Achtste hoofdstuk

DE GELE TRUI

De Tour de France beleefde een van haar beruchte wandeletappes. De vorige dag was er op een verbeten manier gevochten en gejaagd. Vluchtelingen waren telkens weer ingehaald, maar steeds opnieuw waren er enkelen die het toch nog eens wilden proberen. Met tien, vijftien man ging men er dan achteraan en dat had tot gevolg dat heel het peloton de achtervolging inzette. Tenslotte was het tempo van het peloton zo hoog komen te liggen, dat het vrijwel onmogelijk was te ontsnappen.
Na zeven dagen was de situatie nu zo dat Westers de vijfde plaats in het algemeen klassement innam met een achterstand van zes minuten en dertig seconden op de drager van de gele trui. Piet Snijders was tiende op goed veertien minuten. Hoogendoorn, die steeds beter ging rijden was twintigste. De overige Nederlanders bekleedden plaatsen tussen de dertig en de negentig. In het ploegenklassement namen de Nederlanders de tweede plaats in. Het was zeker niet onverdienstelijk. Maar vandaag deden zij weinig moeite om hun positie te verbeteren. Net als de rest van de renners deden zij op hun gemak aan, als waren ze toeristen die de tijd aan zich hadden.
„Het valt me allemaal nog wel mee, " zei Hoogendoorn, die de Tour voor de eerste keer meemaakte en nu naast Piet Snijders reed. Voor hen reden Sjef Laroux en Gijs Brongers, die het gisteren wel te kwaad hadden gehad, maar nu volop plezier hadden. Ze stoeiden zelfs zo'n beetje met elkaar. Speels duwden ze elkaar op zij. Even later fietsten ze dan weer grinnikend naast elkaar voort, terwijl een van hen een dwaas verhaal vertelde.
„Mmm, " was het enige antwoord van Snijders op de uitspraak van Hoogendoorn.
„Ik had zulke rampzalige verhalen gehoord over de Tour, "
zei Hoogendoorn, die toch wel graag een reactie van de ervaren Snijders zou horen. „Als je sommigen hoort, zou je denken dat je op je tandvlees en als een half mens in Parijs aankomt. "
„We zijn er ook nog niet, " merkte de ander nuchter op. „Dat weet ik ook wel, maar als de rest net zo is als wat we tot nog toe gehad hebben, valt het mij best mee. " En juist, terwijl Hoogendoorn met zoveel zelfvertrouwen daar voortfietste, . gebeurde het. Brongers gaf spelenderwijs Laroux weer eens een duw. Die week uit en Hoogendoorn die vlak achter hem reed, merkte het te laat. Hij raakte met zijn voorwiel het karretje van Laroux en viel. Hij sleurde in zijn val Snijders mee. En ineens lagen er zes, zeven renners over de weg. Snel stonden de meesten al weer overeind en controleerden of hun karretjes niet beschadigd waren. In dat geval keken ze met driftig ongeduld uit naar de mecanicien die hulp moest bieden.
Een van de renners kwam niet overeind. Hij was wel gaan zitten, maar hield met een van pijn vertrokken gezicht zijn schouder vast. Het was Hoogendoorn. Snijders, die al lang weer stond, vroeg hem wat eraan scheelde. Hoogendoorn kon nauwelijks antwoord geven. Dan drong het ineens tot hem door dat hij op deze wijze al teveel kostbare tijd zou verspelen en hij krabbelde omhoog. Hij pakte zijn fiets op. Zo op het oog leek het karretje niets te mankeren.
