TWEEDE HOOFDSTUK
Meneer Heiligers en Bas hadden afgesproken dat ze
elkaar de volgende ochtend in de ontbijtzaal zouden treffen. Dat
was me anders het zaaltje wel, zag Bas, toen hij er de andere
morgen arriveerde. Het had zo ongeveer de afmetingen van een
Voetbalveld, er hingen ook hier weer van die onmetelijke
schilderijen en je zakte tot je kuiten weg in de tapijten. Er
stonden vele tientallen tafeltjes voor de gasten en er liepen
ongeveer net zoveel kelners rond. Ook de monumentale ober Vin de
vorige avond was er weer. Hij was vast een opper-ober,
Veronderstelde Bas — moest je maar eens zien hoe hij de kelners
liep te commanderen.
Hij zocht een tafeltje op, vanwaar hij de ingang van de ontbijtzaal
goed in het oog zou kunnen houden. Zodra meneer Heiligers
binnenkwam zou Bas hem nu zien.
Er arriveerden reeds tientallen gasten. Het meest opvallend Vond
Bas de Engelsen, die je zonder de minste moeite herkennen kon.
Onverstoorbaar en met een verstorven glimlachje rond de stijve
lippen bewogen ze zich door de zaal. In onbewogen rust gingen ze
zitten wachten tot een kelner kwam serveren. Al zou er bij wijze
van spreken een bom onder hun tafel ontploffen, dan zouden ze
vermoedelijk nog maar nauwelijks met de ogen knipperen, nam Bas
aan. Ze gedroegen zich heel anders dan die luidruchtige Amerikanen,
de drukke Fransen en de stoere Duitsers. Die laatsten zagen er uit
of ze aanstonds de mouwen zouden opstropen om weer eens duchtig aan
de slag te gaan.
Ineens schrok Bas op uit zijn bestudering van het internationale
gezelschap. Als daar niet de knaap in aantocht was, die
gistermiddag zo wild uit kamer vierhonderdzesenvijftig was komen
draven ... Dezelfde lange gestalte en datzelfde zwarte krulhaar.
Bas meende ook het kostuum te herkennen.
Hij sloeg net niet snel genoeg zijn blik neer en de binnenkomende
man merkte dan ook dat Bas hem in het vizier had. Even aarzelde de
man, onzeker liep hij nog enkele meters de zaal in, alsof hij het
spijtig vond zijn ontbijt te moeten missen, maar dan keerde hij
zich toch ijlings om en ging er vandoor. Dat was voor Bas het sein.
Hij kwam onmiddellijk overeind en ging de man achterna. Die zette
er meteen stevig de pas in, maar dat was iets dat Bas ook kon. Nog
in de ontbijtzaal begon hij te rennen.
De monumentale ober wilde waardig buigen, toen hij Bas ineens in
zijn gezichtsveld zag opduiken, maar de glimlach en de buiging
bleven halverwege steken, toen hij merkte hoe Bas holde en nu met
een zijsprongetje het naar voren geneigde hoofd van de ober
ontweek. Engelse gasten keken vermoeid op, trokken verbaasd één
wenkbrauw op en bogen zich weer over hun bord. Amerikanen keken
heel geestdriftig, ze zagen er echt naar uit of ze het liefst
hadden meegedaan aan de achtervolging. Een Duitser wilde al roepen:
„Polizei! Polizei!”
Bas holde de lange gang door. Piccolo's en bedienden keken of ze
misschien gedienstig moesten meehollen om de nodige deuren voor hem
open te houden.
Maar al had Bas er nog zo stevig de sokken in gezet, hij haalde de
man niet meer in. Diens voorsprong was te groot geweest. Net
bijtijds was hij in een lift gedoken en hij was al op weg naar de
bovenverdiepingen, toen Bas bij de liftdeuren arriveerde. Het
toeval wilde dat er geen van de andere liften beneden was. Snel
holde Bas nog wel de nodige trappen op, maar hij wist bij voorbaat
dat hij te laat zou komen. Op geen van de bovenverdiepingen viel
nog een spoor van de vluchteling te ontdekken.
