Veertiende hoofdstuk

EEN GEBROKEN ARM

Heiligers bracht zijn auto tot stilstand op het punt dat door de man aan de telefoon was opgegeven en getweeën gingen de Nederlanders te voet verder. Ze hadden een minuut of vijf gelopen, toen ze de auto zagen staan waarover hun gesproken was. Met nerveus trillende vingers hield Westers het rolletje vast. Aanstonds zou hij het in de auto deponeren. Dan zou alle moeite tevergeefs zijn geweest, zou men opnieuw het langdurige en levensgevaarlijke werk moeten beginnen om deze gegevens in handen te krijgen. Mensenlevens zouden verloren gaan...
Ineens bleef de renner staan. Hij maakte een gebaar of hij terug wilde gaan, maar Heiligers was onverbiddelijk. Hij duwde Westers vooruit.
„Opschieten,,, zei hij. „Des te eerder is Bas vrij. Dat is het enige wat op het ogenblik telt. De rest hangt allemaal in de lucht. Maar als ze aanstonds die films niet krijgen, zien we Bas niet meer terug. "
Opnieuw liet de renner zich door de ander de beslissing opdringen. Heiligers was immers zoveel ouder. Hij zou wel weten was het beste was.
Snel gingen ze nu naar de auto. Door het geopende raampje van het portier legde Westers het rolletje op de voorbank. Abrupt wendde hij zich dan om en de twee Nederlanders begaven zich weer naar de auto van Heiligers. Ze hadden geen sterveling gezien.
Daarom schrokken ze des te meer, toen er door de stille duisternis even later een luide kreet klonk. Als door de bliksem -getroffen bleef de fotograaf staan. Was dat de stem van Bas? „Hollen!" werd er geroepen en „ik kom. " Het was Bas. Rennende voetstappen weerklonken achter hen. Het was erg donker en daarom konden Heiligers en Westers niets onderscheiden.
„Hollen!" riep Bas nog eens. Ze begrepen het. Hij werd natuurlijk nagezeten door die kerels. Ze moesten met hun drie-en zo snel mogelijk bij de auto zien te komen om daarmee te ontvluchten.
Nu klonken er vreemde stemmen die Bas commandeerden te stoppen. Maar de jongen bleef rennen. Hijgend kwam hij dichterbij. Heiligers was te dik om snel te kunnen rennen. Hij sukkelde zo vlug als hij kon naar de auto toe. Nog honderd, honderdvijftig meter. Ineens klonk er dan een kreet van schrik en de doffe plof van een val. De voetstappen van Bas waren verstild. Inplaats daarvan hoorden de beide Nederlanders nu gekreun. „Gaat u naar de auto en start u die, " beet Westers de fotograaf toe.
„Ik... " verweerde Heiligers zich. Maar hij wist dat hij weinig kon uitrichten, omdat hij nu eenmaal niet snel ter been was. Hij sjokte in de duisternis verder naar de auto. Westers rende intussen terug over de weg. Bijna struikelde hij over Bas die moeizaam overeind aan het klauteren was. „Mijn arm, " steunde de jongen.
„Kom mee!" zei Westers. Het was een geluk dat het zo intens donker was, want daardoor konden hun achtervolgers hen daar op die bergweg niet onderscheiden. Bas wilde wel rennen, maar zijn arm deed zo intens pijn dat het leek of iedere stap hem teveel was.
„Is het zo erg?" vroeg Westers. Het geluid van de achtervolgers werd duidelijker. Zij konden niet ver van hun auto meer zijn. Bas' gekreun gaf afdoende te kennen hoe hij eraan toe was.
„Nog even, " moedigde Westers hem aan. Heiligers had de auto bereikt. Hij bracht de motor op gang en liet dan een, twee keer de lichten aanflitsen. Hij kon ze niet laten branden, want dan zouden de achtervolgers Bas en Westers duidelijk tegen het schijnsel afgetekend zien. Maar door deze flitsen wisten de twee vluchtelingen nu waar de auto stond. Ze waren er inderdaad niet ver meer vandaan.
