9
donderdag 23.00 - vrijdag 03.00 uur
Herr Doktor Doktor Professor Günther Helm was een ordelijke man. In zijn bruine overall zat een scherpe vouw, zijn zwarte schoenen waren tot glanzende spiegels gepoetst en zijn donkere, smalle snor onder zijn lange, beweeglijke neus was met mathematische precisie geknipt. Helm was specialist op het gebied van traagheidsbestuurde systemen. Het was al erg genoeg geweest dat hij van zijn comfortabele oude kamer boven de rivier in de universiteit van Heidelberg had moeten verhuizen naar een barak op de Baltische zandvlakte van Peenemünde. Maar deze plaats, deze afschuwelijke doolhof van zwarte rotsen en blootliggende kabels en geïmproviseerde fabrieksruimten, was onaangenaam. En wat erger was, het was er wanordelijk. Laarzen stampten in de tunnel voor hem. Ze behoorden toe (zo zag Helm toen ze de hoek om kwamen) aan twee SS'ers. Twee van de slordigste SS'ers die hij ooit had gezien. Ten eerste schenen ze zich alle twee minstens vierentwintig uur niet te hebben geschoren. En ten tweede waren ze ontzettend smerig, besmeurd met witte klei en bloed en ze hadden, tenzij hij zich ernstig vergiste, incorrecte laarzen aan. Daarbij kwam dat een van hen een snor had die veel weg had van de zijne, maar (zo moest Herr Doktor Doktor Professor Helm eerlijk toegeven) blonder en fraaier. Ze zagen er verwilderd uit, alsof ze buiten waren geweest. Ze namen meer plaats in beslag dan nodig leek. Eerlijk gezegd vond Helm hen afschrikwekkend. 'Waar is het hospitaal?' vroeg de man zonder snor. 'Het hospitaal,' zei Helm verward. 'Deze gang door. Op een bepaald moment ziet u drie brandblussers aan de muur en een ijzeren trap. Die moet u negeren. U moet doorlopen tot u een bord ziet met Ausgang - nee, dat zeg ik fout, er staat Eintritt op...' 'Welke verdieping?' vroeg de SS-man, Mallory. Helm stond erom bekend dat hij moeilijk aan te spreken was, maar er klonk genoeg agressie in deze stem om hem tot staan te brengen. 'Derde verdieping,' zei Helm en hij voelde zich tegen de muur gedrukt worden door de energie waarmee ze hem passeerden. Hijgend ging hij terug naar zijn bureau, pakte zijn rekenliniaal en stapte terug in de kalme, geordende wereld van cijfers. Ergens in de periferie van zijn aandacht hoorde hij het alarm weer afgaan. In de fabriek ging het alarm voortdurend af. Het was een deel van de algemene wanorde. Aangezien hij die niet kon beheersen, kon je het volgens Herr Doktor Doktor Professor Helm maar het beste negeren. Daarom negeerde hij het.
***
Het alarm ging af toen Mallory en Carstairs een steile ijzeren wenteltrap af kletterden. In de verte klonk het gedreun van stalen deuren die dichtsloegen en het gebonk van rennende voeten. Een groep mannen kwam de trappen op rennen. Mallory zette zich schrap. Ze passeerden hem. Mallory begon weer te rennen, op volle snelheid, langs de eindeloze kurkentrekker vol stalen treden. Eindeloze trappen in een verticale buis in de massieve rots... Carstairs was nu vlak achter Mallory. Uniform of geen uniform, dacht Mallory, het was een akelig naakt gevoel om in deze holle berg te lopen en te weten dat één blik op je papieren... Iets trof hem onder in zijn rug. Een laars, kon hij nog net denken. Wiens laars? Mallory verloor zijn evenwicht en duikelde omlaag. Zijn schouders sloegen in de scherpe stalen rand van de trede en de stalen helm (God zij gedankt voor de helm) weerklonk als een gong tegen de trapranden. Mallory kroop in elkaar en rolde, zoals hem tijdens zijn training parachutespringen was geleerd. Met weggestopte handen beschermde hij zijn vingers, ellebogen en knieën tegen de klappen op het scherpe staal. Hij viel twintig treden alvorens tegen de muur te slaan. Daar bleef hij liggen. Zijn oren suisden en hij kreeg geen adem. Carstairs rende voorbij. Carstairs heeft me die duw gegeven, besefte hij. Carstairs wilde alleen zijn. Waarom? Om de overlevende van de schipbreuk te vinden. Mallory herinnerde zich de granaat met omhooggetrokken hefboom boven de ambulance bij de afgrond. Niet om de overlevende uit te horen. Om iets veel definitievers te doen... Een paar Wehrmacht-soldaten renden de trap af. Een van hen trapte tegen zijn SS-ribben. Dat deed pijn. Maar Mallory grijnsde. Verdeeldheid in het vijandelijke kamp was waarlijk iets geweldigs. Tweedracht in zijn eigen kamp was iets anders. Hij spuugde wat bloed uit en rende stijf de trappen verder af. Drie minuten later kwam hij bij een deur. Op de rots boven de deur was een brede zwarte 3 geverfd. Mallory stapte de deur door.