Was het een gast van het hotel geweest? Dat was nog maar de vraag,
vond het drukke mannetje, waarvan Bas na het ontbijt verslag ging
uitbrengen. Maar in elk geval hadden ze nu een heel wat uitvoeriger
signalement van de man, want al hollend had Bas zijn ogen goed de
kost gegeven. En het leek ook wel zeker dat de man betrokken was
bij de overval, anders zou hij vast niet zo schielijk op de vlucht
zijn geslagen voor Bas, die hij immers alleen gistermiddag maar een
kort ogenblik had gezien.
In elk geval zou er meteen een onderzoek worden ingesteld of de
overvaller inderdaad tot de gasten behoorde. Je kon aan alles
merken dat het mannetje uit heel zijn hart hoopte dat dit niet het
geval zou zijn. Het leek een schande die het maar met pijn en
moeite te boven zou komen: een gast van het verheven Hofhotel, die
een overval op zijn kerfstok zou hebben, Zoiets mocht eenvoudig
niet...
Over de gewonde Engelsman viel nog weinig te zeggen, deelde het
mannetje mee. De man was heel even bij kennis geweest, maar daarna
weer weggezonken in bewusteloosheid. Dut was alles. De politie had
hem dus nog niet kunnen verhoren. Wel schenen de verwondingen niet
levensgevaarlijk te zijn en men mocht aannemen dat de man toch al
heel gauw in staat zou zijn om verklaringen af te leggen.
Een goed uur later bevond Bas zich op de Messe.
Samen met Heiligers maakte hij een eerste rondgang. Het was
ontzagwekkend en overweldigend. Ze liepen van de ene uitgestrekte
tentoonstellingshal naar de andere, die nog groter van afmetingen
was. Rug aan rug bevonden zich de honderden stands, afgeladen niet
boeken: Chinese en Russische, Koreaanse en Poolse, Spaanse,
Italiaanse, Indische, Nederlandse en natuurlijk Franse, Engelse,
Amerikaanse en Duitse en wat nog niet, meer. Het was werkelijk een
lawine van boeken. Bas keek er maar een enkele in, al mocht je ze
allemaal vrij in de hand nemen. Bij alle stands kreeg je de
kleurigste en fraaiste folders en boekjes in je vingers gestopt en
het duurde dan ook niet lang of Bas liep te sjouwen met een
papiervracht van jewelste. Als dat zo doorging, moest hij aanstonds
een kruiwagen halen.
Enkele uren lang liepen de twee Nederlanders zo langs de stands te
flaneren en aan het eind daarvan had Bas even grif willen geloven
dat hier tweehonderdduizend boeken waren uitgestald in plaats van
de zeventigduizend, die er in werkelijkheid aanwezig waren. En dan
moest je bedenken dat dit nagenoeg allemaal nieuwe werken waren,
die net waren verschenen of nog dit najaar zouden uitkomen. Wie
zouden al die boeken moeten lezen?
Tegen half twee gingen Heiligers en Bas in het restaurant van de
Messe wat eten. Ze hadden intussen al bemerkt dat ze lang niet de
enige Nederlanders waren, want overal in de hallen hadden ze
landgenoten horen praten en het toeval wilde dat ze in het
restaurant een plaatsje hadden gevonden in een hoek, waar alleen
maar Nederlands gesproken scheen te worden.
Heiligers was betrekkelijk snel klaar met de foto's die hij had te
maken, ook al omdat Bas hem daarbij zoveel mogelijk hielp. Toen ze
de nodige opnamen hadden, was Bas verder vrij man. De fotograaf
wilde hier en daar nog eens op zijn gemak rondkijken. Vooral voor
de fotoboeken, waarvan er heel wat tentoongesteld waren, had hij
natuurlijk grote belangstelling. Bas kon intussen doen waar hij zin
in had, zei Heiligers. Wilde hij de stad in of wilde hij misschien
ook op de Messe blijven en was hij al die boeken nog niet moe? Bas
zou blijven, was het antwoord, er waren verschillende stands, die
hem bijzonder interesseerden en die hij nog eens wilde bezoeken om
er de boeken wat aandachtiger te bekijken. Uitstekend, zei
Heiligers. Zouden ze dan afspreken dat ze elkaar om half zes bij de
uitgang van de Messe treffen zouden? Dat vond Bas prima. De
fotograaf kon erop rekenen dat hij er in elk geval om die tijd zou
zijn.
