VIERDE HOOFDSTUK

 

 

Nog maar zelden in zijn leven had Bas zich zo eenzaam en verlaten gevoeld als die middag en avond in Londen. In die enorme stad met miljoenen voelde hij zich volkomen alleen. Rond het spitsuur was hij bij Piccadilly Circus. Er was een aaneengesloten stroom van voetgangers op het trottoir en Bas zag er inderdaad heel wat Engelse mannen met de befaamde bolhoed en paraplu. Hij had zo half en half in de veronderstelling geleefd dat die ouderwetse dracht er wel uit zou zijn. Maar hij zag zelfs de nodige jongelui onder zo'n bolhoed voortdrentelen. Ze leken weinig ouder dan Bas, maar in hun gedragingen waren ze heel wat jaren ouder. In gedachten zag Bas zich al in Nederland rondlopen met zo'n bolhoed. Zou er even om hem gelachen worden! Hele volksoplopen zouden er ontstaan. En nu drong het ineens tot hem door dat de Engelsen, wanneer ze in Nederland waren, hun bolhoed niet opzetten. Zouden ze zelf in de gaten hebben dat op het vasteland van Europa zo'n hoed nou ook helemaal niet stond?
Rond het beroemde plein sukkelde het verkeer maar rond. Tientallen rode bussen en hele reeksen taxi's, die soms als in optocht achter elkaar reden. Jaguars kwamen langs, Rolls Royces, Daimlers, maar ook zonderlinge sportwagens en autootjes, die wel eigen bouwsel leken of in ieder geval uit een pak „Doe het zelf” kwamen.
Het verkeer reed maar aan. Bas kon zich niet voorstellen dat er op de wereld veel drukkere punten te vinden zouden zijn. En toch voelde hij zich moederziel alleen. Niemand lette immers op hem, niemand interesseerde zich voor hem.
Het hart van de stad stroomde leeg, de kantoormensen gingen naar huis en aanstonds zouden de lichtjes van bioscopen en schouwburgen aanflitsen. De mensen zouden er hun vermaak zoeken en Bas zou er eenzaam rondlopen, met de ziel onder zijn arm. Zolang hij zijn koffer niet terug had, wist hij niet wat hij moest doen, wilde hij ook niets ondernemen.
En toen meende hij daar op dat waanzinnig drukke Piccadilly Circus, de plek waar je altijd bekenden tegenkomt, zijn koffer te zien; zijn eigen varkensleren, lichte koffer met de kostbare papieren; de koffer die tot nog toe heel zijn dag had bedorven. Er liep een man mee te zeulen.

 


 

Hij droeg een bolhoed, maar geen paraplu. Het was een betrekkelijk klein kereltje in een donkere gabardine jas. Bas was er natuurlijk niet helemaal zeker van dat het zijn koffer was, omdat er zoveel van schenen te zijn. Maar het was in alle geval merkwaardig dat zich op deze koffer eveneens een hartvormige vlek bij het handvat bevond.
De man stond aan de overzijde van de rijweg en het was voor Bas een hele temptatie dat hij maar niet kon oversteken om die koffer eens van dichterbij te bekijken. Het verkeer bleef aanrijden en er kwam zelfs geen gaatje vrij waar hij zich heel roekeloos doorheen had kunnen wringen. Intussen verloor hij man en koffer niet uit het oog.
De man begaf zich kennelijk in de richting van de ondergrondse. Bas zag het bekende blauwe bord, waarin zich een witte cirkel bevond, die door een witte lijn doorsneden werd. Het was een teken dat zich hier een trap bevond, die naar een station van de ondergrondse leidde.
Net zag Bas de man de trap afdalen, toen er gelegenheid was om over te steken. Hij holde eenvoudig naar de overkant, wat tussen al die waardige en bedaagde Engelsen nogal opviel. Haastig ging hij naar de stenen trap, die naar het station leidde. Hij zag de man nog net om een hoek verdwijnen, toen hijzelf beneden arriveerde.
Bas keek om zich heen wat hij moest doen. Er waren enkele loketten waar je kaartjes kon kopen en er waren ook automaten. Bas had geen geldstukken, die daarin pasten, en hij moest dus wel naar een van de loketten. Op goed geluk af noemde hij de naam van een station, dat hij op de verlichte borden boven de automaten had gezien, en met het kaartje, dat hij gekregen had, ging hij naar de controle. Hij hoopte nu maar dat hij de man aanstonds terug zou vinden en dat deze ook de trein zou nemen waarvoor Bas een kaartje had. Dat zou natuurlijk wel uiterst toevallig zijn en het liep dan ook prompt anders.