Bas zette zijn tanden op elkaar, al schroeide de pijn door zijn arm. Hij hield die nu met zijn linkerhand vast zodat de gewonde arm tijdens het hollen niet zo schokte. Achter hem werd nu ook de auto gestart. De koplampen schoten aan. De auto stond in de andere richting en zou dus gekeerd moeten worden. Maar intussen was het vluchtende tweetal al bij de auto van de fotograaf die de portieren geopend had. Ze zaten nog niet of de fotograaf gaf gas en de wagen spoot weg, levensgevaarlijk snel over de steile bergweg. Westers en Bas rolden tegen elkaar aan. Een kreet van pijn ontsnapte de jongen. Maar de opzet van de fotograaf was gelukt. Ze kwamen zo snel weg dat de andere wagen de achtervolging niet eens meer inzette. Gesproken werd er nog niet. Heiligers had al zijn aandacht nodig voor de hem onbekende en gevaarlijke weg. Westers en Bas tuurden door de achterruit om te zien of ze werden gevolgd, Bas met de tanden in zijn onderlip om de pijn te verbijten. De weg achter hen bleef donker en leeg. Bas wendde zich terug. Westers vroeg hem waar hij zich had bezeerd. „Mijn arm' zei Bas. Met voorzichtige vingers betastte de renner de rechterarm van de jongen. Zo behoedzaam kon hij echter niet te werk gaan of Bas kreunde het uit van de pijn. „Ik geloof dat die arm gebroken is, " zei de renner. „Nee toch?" schrok Heiligers.
„Ik kan me vergissen, " zei Westers, „maar we kunnen het best naar een dokter gaan. " Dat gebeurde. De fotograaf reed zo snel mogelijk naar de etappeplaats. Terwijl ze in de wachtkamer van een dokter zaten, die Heiligers had weten te vinden, zorgde Bas ineens voor een verrassing. „Ik heb die microfilms, " zei hij.
„Werkelijk?" vroeg Westers blij verrast. Hun aandacht was zo opgeëist door de verwonding van Bas dat niemand meer aan die films had gedacht.
„Ik heb ze van die bank meegegrist, " vertelde Bas. „Hier zijn ze. " Met zijn niet gekwetste hand haalde hij het rolletje uit zijn broekzak. Hij gaf het aan de renner.
„Ik wil het niet meer zien' zei Heiligers. „We hebben er narigheid genoeg mee gehad. Maar vertel nou eerst eens, Bas, hoe je weg hebt weten te komen. "
„Dat was vrij eenvoudig, " zei Bas. Hij vertelde hoe hij weer in handen van de tegenpartij was geraakt. „Ik was wel zo kwaad op mezelf omdat ik zo onnozel in de val was gelopen, dat ik maar meteen naging hoe ik zou kunnen ontsnappen. Ik mocht er niet op rekenen dat meneer Heiligers me weer - uit de puree zou halen. Die kerels hadden me naar een verlaten boerderij gebracht. Nadat ze me hadden gedwongen op te bellen, bonden ze mij de handen en sloten me in de stal op. Ze hadden nogal haast gehad toen ze me bonden en met een beetje acrobatiek wist ik het touw los te krijgen. De rest was kinderspel, want die stal was gammel en vervallen en al gauw stond ik buiten. Daar zag ik een auto. Ik begreep dat dit de auto was waarover in het telefoontje was gesproken. Daarom zocht ik mijn toevlucht in de koffer van de wagen. De tijd dat ik daar zat heeft verschrikkelijk lang geduurd, maar tenslotte ging de wagen toch rijden. Na een tijdje werd er gestopt. Ik hoorde iemand uitstappen. De man die in de auto zat, zal zich, denk ik, ergens vlakbij verborgen hebben. Na een minuut of tien hoorde ik weer voetstappen die nogal voorzichtig naderbij kwamen. Ik tilde het deksel van de koffer wat op en heel vaag meende ik meneer Heiligers en meneer Westers te herkennen. Ik had zekerheid, toen ik zag dat er iets op de plaats van de bestuurder werd neergelegd. Ik wachtte nog even, omdat ik weet dat meneer Heiligers niet zo snel uit de voeten kan. Toen ben ik gauw uit de koffer gekropen, griste vlug het rolletje films van de bank weg en ging u achterna. Al hollend ben ik over een steen gestruikeld en ik viel... Dat is alles. "