„Niks gebroken?" vroeg Snijders. Hoogendoorn meende dat de ander op zijn fiets doelde en keek het nog eens na. „Heb jezelf niets gebroken?" verduidelijkte Snijders. Hoogendoorns arm ging weer naar zijn schouder. „Het doet verschrikkelijk pijn, maar... " Hij zei niet wat hij bedoelde, maar dat bleek duidelijk uit hetgeen hij nu deed. Hij wilde doorfietsen en stapte op. Maar toen zijn rechterhand het stuur wilde pakken, ging hij bijna door de grond van de pijn. Van Santen, de ploegleider, was met zijn witte auto langs komen rijden en was uitgestapt. Bezorgd boog hij zich overHoogendoorn. Snel gingen zijn vingers over de pijnlijke schouder. De renner kreunde van de pijn. „Rij maar door' zei de ploegleider tegen Snijders en dat betekende het vonnis voor Hoogendoorn. Zijn ploeggenoot hoefde niet op hem te wachten, om hem te helpen bij het peloton te komen. Was Hoogendoorns rol dan uitgespeeld? Maar daar was geen sprake van, vond de renner. Hij lag immers niet voor dood langs de weg. Goed, hij verging van de pijn in zijn schouder, maar lieve help, dat kan morgen wel weer over zijn. Hij beet zijn tanden op elkaar en wilde opnieuw opstappen. Hij zou dan maar één hand gebruiken bij het sturen.
„Wacht even, Jaap, " zei van Santen. „Laat de dokter er nou even naar kijken. "
En de dokter, die ook al in die stoet volgwagens meereed, was onverbiddelijk.
„In de ambulancewagen, " zei hij. „Een gebroken sleutelbeen. " Wanhopig keek Hoogendoorn de ploegleider aan. „Je hebt je best gedaan, jongen, " zei deze. „Jammer van die pech. "
Even leek het of de renner zijn racefiets in stukken wilde slaan. Dan stonden hem ineens de tranen in de ogen. „Kan het niet, dokter?" vroeg hij.
„Als je ooit nog eens een wedstrijd wil winnen, zou ik maar gauw in de ambulancewagen stappen. " Nog kon Hoogendoorn het niet geloven. Eén ogenblik van onoplettendheid — en was het dat eigenlijk wel, was het niet gekomen door het stoeien van zijn voorgangers — betekende het einde. Hij keek niet meer naar zijn racefiets en liep met langzame passen naar de ambulance-wagen. De Tour was voor hem ten einde.
De achtste etappe leidde naar Bordeaux en iedereen wist wat dit betekende. De Nederlanders zouden vechten om er hun vijfde achtereenvolgende overwinning te behalen. In de vier voorgaande jaren was er telkens een Nederlander als eerste over de eindstreep van het wielerstadion geflitst. Wat viel er anders te verwachten dan dat ze vandaag opnieuw zouden proberen er te winnen. Temeer omdat zij in deze Tour nog maar een enkele etappe-overwinning hadden behaald. „Wie wint er morgen in Bordeaux?" had van Santen de avond tevoren aan zijn renners gevraagd, die nog een beetje onder de indruk waren van de val van Hoogendoorn. Ze hadden al afscheid genomen van hun ploeggenoot, die de . volgende dag met de trein naar huis zou gaan. „Wat zou ik er niet voor over hebben, als ik morgen weer mee kon, " had Jaap gezegd. Leo Grondelaars knikte eens. Hij wilde het niet hardop zeggen, maar bij zichzelf dacht hij dat hij best in de plaats van Hoogendoorn naar huis had willen gaan. De Tour viel hem zo zwaar. Hij had alle moeite iedere keer weer opnieuw op tijd binnen te komen. Steeds bengelde hij in de achterhoede en tot een bijzondere prestatie was hij nog niet gekomen. Zelf had hij zo'n beetje het gevoel dat hij zijn makkers eigenlijk alleen maar tot last was. Van Santen liet ook niemand meer op hem wachten, wanneer hij weer eens een stevige achterstand had. Dapper probeerde Grondelaars zich dan te redden en hij hield vol. Hij zou graag hebben willen