Hij bevond zich aan de andere kant van de lange gang met het stalen looppad naar de lift die Andrea en Miller hadden genomen. 'Papieren!' schreeuwde een stem. Die stem hoorde bij een Wehrmacht Leutnant met een bleek gezicht dat glom van het zweet. Achter hem, aan het uiteinde van de gang waar voordien de liftdeuren hadden gestaan, stond een drom mannen. Er was lawaai, er was rook en er werd geschreeuwd. 'Papieren!' schreeuwde de Leutnant nogmaals. Mallory staarde de man met een ijzige blik aan. 'Er zijn gewonden daarginds,' zei hij. 'Die hebben u nodig.' En hij liep rakelings langs hem heen. De Leutnant viel wankelend tegen de muur. Zijn hand ging naar de klep van zijn holster. Mallory liet zijn eigen hand naar de Schmeisser dwalen. De Wehrmacht-officier bedacht zich en rende naar de liftdeur. Mallory stapte door de deuropening met het rode kruis erboven. Een hospitaalsoldaat keek op van zijn bureau. 'Die schipbreukeling,' zei Mallory. De hospik keek nerveus. Het alarm had te vaak geklonken en hij had echt de pest aan SS-mannen. 'Daarlangs,' zei hij, naar de gang wijzend. 'Je vriend is al bij hem.' 'Als ik je opmerkingen wil horen, vraag ik het wel,' zei Mallory om olie op het vuur te gooien. En hij stormde de gang door. De deur die de hospik had aangewezen was dicht. Mallory draaide aan de knop. De deur zat op slot. Het was een hospitaaldeur, geen militaire deur, een slap geval van goedkoop materiaal. Mallory trapte met zijn laars vlak naast de deurknop. De hospik had naar hem zitten kijken. Toen hij zijn blik ontmoette, keek hij snel opzij. De deur gaf niet mee. Mallory wist dat hij de grens bereikt had. Hoeveel problemen er ook waren tussen Wehrmacht en SS en wetenschappers, er zou een moment komen dat hij niet meer ongestraft bevelen kon negeren en staatseigendom vernielen. Maar achter die deur bevond zich Carstairs met een man die Mallory interesseerde en die niet meer in leven zou zijn als Mallory niet... Hij trapte nog een keer. Deze keer schoot de deur met een splinterende knal open. Het was een kleine groene kamer met de lucht van schoonmaakmiddel, een bed en een stoel. Op het bed bevonden zich twee mannen: de een lag en spartelde met zijn benen, de ander zat over hem heen gebogen. De gebogen man was Carstairs. De reden voor zijn gebogen houding was het feit dat hij een kussen in zijn handen had dat hij over het gezicht van de liggende persoon gedrukt hield. Die persoon was de overlevende van de Kormoran, raadde Mallory. Mallory was tot doden in staat. Maar hij was militair, geen moordenaar. Er was een verschil tussen doden en moorden. 'Ophouden,' zei hij. Carstairs gaf geen antwoord. Zijn gezicht stond strak en gemeen. Met gespannen spieren drukte hij het kussen omlaag. Mallory hief de Schmeisser op. 'Ophouden, nú,' zei hij. Carstairs hief een hand op om de loop opzij te duwen. 'Geen lawaai,' zei hij. 'Stil, stommeling.' Dat Carstairs ervan uitging dat hij het wapen niet zou gebruiken, stoorde Mallory nog meer. Hij stootte met de loop in Carstairs' arm. Het gespartel van de liggende gestalte werd al zwakker. 'Oké,' zei Carstairs met een van de krachtsinspanning vertrokken gezicht. 'Schiet maar.' Mallory schoot niet. In plaats daarvan trapte hij Carstairs keihard op de zenuwknoop in zijn rechterknie. Het was een schop die verschrikkelijk pijn zou doen, maar geen blijvend letsel zou aanrichten. Het werkte. Carstairs smakte op de grond en greep naar zijn dolk. Mallory stampte op zijn hand en liet hem in de zwarte holte van de loop van het machinepistool kijken. De man op het bed zei:' Jezos.' 'Kop dicht!' siste Carstairs. 'Hou je mond,' zei Mallory. De man op het bed was klein en gezet en had zwart krulhaar, een dikke zwarte snor en een akelige gezichtskleur. 'Dood me niet,' zei hij. 'Dood me niet. Waarom wil je me doden?' Mallory keek naar Carstairs en daarna naar de zwartharige man. Hij vroeg in het Engels: 'Wat is er met je gebeurd?' De ogen van de man werden kleiner. In het Duits zei hij: 'Waarom spreek je Engels?' Mallory liet zich vermoeid achterover zakken in de stoel. Carstairs lag als een niet-ontplofte bom op de vloer te sputteren. 