdat ze zich ervan bewust is dat Jack haar in de gaten houdt, murmelt ze de woorden in het Engels met haar lippen, maar houdt ze zich opstandig vast aan de Duitse versie in haar hoofd: Stille Nacht, heilige Nacht...
Dan is de dienst afgelopen en begint het tweede deel van deze beproeving. Anna weet wat haar te wachten staat; dat heeft Jack haar van tevoren verteld. Ze gaat dus met de rest van de stadsbewoners in de rij staan voor de receptie in de kelder. Ze kijkt nieuwsgierig om zich heen, wederom verbaasd over de sobere uitstraling van de lange ruimte. Als die niet voor kerkelijke activiteiten wordt gebruikt, zo heeft Jack haar verteld, doet hij dienst als bingozaaltje of cycloonschuilplek; wat ‘bingo’ en ‘cycloon’ ook mogen betekenen. Hoe dan ook, de ruimte is bekleed met vaal linoleum en ruikt naar oude rook, en de enige decoraties zijn felgekleurde fluwelen posters van Jezus en hertengeweien. De mannen en vrouwen gaan voelbaar opgelucht meteen in aparte groepjes aan beide zijden van de ruimte staan.
Anna draagt Trudie aan Jacks zorgen over en loopt naar de opklaptafel waar de andere vrouwen hun gulle gaven al hebben uitgestald. Wat een vreemde zoetigheden! Een cake die op een boomtak moet lijken, inclusief een plastic takje hulst. Een gelatinepudding met zachte witte snoepjes erin. Maar ook hierop is Anna voorbereid; ze pakt haar stollen uit en zet die tussen de andere lekkernijen, alsof die daarvan in niets verschilt. Trots kijkt ze naar haar gevlochten kerstbrood. Ze heeft, zoals Mathilde haar geleerd heeft, dadels en noten in het deeg gestopt en voor het bakken de bovenkant met eiwit bestreken om die te laten glanzen.
Als Anna een stap achteruit doet om haar handwerk verder te bewonderen, merkt ze dat de vrouw links van haar dat ook staat te inspecteren. Mevrouw Zimmerman, zo heet die vrouw toch? Wie ze ook is, ze staat behoedzaam en met samengeknepen ogen naar de stollen te kijken, alsof de gekonfijte vruchten elk moment als granaatscherven in haar gezicht kunnen exploderen. Dan merkt ze dat Anna naar haar staat te kijken en glimlacht. ‘Ziet er smakelijk uit,’ zegt ze, en ze loopt op een drafje naar de andere kant van de zaal, waar de andere vrouwen op een buitensluitend kluitje staan.
Smákelijk? Met vuurrode wangen schuifelt Anna een paar meter verder en doet net alsof ze het portret van Jezus bewondert. De zoon van God is met zijn lichtblauwe gewaad tegen een felgele zonnestraal afgebeeld; zijn handen zijn gevouwen en zijn ogen ten hemel gericht, waardoor het oogwit goed te zien is. Anna staart hiernaar zonder het te zien, terwijl ze binnensmonds telt: elf... vierzehn... sieben und zwanzig... Als ze bij de honderd is, mag ze van zichzelf om zich heen kijken om Jack te zoeken. Daar staat hij, bij de mannen natuurlijk, te praten over inkuilen, drainagesystemen, oogstopbrengsten en het weer, een gesprek dat even oneindig is als de wind die dit vlakke land geselt. Zoals voor hem te doen gebruikelijk is, staat Jack meer bescheiden te luisteren dan dat hij actief deelneemt aan het gesprek, maar het valt Anna wel op dat hij een andere houding aanneemt: sinds hij zijn nieuwe geïmporteerde gezin aan de gemeenschap heeft voorgesteld, staat hij kaarsrecht in plaats van ineengedoken als een man die gewend is onzichtbaar te zijn. Trudie zit op zijn schouders en Jack heeft zijn hand tegen haar onderrug geklemd om te zorgen dat ze er niet af valt. Deze bedachtzame omgang met het kind, heeft Anna geleerd, is typerend voor Jack, en dat geldt ook voor zijn perifere bewustzijn van zijn vrouw. Hij kijkt nu snel in het rond, alsof hij zichzelf wil geruststellen dat Anna er niet vandoor is gegaan. Ze is gewend geraakt aan deze half angstige verkenning, aan het feit dat Jack haar behandelt alsof ze een wild schepsel is dat hij gevangen heeft en moet temmen.
Ze vangt zijn blik en maakt haar ogen groter. Jack knikt en Anna gunt zichzelf een zucht van opluchting. Het is bijna voorbij, deze beproeving. Na de obligate afscheidswoorden kunnen ze naar huis. Ze telt opnieuw tot honderd en begint dan zijn kant op te lopen.
Terwijl ze dat doet, botst een van de jongens, die met zijn sokken over de gespikkelde vloer glijdt, bijna tegen haar aan; hij kan haar nog net ontwijken. Anna forceert een glimlach, aannemende dat dit een ongelukje was. Waarom, vraagt ze zich af, zijn de ouders in dit land niet wat strenger tegen hun kinderen? Ze zet nog een stap en het gebeurt opnieuw met een andere jongen. En weer. En nog een keer. ‘Mof! Zuurkoolvreter!’ sist een kleine vlaskop, terwijl hij dicht genoeg langs Anna glijdt om aan haar rok te trekken.
‘Zag je dat?’ schreeuwt hij, terwijl hij terug stuift naar de anderen. ‘Ik heb haar aangeraakt!’
‘Timothy Wilson, hou daar onmiddellijk mee op,’ roept zijn moeder.
De vrouwen verbreken hun formatie en buigen zich over hun zich misdragende koters. Ze delen standjes uit en sleuren hen aan hun armen weg. Dan komen enkele van hen – veel te dicht – om Anna heen staan om hun excuses te maken. Ze doen de gegeneerde Anna denken aan een troep wilde honden. Ze meent een van hen zelfs aan haar te zien snuffelen, om vervolgens achteruit te deinzen alsof ze op Anna’s kleren en haar iets zuurs geroken heeft, gekookte rotkraut misschien. Maar dat moet Anna zich verbeelden, want ze heeft vanille in haar badwater gedaan en daarna, anticiperend op deze gelegenheid en geheel tegen haar gewoonte in, een beetje Pretty Lady opgespoten.