Het werd heel laat voor Bas die avond zijn bed zag. Zijn arm bleek inderdaad gebroken te zijn en eer die gezet was verliep er nog heel wat tijd en kreeg hij de nodige pijn te verduren. Het liefst was Heiligers onmiddellijk, nog in de nacht, metde jongen naar Nederland teruggekeerd. Bas wist hem echter om te praten. Ze konden beter morgen achter de Tour aan gaan naar Turijn. Daar kon Heiligers hem dan op een internationale trein zetten, terwijl de fotograaf de Tour kon blijven volgen. Dat moest hij wel, want hij had nu eenmaal zijn reportages te leveren. Bas zou dan bovendien nog weten of de films veilig in Italië waren gearriveerd en Westers zou hem dan — volgens belofte — vertellen waarom al dit gedoe nodig was geweest.
Het was al middernacht toen ze zich naar hun onderdak begaven. Ze voelden er niets voor naar hun hotel in de bergen te gaan. Dat was hun te gevaarlijk en na veel moeite hadden ze nog een kamer in het stadje zelf weten te ontdekken. Heiligers vond het alleen maar plezierig dat er slechts één kamer beschikbaar was. Ze zouden met hun tweeën zijn wanneer de tegenpartij nog iets ondernam.
Er gebeurde die nacht evenwel niets. Ze werden ongemoeid gelaten. Bas sliep natuurlijk erg onrustig omdat zijn arm danig pijn deed, maar ze werden niet voor onaangename verrassingen gesteld.
's Morgens stonden ze bijtijds op, want ze moesten nog naar het hotel in de bergen, om hun koffers die daar waren achtergebleven, op te halen. Heiligers vroeg bezorgd aan Bas of hij wel mee zou gaan. De jongen zei dat hij het maar moest proberen. Zou hij teveel hinder krijgen van zijn arm, dan zou dat een waarschuwing zijn dat hij ook de etappe van vandaag niet in de auto moest volgen.
Bas voelde zich vrij hulpeloos met de rechterarm, die zich in het gips bevond en daar machteloos in een doek voor zijn borst hing. Met allerlei dingen was je lelijk gehandicapt. Hij nam achter in de auto plaats, omdat hij daar de ruimte had. -De rit viel hem echter mee. Op de terugweg zat hij zelfs te fluiten. Heiligers reed snel, omdat ze anders te laat bij de start zouden arriveren. Ineens zei de fotograaf een lelijk woord.
„Dat zul je nou altijd zien, " mopperde hij. Op de weg voorhen stond een agent die de hand ophief ten teken dat de auto moest stoppen. Verderop stond een auto dwars over de weg en versperde de doorgang.
Heiligers remde. De agent kwam naar hen toe en gebaarde hen uit te stappen. Niet begrijpend voldeden de beide Nederlanders daaraan. Er kwamen nog twee agenten aan. Eerst tot verbazing en daarna tot grote verontwaardiging van Heiligers begonnen ze de auto minutieus te onderzoeken. De politiemannen sloegen echter geen acht op het opgewonden protest van de Nederlander. Ze hadden opdracht gekregen passerende auto's te onderzoeken, zeiden ze, omdat er in een van de omliggende plaatsen een grote ju weiendiefstal had plaatsgevonden. Men nam aan dat de daders via deze weg naar Italië zouden proberen te ontvluchten. Zo nauwkeurig onderzochten de politiemannen de auto, dat het wel leek of ze alleen maar hadden verwacht dat de juwelen zich ergens in de wagen bevonden. Ze gingen er zelfs toe over de beide Nederlanders te fouilleren. Wat die ook zeiden, ze moesten het zich laten welgevallen. Natuurlijk vonden de agenten niets en ze lieten de Nederlanders gaan. Het oponthoud had ruim een halfuur geduurd. Heiligers was buiten zichzelf, ook omdat de agenten bepaald geen voorbeeld waren geweest van Franse voorkomendheid en charme. Integendeel. Hij mopperde nog feller, toen ze slechts met veel gemanoeuvreer langs de auto konden komen die nog dwars over de weg stond.