'Omdat ik Engelsman ben,' zei hij. 'Wie ben jij?' 'Hou je bek, verdomme,' zei Carstairs uitzinnig. 'Ik verbied je te spreken.' 'Zo,' zei de kleine man, wiens verontwaardiging het won van zijn argwaan. 'Ik antwoord op je vervloekte vraag en jij probeert me te verstikken. En nu komt er een andere SS'er die Engels spreekt en iets wil weten. Heb ik daarom gezwommen, gepeddeld, ben ik...' 'Begin bij het begin,' zei Carstairs vermoeid. 'Vooruit.' 'Hoe weet ik wie jullie zijn?' vroeg de Griek. Mallory bood de man een sigaret aan, stak er zelf een op en zette de gedachte opzij dat het buiten die deur vijandelijk gebied was vol mensen die hem zonder aarzelen zouden doden. Carstairs had orders van admiraal Dixon om deze man te vermoorden. Mallory was ertegenin gegaan. In Engeland zouden er ook problemen komen. Vermoeid zette hij zijn helm af. De Griek maakte een geluid dat het midden hield tussen naar lucht happen en piepen. 'Mallory!' zei hij. 'Niet mogelijk.' Mallory keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Mount Cook,' zei de Griek. 'Mijn neef Latsis gaat naar Nieuw-Zeeland om een boerderij te beginnen. Maar dat lukt niet zo, dus werkt hij voor de expeditie omdat hij eten kan maken, ook als hij ver van huis is. Hij heeft voor je gekookt. Hij stuurt me een foto, krantenartikel. Met jou en Latsis. Weet je nog? Mijn neef Latsis. Die ken je vast nog wel. Ja ja, die ken je wel.' Mallory wist het nog. Hij herinnerde zich de Mount Cook-expeditie, de eerste en laatste grote expeditie die hij in de Zuider Alpen had geleid, na zijn soloklimtochten. Hij herinnerde zich dat er veel te veel mensen waren, veel te veel georganiseerd was: de groene Nieuw-Zeelandse hemel boven de witte prisma's van de bergen, de koele frisse lucht, het geluid van te veel stemmen, de smaak van verbrande bonen. Hij herinnerde zich een charmante Griek met een enorme neus en een snelle glimlach, maar zonder enig talent voor de keuken. 'Grote neus,' zei Mallory. Als er een fles wijn in die kleine hospitaalkamer had gestaan, zou die zijn opengemaakt. Bij gebrek daaraan greep de Griek Mallory's rechterhand in zijn beide handen en begon die verwoed te schudden. 'Ik ben Spiro,' zei hij. 'En ik moet je vertellen wat ik je... die man vertelde.' Bijna had hij Carstairs in het gezicht gespuugd. 'Ik heb de machine.' 'De machine?' Carstairs zei: 'Moet je goed horen...' 'De Enigma met de zevendelige cilinder, natuurlijk,' zei Spiro. 'Wat is de Enigma met de zevendelige cilinder?' vroeg Mallory. 'Niets,' zei Carstairs. 'Spiro, ik waarschuw je...' 'Mond dicht,' zei Spiro. 'Ik ben moe. Zo ongelooflijk moe. Al die tijd houd ik mijn mond dicht...' 'Nog even,' zei Mallory. 'Eerst moeten we je hier vandaan zien te krijgen. 'Laten we gaan,' zei Spiro. 'Dan laat ik je de machine zien.' 'Laten zien?' vroeg Carstairs. 'Je bedoelt toch niet echt dat je dat ding hebt?' 'Ja,' zei Spiro. 'Wat dacht je dan?' Carstairs' gezicht was akelig bleek geworden. 'Ze hebben me gezegd dat je er iets van af wist,' zei hij. 'Dat je eropuit was gestuurd om dat ding te stelen. Maar dat er geen hoop was na die schipbreuk. Ik moest je... tot zwijgen brengen voordat je gemarteld zou worden. Als ik had geweten...' 'Natuurlijk,' zei Spiro vals. 'Eerst moorden en daarna vragen stellen. Stomkop.' Carstairs glimlachte flauw. 'Het spijt me bijzonder,' zei hij,'maar je begrijpt het toch wel, hè? Nou zeg. Dit is prachtig. Waar is dat ding precies?' Spiro keek hem ongenaakbaar en vijandig aan. 'Dat vertel ik je vriend als we hier uit zijn,' zei hij. 'Voorlopig is het op een veilige plek. Oké?' 'Waar?' 'Eerst hier weg,' zei Spiro. 