‘Sorry,’ zeggen de vrouwen tegen haar, ‘wat zijn ze toch lastig, hè, maar zo zijn kinderen nou eenmaal, sorry, sorry...’
Dan dringt Jack zich tussen hen door naar voren en houdt Anna’s jas omhoog. ‘Klaar om te gaan?’ vraagt hij.
Anna knikt en staart naar de grond. ‘Waar is Trudie?’ fluistert ze tegen het linoleum.
‘In de garderobe,’ antwoordt Jack. ‘Ze trekt haar laarzen aan.’
Zodra hij Anna in haar jas geholpen heeft, leidt hij haar naar de deur en steekt ten afscheid een hand op. De mensen wijken uiteen voor het stel. Iedereen glimlacht en knikt en wenst Anna fijne feestdagen. ‘Gelukkig kerstfeest,’ zeggen ze knipogend. ‘Hopelijk is de Kerstman jullie dit jaar goedgezind! Gelukkig kerstfeest.’
Maar als het stel vertrekt om het kind op te halen, kijkt Anna achterom naar de tafel met lekkernijen. Tussen de lege schalen en dozen waarin de cakes en taarten van de andere vrouwen zaten, staat Anna’s stollen onaangeroerd te glanzen.
57
Alsof de truck in een complot zit om Anna’s ontsnapping uit de kerk te pareren, weigert die op de parkeerplaats opnieuw te starten. Jack pompt op het gaspedaal en praat tegen de motor, die weliswaar futloos aanslaat, maar even later weer afslaat.
‘Kom op,’ mompelt Jack. ‘Kom op, zo ja... Potdomme!’
Anna kruipt tegen Trudie aan; ze zitten allebei machteloos te bibberen. Dat is nog zoiets waar Anna maar niet aan kan wennen, deze kou. Ze heeft het opgegeven om de temperatuur van Celsius om te rekenen naar Fahrenheit, niet omdat ze dat sommetje niet kan maken, maar omdat de uitkomsten surrealistisch zijn. Dertig graden onder nul, vijfenveertig graden onder nul... Het is absurd! Anna heeft gehoord dat water, als je dat omhoog gooit, al bevroren is voor het de grond weer raakt en dat je ogen, als je die niet beschermt, kunnen bevriezen. Hoe geneigd die Amerikanen ook zijn tot het vertellen van sterke verhalen, Anna gelooft ze. Door dergelijke omstandigheden zou je bijna met nostalgie terug gaan denken aan relatief milde beproevingen als wintertenen en pijnlijke gewrichten, aan de vochtige winters in Weimar. Anna trekt Trudie dichter tegen zich aan. ‘Hou je sjaal over je gezicht,’ zegt ze tegen het meisje.
‘Verdomme,’ zegt Jack. ‘Goddomme... ja! Zo gaat-ie goed.’ Hij lacht schaapachtig naar Anna. ‘Ik wacht nog een minuutje of twee, tot ze goed warmgedraaid is,’ zegt hij.
Anna knikt, haar tanden klapperen.
Jack duwt zijn pet achterover en wrijft met zijn pols door het platgedrukte haar. Dan strekt hij zijn nek naar voren om door de voorruit naar de avondhemel te kijken. ‘Het is tenminste te koud voor sneeuw,’ merkt hij op. ‘Dat is meegenomen.’
Anna heeft het te koud om te antwoorden. In plaats daarvan maakt ze met de zijkant van haar gehandschoende vuist een rondje op haar raampje. Jack heeft haar gesmeekt om, net als Trudie, wanten te dragen en uitgelegd dat die qua warmte praktischer zijn omdat de vingers bij elkaar worden gehouden, maar dat ging Anna echt te ver. Die bolle, kinderlijke dingen doen haar denken aan ovenwanten. Ze tuurt door het gaatje dat ze in de broze visgraatjes van ijs heeft gewreven en kijkt naar de kerk. De receptie loopt op zijn eind: de stadslui komen in groepjes van twee en drie door de deur naar buiten. Enkele vrouwen verzamelen zich rond de dominee, die op de trap stil blijft staan om de oorkleppen van zijn muts onder zijn kin vast te binden. Anderen schuifelen met de armen om elkaars middel in de richting van hun auto, proestend over hun eigen gestuntel over de gladde weg in hun pumps.
Jack gromt. ‘Ze mogen wel oppassen dat ze hun verdomde nek niet breken,’ mokt hij. ‘Jij bent vast blij dat je je laarzen hebt aangetrokken, hè Annie?’ Dan kijkt hij Anna aan en verandert zijn intonatie: ‘O, lieverd,’ zegt hij. ‘O, lieverd, niet doen. Niet huilen.’
Anna draait zich van hem af. ‘Ik huil niet,’ zegt ze. ‘Het komt door de kou. Daarvan gaan mijn ogen in tranen.’
‘Het is tránen, niet ín tranen,’ zegt Jack. Hij laat een diepe zucht ontsnappen en strekt zijn handen op het stuur. ‘Je moet leren het allemaal niet zo persoonlijk op te vatten,’ zegt hij. ‘Ze behandelen je niet met opzet zo. Het komt gewoon... Nou ja, de oorlog is nog maar pas geleden en zo. Gun ze wat tijd om aan je te wennen. Ze draaien echt wel bij als je er wat moeite voor doet. Diep in hun hart zijn het goede mensen, weet je.’