Voorbij de controle zag Bas enkele zeer lange en steile roltrappen, die met een fikse snelheid omlaag gingen. Bas vond, eerlijk gezegd, dat ze meer weg hadden van roltrappen dan van roltrappen. Je moest er als het ware met een stevige aanloop op springen, zo'n vaart hadden ze. Hij had te doen met de dametjes, die op hun wankele naaldhakken de sprong moesten wagen.
Bas bevond zich nog maar net boven op de trap, toen hij de man daar in de diepte door de tunnel zag lopen. Er passeerden hem enkele jongens, die met grote passen de voortsnellende trap afdaalden om nog vlugger beneden te zijn. Dat was een idee en ook Bas rende de diepte in. Het was wel een merkwaardige ondervinding om met zo'n snelheid omlaag te gaan, vond hij. Het was dat hij die man met de koffer per se wilde inhalen, anders zou hij toch maar liever veilig op een tree blijven staan en zich aan de leuning vasthouden.
Hoe snel Bas ook beneden was — het was toch niet vlug genoeg geweest om de man met de koffer nog in te halen. Hij was verdwenen en nu was het maar de vraag waar hij heengegaan was. Er waren verschillende perrons en op goed geluk snelde Bas naar een ervan toe. Een verlicht bord gaf aan welke trein er in aantocht was. En daar kwam de groene locomotief al uit de donkere tunnelbuis aanglijden. Er stonden zeker wel honderd mensen te wachten om in te stappen en Bas kon daartussen niet zo snel die koffermans terugvinden. Automatisch schoven de deuren van de trein open. Snel stapten reizigers uit en de anderen haastten zich naar binnen.
Voor alle zekerheid rende Bas de trein nog langs, maar koffermans liet zich niet zien. Hij holde nu naar het perron aan de andere kant en daar zag hij nog net de staartlichten van een zo juist vertrokken trein verdwijnen.
Het zag er echt wel naar uit dat hij achter het net viste, begreep Bas. Hij slenterde nog wat rond over de perrons, maar hij ontdekte natuurlijk niets van de koffer en van de drager. Al gauw werd hij het beu en hij ging naar de roltrap, waardoor hij zich naar boven liet sleuren.
Het begon reeds te donkeren op Piccadilly Circus en de beroemde lichtreclames waren aangegaan. Overal flitsten, spetterden, gloeiden, draaiden en wentelden duizenden lampen en buizen. Een reusachtig grote klokkenslinger, die geheel uit lichtbuizen bestond, zwaaide heen en weer. Enorme vlakken kleur gingen aan en uit. Het zware gegalm van de Big Ben dreunde over het plein. Het was niet het geluid van de klok zelf, maar een opname ervan, begreep Bas.
Wat zou hij nu gaan doen, vroeg hij zich af. Een hapje eten? Veel trek had hij niet. Begrijpelijkerwijs had hij nergens veel zin in. Hij moest de KLM nog maar eens opbellen, in de hoop dat hij nu meer geluk zou hebben.
Op zijn gemak slenterde hij naar het hotel. In een van de telefooncellen, die zich daar bevonden, draaide hij het nummer van de KLM. De man, die hem te woord stond, moest hem vertellen dat de koffer nog niet terecht was.
Zie je wel, dacht Bas, die komt natuurlijk niet boven water. Nooit raken er koffers zoek, maar net uitgerekend bij deze moet het gebeuren. Een beetje moedeloos wilde hij de hoorn al neerleggen, nadat hij had gezegd om een uur of negen weer eens zou bellen, toen de man hem plotseling vroeg nog even aan de lijn te blijven. Bas hoorde een hoop gekraak en gedruis in de telefoon of ze aan de andere kant de boel aan het opblazen waren. Dan kwam de stem terug, heel opgewonden, met de mededeling dat de koffer er was.
„Hij is nog geen minuut geleden binnengebracht,” voegde de man er ter verduidelijking aan toe.
„Wat doen we nu?” wilde Bas weten.
„Kunt u hem komen halen?” vroeg de man. „Dan kunt u meteen de nodige papieren tekenen.”
„Uitstekend,” zei Bas. Hij wilde de koffer nu het liefst ook maar meteen hebben en hij had geen zin om op de komst ervan te zitten wachten. Taxi's waren in Londen niet duur, had hij al ontdekt, en om maar geen tijd te verliezen liet hij zich met zo'n voertuig naar het KLM-kantoor brengen.