„Laten ze tenminste zorgen dat die auto uit de weg komt, " gromde hij als een nijdige beer. „Je zou die kerels... Maar ik ga naar de commissaris om mijn beklag te doen. " Bas probeerde het hem uit het hoofd te praten, maar Heiligers was niet te houden.
„Ik zal die commissaris wel eens even vertellen hoe ik daarover denk. Frankrijk wil toch zo graag toeristen zien. Dan moeten ze nodig zo doen met buitenlanders. Zo'n ervaring is genoeg om nooit meer terug te komen. " Toen ze in het stadje arriveerden, bleek dat de renners reedsgestart waren. Niettemin ging Heiligers toch eerst naar de commissaris. Vijf minuten lang ging hij tekeer en vertelde hij de goede man hoe hij dacht over de politie in het algemeen en over de Franse in het bijzonder en dan nog heel in het bijzonder over die van dit stadje.
„Een stelletje rabauwen, monsieur, ja, dat meen ik, rabauwen en onbehouwen kerels. Slampampers die vreemdelingen lastig vallen, monsieur. Ik zal erover schrijven in Nederlandse kranten. Ja, monsieur, ik ben persfotograaf. " Als verbijsterd luisterde de commissaris. Pas na vijf minuten kreeg hij gelegenheid enkele vragen te stellen, want nog altijd wist hij slechts hoe zijn politiemannen in de ogen van de Nederlanders waren, maar niet wat er was gebeurd. De verbijstering van de man werd nog groter, toen Heiligers vertelde wat er onderweg was gepasseerd.
„Maar er is geen diefstal gepleegd, " kon de commissaris tenslotte uitbrengen. „Er is geen diefstal gepleegd en mijn mannen hebben geen opdracht gekregen controle uit te oefenen. Het kunnen niet eens mannen van mij zijn, want die hebben allemaal vanmorgen dienst gedaan bij de afzetting van het parcours. "
Nu was het Heiligers die met de mond vol tanden stond. „Wilt u zeggen dat... " Hij kon geen woord meer uitbrengen, zo perplex was hij. Bas zag het eerst het verband. „Ze hebben ons te pakken gehad, " riep hij uit. „Wie?" vroeg Heiligers.
„Die agenten; maar het zijn geen agenten geweest. Ze horen bij de bende die het op de microfilms begrepen heeft. " Bas vertelde het in het Nederlands zodat de commissaris hem niet zou kunnen verstaan, want die had niets nodig met de films. „Ze hebben helemaal niet naar juwelen gezocht, maar naar. het rolletje met de films. "
„Ja maar..