opgeven, maar hij deed het niet. Trouwens van Santen had hem bezworen vol te houden. „D'r komt altijd een ogenblik dat we je nodig hebben, Leo. " Wel, dacht hij, al was het alleen maar om een van zijn ploeggenoten, die door pech ook achterop was geraakt, wat gezelschap te houden en te helpen bij het peloton terug te komen. Dan deed Leo Grondelaars zijn uiterste best. Was de grote groep eenmaal bereikt, dan moest hij voor die krachtsinspanning meestal boeten met een inzinking en zakte hij weer af. Hij liet niets van zich horen, toen van Santen vroeg wie morgen zou willen zorgen voor de handhaving van de traditie. Maar Thijs Kooimans meldde zich direct. Bijzonder opvallende dingen had deze renner, die voor de eerste keer meereed, nog niet verricht, maar hij reed vrij constant. Als nummer dertig had hij een achterstand van een halfuur opde drager van de gele trui en achter hem kwamen nog heel wat renners met gerenommeerde namen. Al met al had hij dus geen onverdienstelijke prestaties geleverd, maar hij wilde nu wel eens met een glorieus wapenfeit komen. „Zou je het wel wagen?" vroeg van Santen. „Je bent nog zo onervaren. " Energiek schudde Kooimans het hoofd. „Ze zullen niet op mij rekenen, omdat ik een onbekende ben. "
„Ja, dat is wel waar, maar ze weten natuurlijk allemaal waarom het ons Nederlanders te doen is. Reken maar dat ze ons morgen in de gaten houden. Kans om er vandoor te gaan krijgen wij heus niet. Het enige wat we kunnen doen is met iedere ontsnappingspoging meegaan. Als er maar één tussenuit knijpt, zul jij er dus achteraan moeten en dat kan misschien wel drie, vier keer moeten gebeuren. "
„Laat het mij in ieder geval proberen, " vroeg Thijs Kooimans. Dat vond van Santen best.

Het was precies zoals de ploegleider had voorspeld. De andere renners hielden de volgende dag de Nederlanders van het eerste ogenblik af in het oog. Leek een oranjeman zijn vaart maar iets te versnellen, dan waren er ineens allerlei bewakers aan zijn wiel te vinden.
En toch viel reeds na twintig minuten de beslissing, al had niemand op dat moment kunnen weten dat deze ontsnapping de definitieve was. Enkele Italianen, twee Fransen van verschillende ploegen, een Spanjaard en een Luxemburger gingen er toen vandoor. Thijs Kooimans en Sjef Laroux, die voor in het peloton reden om op iedere ontsnappingspoging verdacht te zijn, gingen er achteraan. Negen man hadden kans gezien weg te komen. Negen man met nog bijna tweehonderd kilometer voor de boeg. De journalisten in de volg-karavaan geloofden er nog niet in. Het groepje had te weinig inhoud. Uitgesproken sterke figuren bevonden er zich niet tussen.
Toen na een uur de voorsprong van de uitlopers nog altijd niet meer dan twee minuten was, twijfelde er niemand aanof ze zouden wel worden ingelopen. Toch bleef het negental volhouden en het was vooral Sjef Laroux die telkens weer probeerde het tempo op te voeren.
Ze kregen versterking. Uit het peloton waren nog zes renners weggelopen en zij wisten het negental te bereiken. Maar zij vonden klaarblijkelijk dat deze vluchtelingen van het eerste uur te langzaam gingen en ze passeerden hen. Slechts drie van de negen wisten zich aan te sluiten. Daarbij waren debeide Nederlanders en de Fransman Maurras. Opnieuw waren ze nu met hun negenen, maar het groepje was nu heel wat sterker. De Italiaan Calino was er bij en de Belg Desuykere, kerels die allebei heel wat in hun mars hadden. De voorsprong liep snel op tot vijf minuten, maar bleef daar schommelen. Kennelijk vond het peloton dit wel genoeg en stond het niet meer toe.