Het was inderdaad zijn koffer, die zich daar bevond. De label met zijn naam zat nog aan het handvat, evenals het kaartje dat er op Schiphol aan bevestigd was. Bas was uiteraard heel nieuwsgierig of alles nog in de koffer aanwezig was. Hij wilde de koffer dan ook meteen openen. Ineens bedacht hij zich. Hij had het sleuteltje niet bij zich zekerheidshalve had hij dat 's middags al op zijn hotelkamer een veilig plekje gegeven.
„Het was inderdaad een abuis, meneer Banning,” kreeg hij te horen. „De man die uw koffer heeft meegenomen, was in de veronderstelling dat het de zijne was, omdat hij er sprekend op leek. Degene, die u hebt zien staan, was inderdaad zijn koffer.”
Met dat grapje heeft hij me toch maar een uur of acht in ongerustheid laten zitten, bedacht Bas. Nou ja, de koffer was in alle geval terecht. Nu rap ermee naar het hotel. Hij kon tenminste een ander overhemd aantrekken en voor de nacht had hij een pyjama. En de paperassen waren weer in zijn bezit. Als het een beetje meezat, zou hij die vanavond nog kunnen afleveren op het afgesproken adres. Morgen had hij dan geen zorgen meer aan zijn hoofd en kon hij op zijn gemak Londen bekijken.
De taxi stond nog buiten te wachten. Het was nu lang niet zo druk op de weg en ze waren dan ook in goed vijf minuten bij het hotel terug. Bas wilde als de hazen naar boven snellen met zijn koffer. Maar dat was er niet bij. Een zeer beleefde, maar ook zeer besliste bediende in statig uniform hield hem tegen. Bas wilde nog tegenstribbelen, maar de koffer was hem al uit de hand genomen. Bas er achter aan. Hij wilde met de lift mee, waarin de koffer neergezet werd. Maar dezelfde beleefde en zeer besliste man wees hem op het bordje dat deze lift voor goederenvervoer bestemd was en niet voor transport van personen. De deur schoof dicht en Bas had het nakijken. Zijn koffer schoot zonder hem naar boven.
Kennelijk was het niet in overeenstemming met de standing van het hotel dat gasten zelf met hun koffers sjouwden. Anders zou Bas daartegen geen bezwaar hebben gehad, maar nu liep hij een tikje mopperend naar een van de liften, die wel voor personenvervoer bestemd waren. Het leek of die eenvoudig naar boven sprong, zo snel schoten ze naar de tiende verdieping. Bas arriveerde net bij zijn kamer, toen zijn koffer er aan kwam.
Bas pakte hem aan of het zijn liefste bezit was en zette hem voorzichtig op een bankje neer. Zo en nou eens kijken of er niets ontbrak. Hij viste het sleuteltje op en opende de koffer. Wat had hij verwacht? Dat inderdaad alles er zou zijn en dat er niets zou ontbreken? Zijn eigen spullen waren er: kleding en toiletspullen, hij miste niets.
Maar de paperassen en documenten? Hij zocht in het geheime vak, dat onder de voering was aangebracht.
Ze waren allemaal foetsie. En diep in zijn hart wist Bas dat hij hier al die tijd bang voor was geweest. Al de acht uren had hij zich voorgehouden dat er alleen sprake was van een verwisseling. Maar eigenlijk had hij al op het moment zelf dat hij zijn koffer miste, de vrees gevoeld dat de koffer gestolen was.
En daar stond Bas. Of liever: hij zat op zijn hurken voor de geopende koffer. Goede raad was heel duur. Wat stond hem nu te doen? Proberen de paperassen op te duikelen? Ga daar maar eens aan staan in zo'n vreemde miljoenenstad, waar je niemand kent en waar je geen weg weet. Hij greep de telefoon, die op zijn kamer stond, en belde de KLM. Misschien konden ze hem daar vertellen wie de koffer had teruggebracht. Het haalde weinig uit. Men wist hem alleen de naam en het Duitse adres te vertellen, die hij zelf op de label van de andere koffer had gezien. Het Londense adres van de man had men niet.
Kon men dan een signalement opgeven? Wilde Bas weten. Nee, dat was helaas onmogelijk. De man, die de koffer in ontvangst had genomen, was zoeven naar huis gegaan. Maar was er iets met de koffer aan de hand?
Jawel, zei Bas, er waren papieren uit verdwenen. Even later had hij er al spijt van dat hij iets had gezeul, want nu moest hij alle mogelijke bijzonderheden opgeven over hetgeen hij vermiste. Hij probeerde zich ervan af te maken door te zeggen dat het per telefoon niet ging, maar toen kwam prompt het verzoek of hij zich aan het KLM-kantoor wilde vervoegen.