'Waar, hoor je later.' Miller vond de werkplaatsen hoogst indrukwekkend. In de lavabellen van de koude vulkaan hadden de Duitsers een tamelijk grote fabriek gebouwd. Er waren machinebouwplaatsen en een assemblageband met geniesoldaten in bruine jassen en Griekse dwangarbeiders in blauwe overalls die rekken vol onderdelen en gereedschap rondreden. Het rook er sterk naar vochtig beton. Ergens werd gebouwd. Miller vond een wagentje en legde er zijn rugzak met explosieven in. Ze reden ermee langs de rijen banken, door tunnels in nieuwe grotten met gebogen metalen afgietsels en ingewikkelde cilindrische motoren met pijpen maar zonder drijfassen, brandstof en smeerolietanks, stalen deuren waarop doodskoppen en gekruiste beenderen waren geverfd tot ze aan het eind bij een reeks betonnen platen kwamen die dwars over de doorgang waren gebouwd. Voor die platen stond een SS-man met een Schmeisser. Boven zijn hoofd hing een groot bord met het opschrift: Eingang verboten. 'Ziet ernaar uit,' zei Miller. 'Plan?' Andrea gaf geen antwoord. Maar Miller zag uit zijn ooghoeken dat de reusachtige rechterhand van de Griek naar de plaats aan zijn riem ging waar zijn mes hing. En even later klonk er vanachter hen geschreeuw en het geluid van rennende voeten. De verwarring bij de lift scheen onder controle te zijn. Ergens voor hen rinkelde een veldtelefoon. De SS-man nam op en gaf zo te horen een wachtwoord. Toen puilden zijn ogen uit hun kassen en zijn mond ging open, maar er kwam geen geluid uit omdat Andrea op hem toe gelopen was en zijn mes tussen zijn vierde en vijfde rib in zijn hart had gestoten en nog terwijl de man op de grond gleed, had Andrea de telefoon uit zijn dode vingers geplukt.'Bitte?' zei Andrea. 'Indringers,' zei de stem. 'Twee mannen.' De stem gaf een redelijke beschrijving van Andrea en Miller. 'Onmiddellijk neerschieten,' zei de stem. 'Doorgeven aan Hauptmann Weiss.' 'Zu Befehl,' zei Andrea. Hij legde neer en rukte de kabel uit het aansluitstuk. Miller had het lijk uit het zicht gesleept. Ze liepen om de betonplaten heen en werden geconfronteerd met een reusachtige stalen deur. Andrea bonkte erop met zijn geweerkolf. 'Hauptmann Weiss!' zei hij. Een grendel werd verschoven. 'Wat is er?' 'Wolf wil hem spreken. Nu meteen.' Er klonk gegrom. Er ging een luik open in de stalen deur. Een man in SS-uniform maakte aanstalten erdoorheen te stappen. De Browning met geluiddemper danste in Millers hand. De SS'er viel achterover. De twee mannen renden naar binnen en deden het luik achter zich dicht. Twee SS-soldaten hieven hun Schmeissers op schiethoogte. Miller schoot beiden neer. 'Christos,' zei Andrea. Het was de eerste keer dat Miller hem hoorde vloeken. Maar hij begreep waarom. Ze stonden op de betonnen vloer van een reusachtige binnenplaats. Er waren heel weinig mensen. In het midden van het terrein, honderd meter verderop, stond een cilindervormig object, dat in een zwart-wit schaakbordpatroon was geverfd, waardoor het eruitzag als een obsceen stuk speelgoed voor reuzenkinderen. Maar het was geen speelgoed. Het was een raket - een raket die zoveel groter was dan wat Andrea of Miller ooit had gezien dat hun adem stokte. De raket stond in een geraamte van stellages. Hoog in de lucht wapperde een dak van camouflagenetten zachtjes in de avondbries. Vanaf verbindingspunten op de opbollende flanken kronkelden slangen naar deuren achter de explosievrije platen in de wanden van het... gat. Het was een gat, dacht Miller, geen krater, maar een gat dat was overgebleven doordat het magma in drie verschillende richtingen was gestroomd. 'Uiterst indrukwekkend,' zei hij. Andrea schudde alleen maar zijn hoofd. Achter hen bonkte iemand op de stalen deur. Miller wreef in zijn handen. Ze waren nu op zijn speciale terrein beland. De edele kunst van de sabotage, waarvan Miller een van 's werelds grootste uitvoerders was. 'Luister,' zei korporaal Miller tegen kolonel Andrea en hij opende zijn grote houten kist. Andrea luisterde. Na een paar minuten stopte hij vier pakketjes in zijn rugzak en liep over de betonnen vloer naar de stellage. Fluitend draafde hij de ladder op tot hij op het niveau belandde dat volgens hem de werkvloer was. Daar bleef hij staan, drukte de stopverfachtige kneedbom op de buitenwand van de raket en maakte een bobbel in het midden. In die bobbel drukte hij een tijdbuis van acht uur en trok het pinnetje eruit. Toen hij zich omdraaide stond een wetenschapper hem aan te staren. 