Kooimans wikte en woog zijn kansen. Wanneer het op een sprint aankwam, zou hij zelfs in samenwerking met Laroux weinig kans maken. De Nederlanders waren nu eenmaal niet sterk in de sprint. Hun kracht lag in de lange afstand, het uren aaneen treinlopen over vlakke wegen. Dan waren er maar weinigen die tegen hen opkonden. Zo was het ook nu. Niemand wist de snelheid van het groepje thans zo op peil te houden als juist de Nederlanders. En de anderen vonden dat best. Die lieten zich wel meesleuren in de vaart. In de sprint hadden die twee oranjetruien toch de minste kans. Om beurten probeerden Kooimans en Laroux weg te komen. Maar eendrachtig werkten de overige negen om dat te verhinderen. Verbeten gingen de oranjemannen dan toch maar weer op kop, om te voorkomen dat de voorsprong slonk. Vermoeiden ze zich niet teveel? Op een gegeven ogenblik schenen enkele renners dat te denken. De Fransman Maurras en de Italiaan Calino gingen er vandoor. Er was nog zestig kilometer te rijden en zij wilden getweeën proberen de voorsprong nog verder op te voeren. De Nederlanders zouden zich wel zo ingespannen hebben dat zij niet meer bij zouden kunnen komen.
Ze hadden evenwel buiten Thijs Kooimans gerekend. Die was furieus. Hem laten trekken en zij er vandoor gaan? Van zijn leven niet. Hij keek nog even naar Sjef Laroux. Die beduidde hem het alleen maar te proberen. Kooimans fietste zoals hij nog nooit had gefietst. Hé, wat dachten die twee? Bordeaux was voor de Nederlanders en ze hoefden niet te zeggen dat die er niets voor hadden gedaan, want tot nog toe hadden die het leeuwendeel voor hun rekening genomen.
De volgers keken met bewondering naar die jonge renner, die zij vergeleken met de vermaarde Schulte, de fietsende dwaas zoals hij door de Fransen werd genoemd. Als een locomotief ging hij daar over de weg. Die twee daar voor hem trapten om het hardst. Ze losten elkaar voortdurend af en ze dachten er niet aan zich gewonnen te geven. Maar Kooimans hield vol. Hij keek niet op. Zijn blik bleef gericht op de weg en alles was geconcentreerd op dit ene: snelheid. Hij hoefde niet te kijken naar die twee voor zich, hij wist zeker dat hij ze zou inhalen.
Hij slaagde daar inderdaad in. Toen hij ze eenmaal te pakken had, vochten de twee niet meer terug. Ze kregen te horen dat hun voorsprong al was opgelopen tot tien minuten. Gedrieën moesten ze dan maar proberen die voorsprong te bewaren. In Bordeaux zouden ze dan wel uitvechten wie de ereronde mocht rijden.
Nog een uur hadden ze nu te rijden. De Fransman begon steeds minder kop te doen. Hij had kennelijk teveel van zijn krachten gevergd. Thijs was niet te houden, die deed desnoods dubbel zo lang kop, want de voorsprong mocht niet verloren gaan. De volgers keken bezorgd toe: wat sprong die jongen roekeloos met zijn krachten om. Van Santen waarschuwde hem het wat kalmer aan te doen, maar vandaag kon Kooimans alles. Hij hoefde zich niet te sparen. Hij forceerde zich werkelijk niet, als hij daar op kop lag. Maurras nam op zijn beurt over, maar meteen zakte het tempo. Hij maakte een verontschuldigend gebaar, hij konniet meer snelheid ontwikkelen. Nijdig beduidde de Italiaan hem dat hij moest doorzetten. Kooimans wilde alweer naar voren gaan, doodsbenauwd dat er ook maar een seconde van hun voorsprong afgeknabbeld zou worden. „Trek jij, " zei Maurras, „dan zal ik in Bordeaux niet sprinten. " Thijs vond het uitstekend. Weer een concurrent minder. Wat hem betrof, mocht Maurras rustig aan zijn wieltje blijven hangen. Calino scheen er bezwaar tegen te hebben, . maar omdat Kooimans niet protesteerde, liet hij het ook maar begaan.
De Nederlander en de Italiaan om beurten op kop, ging het op Bordeaux aan. Hun voorsprong bedroeg nog altijd ruim tien minuten. Het zag er niet slecht uit voor Nederland, meende Bas, die heel deze strijd van nabij meemaakte. Wanneer Kooimans nu maar kans zag op de wielerbaan te winnen... Thijs zelf begon steeds meer in die mogelijkheid te geloven. Hij had alleen nog maar met Calino rekening te houden. Wie weet of het hem niet zou lukken de Italiaan in de sprint voor te blijven.