Anna knikt. Er schuilt enige waarheid in wat Jack zegt. Van huis uit zijn ze niet slecht, deze New Heidelburgers. Ze reageren gewoon op háár vreemdheid. Op het feit dat haar botten, zelfs na maanden rundvlees en melk, nog steeds te ver uitsteken in haar gezicht. Het feit dat haar jurken niet goed vallen. De witte vlekjes en ribbeltjes in haar nagels, haar bleke huid. Haar haperende Engels dat ze met zo’n zwaar accent stamelt, dat haar tong als een nutteloze homp vlees in haar mond voelt. Anna weet dat ondanks de Germaanse naam van de stad en de voornamelijk Duitse herkomst van zijn inwoners, zij Amerikanen in hart en nieren zijn, minstens twee generaties verwijderd van hun oorspronkelijke thuisland. En daardoor moet alleen Anna’s aanwezigheid in hun midden hen er al op een grievende manier aan herinneren wat ze zojuist hebben verloren. Achter bijna elke voorruit in New Heidelburg prijken wel een of twee gouden sterren om de nagedachtenis aan geliefde zoons in ere te houden die hun leven voor hun land hebben gegeven. En uit jarenlange ervaring herkent Anna de rouwkleding van weduwen. Nee, ze veroordeelt deze mensen niet voor de manier waarop ze haar behandelen. Zou zij niet precies hetzelfde doen als de situatie omgekeerd was?
Maar Anna weet ook dat hoewel de vrouwen op een dag wellicht acceptatie zullen veinzen, het zinloos is om ‘wat moeite’ te doen, want ze zullen nooit werkelijk ‘bijdraaien’. Ze heeft Jack niet verteld wat er gebeurd is tijdens de enige sociale gelegenheid die ze bijgewoond heeft, een paar weken nadat ze hier was aangekomen: een bridge party in het huis van de vrouw van de bankier. O, de vrouwen waren aanvankelijk een en al aandacht, ze stonden erop dat Anna de ereplek op de davenport kreeg en raakten niet uitgepraat over haar mooie sjaal en haar ingewikkeld opgestoken vlechten. Dit gebeurde uiteraard voor het grootste deel in gebarentaal, hoewel de vrouwen ook onbegrijpelijke dingen in Anna’s gezicht schetterden – ze praatten hard, net als Jack in het begin deed, alsof Anna niet buitenlands maar doof was. Toch verstond Anna wel iets van wat ze zeiden – dankzij het feit dat Jack erop staat dat er thuis alleen Engels wordt gesproken – en dat was inderdaad misschien meer dan zij dachten. Want zodra ze aan hun verplichtingen jegens haar voldaan hadden, trokken ze zich terug en bleef Anna in haar eentje op de davenport naast een plastic plant zitten, met een plakje upside-down pineapple cake op haar schoot om haar gezelschap te houden. En toen zij aan tafeltjes van vier boven hun vreemde kaartspelletje zaten te kletsen, hoorde Anna de gastvrouw het woord simple zeggen. Steelse blikken in haar richting. ‘Ssssjjj! Straks hoort ze je nog.’ En toen weer, een opmerking, luider qua instemming: ‘Tja, ze moet hem wel in de val gelokt hebben, die arme simpele man. Hij kon immers niemand anders krijgen?’
Anna werpt een zijdelingse blik op haar echtgenoot. Het is waar dat Jack simpel is in de zin dat hij aan weinig genoeg heeft om tevreden te zijn: een mooie vrouw, een speels kind, gezond vee en een goedlopende boerderij. Maar in de zin waar de vrouwen op doelden – makkelijk om de tuin te leiden – is Jack niet simpel. Hij is verlegen, maar hij is verre van dom. Hoeveel, vraagt Anna zich af, heeft hij verstaan van frau Hochmeiers beschuldiging bij het hek van Buchenwald? Hij is op zichzelf, haar man, en dat is een eigenschap die Anna kent en waardeert. Jack heeft deze scène nooit ter sprake gebracht en Anna is absoluut niet van plan hem ernaar te vragen.
Wat het ook is dat Jack vermoedt, er is één ding waarvan Anna zeker weet dat dat het niet is: de andere vrouwen weten van de obersturmführer. Is Anna nu echt zo dom geweest om te denken dat ze aan hem kon ontsnappen door simpelweg een oceaan en een half continent over te steken? Nee. Ze weet waar de vrouwen daarnet naar aan het snuffelen waren. Ze mogen dan niet over de relevante feiten beschikken, maar met de instincten die zo typerend zijn voor haar sekse kunnen de vrouwen de obersturmführer op Anna ruiken, zelfs hier.
Maar als ze hierom blijft huilen, riskeert ze bevroren ogen en een geërgerde Jack, dus tovert Anna een flauwe glimlach op haar gezicht en pakt de draad van het gesprek weer op, windt die terug naar de bron ervan. ‘Ik zal beter mijn best doen het niet al te persoonlijk op te vatten,’ verzekert ze hem. ‘En kunnen we het dan nu over leukere dingen hebben? Het is tenslotte Kerstmis.’
Jack oogt opgelucht en Anna maakt even gebruik van zijn bezorgdheid door over te stappen op haar eigen taal, met het gemak dat voelt als een warm bad. ‘Heb je die pudding met die witte dingen erin gezien?’ vraagt ze. ‘Afgrijselijk! Het leek wel een scheikunde-experiment.’
Jack lacht. ‘Ambrosia,’ zegt hij geheimzinnig. Hij klopt op Anna’s arm, zet de auto in de eerste versnelling en rijdt de parkeerplaats af.
Trudie, die heeft zitten dommelen, beweegt zich en wrijft haar neus tegen Anna’s jas. ‘Hoe laat is het, mama?’ vraagt ze. ‘Is het al Kerstmis? Wanneer komt Sint Nicolaas?’
Anna schiet overeind. ‘Sint Nicolaas komt hier niet,’ zegt ze snel in het Duits. ‘In Amerika hebben we de Kerstman, weet je nog?’
‘Ja, maar ik wil Sint Nicolaas,’ zegt Trudie, en Anna’s maag krimpt ineen.
‘Ssjj, Trudie,’ zegt ze. ‘Leid je vader niet af van het autorijden. Straks rijden we nog in een greppel.’ Ze wacht angstig tot het kind nog iets zegt, maar Trudie rilt en gaapt alleen maar.
‘Iemand is hier helemaal klaar voor de Kerstman,’ zegt Jack.