Goed, zei Bas om ervan af te zijn en hij dacht bij zichzelf: maar vanavond zien jullie me niet. Ik moet eerst eens prakkiseren wat er nu gaat gebeuren.
Hij belde nu het adres, dat hij van meneer Green had op gekregen. Hij vroeg of men de paperassen misschien al had ontvangen. Het antwoord was nee en Bas had ook niet anders verwacht, maar hij had zekerheid willen hebben.
Bas wist één ding: er mocht geen minuut verloren gaan. De papieren waren in verkeerde handen terechtgekomen. Feitelijk zou hij halsoverkop naar Nederland terug moeten gaan. Als het kon vanavond nog en anders morgenochtend. Het was duidelijk dat hij met een stel gewiekste jongens te maken had, die hem de documenten afhandig hadden gemaakt. Voorlopig was het hem een raadsel hoe ze ontdekt hadden dat hij de papieren in die koffer had zitten en waar die zich bevonden. Maar hoe dan ook: hij kon ze misschien voor zijn. Hij kende de inhoud van de paperassen en hij had een voorsprong. Hij wist waar Petershof lag, waarvan in de geschriften sprake was en het was de vraag of de tegenpartij eveneens die wetenschap had. Bovendien had hij niet voor niets één vel papier met aantekeningen in zijn portefeuille bewaard. Je kunt nooit weten had hij gedacht. Maar wat daarvan zij: hij moest zo snel mogelijk naar Nederland terug.
Bas zal al te bladeren in de dienstregeling van de KLM, die zich in de koffer bevond, toen het hem te binnen schoot dat hij pas morgenavond heel laat of woensdagochtend terug zou kunnen. Hij moest nog voor de krant naar die voetbalwedstrijd. Iedereen zou hem dat buitenkansje benijden, maar Bas zat te broeden op een mogelijkheid om er onderuit te komen.
Hoe laat was het? Kwart over acht. Dat was dus kwart over negen Nederlandse tijd. Op de krant zou Lagerwei wel niet meer zijn, ook al bleef hij vaak heel lang hangen. Het was maar het beste hem thuis op te bellen. Bas wilde hem de zaak uit de doeken doen en dan toestemming vragen of hij meteen terug mocht vliegen.
Lagerwei was niet thuis. Bas kreeg zijn dochter aan de telefoon. Ze vertelde dat haar vader de stad uit was en pas morgenavond terug zou komen. Nee, ze wist niet waar hij te bereiken was.
Dat was nou pech hebben, dacht Bas. Even overwoog hij de mogelijkheid of hij het er maar op zou wagen en de wedstrijd de wedstrijd zou laten. Maar dat kon hij niet doen, begreep hij zelf wel. Op de krant rekende men op zijn verslag. Bovendien, Lagerwei was zijn chef en hij had slechts toestemming voor de Londense reis gegeven, als Bas die reportage zou maken. Het was moeilijk, maar Bas moest erkennen dat hij tot na de wedstrijd zou dienen te wachten ...
Bas was in het restaurant gaan eten en daarna had hij wat rondgeslenterd. Met zijn gedachten was hij er natuurlijk niet bij. Hij was nog vol van de verdwenen paperassen. Hij had met uitgekookte mannen te maken gehad. Op een of andere manier hadden ze achterhaald met wat voor koffer hij reisde en dat de papieren zich daarin bevonden. Er was op Schiphol een man met zo'n zelfde koffer aan boord gegaan. Hij had gezorgd dat hij eerder dan Bas bij de douane was en was er met diens koffer vandoor gegaan. Zo moest het wel gelopen zijn. Wat beroerd dat hij tot morgenavond hier moest blijven. Bas popelde om naar Petershof te gaan. Misschien zou alles dan nog te redden zijn.
Om tien uur was Bas het geslenter moe en keerde hij terug naar het hotel. Hij moest maar eens gaan slapen. Morgen kwam er weer een dag.
Toen Bas bij zijn kamer arriveerde, merkte hij tot zijn verbazing dat de deur niet op slot was. Vreemd, dacht hij, maar hij zocht er verder niets achter. Hij stapte naar binnen. Er stond een man over zijn koffer gebogen. Het was donker in de kamer. Er was geen ander licht dan dat van het kleine zaklantarentje, dat de indringer in de hand had. Zodra hij de deur hoorde opengaan, knipte hij het lampje uit.