In de straten van Bordeaux probeerde Kooimans nog weg te vluchten, zodat het niet op een sprint aan zou komen, maar Calino, die natuurlijk ook vocht om de overwinning, liet zich niet verrassen. Hij bleef bij. En ook Maurras, die nu al bijna een uur geen kop meer had gedaan en zich rustig had laten voortzuigen in de snelheid van de anderen. En dan ineens zag Kooimans dat Calino niet meer bij kon blijven. En hij zag ook de oorzaak: de achterband van de Italiaan liep langzaam leeg. Thijs leek ineens nieuwe kracht te krijgen. Hij kwam los van Calino. Alleen Maurras zeilde met hem mee.
Een heet gevoel van triomf welde in Kooimans op, toen hij als eerste de wielerbaan opging. De etappe was voor hem. Hij was zijn belofte aan van Santen nagekomen. Nog even keek hij achter zich. Maurras grijnsde naar hem, het was geen plezierige lach, vond Thijs. Plotseling vertrouwde hij het niet meer. Abrupt remde hij af. Laat die Fransman nou maareens kop doen. Het applaus van de duizenden toeschouwers sloeg als een hagelbui neer. Het haperde even, nu die renner in zijn oranjetrui de Fransman de kop wilde opdringen. Maurras bleef achter Kooimans en die moest nu wel doorgaan, in het loodzware besef dat hij niet zou winnen. Met de moed der wanhoop vocht hij door, maar de vermoeienis deed zich gelden en hij was de mindere als sprinter, vooral nu de Fransman het 't laatste uur tamelijk rustig had kunnen doen. In de laatste bocht passeerde deze de Nederlander en won zeker met drie meter voorsprong. Voor de eerste keer sinds vijf jaar was Bordeaux nu niet voor een Nederlandse renner. Toch schoot men van alle kanten op Kooimans toe om hem te feliciteren met zijn succes. Zijn prestatie had diepe indruk gemaakt en iedereen was het erover eens dat hij het was die deze etappe had gemaakt. En niemand begreep waarom de Nederlander zo heftig verontwaardigd was en waarom Maurras in een boogje om de man in de oranje trui heen liep. Dat alles werd duidelijk, toen Calino enkele minuten later arriveerde en vernam wie de etappe had gewonnen. Heftig gebarend vertelde hij hetgeen er onderweg was besproken en dat de Nederlander winnaar zou moeten zijn. Het baatte weinig. Maurras had zich hoogst onsportief gedragen, maar hij had niet tegen de voorschriften van de ronde gehandeld en men kon hem zijn overwinning dan ook niet ontnemen. Bordeaux was ditmaal niet voor de Nederlanders.
Maar de volgende dag namen de Nederlanders wraak. Een van woede kokende Kooimans had zijn ploeggenoten uitvoerig verteld wat er zich had afgespeeld.
„Ga nooit in op dat soort afspraken, jongens, " zei van Santen daarna. „Wanneer de finish vlak bij is en je hoort het gejuich van het publiek, vergeet bijna iedereen zo'n belofte, om maar de kans te hebben ook eens een ereronde te rijden. " Dat kon nou wel waar zijn, de daad van Maurras werd er niet minder onsportief door. Zonder de hulp van Thijs zou hij Bordeaux niet als een der eersten hebben gehaald, hij had dus de eer aan Thijs moeten laten. Maar ze zouden hem hebben, hem en de nationale ploeg, waartoe hij behoorde en die rondfietste met een air of die Tour er alleen was voor hun meerdere eer en glorie. Wacht maar, morgenavond zouden die Fransen lelijk op hun neus kijken. De triomf werd groter dan de Nederlanders in hun stoutste dromen hadden durven verwachten.