Snel liep Bas nu naar een hal, waarvoor hij grote belangstelling
had. Er waren daar een twintig stands van uitgevers, die
grammofoonplaten in de handel brachten, waarop bekende teksten van
beroemde dichters en schrijvers waren opgenomen. Ze werden
voorgedragen door toneelspelers en in sommige gevallen ook door de
schrijvers zelf. In die stands bevonden zich uiteraard piek ups,
waarop je de platen kon afdraaien en beluisteren. Er waren
verschillende teksten bij, die Bas best wel eens wilde horen. Toen
ze voor hem waren afgedraaid, ging hij verder. Er was nog zoveel te
zien . . .
Het was al even over vijven, toen hij weer in de richting van de
uitgang slenterde, om op tijd op de afgesproken plaats te zijn.
Hier en daar bleef hij nog even staan om een boek in te kijken, dat
zijn aandacht trok. Het was zijn laatste kans, want morgenochtend
zouden ze al weer op huis aan gaan. Ineens viel Bas' oog op een
man, die in een druk gesprek gewikkeld was met een van de
standhouders. Ze zaten dicht bij elkaar en ze spraken op
fluistertoon. Bas kon althans niets opvangen, toen hij zich wat
dichterbij waagde. Maar het was hem er niet zozeer om te doen dat
hij het gesprek zou kunnen fluisteren. Hij wilde er zich alleen van
vergewissen of hij zich niet had vergist. Maar nee hoor, het was
inderdaad weer dezelfde man. Bas had hem herkend aan zijn zwarte
haar, dat lot diep in zijn nek krulde.
Iks schoot nu ogenblikkelijk naar de stand ernaast en ging daar
heel aandachtig in een boek staan kijken, dat hij voor de vuist weg
had gepakt. Het ongeluk wilde dat het een Griekse grammatica was,
waarvan hij niets snapte, maar dat mocht in helemaal niet hinderen.
Er kwam al een ijverige Verkoper naar hem toe, die probeerde hem
het boek aan te praten, maar uit die lastige situatie wist Bas zich
best te redden. Intussen deed hij nu wel pogingen om iets op te
vangen van het gesprek, dat nog steeds in de andere stand aan de
|gang was. Het tweetal zat met de hoofden zo dicht bij elkaar en
telkens keek de man met het zwarte krulhaar zo schichtig om zich
heen, dat je wel de indruk krijgen moest dat er iets verdachts
beraamd werd. Maar wat dat dan ook mocht zijn, Bas kon er geen
lettergreep van verstaan. Hij overlegde een ogenblik bij zichzelf
wat hij nu zou doen. Iemand waarschuwen? Voor hij heel het verhaal
uit de doeken had gedaan, was de man natuurlijk al lang weg. En wie
zou hem willen geloven? Zo vlot en bijdehand was hij nu ook weer
niet met zijn Duits. Het zou hem niet eens meevallen om iemand de
zaak snel duidelijk te maken. Het zou wel een hele palaver worden.
Nee, dan was het toch maar beter als hij zelf die kerel in het oog
hield, besloot Bas. Maar dan moest de man toch niet zo heel lang
meer blijven babbelen, want Bas wou toch wel erg graag om half zes
bij de uitgang zijn, zoals hij dat de fotograaf had beloofd.
Om half zes was Bas niet bij de uitgang en ook niet om zes uur,
toen de Messe voor die dag gesloten werd. Meneer Heiligers stond
een half uur tevergeefs op zijn reisgenoot te wachten. Eerst werd
hij nogal boos, omdat Bas zich niet aan de afspraak had gehouden.
Daarna vroeg hij zich af, of hijzelf zich misschien in het tijdstip
van half zes had vergist. Hadden ze soms om zes uur afgesproken?
Maar nee, hij herinnerde zich pertinent dat ze het over half zes
hadden gehad. Daarom werd hij nu een tikkeltje ongerust. Hij kende
Bas maar al te goed en hij begon te vrezen dat die zich misschien
weer hals over kop in een of ander onbezonnen avontuur had gestort.
Voor alle zekerheid liep meneer Heiligers de lange, uitgestrekte
hallen van de Messe door. Het was echt geen onverdeeld genoegen om
je nu op te houden in de enorme ruimtes met al die verlaten stands.