„Ze konden niet weten dat Westers die bij zich heeft. Trouwens, ze hebben natuurlijk het zekere voor het onzekere genomen. Ze hebben ons net zo lang vastgehouden tot de ren-ners vertrokken waren, zodat wij geen contact meer konden zoeken met Westers. Reken maar dat ze ook nog een aanval op Westers ondernemen. Als dat al niet gebeurd is. " De commissaris die toch al niet bijster te spreken was, omdat Heiligers zich zo het een en ander had laten ontvallen over zijn manschappen, was het natuurlijk helemaal niet naar de zin dat de beide Nederlanders met elkaar overlegden in hun eigen taal. Toen ze aanstalten maakten om weg te gaan en . zo snel mogelijk Westers te waarschuwen, kwam de politieman in actie. Haarfijn wilde hij weten wat er nu precies met die drie pseudo-politiemannen aan de hand was geweest. Gejaagd gaf Heiligers antwoord, want hij wilde zo gauw mogelijk weg, maar de commissaris liet zich niet met een kluitje in het riet sturen en dat maakte de stemming er niet beter op. Ook al niet, omdat Heiligers alles verzweeg wat op de microfilms betrekking had. Westers had de fotograaf bezworen daar met niemand over te praten, zelfs niet met de politie. De commissaris bleef echter vragen. Nauwkeurig moest er verteld worden wat er zich had afgespeeld. Signalementen moesten tot in kleinigheden worden opgegeven en tenslotte nam de commissaris de beide Nederlanders mee naar het punt waar ze waren aangehouden door de zogenaamde agenten. Daar moesten ze nog eens tot in de details uiteenzetten wat er was gebeurd en aangeven waar de agenten en de auto hadden gestaan.
Kostbare tijd snelde voorbij, het ene kwartier na het andere; het ene uur na het andere. Toen de commissaris hen tenslotte liet gaan, was het drie uur geleden dat de renners waren gestart. Heiligers was te verontwaardigd om te keer te gaan. Zwijgend liep hij naar zijn Citroen, maar de manier waarop hij zijn auto startte verried meer dan genoeg. Bas maakte een snelle berekening. Het zou hun niet meer lukken Westers in te halen. Ze moesten maar hopen dat hij de dans zou ontspringen, ze zouden hem niet kunnen helpen.
Nog altijd reed Calino mee. Hij was als een uitgestotene. Zijnploeggenoten onderhielden vrijwel helemaal geen contact met hem. Hij werd alleen maar geduld. O, hij wist wel dat hij hun geen groter plezier kon doen dan wanneer hij van zijn fiets zou stappen en opgaf. Maar dat zou nog niet gebeuren. Vandaag nog niet, want Calino moest geld verdienen. Geld, daarom was het hem begonnen. Hij had tijdens deze Tour willen opvallen om daarmee geld te verdienen. Dat was hem mislukt. In zijn eentje kon hij niet veel klaar spelen. Hij had immers ploegen tegenover zich en geen afzonderlijke renners. Maar dat nam niet weg dat er nog wel geld te maken viel. En voor geld was Calino altijd te vinden. Altijd...
Calino bleef vandaag weer in het gezelschap van de Nederlanders, al merkte hij aan hun gedragingen wel dat ze helemaal niet op hem zaten te wachten. Ze herinnerden zich de valpartij van eergisteren nog iets te goed. Calino deed echter of zijn neus bloedde en de Nederlanders kwamen er niet toe hem op de man af te zeggen dat hij beter deed ander gezelschap te zoeken, want de Italiaan was en bleef nu eenmaal een uitstekend klimmer en met zijn hulp waren ze eigenlijk wel gediend. Tijdens de beklimming van de grimmige Board hadden Westers en Kooimans kans gezien de grote favorieten op de voet te volgen en tijdens de afdaling hadden zij zich zelfs weer bij hen kunnen voegen. Dat zou hun waarschijnlijk niet gelukt zijn zonder de hulp van de Italiaan. Calino was overigens niet weg te slaan uit het gezelschap van Westers. Het leek wel of de Nederlander zijn kopman was die hij over de bergen moest helpen. Of wilde hij misschien van alles doen om de kwade indruk van twee dagen geleden weg te nemen? Westers dacht daar maar niet al teveel over na.