'Controleapparatuur,' zei Andrea. 'Telemetrie.' De man wees op de lading en bewoog zijn mond. 'O, goed,' zei Andrea en gaf de man een schop waardoor hij van de stellage af op de betonnen vloer stortte. Toen liep hij naar beneden. Miller was nergens te zien. Die was naar de betonnen platen gelopen die vóór de plaats stonden waar de pijpen uit de muur kwamen. Brennstoff was erop geverfd. Brandstof. Hij deed de deur van de grendel. Er waren geen wachtposten: niemand behalve een andere genieman in een bruine jas, die hem alleen maar toeknikte toen hij de ruimte binnenstapte. Het was een vierkante grot, door felle tl-lampen verlicht. Op de betonnen vloer stonden de rijen en rijen reusachtige tanks als slapende varkens. De helft daarvan was dikwandig en stond onder druk: vloeibare zuurstof. De rest was van geklonken staal. Even kreeg Miller een treurig gevoel bij de gedachte aan al die goede alcohol die verknoeid ging worden. Toen zuchtte hij, haalde een klein gereedschapsetui uit zijn zak en volgde de buizen naar het beginpunt. Daar stonden twee tanks naast elkaar, een met zuurstof en een met alcohol. Zoals hij had gehoopt, werd hun inhoud aangegeven door gewone peilglazen onder de uitlaat. Neuriënd haalde Miller een potje vet uit de zak van zijn overall. Hij schroefde het dopje van het peilglas, schepte met een houten spatel wat uit het potje en besmeerde het binnenste met een dikke laag vet. 'Wer da?' zei een stem bij zijn schouder. Miller draaide zich om en zag een SS-man die een machinepistool op hem richtte. 'Onderhoud,' zei hij. 'Was?' Miller stak het vet onder zijn neus. 'Glibberig spul, idioot,' zei hij. 'Voel maar.' Maar de soldaat die waarschijnlijk aan zijn schone uniform dacht, zei:'Nein,' en duwde het potje opzij. 'Zoals je wilt,' zei Miller, onder wiens armen het zweet als regen omlaag stroomde. 'Nog maar twintig stuks te doen.' De soldaat gromde. De loop van het geweer ging omlaag. 'Ga dan maar door,' zei hij. 'Waar gaat al die deining over?' vroeg Miller. 'Er zijn uniformen gestolen in de douches,' zei de SS-man. 'Dus zijn ze allemaal door het dolle heen. En nu zijn de telefoons buiten werking.' Hij gaapte. 'Dus raken ze in paniek, die Wehrmacht-zeikerds. Sommige mensen moeten hun werk doen. Hebben geen tijd voor paniek.' Miller gromde, liep naar de volgende tank, schroefde het dopje van het peilglas en smeerde de pasta uit zijn potje erin: zijn eigen patentpasta, samengesteld uit siliciumcarbide, magnesium, ijzeroxide en aluminiumpoeder. Als de peilglazen begonnen te draaien, zou het siliciumcarbide warm worden. Zodra het de juiste temperatuur had bereikt, zou het magnesium ontvlammen en een reactie tussen het aluminiumpoeder en het ijzeroxide tot stand brengen: een exothermische reactie, noemden ze dat, wat betekende dat het gloeiend heet werd, heet genoeg om ijzer te doen smelten en beton te verbranden. En zeker heet genoeg om alcohol te doen ontvlammen. En als er toevallig een zuurstoftank zou barsten, tja, dan zou de structuur van de hele V4-fabriek ernstig in gevaar zijn. Zo niet vernietigd worden. Miller zelf gokte op verwoesting. Hij deed er nog een paar, voor de zekerheid. Daarna stak hij zijn handen in zijn zakken en wandelde fluitend de voorraadruimte uit. Andrea stond bij de deur met zijn Schmeisser in de aanslag, alsof hij op wacht stond.'Hé!'zei Miller.'Jij daar!' Andrea sprong in de houding. 'Kom mee!' Miller stapte de muur van de krater op. Hij marcheerde snel, hoewel zijn beenspieren opeens stijf waren van vermoeidheid, het bloed in zijn schedel bonsde en zijn adem in zijn keel schuurde. Ze klauterden van rots naar rots en schoven onder de rand van het dak van dekzeilen en camouflagenetten door. Achter hen straalde de krater in de blauwe schijnwerpers. Over de rotsen klauterden ze verder, op weg naar de ontmoetingsplaats.