Hier en daar had men stoflakens over de boeken gehangen en
schemerig lichtten die bleke vlekken in het donker op. Hol klonken
zijn voetstappen in de stilte. Het maakte allemaal een bijna
lugubere indruk. De fotograaf kreeg een gevoel of hij zich in een
enorm dodenhuis bevond en onwillekeurig begon hij steeds sneller te
lopen, tot hij tenslotte bijna voortholde door de hallen.
De laatste standhouders, die nog aan het opruimen waren geweest,
verlieten nu ook de Messe en meneer Heiligers liep eenzaam in de
laatste hal rond. Van Bas Banning was nergens ook maar een spoor te
ontdekken.
De fotograaf begaf zich weer naar de uitgang. Tegen beter weten in
hoopte hij nog dat Bas door het een of ander was opgehouden en nu
wel op de afgesproken plaats zou staan wachten. Dat bleek echter
niet het geval te zijn. Er zat voor meneer Heiligers op dat moment
weinig anders op dan dat hij naar het Hofhotel ging. Wie weet of
Bas daar niet rustig op hem zat te wachten. Misschien was er sprake
van een misverstand en hadden ze elkaar verkeerd begrepen. Met deze
gedachte probeerde Heiligers zijn ongerustheid te verdrijven. Het
lukte niet zo erg goed. Hij was er wel haast zeker van dat er iets
anders aan de hand was . . .
Bas bevond zich nog wel degelijk op de Messe, ook
al had hij er op dit ogenblik zelf niet de minste weet van. Hij was
voor de zoveelste maal de dupe geworden van zijn activiteit als
amateur-detective. Toen hij een minuut of tien bij de stand met de
Griekse grammatica op de uitkijk had gestaan, was de man met het
lange krulhaar opgestapt. Hij was de plek gepasseerd, waar Bas
ineens schijnbaar weer heel ijverig Griekse letters aan een studie
onderwierp. Had de man toen Bas herkend? In elk geval had hij zich
nergens laten ophouden en hij was bij niet één stand gestopt.
Achter elkaar was hij naar een van de zijuitgangen van de hal
gelopen. Die kwam uit op het uitgestrekte terrein, waarop de
Messegebouwen zich bevonden. Bas weifelde even of hij de man nog
verder zou volgen.
Het kon weinig gevaar, meende hij. Er liepen hier buiten nogal wat
mensen rond en de man zou dus vast geen aanval op hem durven
ondernemen, vooropgesteld dan nog dat hij Bas had herkend.
Voorlopig leek hem dat evenwel onwaarschijnlijk.
De man haastte zich in de richting van enkele paviljoens, die zich
aan de andere zijde van het terrein bevonden. Deze waren nu niet in
gebruik. Ze deden slechts dienst bij de grote, algemene beurs, die
ieder voorjaar werd gehouden.
Bas had toen verstandiger moeten zijn. Maar hij was net als een
jachthond, die het wild geroken heeft en niet meer van ophouden wil
weten. Met open ogen liep Bas in de val.
Hij bleef de man nagaan, tot deze plotseling verdwenen was. Bas
stond een beetje verbluft te kijken. Zoeven was de man deze
doorgang hier, tussen twee paviljoens, binnengelopen; dat had Bas
duidelijk gezien, terwijl hij de man op een afstand van tien,
vijftien meter volgde. En nu was de man in heel de doorgang niet te
bekennen.
Bas wilde zich omkeren en op dat moment voelde hij de slag als het
ware aankomen. Hij probeerde nog schielijk opzij te springen, maar
het zware voorwerp trof hem reeds op het achterhoofd en hij zakte
willoos door zijn knieën.
Hoe laat het was, toen hij weer bij kennis kwam, wist Bas niet en
hij had geen horloge bij zich om het te kunnen controleren. Het was
volslagen donker om hem heen. Maar toen hij na enige tijd wat aan
de duisternis gewend was, begonnen zijn turende ogen vaag iets te
onderscheiden. Hij meende zelfs iets te herkennen, omdat hem nu te
binnen schoot wat er allemaal gebeurd was. Hij moest zich al sterk
vergissen, meende hij, als hij niet in een van de grote
kelderruimten onder de hallen van de Messe lag. Hij was er 's
middags geweest om op te bellen in een van de telefooncellen, die
zich daar in grote getale bevonden.