Al in Bordeaux begon het. Het weer had niet typischer Nederlands kunnen zijn. Het regende. Onafgebroken sloegen de druppels omlaag en het zag er niet naar uit dat het voorlopig minder zou worden. Het was kil en er wachtte de renners een lange vlakke etappe. De Nederlanders hadden ongetwijfeld een kans. Nou, die grepen ze met beide handen. Nog in de straten van Bordeaux sloegen er enkele Fransen op de vlucht. Ze hoorden tot de verschillende regionale ploegen, van de nationale was er geen bij. Wel gingen er drie Belgen mee, enkele Italianen en ook drie Nederlanders, waaronder Jan Westers. De groep telde vijftien man. Toen er genoeg licht was gekomen tussen de kopgroep en het peloton werden de neuzen eens geteld. Al onmiddellijk hadden alle vluchtelingen het door: geen Franse nationalen. Niet hun man die de gele trui droeg, niet hun man die de tweede plaats bezette in het puntenklassement. Ze hadden zelfs niemand mee om hun tweede plaats in het ploegen-klassement achter de Belgen te verdedigen. De Belgen konden dus nu hun positie versterken en de Nederlanders en Italianen konden een aanval ondernemen op de Franse nationale ploeg. Weer was het Calino, welke zich de vorige dag reeds zo had ingespannen, die het groepje aanvuurde. De mogelijkheid was er om die arrogante nationalen, die al bij voorbaat ervan overtuigd waren dat zij de Tour zouden winnen, een geducht lesje te geven. Voor de dag voorbij was, zouden zij hun tweede plaats in het ploegenklassement kwijt zijn, hield hij de Nederlanders voor.
Er werd verbeten hard gefietst. De voorsprong liep op. Halverwege de etappe lagen ze twaalf minuten voor en toen be-gon er zich een nieuwe mogelijkheid op te dringen aan de volgers. In het peloton deden de Franse nationalen verwoede pogingen om weg te komen, want het begon er voor hen bijzonder donker uit te zien. De drager van de gele trui had welgeteld dertien minuten voorsprong in het algemeen klassement op Jan Westers, die zich daar bij de vluchtelingen bevond. En bovendien zouden de Belgische, Italiaanse en Nederlandse ploegen op de Franse een dik halfuur winnen, indien de situatie van nu bleef.
De Fransen kwamen niet weg. Aan de kop reden de verbonden legerscharen van de Belgen, Nederlanders en Italianen, die geen Franse nationaal doorlieten. Het ging nu immers veel te mooi. Het was voor de Fransen om wanhopig te worden. Wat zij ook probeerden, er was geen doorkomen aan. En de uitlopers wonnen nog meer. De voorsprong bedroeg reeds veertien minuten. In theorie was Jan Westers nu drager van de gele trui.
Zouden die veertien minuten behouden blijven? Aan Jan Westers zou het niet liggen, ook niet aan Calino of een der anderen. Ze bleven op volle kracht doorgaan. In geladen spanning volgde Bas het verloop van de strijd. In de auto van Heiligers reed hij achter het kopgroepje, dat intussen enkele renners had verloren. Bas had de finish wel naar de renners toe willen trekken, om de strijd te beslissen. Maar er was nog altijd een uur te rijden in de kille, neergutsende regen. De mannen reden daar maar voort in hun doorzichtige plastic capes.
Toen ze op een halfuur afstand van de finish waren, bleek de voorsprong iets geslonken te zijn. Het werd dubieus of Westers de gele trui zou veroveren. De Nederlander wilde daarom de beslissing forceren. Nu het begeerde kledingstuk zo dicht binnen zijn bereik was, wilde hij er ook voor vechten. Samen met Piet Snijders ging hij er vandoor en met Calino, de Italiaan. Deze was het die de vlucht in de beslissende fase bracht, want hij voerde de snelheid van het drietal zo hoog op dat zij onbereikbaar werden voor de overigeuitlopers. Hij spaarde zich niet voor de sprint die reeds zo dichtbij was, maar bleef op volle snelheid rijden en het leek of hij slechts node de kop afstond, wanneer een der Nederlanders naar voren ging. Hij spoorde ze aan en het scheen hem nooit hard genoeg te gaan.