Bas was even te verbluft om te reageren. Hij had de deur achter zich dichtgeduwd en in de duisternis — de overgordijnen waren dichtgeschoven — kon hij niet veel onderscheiden. De man schoot langs hem heen. Bas wilde hem nog grijpen, maar het was al te laat. Hij kreeg een por in zijn maag, die hem terug deed deinzen. De deur werd opengerukt. In een flits zag Bas de indringer in het licht van de gang en dan sloeg de deur al weer dicht, vlak voor Bas, die de achtervolging was begonnen.
Op de gang zag Bas de man nog net door een glazen tochtdeur verdwijnen. Laten we maar weer eens aan een achtervolging in een hotel beginnen, dacht hij.
Achter de tochtdeur bevond zich een driesprong. Er kwamen daar drie verschrikkelijk lange gangen op uit. Maar in geen ervan was de vluchteling te zien.
Besluiteloos stond Bas te kijken. De man kon overal zijn. Hij was misschien een kamer binnengeschoten, waarvan de deur openstond. Op geregelde afstanden had je toiletten en badkamers of dienstruimten. Ook daar had hij zijn toevlucht kunnen zoeken. Er waren werkelijk tientallen gelegenheden. Toch wou Bas het er niet zo bij laten zitten en hij liep de middelste gang in. Hij had het gevoel of hij zo ongeveer buiten de stad was, toen hij aan het eind daarvan was. Graag wilde hij geloven dat dit inderdaad het grootste hotel ter wereld was en tevens dat dit de langste gangen ter wereld waren.
Bas stond achterin wat uit te puffen van de lange tocht, toen hij ongeveer halverwege de gang heel behoedzaam een hoofd om de deur zag kijken. Snel wilde hij nog wegduiken, maar de man had hem al gezien. Hij schoot de kamer uit en rende de gang door naar de driesprong.
Bas kon snel uit de voeten, maar hij won geen meter op de vluchteling, die holde of de vloer onder zijn voeten brandde. Bas geloofde er niet meer in dat hij de man zou inhalen en toen hijzelf bij de driesprong arriveerde, zag hij inderdaad niemand meer. Alle drie de liften waren in gebruik. Zoek maar uit waarmee de vluchteling naar beneden was. Hij hoefde er niet aan te beginnen alle tien de trappen af te hollen; hij zou altijd veel later beneden zijn dan die supersnelle liften.
Toch ging Bas naar beneden. Je kon niet weten of de man misschien nog niet ergens in de hal was. Of misschien had een van de portiers hem gezien. Bas' beschrijving was duidelijk genoeg, maar beide portiers moesten hem verklaren dat ze de man niet hadden opgemerkt.
Bas was er bepaald niet geestdriftiger op geworden, toen hij na een kwartier weer naar boven ging. Het zat hem vandaag ook wel aan alle kanten tegen. Hij moest maar gauw naar bed gaan, voor hem nog meer nare dingen zouden gebeuren. Hij kon toch niets meer uitrichten.
Uit zijn koffer miste hij niets. De indringer had hem helemaal leeg gehaald en alles lag over de grond. Ook het geheime vak was doorzocht. Zelfs was de voering van de koffer losgesneden. De man was kennelijk op zoek naar iets dat hij niet had kunnen vinden. Bas' hand ging naar zijn portefeuille, die hij te voorschijn haalde. Hij vergewiste zich ervan of dat ene papier, dat hij uit de koffer had gehouden, nog in zijn bezit was. Dat was het inderdaad!
Gooi het verder allemaal maar in mijn pet, dacht Bas dan. Het is voor vandaag welletjes geweest. Hij zocht zijn spullen snel bij elkaar en stopte het nou niet bepaald zo erg netjes in de koffer. Als het voorlopig maar opgeborgen is, dacht hij gemakshalve en hij vergat dat hij zijn eigendommen veel gemakkelijker in de kast had kunnen leggen. Maar Bas was op dit moment helemaal van de kaart. Hij had voor alles behoefte aan een fikse nachtrust.
De slaap wilde echter niet komen. Bas lag maar te woelen in zijn bed. Steeds weer probeerde hij aan iets anders te denken, maar telkens opnieuw keerde zijn geest terug naar de dag van vandaag, waarop zich zoveel onverwachte en onaangename dingen hadden afgespeeld. Hij probeerde iets van al die gebeurtenissen te doorgronden, maar veel licht zag hij niet. Feitelijk was het voor hem allemaal nog even duister als het donker waarin hij lag te staren.
Gelukkig won de slaap het tenslotte toch en toen kreeg Bas' geest de nodige rust.