Op de provinciale weg hotst de truck door kuilen van een halve meter diep. Een foot, corrigeert Anna zichzelf met klapperende tanden, een foot. Omdat ze al zo gespannen is, moet ze zichzelf inhouden om niet te gillen als de truck bij het nemen van een bocht begint te slingeren. Ze probeert Jack na te doen, wiens uitdrukking onverstoorbaar blijft als hij tegenstuur geeft. Anna bijt op de binnenkant van haar wangen en ziet hoe de koplampen door de duisternis klieven om de ijsgladde weg, de sneeuwhopen en de omheiningen aan weerszijden te onthullen. Ze vraagt zich, niet voor de eerste keer, af wat mensen in hemelsnaam heeft bezield om op deze bevroren vlakte een bestaan op te bouwen. Als ze nog steeds zou geloven in de godsdienstlessen die ze als jong meisje heeft gevolgd, denkt Anna, zou ze voor twee dingen bidden: dat ze de boerderij ongedeerd bereiken en dat het kind haar mond houdt tot ze haar naar bed kan brengen.
Godvruchtig of niet, Anna’s beide wensen worden vervuld, en al snel staat de truck onbeschadigd op het erf. Jack maakt Trudie wakker, slingert haar als een zak graan over zijn schouder en rent de trap naar de veranda op. Anna volgt hen met haar gehandschoende vuist tegen haar mond geklemd. Ze wordt overspoeld door misselijkheid als ze het kind hoort gillen van de pret om dit vertrouwde spelletje.
‘Mag ik alsjeblieft nog even opblijven?’ smeekt Trudie. ‘Alsjeblieft? Alsjeblieieieieft...’
Weet je wat er met slimme meisjes gebeurt die de namen van andere mensen stelen? Die moeten linea recta naar bed.
‘Gedraag je, Trudie,’ roept Anna. Ze stampt de sneeuw van haar laarzen op de plastic mat. ‘Lief zijn voor je vader.’ Ze houdt haar adem in, maar de enige reactie is gegiechel van boven.
Fronsend loopt Anna door de woonkamer, raapt sjaals en jassen op en hangt die in de garderobekast. Ze wriemelt met haar in panty’s gestoken tenen in de dikke beige vloerbedekking en kijkt naar de kerstboom met zijn protserige ballen, naar haar eigen davenport met de nieuwe overtrek, de platenspeler waar Jack in september mee thuiskwam toen de prijzen voor sojabonen ‘door het dak’ gingen. Er is hier geen spoor van de versleten elegantie van het elternhaus, noch van de gemütliche versieringen uit het gasthof in Berchtesgaden. En het staat mijlenver af van de ontberingen in de bakkerij. Het leven op deze plek is rustig, des te meer dankzij wonderbaarlijke gemakken als deepfreeze units en wasmachines, vacuum cleaners en centrale verwarming. Anna komt niets te kort. Niet in materieel opzicht althans.
In de keuken zet Anna de spullen voor het ontbijt op de formica tafel: borden, mokken, suiker, jam. Ze loopt terug naar de woonkamer en vult Trudies sok met sinaasappelen, snoep en kleertjes voor haar pop. Ze doet de lichtjes in de kerstboom uit om brand te voorkomen. Dan doet ze ook de schemerlamp uit en blijft in het donker staan luisteren naar geluiden van boven.
Maar alles is rustig. Anna tikt peinzend met haar knokkels tegen haar lippen. Wat bedoelde het kind eigenlijk met haar vraag? Het is voor het eerst dat Trudie het over Sint Nicolaas heeft gehad sinds hun vertrek uit Duitsland. Hoeveel herinnert ze zich nog? De enorme klap die Sint Nicolaas haar heeft gegeven, het marslied dat hij haar geleerd heeft, het verhaaltje dat ze verzonnen over de konijnen in de trog? Zijn clowneske gedirigeer op de muziek van Brahms op de rivieroever van de Ilm? De neerdalende kandelaars en het brekende porselein, de laars die tegen de muur vlak bij haar hoofd bonsde? De buik van Sint Nicolaas die besmeurd was met haar moeders bloed? Het spelen in de keuken, de kelder, de tuin van de bakkerij, en al die tijd Anna’s verstikte kreten horen?
Anna loopt de trappen op naar de tweede verdieping en blijft stilstaan voor Trudies kamer. Ze klopt op de deur, duwt hem open en doet hem zachtjes weer achter zich dicht. In eerste instantie denkt ze dat het meisje ligt te slapen, maar dan komt er een gesmoord gesnik uit het opgerolde balletje op het bed, en dan nog een, en als Anna op de rand van het bed gaat zitten en Trudies gezicht aanraakt, worden haar vingers nat.
‘Zo,’ zegt Anna. ‘Zo. Wat is er? Sssjjj. Stil maar. En dit is juist zo’n fijne avond! Je moet echt gaan slapen, want anders kan de Kerstman nooit cadeautjes komen brengen.’
Ze strijkt door het haar van het meisje tot Trudie ophoudt met huilen, hoewel haar lichaam nog steeds af en toe schokt onder Anna’s hand. Dan volgt er een triest gemompel dat wordt gedempt door het kussen.
‘Wat zei je, konijntje?’ vraagt Anna, terwijl ze zich over haar heen buigt.
‘Ik wil de Kerstman niet,’ zegt het kind. ‘Ik wil Sint Nicolaas.’
‘Tja, dat kan niet, Trudie. Hij komt nooit meer. Dus je moet maar niet meer aan hem denken.’
‘Maar ik wil hem!’ jengelt het meisje. ‘Waar is hij, mama? Waarom is hij niet hier, bij ons? Ik mis hem...’
‘Stil, Trudie! Wil je dat Jack je hoort? Ik ga je nu iets heel belangrijks vertellen. Zulke dingen mag je nooit meer in dit huis zeggen. Je mag nooit over die man praten. Je mag zelfs nooit aan hem denken. Nooit. Begrepen?’
‘Maar ik wil Jack niet. Ik wil hém...’
Anna omklemt Trudies gezicht aan weerskanten van haar kin. ‘Ik zei dat je niet over hem mag praten. Hij bestaat niet meer. Hij hoort bij het verleden, bij die andere plek en die andere tijd, en dat is allemaal dood. Hoor je me? Het verleden is dood en dat kan maar beter zo blijven.’
Anna schudt aan Trudies kin om haar woorden kracht bij te zetten, haar vingers dringen in het zachte vlees van het kind. Ze veracht zichzelf hierom – ze zou nog liever met een mes haar eigen gezicht bewerken dan haar dochter op deze manier pijn doen. Maar het moet gebeuren. Het moet het meisje aan haar verstand worden gebracht.