De Nederlander reed overigens zoals hij misschien nog nooit had gereden, zeker niet in de bergen. Daar waren twee redenen voor. Ze naderden de Italiaanse grens en dat was voor hem natuurlijk van het grootste belang. Was hij die eenmaal gepasseerd, dan waren de microfilms veilig. Maar daarnaast dacht hij ook aan zijn eervolle plaats. Wanneer hij deze etappe zo zou kunnen blijven rijden, zou hij zijn positie zelfs nog verbeteren, want nummer drie in het algemeen klassement lag op dit moment minuten achter hem, had van Santen hem verteld. De nummers een en twee bevonden zich in het kopgroepje waarvan hijzelf ook deel uitmaakte. Natuurlijk was hij helemaal niet gelukkig met de aanwezigheid van de Italiaan. Hij vertrouwde die Calino niet. Hij kon de gedachte maar niet van zich afzetten dat Calino heus niet zo onschuldig was aan de valpartij als hij wilde doen geloven. Van de andere kant viel het echter niet te ontkennen dat de Italiaan nu slechts alle mogelijke moeite deed om de Nederlanders te helpen. Toch verloor Westers hem geen moment uit het oog, zodat hij niet door een onverwachte manoeuvre verrast kon worden.
Ook verder bleef de Nederlander voortdurend attent op mogelijk gevaar. De films waren nog niet in veiligheid en tot het ogenblik waarop dat het geval was moest hij erop bedacht blijven, dat men nog een poging zou ondernemen om ze hem te ontfutselen.
Het bevreemdde hem dat hij tot nog toe niets had gezien van de auto van Heiligers en Bas Banning. Anders kwamen ze juist bij een dergelijke zware etappe nog wel eens langsrijden om hem aan te moedigen, maar nu waren ze nergens te bespeuren. Van de man die gisteravond Bas had ontvoerd was natuurlijk ook niets te bekennen, maar dat viel te verwachten. De kerel zou zich heus niet meer laten zien.
De tweede bergtop was gepasseerd en nog altijd bevonden Westers en Kooimans zich in het leidende groepje en dus ook Calino, die hen als een schaduw volgde. Westers voelde zich de koning te rijk. Nog nooit had hij zo geklommen en hier in de afdaling wachtte de Italiaanse grens. Nog even en hij zou die in suizende vaart passeren. Hij werd zelfs roekeloos. Hij durfde nog sneller te dalen dan de anderen. Het was niet veel, maar hij liep iets uit. Het was nog nooit vertoond: Wes-ters die in een dergelijke zware bergetappe op kop lag. Van Santen waarschuwde hem zich niet te forceren, maar Westers had een gevoel of hij alles kon. Hij zag daar in de diepte de Italiaanse grens wenken. Die moest hij zo snel mogelijk voorbij. Alleen Calino kon hem volgen en de Italiaan hielp zelfs mee verder uit te lopen. Westers hield Calino nog wel in het oog, maar niet meer zo angstvallig. De man deed immers alles om de voorsprong te vergroten.
Was het langs heel de etappe al druk bezet geweest met toeschouwers, hier stonden meer mensen langs de weg dan op een der voorgaande dagen het geval was geweest. Het waren Italianen die over de grens gekomen waren om hun landgenoten toe te juichen. Hartstochtelijker dan de Fransen riepen zij hun favorieten toe. Ze hadden ze wel voort willen duwen en elke Italiaanse renner kon tientallen flessen met drank in ontvangst nemen zoveel werden er hem toegereikt. De Italianen waren buiten zichzelf van vreugde, toen ze als koploper een man in een blauwe trui zagen. Dat was een landgenoot. Wat wisten zij van de rol die Calino had gespeeld? Het was hun niet bekend dat hij door zijn ploeggenoten gemeden werd. Zulke dingen werden niet in de verslagen van de Tour verteld. Calino was voor hen alleen maar een Italiaans renner. Hij lag daar op kop met een Nederlander. Het tweetal werd als het ware voortgestuwd door het enthousiasme van de duizenden langs de weg. Westers achtte zich tot alles in staat. Hij had helemaal niet het gevoel dat hij zich forceerde. Dit was echt zo'n dag waarop alles lukte. De afdaling was niet zo bijzonder gevaarlijk en daarom durfde hij dit waanzinnig hoge tempo aan. Bovendien was de weg afgezet met bomen en je kreeg daardoor niet ineens zulke onverhoedse, duizelingwekkende doorkijken op peilloos diepe ravijnen.