***
Bij het hospitaal was de gang een mierennest. Niemand besteedde enige aandacht aan de twee SS'ers met een brancard. Mallory en Carstairs droegen Spiro twee stalen trappen af. De ploegendienst werd afgelost. Griekse werklieden schuifelden een gang door waar Mallory nog niet was geweest. Er waren weinig gloeilampen en het rook er naar goedkope gekookte rijst en slecht schoongemaakte latrines. Honderd meter verder gingen ze een hoek om en kwamen bij een omheining van ijzergaas met een hek, waarnaast een verveeld uitziende SS'er stond. 'Gooi maar in zee,' zei de wachtpost toen hij de brancard zag. 'Hij moet eerst nog even wat afwerken,' zei Mallory. De wachtpost lachte. 'We zijn nog wel een tijdje bezig.' 'Zolang als je wilt,' zei de wachtpost en hij zwaaide het hek open. 'Maar raak de vrouwen niet aan. Die krabben je ding eraf.' Mallory kon aan de handvaten van de brancard voelen dat Spiro huiverde. Hij liep verder. Het kamp was niets meer of minder dan het oude dorp van de Acropolis, van de rest van het eiland gescheiden door een omheining van ijzergaas, waardoor de afgronden en vestingen die ooit de Turken hadden tegengehouden, nu dienst deden om de Grieken gevangen te houden. Ze droegen de brancard naar de schaduwen van de Athenaïstraat en zetten hem neer. Mallory stak een sigaret op en zoog de scherpe rook in zijn longen. In de blauwwitte straten kwamen en gingen gestalten in zwarte overalls. Niemand was nieuwsgierig. Een dorp zonder nieuwsgierigen, dacht Mallory, is een dood dorp en heel even voelde hij pure afschuw van de mannen die dat hadden bewerkstelligd. Toen zei hij: 'Die machine.' 'Po!' zei Spiro.'Po, die machine!' Met een stortvloed van woorden begon hij te praten. 'Rustig,' zei Mallory. 'Oké,' zei hij. 'Oké. Als ze je daar op die plaats hebben, houd je je ogen, een, twee, drie dagen dicht en ademt langzaam en dan zeggen zij: Ach, Gott, hij is nog steeds in slaap. Ze prikken je met spelden en naalden en je beweegt niet, wacht op iets, je weet niet wat en dan denk je: nu moet ik wakker worden, maar als ik wakker word, ben ik bang en vertel hun alles en ze zullen me heel langzaam doden, dus rot op, ik ga liever dood dan niet meer slapen en opeens komen de engelen aangevlogen.' Daarop wierp hij zich op Carstairs en begon zijn gezicht met natte zoenen te bedekken. 'Bah,' zei Carstairs. Mallory keek enigszins geamuseerd toe hoe Carstairs zich losmaakte. 'En nu het verhaal,' zei hij. 'De machine...' 'Bij het begin beginnen.' 'Ja,' zei Spiro. 'Geef me een sigaret.' 'Deze kant Turks, die kant Virginia,' zei Carstairs automatisch, en hield hem zijn koker voor. 'Ik spuug op je Turkse,' zei Spiro. 'Het verhaal,' zei Mallory. 'Oké, oké. Dus ik ben in Triest. In Triest ben ik kok in een café bij de haven, allemaal leuk tot ze me zeggen: Spiro, jij moet op een schip.' 'Wie zei dat?' 'Sis. Mensen in Londen. Spionnen. Ze zeggen: Spiro, de koning van Engeland is een grote vriend van de koning van Griekenland en hij heeft je nodig. Je moet ophouden met Duitsers afluisteren in cafés en met de kok praten op de Kormoran en iets met hem uithalen. Zorg dat je op de Kormoran komt om uit te zoeken wat daar gaande is. Dus vind ik de kok van de Kormoran en bezorg hem een ongeluk met een open raam en een gebroken been, en daarna is Spiro kok op dat luizige verdomde zwijnenschip de Kormoran. God hebbe zijn ziel als zijn arme moeder hem zo had kunnen zien...' 'Het verhaal,' zei Mallory. 'Het verhaal, oké. Dus ik werk in het café met de sis en die vent, mijn contactpersoon, zegt: zorg dat je op dat rottige zwijnenschip de Kormoran komt. Dus ga ik naar de haven en daar is het een troep, want de haven wordt gebombardeerd en helemaal achteraan is dat smerige kleine bootje en ze zeggen: ja, de koksmaat is gevallen en heeft zijn been gebroken, dus hebben we een koksmaat nodig en Spiro, we weten dat je geen kok bent - normaal gesproken,' zei Spiro, 'werk ik als dief, maar de oorlog, weet je wel. Dus kom aan boord, zeggen ze. Dus zeg ik, ik moet nog afscheid nemen van mijn meisje, aardig meisje, hele grote snor, maar zij zeggen: nee, nu aan boord komen. Dus ik ga aan