‘Nooit,’ herhaalt Anna. ‘Begrepen?’
Trudie probeert te knikken. ‘Ja, mama.’
‘Zo mag ik het horen.’ Langzaam laat Anna haar greep verslappen. In het donker strijkt ze over de wangen van het kind en kust haar dan op haar voorhoofd. ‘We praten hier niet meer over. Jij gaat slapen en voordat je het weet is het ochtend en dan mag je je cadeautjes uitpakken. Is dat niet fijn?’
‘Ja, mama.’
‘Nou dan.’ Anna staat op en loopt naar de deur. ‘Slaap lekker, konijntje,’ zegt ze, terwijl ze die weer dicht doet. Dan strompelt ze met slappe benen naar het raam aan het eind van de gang en grijpt haar ellebogen vast om het trillen daarvan te stoppen. Daar is het erf. Daar staat de truck, een donkere silhouet tegen hoge sneeuwhopen. De metalige vrouwelijke rondingen glimmen vaag in het licht van speldenpriksterren. Daar zijn de dennenbomen die de wacht houden langs de oprit, geplant door Jacks grootvader kort nadat de man naar dit land was geëmigreerd vanuit een vergelijkbare boerderij in Duitsland – uit Rothenburg ob der Tauber om precies te zijn. En achter hun zwijgzame takken is alleen nog sneeuw, een witte vlakte die zich kilometers ver naar alle kanten uitstrekt. Míjlen.
Anna sluit haar ogen. Ze heeft gedaan wat ze kon voor haar dochter. Ze kan alleen maar hopen dat het voldoende is. En voor de tweede keer die avond doet Anna, hoewel ze niet meer gelooft in bidden, een schietgebedje: dat het het kind wordt toegestaan te vergeten. Anna’s eigen vroegste herinnering is de radio op haar moeders dressoir die tegen haar praatte, haar aanspoorde groenten te eten. Nu bidt ze dat Trudies herinneringen dezelfde warrige, onzinnige en vage trekken zullen aannemen, dat die mettertijd uit dat schrandere, vrolijke koppie gewist worden, dat haar dochters jeugd alleen zal bestaan uit gehuppel onder deze gigantische Amerikaanse hemel, op deze platte weidse vlaktes die even argeloos zijn als het gezicht van haar adoptievader.
Er gaat een deur open op de gang. ‘Annie?’
‘Ik ben hier,’ fluistert Anna. ‘Ik kom zo.’
‘Ik vroeg me af waar je was. Ik dacht dat je misschien beneden in slaap was gevallen.’ Jack grinnikt. ‘Wat ben je eigenlijk aan het doen?’ vraagt hij.
‘Niets,’ zegt Anna. ‘Trudie welterusten zeggen.’
‘Nou, kom maar naar bed.’
‘Ja, zo.’ Wrijvend over haar armen werpt Anna een laatste blik op het witte landschap. Alstublieft, denkt ze. Alstublieft, laat haar alleen onthouden wat ik heb gezegd. Ze blijft nog even staan en luistert hoe het huis krakend in de wind om haar heen tot rust komt. Dan draait ze zich van het raam af en loopt naar de slaapkamer waar haar man op haar ligt te wachten.
58
Anna en Jack zijn allebei vroege vogels, Jack omdat de dagelijkse plicht roept en Anna omdat ze dat in de bakkerij jarenlang zo gewend is geweest. Maar de volgende ochtend is Trudie al voor een van hen op de been. Het is nog nauwelijks licht als Anna wakker schrikt en recht in het gezicht van haar kind kijkt, in haar lange witte nachtjapon een kleine spookachtige verschijning in het grijzige licht van de kamer.
Zachtjes, om Jack niet wakker te maken, duwt Anna zich op een elleboog overeind. Haar gezichtsveld wordt half verduisterd door een gordijn van haar. ‘Wat is er Trudie?’ vraagt ze. ‘Een nachtmerrie?’
Trudie schudt haar hoofd, waardoor haar slaperige vlechten nog verder losraken. ‘Is het al Kerstmis?’ fluistert ze.
Anna herinnert zich wat voor dag het is en lacht. ‘Inderdaad,’ zegt ze. ‘Vrolijk kerstfeest, kleintje.’
‘Zijn mijn cadeautjes gekomen? Kan ik ze uit gaan pakken?’
‘Mág ik,’ corrigeert Anna automatisch. ‘Over een paar minuten. Als je vader en ik ook beneden zijn.’
Jack beweegt en gromt iets, voordat hij dieper onder de dekens kruipt en het kussen over zijn hoofd trekt.
‘Vrolijk kerstfeest, pap,’ zegt Trudie, die op het bed klimt en tussen haar ouders gaat liggen. Ze trekt aan Jacks hemd. ‘Vrolijk kerstfeest. Vrolijk kerstfeest! Wakker worden wakker worden dan kan ik mijn cadeautjes uitpakken, opstaan, nu, alsjeblieieieft...’
Jack bromt en draait zich om. ‘Papa wil slapen, Strudel,’ zegt hij.
Trudie tuit haar lippen. Ze trekt aan een plukje haar op zijn borst. ‘Waarom willen grote mensen altijd slapen?’ vraagt ze.
‘Omdat we oud zijn,’ antwoordt Jack. Hij tikt met zijn vinger op zijn wang. Trudie geeft drie kusjes op het plekje en zoent dan de andere kant van zijn kaak, zijn kin en zijn voorhoofd. ‘Jèsses, het kriebelt,’ stelt ze vast. ‘Gaan jullie nu opstaan? Alsjeblieft?’
‘Ga jij maar alvast,’ zegt Jack. ‘Wij komen zo.’
Het meisje schiet uit het bed.
‘Alleen de cadeautjes die de Kerstman heeft gebracht,’ roep Anna. ‘Alleen die in je sok, heb je me gehoord?’
‘Jaaaaaaaaaa,’ schreeuwt Trudie vol ongeduld.
Anna zucht en grijnst naar haar man als het kind de trap af rent. ‘Je verwent haar,’ zegt ze.