Het publiek werd dichter. En daar was de Italiaanse grens. Westers stiet bijna een juichkreet toen hij de douanepost passeerde. Hij voelde zich even gelukkig als had hij de etappe gewonnen.
Drie minuten was hun voorsprong, werd het tweetal meegedeeld. Het was haast niet te geloven. Het leek of hij vleugels had gekregen, zo was het Westers te moede. Het enthousiasme van het publiek joeg hem op. Je kon je haast niet voorstellen dat mensen zo geestdriftig konden zijn. Ze moedigden de Italiaan aan alsof van zijn overwinning het lot van heel hun land afhing. En ook Calino reed zoals hij nog nooit had gereden.
Een bezorgde van Santen kwam Westers nog eens waarschuwen toch vooral niet boven zijn kracht te grijpen. Westers lachte alleen maar. Hij forceerde niets. In zijn gevoel van triomf kende hij geen vermoeidheid.
De Sestrières werd nu beklommen, een berg met lange hellingen die geleidelijk aan stegen en begroeid waren met dichte dennenbossen. Was het tijdens de afdaling Westers geweest die het tempo had aangegeven, nu was het Calino die voorop ging. Gelijkmatig en in een strak ritme gingen zijn benen op en neer. Zijn bovenlichaam bewoog zich niet. Je kon niet zeggen dat hij zich merkbaar zwaar inspande bij de beklimming. Westers klom hoekiger en stugger, maar hij kon Calino volgen.
De weg werd smaller. Enthousiaste Italianen die ook hier stonden gaven de beide vluchtelingen zelfs duwtjes om hen op hun manier wat te helpen.
Weer kwam van Santen langs. Hun voorsprong was gelijk gebleven, deelde hij mee. In het kopgroepje, waaruit zij waren ontsnapt, scheen men te denken dat die Nederlander het toch niet zo lang vol zou houden, omdat hij nu eenmaal geen klimmer was. Van Calino duchtte men geen gevaar, daarvoor was zijn achterstand in het algemeen klassement al te groot.
Tot in de hoogste lussen van het pad waarlangs ze de top van de berg naderden stonden Italianen die zich hees schreeuwden om de beide mannen maar aan te moedigen. Westers stond nu op zijn pedalen om meer kracht te geven. Calino zat nog altijd met een onbewogen bovenlichaam over hetstuur gebogen. Wilde kreten stegen uit het publiek op en applaus sloeg telkens weer als een hagelbui, neer. En daar was de top. Met duizenden stonden de toeschouwers daar om toe te zien hoe de ene na de andere renner zich naar dit punt toe zou vechten. Hun geestdrift kende geen grenzen, toen ze daar als eerste man een Italiaan zagen naderen. Westers volgde de blauwe trui hijgend en met een verbeten trek op de mond. Nog enkele minuten en dan begon de afdaling, dan was het ergste leed geleden.
Hij liet Calino niet los. Zelfs probeerde hij heel vermetel nog te sprinten om als eerste de top te passeren. En toen gebeurde het. Calino merkte dat de Nederlander probeerde langs hem heen te komen en stuurde wat meer in de richting van het publiek aan de linkerkant van de weg. Westers reed links van hem en dreigde daardoor opgesloten te raken tussen de fiets van zijn voorganger en de toeschouwers. Op die wijze zou het hem onmogelijk worden langs Calino heen te komen en de sprint te winnen. Vertwijfeld probeerde Westers nog langs de Italiaan heen te glippen. De toeschouwers langs de weg hadden alleen maar oog voor hun landgenoot die als eerste de top zou passeren. In zijn enthousiasme werd een der toeschouwers te roekeloos en deed een stap op de weg om Calino toe te schreeuwen. Hij stapte precies voor het wiel van Westers.