Bas was aan handen en voeten gebonden, maar het kostte hem gelukkig
niet veel moeite los te komen. Men had het touw kennelijk in grote
haast vastgeknoopt en na wat ijverige huisvlijt en met een heleboel
geduld zag Bas kans zich te bevrijden.
Maar nu? Hij scharrelde door het schemerdonker naar de deur. Die
ging tot zijn grote opluchting meteen open en hij stond voor een
trap. Voorzichtig, zodat hij geen geluid maakte, beklom Bas de
betonnen treden. En ja, daar bevond hij zich inderdaad in een van
de hallen van de Messe. Dc ruimte was geheel verlaten en donker.
Nergens brandde een lamp. Door de hoge ramen aan de linkerkant
scheen wat maanlicht naar binnen. Daardoor was het gelukkig niet
aardedonker en kon Bas toch wel iets onderscheiden.
Hollend begaf Bas zich naar een van de zijuitgangen. Maar daarvan
bleek de deur afgesloten te zijn en hij kon hier dus niet naar
buiten. Langs de lege stands draafde Bas naar de volgende deur om
daar zijn geluk te proberen. Als die ook op slot was, zou hij
proberen door een van de ramen naar buiten te klauteren. Maar dat
was geen simpele opgave, want ze bevonden zich tamelijk ver van de
grond. Het zou een toer zijn om erbij te klauteren en het was de
vraag of hij aan de andere kant wel steunpunten had bij het
afdalen. Anders zou het op een nogal riskante sprong uitdraaien.
Ineens hield Bas zijn vaart in. Had hij iets gehoord?
Het. was heel zacht, maar er klonk werkelijk het verraderlijk
gepiep van scharnieren. Dat deed Bas onmiddellijk op zijn hoede
zijn. Wanneer daar iemand aan het werk was, die geen kwaad in het
schild voerde, zou hij vast niet zo griezelig voorzichtig doen.
Nee, dat zat niet pluis.
IJlings dook Bas weg in een van de stands. Het gepiep had nu
opgehouden en Bas begon al te denken dat hij zich misschien toch
vergist had. Was het geluid soms van buiten gekomen? Maar nu hoorde
hij heel voorzichtige voetstappen, die snel naderden. Ze begaven
zich in de richting van de kelder en ze zouden op weg daarheen Bas'
schuilplaats passeren.
Voor alle zekerheid kroop Bas nog wat verder weg, maar daarbij
verloor hij een tel de voorzichtigheid uit het oog en lette niet zo
goed op. Hij stootte tegen een boek, dat enigszins wankel stond en
dat kwam nu op de grond terecht met een knal, die als een
geweerschot door de holle ruimte daverde.
Roffelende voetstappen klonken. Bas bleef natuurlijk niet rustig
zitten afwachten, nu hij zijn schuilplaats verraden had. Hij glipte
onder het gordijn door waardoor deze stand gescheiden was van die
welke daarachter lag. Hij deed het zo haastig dat de wanden van de
stand ervan stonden te schudden en er rolden nu zeker wel tien
boeken omlaag. Bas sprong overeind en ging er vandoor. Hij zigzagde
langs tafeltjes, schoot opnieuw onder gordijnen door, die als
afscheiding dienst deden, en gooide in zijn vaart zelfs heel de
zijwand van een stand op een hoek omver. Het was een leven als een
oordeel, toen al die boeken op de vloer kletterden. Het geluid werd
vele malen weerkaatst in de lege ruimte.
„Halt!” galmde een stem door de hal, maar aan die oproep gaf Bas
natuurlijk geen gehoor. Zolang die kerel hem niet te pakken kreeg,
bleef hij zeker niet staan. Hij gaf zich zo maar niet gewonnen,
daarvoor moest je niet bij Bas Banning zijn.
In het begin had hij blindelings gehold om uit handen van zijn
achtervolger te blijven. Maar nu probeerde hij bij de uitgang te
komen, waardoor zijn achtervolger binnen was gedrongen. Hij hoopte
dat de deur open was blijven staan. De man scheen echter Bas' opzet
door te hebben. Ineens staakte hij zijn achtervolging en rende nu
rechtstreeks door naar de uitgang om te trachten Bas voor te
zijn.
