Zevende hoofdstuk
DE STRIJD ONTBRANDT
Die eerste drie dagen verliep de strijd al
heel ongewoon. Meestal hielden de renners zich in het begin van de
Tour nogal rustig om zich te sparen voor de grote inspanningen in
de bergen. Maar het was nu dag na dag raak. Kennelijk probeerden de
ploegen die niet over sterke klimmers beschikten de kanshebbers in
de bergen af te matten en hun al zo'n achterstand te bezorgen dat
ze die in de zware etappen niet meer zouden kunnen
inhalen.
Op de tweede dag ontbrandde er zo een geweldige
strijd. Ze waren nog maar goed en wel op weg, toen er een groep
uitbrak en als een sneltrein over de Belgische wegen daverde. Het
waren acht man, twee Belgen, drie van de Franse nationale ploeg,
twee Italianen en een Spanjaard. De Nederlanders waren er niet bij.
Net als de meeste andere ploegen vonden zij dat het nog veel te
vroeg was voor een ontsnapping, terwijl ze nog bijna tweehonderd
kilometer voor de boeg hadden. Ze hadden bovendien nog een beetje
de dag van gisteren in de benen en bleven zo maar wat achter in het
peloton lummelen. Zo misten zij de boot. Want tot zijn schrik
constateerde Bas hoe de vluchtelingen steeds meer terrein wisten te
winnen, omdat hun ploeggenoten die onafgebroken aan de kop van het
peloton bleven rijden, er aardig in slaagden het tempo wat te
drukken. Zo ging de voorsprong met rukken omhoog. Vijf, tien,
vijftien minuten.
Niets wees erop dat de voorsprong van het
groepje zou minderen. Zeventien minuten bedroeg die nu reeds en nog
altijd konden de Nederlanders niet wegkomen uit het peloton. De
situatie dreigde catastrofaal te worden, want er zaten bij die
uitlopers twee figuren die wel kans maakten op de eindoverwinning.
Wanneer ze reeds zo vroeg in de ronde een belangrijke voorsprong
zouden weten op te bouwen, dan zou datwel eens van doorslaggevende betekenis voor het verdere
verloop kunnen zijn. Uiteraard probeerden ze hun voorsprong nu nog
te vergroten en ze kregen natuurlijk alle medewerking van hun
ploeggenoten in het peloton, die zoveel mogelijk de snelheid van de
achtervolgers trachtten af te remmen.
De vluchtelingen begonnen nu nog vaart te
versnellen, want het eindpunt van de etappe kwam in zicht en wie de
sprint " van het groepje won zou de volgende morgen in de gele trui
starten.
De Nederlanders werden moedeloos en gaven zich
maar gewonnen. Bas zat zich te verbijten van drift. Wat een kerels
waren dat! Konden ze nou werkelijk niet wegkomen? Ze vochten er
niet voor en zo zouden ze na de tweede dag al tegen een achterstand
van rond de twintig minuten opkijken. Hoeveel moeite en inspanning
zou het straks niet kosten om die teniet te doen?
Een Belg won de etappe. Pas negentien minuten
later arriveerde het peloton. In het ploegenklassement stonden de
Nederlanders nu op de derde plaats, met veertig minuten achterstand
op de Belgen. Veertig minuten na twee dagen... De triomf van de
Belgen was groot. Zij hadden de etappezege behaald en waren eerste
geworden in het ploegenklassement. Ze hadden de gele trui in handen
en twee andere renners waren geklasseerd onder de eerste
tien.
's Avonds aan tafel werd er druk door de
Nederlandse renners gedelibereerd. Zij zouden dit niet op zich
laten zitten. Misschien hadden ze het vandaag te gemakkelijk
opgenomen, maar morgen zouden ze laten zien dat zij er ook nog
waren. De Belgen hadden zich vandaag doodgereden en daar zouden de
oranje truien wel eens van profiteren. Jawel, die redenering was
erg aardig, maar de Belgen hadden zich niet doodgereden. Zij hadden
teveel het zoet van de overwinning geproefd om met zich te laten
spelen en ze reden dan ook als duivels. De twee mannen, waaronder
de dra-ger van de gele trui, die
gisteren zo ver waren uitgelopen, hielden zich rustig in het
peloton. Maar aan de kop reden de overige Belgen die iedere
uitlooppoging probeerden te verijdelen. Ontsnapte er een renner,
dan ging er onmiddellijk een Belg achteraan. Hij reed met de
vluchteling mee, maar weigerde ook maar een meter kop te doen.