Een kreet van schrik steeg uit het publiek op, toen Westers tussen de toeschouwers viel. Handen trokken hem omhoog, betastten hem of hij gewond was, voelden zelfs of zijn trui gescheurd was. De Nederlander vond het maar wat, die gedienstigheid van de Italianen. Zo iets was hij helemaal niet gewend. Hij had trouwens maar liever dat ze hem lieten begaan, want dit kostte tijd. Enkele mannen uit het publiek -hadden zijn fiets opgeraapt en keken na of er niets aan mankeerde. Het was allemaal goed afgelopen. De fiets was niet beschadigd en Westers had alleen een wat pijnlijke schouder van de val overgehouden.
Snel zat hij in het zadel. Een bezorgde van Santen vroeg of alles in orde was en geruststellend knikte de renner van ja. Daar in een lus lager, op de helling zag hij de blauwe trui van Calino. Enkele ogenblikken later liet de Nederlander zich als een steen omlaagvallen. Hij daalde weer even snel als op de voorgaande berg, maar er waren nog negentig kilometers te rijden naar Turijn en het groepje achter hem begon nu ernst te maken met de achtervolging. Langzaam maar zeker werd hij ingehaald en ook Calino moest het hoofd buigen. Westers wist zich echter in het groepje te handhaven en arriveerde als vijfde in Turijn, waar tienduizenden de ronderenners toejuichten, als ging het hier reeds om de eindoverwinning.
Voldaan stond Westers naast zijn fiets. Hij mocht meer dan tevreden zijn. Hij was veilig in Italië gearriveerd en na een der allerzwaarste bergetappen bezette hij de derde plaats in het algemeen klassement.
Nu het rolletje met de microfilms nog in veiligheid brengen. Zijn hand ging naar de bidon, waarin hij het in plastic gewikkelde rolletje had vervoerd.
En toen verbleekte hij. Het kruikje was verwisseld. Hij had het met een ballpoint kruisje gemerkt om het maar niet te verwarren met een ander kruikje, aangezien alle renners hetzelfde model bidon hadden. Maar op dit kruikje ontbrak het kruisje.
Ineens wist Westers wat er gebeurd was. Daar boven op die bergtop, daar was hij in de hinderlaag gevallen. Natuurlijk zou hij het nooit kunnen bewijzen, daarvoor was het te listig gebeurd, maar het was Calino's opzet geweest dat hij als een der eersten de top van de Sestrières zou bereiken, althans alleen in het gezelschap van de Italiaan. Daarom was die kerel voortdurend bij hem gebleven. En van te voren was er afgesproken dat Calino zou zorgen dat Westers gedwongen zou worden daar vlak langs het wilde geestdriftige publiek te rijden en op het juiste ogenblik zou er dan een man wat te ver naar voren komen. Het was geen hulpvaardigheid van de Italianen geweest dat ze zo bereidwillig zijn fiets hadden nage-keken of er iets aan mankeerde. Er hadden daar mensen gestaan die in het complot zaten en die zich van de fiets hadden meester gemaakt om het filmrolletje te zoeken. Ze hadden het gevonden... Westers kreeg een gevoel of hij door de grond zonk. Nu was alles toch nog tevergeefs geweest. Op het laatste ogenblik, op het moment waar hij zich al veilig waande, had de vijand toch nog toegeslagen. Hij had gefaald. De microfilms waren in handen van de tegenpartij terechtgekomen.
En hij kon niets meer doen. Hij kon de politie niet waarschuwen, want die mocht er niet van weten. Hij kon niet achter de kerels aangaan die het rolletje hadden gestolen, want hij wist niet eens hoe ze eruit zagen. Zelfs tegen Calino kon hij niets laten ondernemen, want hij zou niets kunnen bewijzen...
Wat een triomf had geleken, bleek een volkomen nederlaag. Diep ontgoocheld begaf Westers zich naar zijn hotel, terwijl daar nog steeds die tienduizenden Italianen te keer gingen, of er ik-weet-niet-wat aan de hand was.