‘Weet ik,’ antwoordt Jack zonder een greintje berouw. Hij tilt zijn kussen op en schuift zijn hand eronder. ‘Ik wil haar moeder ook graag verwennen,’ voegt hij eraan toe. ‘Waar is dat verdomde ding nou...? O.’ Hij geeft Anna een fluwelen doosje.
Anna fronst. ‘En wat is dit?’ vraagt ze aan haar man. Een diamant? Parfum, misschien? Een parelsnoer voor die prachtige hals?
‘Dat zul je wel zien,’ zegt Jack.
Anna draait het doosje om. Op de onderkant staat de naam van de juwelier van New Heidelburg, Ingebretsen, in gouden krulletters. ‘Dat had je niet moeten doen, Jack,’ berispt ze hem. ‘Dit is vast heel erg duur.’
‘Wil je het nu alsjeblieft openmaken?’
Anna werpt een zogenaamde afkeurende blik in de richting van haar man. Jack lacht en krabt slaperig zijn buik. In het doosje, op een bedje van watten, ligt een zilveren medaillon. ‘Wat mooi,’ zegt Anna. ‘Wat een prachtige...’ Ze zoekt naar het Engelse woord voor vakmanschap, maar als dat haar niet te binnen schiet, herhaalt ze: ‘Wat mooi.’
‘Kijk er eens in.’
Anna doet dat en wordt opnieuw overspoeld door een misselijkmakend déjà vu. De gescharnierde ovalen onthullen een foto, klunzig bijgeknipt met een nagelschaartje, van een gezin van drie. Niet Anna en het kind en de obersturmführer, natuurlijk; in dit medaillon poseren zij en Trudie zittend voor Jack in zijn hoofdkwartier in Weimar, kort voordat ze Duitsland zouden verlaten. Maar de overeenkomsten zijn frappant genoeg – tot en met Jacks uniform en kaarsrechte houding – om het koude zweet te laten uitbreken op Anna’s slapen en onder haar armen.
‘Je bent er niet blij mee,’ zegt Jack beteuterd. ‘Ik had beter iets anders kunnen kopen.’
Anna dept haar voorhoofd met de mouw van haar nachtjapon. ‘Ik vind het prachtig,’ zegt ze.
‘Echt?’
Anna geeft het medaillon aan hem, pakt haar haar bij elkaar en tilt het op. ‘Wil je hem alsjeblieft om doen?’ vraagt ze.
Na een paar vergeefse pogingen – het piepkleine sluitinkje glipt steeds tussen Jacks eeltige vingers uit – maakt Jack de ketting vast. Hij kust Anna’s nek en ze huivert door het geprikkel van zijn stoppels op haar huid.
‘Hoe zie ik eruit?’ vraagt ze, als ze zich heeft omgedraaid.
‘Beeldig,’ zegt Jack.
Verlegen strijkt hij door haar nachtjapon heen over de borst die het dichts bij hem is. Zijn teken. Anna is verbijsterd. Meestal doet hij dit één keer per week, op zaterdag, alleen ’s nachts en altijd in het donker.
‘Het kind...’ protesteert ze.
‘Maak je om haar maar niet druk,’ zegt Jack. ‘Die is ons compleet vergeten.’
‘Wat zal ze blij zijn met de fiets,’ zegt Anna om tijd te rekken.
Maar Jack kust haar. Hij maakt het lintje rond de hals van de nachtjapon los en trekt de stof naar beneden om haar borsten te ontbloten. Als hij zijn gezicht daar tussen begraaft, staart Anna over zijn vetkuif naar haar gordijnen. Die zijn niet van kant, maar van gestippeld katoen. De wanden zijn, ook op haar verzoek, behangen met een viooltjespatroon. Geen donker hout of afbrokkelend pleisterwerk. Er is hier niets van Duitsland. Behalve dan dat Anna, elke keer wanneer ze met haar ogen knippert, de bakkerij voor zich ziet. Knipper: de koude cirkel van de plafondlamp in de winkel. Knipper: de door de vluchtelingen meegebrachte smeltende sneeuw die vieze plassen vormt op de vloer. Knipper: de scheuren in het plafond van Mathildes slaapkamer die zo lijken op de adertjes in Anna’s oogleden dat ze daarop getatoeëerd zouden kunnen zijn. De vervliegende beelden voelen als vuiltjes in haar ogen, continu irriterend.
Anna knijpt ze dicht, maar dat heeft geen zin. Het maakt het er eigenlijk alleen maar erger op, want nu ziet ze de verwijde pupillen van de obersturmführer op zich gericht. Ze voelt zijn nepgrijns tegen haar keel drukken, zijn mond zuigen op een bepaald plekje tussen haar schouder en hals. Haar heupen scharen omhoog tegen die van haar man en ze schreeuwt het uit.
Jack rolt van haar af. ‘Annie? Heb ik je pijn gedaan? Jeetje, je licht te trillen als een espenblad. Heb je het koud?’
De obersturmführer sleept het pistool over Anna’s ribben. Heb je het koud, Anna? Je moet niet tegen me liegen, ik zie toch dat je het koud hebt.
‘Komt het... Is het weer dat vrouwenkwaaltje?’ vraagt Jack. ‘Laat me je nu alsjeblieft meenemen naar een dokter, Annie. We kunnen naar Iowa City of naar Rochester gaan. Niemand hoeft erachter te komen.’ Hij buigt zich voorover om Anna’s vochtige haar glad te strijken. Anna trekt haar hoofd terug.
‘Ik heb geen dokter nodig,’ verzekert ze hem. ‘Er is niets aan de hand.’ In werkelijkheid is ze verstijfd van angst. Dit gebeurt elke keer als zij en Jack hun echtelijke plicht vervullen en Anna vreest dat hij heus wel vermoedt wat er met haar aan de hand is. Voor een man die werkt met dieren, die lammetjes door het geboortekanaal leidt en schichtige paarden kalmeert door slechts zijn verweerde vingertoppen over hun huiverende schoften te strijken, kun je niets lichamelijks verborgen houden. Anna zoekt naar een smoes die ze nog niet gebruikt heeft. ‘Ik denk gewoon de hele tijd aan het kind,’ zegt ze dan. ‘Stel dat ze ons hoort? En, Jack, overdag...?’