Het drietal stoof op de finish af. Snijders en Westers waren geroutineerde rotten in het vak en zij wisten zo te manoeuvreren dat Westers in de beste positie kwam te liggen. Ontegenzeggelijk was Snijders een betere sprinter dan zijn landgenoot, maar hoe graag hij ook de overwinnaar in deze etappe zou zijn, hij wist dat hij moest vechten om Westers de eerste plaats te bezorgen. Diens minuut bonificatie zou immers net beslissend kunnen zijn voor de gele trui. Calino scheen niet eens te vechten voor de tweede plaats. Blijkbaar had hij begrepen dat hij tegen de vereende krachten van die twee Nederlanders toch niet op zou kunnen en mikte hij daarom maar meteen op de tweede plaats. Die was inderdaad voor hem. Westers vloog als eerste over de eindstreep en Snijders werd derde. Twee minuten en dertig seconden later volgden de overige zeven uitlopers. Daartussen bevond zich nog een Nederlander en dat betekende dat de Nederlanders het ploegenklassement van deze etappe voor hun rekening hadden genomen. En de gele trui?
Zelden had Bas in zulk een intense spanning op zijn horloge gekeken. Dertien minuten achterstand had Westers op de Fransman. Een minuut had hij daarop reeds gewonnen door zijn eerste plaats. Wanneer er twaalf minuten voorbij waren en het peloton was er nog niet, dan zou de Nederlander de gele trui overnemen.
Minuut voor minuut verschoof de wijzer op Bas' horloge. Nog vijf minuten, nog vier... Heiligers keek en van Santen. Alle Nederlandse verslaggevers keken en vol spanning stond de reporter de luisteraars te vertellen hoe de kansen van Westers met de minuut beter werden. De renner zelf zat schijnbaar heel rustig te wachten, maar in werkelijkheid washij één brok spanning. Wie zou niet graag de gele trui, dat fel begeerde onderscheidingsteken, om zijn schouders trekken.
Nog twee minuten... In de verte klonk gejuich... Er kwamen renners de bocht om zeilen. Had het peloton toch nog kans gezien in het laatste halfuur de afstand aanzienlijk te verkleinen?
*Het waren slechts vier renners. Nog viel er niet te zeggen of Westers had getriomfeerd. Het grote peloton kon er vlak achter zitten. Maar die vier... Geen gele trui. Er bevond zich weliswaar een Franse nationaal bij, maar verder twee Belgen en een Nederlander. Die wilden vandaag kennelijk alles in « de wacht slepen.
Nog een minuut, vijftig seconden, nog veertig... Weer gejuich. Een eenzame renner naderde om de bocht. Even leek het of het de man van de gele trui was. Nee, het was opnieuw een oranje trui... Alsjeblieft. Die wilde er ook nog bij zijn, als zijn kopman de gele trui overhandigd kreeg. De twaalf minuten waren juist om, toen het grote peloton om de bocht kwam stuiven. Voorop de gele trui, die als verbeten reed. Maar het was al te laat. Hij had nog altijd een dikke minuut nodig voor hij over de eindstreep was. Daar stonden ze al klaar met de gele trui voor Jan Westers. In de sprint nam Thijs Kooimans ook nog persoonlijk even revanche voor gisteren, want met veel lef wist hij de Fransman Maurras te kloppen. Toen Thijs hoorde welk een nederlaag ze de Fransen hadden bezorgd, was hij helemaal niet meer te houden. Bijna was hij van pure opwinding achter Westers aangereden, toen die in de gele trui zijn ereronde maakte.
Nederland had op overtuigende wijze van zich afgebeten. Bordeaux mocht dan geen overwinning hebben opgeleverd, de triomf van vandaag was des te groter. „En ik had Maurras te grazen, " zei Kooimans tegen iedereen die het maar wilde horen. „Had ik die knaap even te pakken. Dat ga ik hem iedere keer leveren. "