Het zou hem niet gelukt zijn, als Bas niet uitgegleden was over een
van de boeken, die op de grond terecht waren gekomen. Ten koste van
heel veel moeite en rare capriolen wist hij te voorkomen dat hij
languit op de grond viel, maar daardoor raakte hij zijn voorsprong
kwijt. Nog even holde hij weer voort, maar toen hij merkte dat hij
toch niet eerder bij de deur zou komen dan zijn tegenstander, hield
hij hijgend stil. En dan hoorde hij hoe een sleutel werd
omgedraaid. Hij zat gevangen in de hal.
Door de deur kon hij niet weg en het zou
veel te veel tijd kosten om te proberen door een van de ramen te
ontvluchten.
Er waren wolken voor de maan geschoven, maar Bas' ogen waren
intussen al zo aan het donker gewend dat hij ondanks de toegenomen
duisternis zag hoe de man daar in de verte zich heimelijk
voortbewoog. Hij wilde natuurlijk proberen Bas onverhoeds te
overvallen.
Bas keek om zich heen om na te gaan waar hij zich precies bevond.
Ineens herkende hij de hal en de afdeling waar hij was. Hier had je
de stands met de literaire grammofoonplaten. Kijk, hier vlakbij
waren enkele pick-ups. Hij voelde — er lagen platen op. Jongens,
nou moest je heel even wachten. Als hij geluk had, kon je aanstonds
iets heel moois beleven . . .
Bas schakelde één pick-up in, drukte de startknop van nummer twee
in, van nummer drie en vier. Wacht, nog maar eentje erbij. Het
waren er nu vijf in totaal. De geluidsknoppen draaide hij meteen zo
ver mogelijk open.
Het werd wat je noemt luisterrijk. Een orkaan van geluid sloeg door
de hal. Verheven stemmen droegen plechtige teksten voor met een
volume of men het kilometers ver zou moeten horen. Een vrouwenstem
declameerde op slepende loon een bewogen gedicht van Goethe. Een
bekend Duits mannenstem las een hoofdstuk voor uit een van zijn
romans en Bas nam aan dat ze het misschien tot in het Hofhotel
zouden horen. En was dat geen Rus, die daar met een zwaarmoedig
stemgeluid, alsof hij al het verdriet en alle ellende van de wereld
te torsen had, aan het declameren was?
Al de stemmen daverden tegen elkaar in of het er om ging wie het
meeste geluid kon voortbrengen. Bas hield intussen de naderbij
sluipende man goed in de gaten. Die scheen zo gauw niet te weten
wat hij moest doen. Hij was eenvoudig overdonderd door al dat
lawaai.
Bas wist wèl wat hij moest doen. De maan was weer vrijgekomen en in
het licht daarvan zag hij de knoppen, waarmee de draaisnelheid van
de piek ups geregeld werd. Van alle vijf draaide hij ze van
drieëndertig op achtenzeventig toeren. Nou, dat had je moeten
meemaken. Vijf krijsende stemmen gilden tegen elkaar op dat alle
horen en zien je verging. Ze schreeuwden en jankten als een
regiment katten, die met de staarten aan elkaar gebonden waren. Ze
gingen tekeer als een rist reusachtig gillende keukenmeiden. Het
was ontzettend. Zelfs op Bas, die dit alles toch had
teweeggebracht, maakte het bijna de indruk van een nachtmerrie.
Als dol geworden kwam de indringer nu in Bas' richting rennen. Het
was hem blijkbaar te erg geworden. Of nee . . . er was iets anders
aan de hand. De deur ging open en daar verschenen twee bewakers,
die klaarblijkelijk op het terrein van de Messe hadden lopen
patrouilleren. Ze hadden het kabaal gehoord en kwamen nu
poolshoogte nemen.
De indringer, die nu zelf opgejaagd werd, kwam langs de plek
rennen, waar Bas zich ophield. Die stak rustig zijn voet uit en
meneer tuimelde in zijn volle lengte op de grond. Tientallen boeken
sloegen op hem neer en intussen gilden de pick-ups maar door.