Rustig bleef hij aan het wieltje van de uitloper plakken. De
aanwezigheid van zo'n nietsdoener werkte in veel gevallen
ontmoedigend en de vluchteling gaf zich vroeg of laat maar
gewonnen, omdat hij het alleen toch niet zou kunnen klaren. Telkens
zag men de oranjetruien van de Nederlanders naar voren flitsen.
Telkens ook weer ging er de witte trui van een Belg achteraan. Het
waren echter nog maar lichte schermutselingen; men plaagde elkaar
wat en beproefde eikaars kracht. Maar in de middag, toen er nog
zestig kilometer van de tweehonderdtien te rijden waren, begon het
gevecht in volle ernst. Eerst was het Westers die naar voren ging.
Als een catapult schoot hij vooruit. Zijn rug gekromd, zijn blik
gericht op de weg voor zich, trapte hij en trapte. Hij richtte zich
niet op, keek niet achterom; als een motor ging hij er vandoor en
hij kwam los van het peloton, honderd meter, tweehonderd. Als
razenden gingen twee Belgen achter hem aan. Ze wisten hoe
gevaarlijk Westers was. Dat kon je trouwens wel merken aan de
reacties in de volgwagens, toen het bericht van de
ontsnappingspoging bekend werd. Westers was er een die desnoods
rustig in zijn eentje door bleef gaan en honderd kilometer alleen
fietste om met flinke voorsprong te winnen.
Westers liet zich ook nu niet inhalen. Zijn
voorsprong werd weliswaar niet veel groter meer, maar hij wist uit
de greep van het peloton te blijven. De beide Belgen bleven gezapig
* aan zijn wiel rijden. Zij deden geen enkele maal kop en spanden
zich natuurlijk niet in om de snelheid op te voeren. Westers mocht
immers in geen geval gelegenheid krijgen veel op de drager van de
gele trui uit te lopen. Als zware gewichten hingen ze dan ook
achter Westers.
Toen schoot er een tweede Nederlander weg. Het
was Snijders, die als een stoomlocomotief over de weg stoof. Weer
reageerde een Belg. Twee Fransen gingen mee. Ze konden de
Nederlander maar met de grootste moeite volgen. Er was geen sprake
van dat zij hem konden afremmen. De Nederlander reed of hij zich op
de wielerbaan van het Olympisch Stadion bevond. De drie bleven hem
als een schaduw volgen. Voor in het peloton was het rumoerig door
die dubbele ontsnappingspoging. De Belgen waren dapper in de weer
het gat aan de kop te dichten. Maar afdoende was het niet, want op
het laatste ogenblik schoten er nog twee Nederlanders mee. Laat die
maar gaan, dachten de Belgen. Dat zijn die twee jonge jongens,
Hoogendoorn en Laroux. Die willen ook eens laten zien wat ze mans
zijn. Die komen straks vanzelf wel terug.
De beide oranjetruien fietsten of de finish om
de hoek van de weg lag. Ze richtten zich op Snijders daar voor hen.
Die bleef in volle vaart doorrijden. Ja, was dat nou wel het geval?
Hij lag natuurlijk steeds voorop, omdat de drie plakkers hem niet
aflosten bij het op kop rijden. Maar zijn vaart moest toch
geminderd zijn, want zijn beide landgenoten haalden hem nu snel in.
Abrupt remde Snijders af. Vóór de drie plakkers zich hersteld
hadden en weer op volle gang waren, was het tweetal als een tandem
langsgeschoten. De Belg en de beide Fransen probeerden hen nog in
te halen, maar nu waren de rollen omgekeerd. Snijders werd een blok
aan het been van de drie anderen.
Hoogendoorn en Laroux gingen door. Het was een
vlakke weg en er viel nu een kille regen. Het was uitgerekend
Nederlands weer op een bijna Nederlandse weg. Nu waren zij in het
voordeel, want de Fransen, Spanjaarden en Italianen waren meer
berekend op zonnig weer en stijgende wegen. Het was prachtig zoals
het tweetal daar reed. Gelijk gingen de benen op en neer. Ze keken
niet op of om. Ze schenen maar één doel te hebben: zo lang mogelijk
zo hard als het kon te fietsen. Motoren en auto's schoven langs om
opnamente maken van die twee renners die
daar door de regen snelden. De verslaggevers wachtten met spanning
af wat er verder zou gebeuren.