Maar Jack luistert niet. Hij ligt op zijn rug peinzend naar het plafond te staren. Hij strijkt met zijn hand over zijn kin, duwt zijn kaak naar een kant. Dan gaat hij rechtop zitten, zodat hij Anna’s gezicht kan zien. ‘Ik heb mezelf beloofd dat ik dit niet zou vragen,’ zegt hij. ‘Ik dacht dat ik het niet wilde weten. Maar ik word er gek van.’
Hij kijkt omlaag naar Anna. ‘Ik vraag je dit maar één keer, Annie. Dat wat die vrouw zei, die ochtend dat we jullie naar het kamp brachten, dat verhaal over die ss-officier. Was dat waar?’
Anna draait haar hoofd opzij, naar haar gordijnen. ‘Ja,’ fluistert ze uiteindelijk.
Ze voelt dat Jack stokstijf naast haar ligt. Ze waagt het even naar hem te kijken. Hij is wit weggetrokken; afgezien van het op- en neergaan van zijn borst zou hij van porselein kunnen zijn. Dan draait hij zijn rug naar haar toe.
Anna sluit haar ogen. ‘Jack,’ zegt ze.
Ze hoort dat hij de dekens opzij schuift. Door het afhellen van het bed weet ze dat hij op de rand is gaan zitten; in het niets starend misschien, of misschien zachtjes in zichzelf pratend. Opeens veert het matras weer op als hij opspringt en ligt Anna alleen.
‘Alsjeblieft, Jack,’ zegt ze. Ze duwt zich op een elleboog omhoog en kijkt hoe hij zich aankleedt. Hij knoopt zijn flanellen overhemd verkeerd, waardoor de ene kant lager hangt dan de andere. Hij ramt zijn voeten in zijn laarzen zonder de veters te strikken.
‘Jack, alsjeblieft,’ herhaalt ze. ‘Ik moest wel. Hij...’
‘Is hij Trudies vader? Is zij verdomme een nazikind?’
‘Laat het me je nou uitleggen...’
Jack draait zich razendsnel naar haar om. ‘Hield je van hem?’ schreeuwt hij.
Anna staart naar haar benen, nu Jack de dekens heeft weggetrokken zijn haar melkflessen niet meer bedekt.
‘Nou?’
Anna perst haar mond tot een dunne streep en schudt haar hoofd. Maar haar ogen vullen zich met tranen en ze weet dat haar gezicht rood wordt.
‘Ik wacht, Annie. Geef antwoord.’
‘Het was niet zoals je denkt,’ murmelt Anna. ‘Het... Je moet snappen... Met hem... Ik... Wij...’ Maar ze kan de rest van de zin er niet uit persen. Ze heeft het gevoel alsof haar keel is volgepropt met bruin brood. Ze kijkt Jack mistroostig aan.
‘Godverdomme,’ zegt hij met trillende stem. ‘Loop naar de hel.’
Hij knalt de deur zo hard open, dat de deurklink zich in de muur graaft. Zittend hoort Anna zijn zware voetstappen de trap af donderen. De hordeur naar de veranda valt dicht.
Anna weet dat hij nu met gebogen hoofd briesend naar de schuur loopt. Ze zou graag haar ochtendjas aan willen trekken en achter hem aan gaan. Ze zou in ieder geval graag het raam willen opendoen om hem te roepen. Maar dat kan ze niet, want ze heeft gezien dat zijn van haat vertrokken gezicht in dat van een vreemde is veranderd. Ze had kunnen weten dat dit zou gebeuren, zelfs met hem. Ze had hem beter niet de waarheid kunnen vertellen. Ze kan hem nooit vertellen wat ze wilde vertellen: dat we gaan houden van degenen die ons redden. Want hoewel Anna ervan overtuigd is dat dit waar is, is het woord dat in haar keel bleef steken niet ‘redden’ maar ‘beschamen’.
Ze strekt haar hand uit om haar nachtjapon, die nog steeds opgestroopt rond haar middel zit, naar beneden te trekken. Haar vingertoppen strijken over de donkere driehoek van haar bij haar bovenbenen en blijven er hangen. Ze is onvergeeflijk stom geweest. Ze heeft alles verpest. Hoe heeft ze in hemelsnaam kunnen denken dat iemand het ooit zou begrijpen? Hoe zou haar echtgenoot, die beste, brave kerel, het haar ooit kunnen vergeven dat ze tijdens hun geslachtsgemeenschap altijd de obersturmführer voelt, ziet, ruikt. De sledehondenogen van de obersturmführer die naar haar opkijken vanaf de plek waar hij tussen haar benen geknield zit, zijn hoofd buigt om subtiel als een kat aan haar te likken en vervolgens de kussentjes van zijn duimen te gebruiken, zodat ze niet meer weet wat wat is. Voortdurend gespitst op haar reactie, taxerend, berekenend; waarom laat hij haar niet met rust? Maar hij negeert haar ‘genoeg, alsjeblieft, zo is het genoeg’, haar naar adem happende ‘stop stop stop’. Hij is pas tevreden als hij haar twee keer heeft voelen klaarkomen, drie keer, vijf keer; tot hij haar reacties heeft gestolen, haar van zichzelf heeft afgenomen, haar heeft uitgewist, tot ze net zo leeg is als de keukenkastjes beneden omdat heel Weimar verhongert, iedereen sterft van de honger. Tot de plek rond zijn vingers in brand staat en schrijnt, en ze hem smeekt om bij haar naar binnen te gaan, smeekt haar te bestijgen en haar echt te nemen, omdat dat de enige manier is waardoor er ooit een keer een einde aan komt.
Anna rukt haar handen tussen haar dijen vandaan en stroopt huilend haar nachtjapon omlaag. Ze duwt haar vuisten in het matras en ramt er op los. Ze schopt zo hard ze kan, haar mond is vertrokken tot een geluidloos gejammer, hete tranen stromen uit haar ogen. Maar ze kan geen geluid maken.