boord en ze zetten me op dat schip en gooien de deur dicht. Heel raar schip. Van buiten smerig als een latrine. Vanbinnen veel netter, schoon, als een Duits schip. En de kapitein en officieren groeten met Heil Hitler en zo en willen alles ordelijk en speciaal. Dan komen er grote kisten aan op een soort militaire trein en nog meer, gasflessen, dat weet ik niet. Spiro denkt, o nee, stomme SIS-mensen, vals alarm. Maar dan denkt Spiro, o verdomme, als het geen vals alarm is, wat is dit dan in godsnaam? Maar ik ga door met afwassen, breng de koffie naar de brug en dat soort dingen. En dan,' zei Spiro, terwijl zijn grote zwarte pupillen zwommen van oprechtheid, 'gebeurt het wonder.' Hij ademde zwaar. Hij hijgde. Hij was, zo besefte Mallory, erg bang. 'Het was ochtend,' zei hij. 'Ik breng de koffie naar de brug. Precies om tien uur vijfenvijftig. Kapitein Helmholz wil het precies op dat moment, geen seconde ervoor en geen seconde erna. Stomme ezels, zijn nu dood. Dus ik ga snel de brug af. En ik ga een paar treden de trap af en bami Er slaat iets in het schip en daarna bami Nog iets en alles gaat ondersteboven en het is gloeiend heet en de mensen schreeuwen. Dan zie ik de man uit de radiohut komen en de brug op gaan, dan nog een knal en nog meer gebroken glas en hij rolt van de trap af, zonder hoofd. Nou ja, ik heb dat ding vaker gezien als ik de marconist koffie bracht, die codemachine, die Enigma, die staat in de radiohut en de sis betaalt altijd goed geld voor codemachines. Dus ga ik razendsnel de radiohut in om de machine te pakken en ik spring nog sneller overboord. Er staat een enorme wind en alles is verschrikkelijk helder en de machine is zwaar en wil zinken en probeert me te doden, maar dat laat ik niet gebeuren. Bij de genade van God de Schepper en de Verlosser, moge Zijn naam voor eeuwig worden geheiligd, amen en ook Zijn heiligen' - hij zag Mallory's blik - 'ik vind een grote kapotte kist of een luik, wie weet? En de wind waait hard. En die blaast me ver weg naar de kust van Kynthos. Zeg op, is dat een wonder of is dat geen wonder?' 'Wonder,' zei Mallory. 'Absoluut.' 'En de machine,' vroeg Carstairs, 'hoe zit het met de machine?' 'Ha!' zei Spiro. 'Goed, ik krijg hem op het strand. Ik was heel erg ziek. Ik lag daar met hem te slapen met veel dorst en zand in mijn gezicht, zonder me te bewegen. Toen komt er een man, geloof ik, hij spreekt Grieks en geeft me water te drinken.' Hij fronste alsof hij het zich niet goed meer herinnerde. 'Net een droom. Net een droom. Dan hoor ik zijn stem, luid, en andere stemmen, niet zo luid, verder weg, en die spreken Duits. Ik probeer op te staan, maar geen geluk, ik val weer plat voorover en raak weer bewusteloos. En als ik wakker word lig ik in een ambulance op een bed en overal zijn Duitsers, maar geen machine.' 'Geen machine,' zei Carstairs. 'Dan hebben ze hem in handen.' 'Griekse man heeft hem,' zei Spiro. 'Denk ik. Ik heb het ding nooit meer gezien. Maar ik pieker en pieker. Ik denk, als ik wakker word, stellen ze me vragen, dus blijf ik slapen, dan vragen ze me niets en word ik niet bang. Want ik ben zwak, weet je, als ik zo moe ben als nu en dan vertel ik iedereen alles. Dus zorg ik dat ik bewusteloos ben. Dat is het.' 'Heb je een week lang gedaan alsof je in coma was?' vroeg Mallory. 'Ongeveer. Ja,' zei Spiro enigszins zelfvoldaan. 'Eten, drinken als niemand kijkt. Als je heel erg bang bent, kun je heel erg moedig zijn.' Carstairs zei: 'Je bent erg moedig en we bewonderen je als de hel, maar dat vertellen we je allemaal later nog wel. Waar is die machine?' 'Ik herinner me,' zei Spiro, 'dat die man die me water geeft op het strand zegt dat hij het ding heeft verborgen op een plaats die alleen hij kent, en niemand anders. Dus is het oké. Hij is een goede vent, denk ik. Hij haat dat Duitse gajes en vecht voor ons aan onze kant. En hij geeft me zijn naam. Dus we gaan hem zoeken en zeggen dat het Britse leger is aangekomen en dat hij het moet geven. En alles is prima in orde.' 'En hoe heet die man?' vroeg Carstairs. 'Achilles,' zei Spiro. En toen, volgens Mallory's calculatie ongeveer duizend jaar later, vroeg hij: 'Wat is er fout? Heb je een probleem?' 