Westers had al enkele malen achterom gekeken of
hij zijn landgenoten zag naderen. Hij had ze nu in het oog
gekregen. Meteen reed hij naar de andere kant van de weg, terwijl
hij de Belg die hem bewaakte, beduidde dat deze nu maar eens de kop
over moest nemen. Die schudde hardnekkig van nee. Kwaad beduidde
Westers dat dit geen werk was. Hij stond nu zowat stil op zijn
fiets om de ander te dwingen kop te doen. Die hield zich echter aan
zijn consignes en stopte dus ook af.
Voor hij wist wat er aan de hand was, zag hij
twee oranje truien langs schieten. Hij keek in het grijnzend gelaat
van Westers. De opzet was gelukt. Die twee Nederlanders waren vrij
en konden nu ongehinderd hun gang gaan. De Belg deed nog wel een
weifelende poging om bij te komen, maar ze miste alle
overtuiging.
Westers en Snijders lieten zich inlopen door
het peloton. Maar nu waren het de Nederlanders die daar op kop
bleven rijden om te voorkomen dat er renners ontsnapten. Men had er
zich daar overigens bij neergelegd dat Laroux en Hoogendoorn in hun
opzet waren geslaagd. Het waren nog heel jonge renners en zij
werden niet als gevaarlijk beschouwd. Maar toen kwamen de
ploegleiders in actie. Op een gegeven ogenblik hadden zij
geconstateerd dat de beide oranjemannen al weer een voorsprong
hadden van tien minuten. Het dreigde dezelfde kant uit te gaan als
gisteren. Belgen, Fransen van de nationale ploeg en Italianen
begonnen aan de achtervolging. Hun overmacht was zo groot, dat de
Nederlanders daar voor in het peloton hen niet konden tegenhouden.
Tot overmaat van ramp kreeg Snijders een lege band en moesten er
twee landgenoten op hem blijven wachten om hem weer bij het peloton
te brengen. Die vijf vooraan konden het werkelijk niet klaren.
Tenslotte moesten ze zelfs met de vluchtenden mee, omdat die groep
langzamerhand zo talrijk was geworden, dat zij te ver naar achteren
in het klassement dreigden te raken.
Er werd verbeten gefietst. Ervaren
verslaggevers en andere volgers, die al de nodige Tours hadden
meegemaakt, schudden verbaasd het hoofd. Nog nooit hadden ze
meegemaakt dat er in de allereerste dagen zo fel werd gevochten.
Het leek of het om een ronde van zes dagen ging. Zeven minuten
gaven de chronometers als voorsprong van Hoogendoorn en Laroux op.
Nog dertig kilometer was er te rijden. Die twee mochten niet al
teveel meer verliezen, want anders waren alle inspanningen
tevergeefs geweest. Een tweede keer zouden ze dit niet meer kunnen
uithalen. De tegenstander was nu gewaarschuwd voor deze tactiek.
„Volhouden!" schreeuwde van Santen de jongens toe. „Nog even maar!"
Dat „even" was nog altijd meer dan een halfuur, maar het tweetal
hield moedig vol. Hun voorsprong slonk nog wat en begon dan weer te
groeien. In de groep achtervolgers waren de verschillende belangen
al weer in botsing gekomen en daarvan konden ze profiteren. Met zes
en een halve minuut voorsprong arriveerden ze bij de finish. Ze
sprintten om de eerste plaats, of ze eikaars verbeten tegenstanders
waren. Hoogendoorn won. „De volgende keer jij!" zei hij hijgend
tegen Laroux. Ze waren uitgeput, maar dol van vreugde. De opzet was
gelukt. De eerste en tweede plaats van de etappe, het
ploegenklassement van vandaag en de prijs voor de strijdlustigs te
renner hadden ze in de wacht gesleept. En met de minuut bonificatie
voor de eerste en de halve minuut voor de tweede plaats mee hadden
ze bijna een kwartier achterstand op de Belgen
ingelopen.
„Wel aardig!" zei van Santen, die nog wel meer
scheen te verwachten.