Van alles wat de obersturmführer haar aan heeft gedaan, en dat was veel en het was afschuwelijk, is dit het ergste, het meest oneerlijke: hij heeft haar vermogen om lief te hebben verwoest. Iedereen wordt daarmee geboren. Zij ook, dat weet Anna. Maar door de obersturmführer is haar hart nog slechts een zieke, krachteloze spier, en het enige wat ze nog heeft, is haar verbondenheid met de man, soms intens, soms niet, maar altijd als een onderstroom aan haar trekkend. Het is niet eerlijk dat hij haar zo heeft aangetast, dat Anna vanwege de obersturmführer haar goede echtgenoot niet oprecht lief kan hebben. Het is niet eerlijk dat haar duistere hart voor altijd verbonden moet zijn met zo’n man. Het is niet eerlijk en het is onvergeeflijk en Anna zal er nooit meer over praten. Tegen niemand. Nooit.
Na een tijdje, als haar tranen bijna opgedroogd zijn, komt Anna overeind en maakt het bed op. Ze zet haar haar met spelden vast in een wrong en kleedt zich aan. Ze waagt zich naar beneden en treft een woonkamer vol gescheurd papier en uit elkaar getrokken dozen aan. Ze hoort Trudie buiten schreeuwen, dus in plaats van de moeite te nemen deze rotzooi op te ruimen, schuifelt Anna er doorheen naar de garderobekast en trekt haar jas aan. Ze stapt de veranda op. De wind schroeit haar schrale neusgaten.
Jack staat op de bovenste tree, hij is klaar met het verzorgen van het vee. Hij negeert Anna als ze naast hem komt staan.
‘Ziet er goed uit, Strudel,’ roept hij. ‘Niet te snel.’
Trudie, die haar parka onbekommerd over haar nachtjapon heeft aangetrokken, rijdt op haar nieuwe fiets over de cirkel die Jack na elke sneeuwbui schoon ploegt. Het gezicht van het meisje is rozig van de kou en de opwinding. Samen met de botergele kleur van haar verwarde haar en het blauw van haar jas, ziet het er opzichtig uit tegen het decor van het landschap, dat oogt alsof het is geschilderd door een kunstenaar wiens palet alleen uit tinten wit bestond. Oesterwit, grijswit, krijtwit. De horizon is niet te onderscheiden: de lucht vervaagt in het land. Ze krijgen nog meer sneeuw, halverwege de ochtend al, denkt ze. Wat een plek, deze uitgestrekte, witte vlakte. Maar op dit moment zit Anna daar niet mee. Voor iedereen die hier niet bekend is, is het bijna onmogelijk de boerderij te vinden. Voor een voormalige officier van de schutzstaffeln die zich wil verenigen met zijn minnares bijvoorbeeld.
Trudie racet met haar pompende bonenstaken heen en weer. ‘Kijk, mama,’ gilt ze. ‘Kijk dan!’
Anna trekt haar jas huiverend wat strakker rond haar nek. ‘Voorzichtig,’ roept ze. ‘Er zit ijs onder...’
Het meisje schenkt geen aandacht aan haar en tilt haar handen van het stuur. Anna schrikt: een van Trudies armen is gestrekt in de nazigroet. Dan knippert Anna met haar ogen en ziet ze alleen haar dochter die zich uitslooft.
Anna draait zich om naar Jack, die met zijn vuisten in de zakken van zijn schapenwollen jas naar het kind staat te kijken. ‘Wil je alsjeblieft zorgen dat ze ophoudt,’ zegt ze.
Jack kijkt Anna niet aan. Het enige wat ze van zijn gezicht kan zien, zijn profiel, is keihard. Hij haalt een lucifer tevoorschijn, knipt die met zijn duimnagel aan en houdt zijn hand om de vlam om zijn sigaret aan te steken.
‘Alsjeblieft, Jack, zeg het tegen haar. Het is gevaarlijk. Straks valt ze nog.’
Jack blaast rook door zijn neusgaten naar buiten. Dan roept hij: ‘Niet zo snel, Strudel.’ Hij kijkt Anna met samengeknepen ogen aan. ‘Maak je geen zorgen,’ mompelt hij. ‘Het is niet háár schuld. Ik zal het haar nooit verwijten.’
‘Jack,’ zegt Anna. Haar stem breekt. Ze schraapt haar keel en probeert het opnieuw. ‘Jack, ik zou het fijn vinden als je haar bij haar echte naam zou noemen. Ze is nu Amerikaans. We zijn allebei Amerikaans. We hebben Duitsland en alles wat daarbij hoort ver, ver achter ons gelaten... Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Kijk dan!’ gilt Trudie. Ze staat op de pedalen en rijdt in een sneeuwhoop, waar ze van top tot teen onder de sneeuw weer uitkomt. Ze veegt zichzelf lachend schoon.
Anna raakt Jacks mouw aan. ‘Jack...?’
Jack loopt bij haar weg en laat zijn sigaret op de houten planken vallen. Hij drukt hem uit onder de hak van zijn werklaars. Hij bukt om de peuk op te pakken en laat die even wippen op zijn handpalm. Dan gooit hij hem in de struiken en gaat naar binnen. Anna draait zich om en wil achter hem aan gaan.
‘Waar gaan jullie heen?’ wil Trudie verontwaardigd van haar moeder weten.
‘Ontbijt maken,’ vertelt Anna haar. ‘Jij mag nog wel een tijdje buiten blijven. Maar niet te lang.’
Ze vindt Jack in de keuken, waar hij met gebogen hoofd met zijn knokkels op de tafel slaat. Ze vangt zijn hand en tilt die naar haar lippen. Die duwt ze tegen elke eeltplek op zijn handpalm. Dan neemt ze hem mee naar boven, naar de slaapkamer. Hij volgt haar langzaam, maar gewillig.
Hoewel de kamer nu baadt in het licht, trekt Anna al haar kleren uit. Ze kleedt Jack ook uit, voordat ze hem naar het bed trekt. Ze zwijgen allebei. Er is niets te zeggen; er is zo veel te zeggen, dat Anna het nooit zal zeggen. Ze zal het hem nooit vertellen, hoewel ze misschien allebei weten dat als Anna zich tegen hem aan drukt en het initiatief neemt voor een vrijpartij die hen wellicht een kind van hen samen zal brengen, het niet haar echtgenoot is aan wie ze denkt.