'Ja,' zei Mallory. 'Een kleintje.' Want Achilles was de naam van de broer van Clytemnestra, die man die na de razzia in Parmatia was opgehangen. Dus leek het er sterk op dat de Enigma met de zevendelige cilinder een beetje kwijt was. Vlak achter hen in het donker schraapte iemand zijn keel. Mallory's hand schoot automatisch naar de haan van zijn Schmeisser. 'Vandaag niet nodig, dank u,' zei een stem. En Miller stapte in het licht van de lantaarn met Andrea vlak naast zich. 'Ik ga haar zoeken,' zei Andrea. 'Wie zoeken?' vroeg Carstairs. 'Clytemnestra. De zuster van Achilles.' 'Je hebt alles gehoord.' 'Hij sprak niet bepaald zachtjes.' Carstairs lachte met zijn korte neerbuigende geblaf. 'Clytemnestra kan overal zijn.' 'We hebben op een bepaalde plek afgesproken,' zei Andrea. 'De weg is weer open. We zoeken vervoer. We vinden die machine.' Carstairs knikte en vertrok zijn gezicht een beetje. 'Dat zal wel,' zei hij. Opeens wankelde hij en ging liggen. 'Wat is er?' vroeg Mallory. 'Duizelig,' zei Carstairs. Hij probeerde rechtop te zitten, maar viel weer om. 'Jezus.' 'Blijf hier,' zei Mallory. Je kon ook niet verwachten dat een man die bewusteloos was geslagen tegen een rots luchtig zou lachen en doen alsof er niets gebeurd was. 'Andrea, ga maar vast. Miller, wat is jouw timing?' 'Tijdbuizen van acht uur,' zei Miller. 'Ja,' zei Mallory. 'En de rest?' 'Hangt ervan af wanneer ze brandstof gaan pompen,' zei Miller. 'Nog iemand gezien die raketten afvuurt?' 'Weet niet,' zei Miller. 'Ze hebben er daar één staan die uit het dak wijst. Voor zover wij konden zien was er geen actie. Maar ik denk dat ze dat geval klaar kunnen hebben om over, pakweg, twee uur in lanceerpositie te staan.' Andrea zei: 'Ik ben tegen zonsopgang bij de pier.' Er was geen geluid of beweging. Het ene moment was hij er nog en het volgende was de plek waar hij had gestaan een donkere vlek. 'Ja,' zei Miller. 'Dit is echt leuk.' Miller was een man die geloofde in verkennen. Op weg naar het dorp had hij het oord bekeken. Vroeger was het waarschijnlijk een welvarende gemeenschap geweest. Nu zag het eruit alsof de oorspronkelijke bewoners verplaatst waren en de huizen als slaapruimten dienstdeden voor de mannen die in de berg werkten. De kerk was ontwijd en op het mozaïek van de vloeren stond een veldkeuken die grof brood ronddeelde en ook een soep waarvan de geur Miller niet inspireerde tot verdere kennismaking. Er was een pluspunt. Het dorp was een gevangenis met bewakers aan de buitenkant. De Duitsers zouden naar uitbrekers zoeken, niet naar indringers. Miller liet Mallory bij Carstairs en Spiro achter en ging op onderzoek uit. Rustig liep hij tussen de groepjes mannen op het dorpsplein. Algauw ontwaarde hij een man met een rond plat brood en een fles wijn. Miller had de Amerikaanse drooglegging meegemaakt en zijn neus voor clandestiene drank was vrijwel bovennatuurlijk. Dus liep hij verder door een smalle steeg en vond een verlichte deuropening en daarachter een oude man met een witte bandietensnor, die naar Millers gouden drachme keek met een gezicht dat geen millimeter bewoog, maar toch buitengewoon onder de indruk leek. 'Waar kom je vandaan?' vroeg hij. 'Kreta,' zei Miller. 'Hoe heb je me gevonden?' 'Gewoon,' zei Miller stug. Hij wilde niet dat erover hem geroddeld kon worden. 'Wat heb je?' De oude man haalde brood, wijn en olijven uit een kist met houtwormgaten. Miller zei: 'God zegen je' en liep naar buiten. Achter de kerk stond een klein huisje, misschien het huis van de priester, dat tegen de kerkmuur was gebouwd. Het was vol stof en spinnenwebben, er hing een lucht die aan kerkhoven deed denken en de verdiepingen waren met elkaar verbonden door een wormstekige ladder. Maar het was er droog en veilig en in Millers ogen was het beter dan het Waldorf Astoria. Hij ging Mallory, Carstairs en Spiro halen. Eenmaal binnen, haalde hij sardines en chocolade tevoorschijn, het brood en de olijven en de wijn. Ze aten als hongerige wolven en scheurden grote hompen brood af die ze wegspoelden met terpentijnachtige retsina. Het scheen Miller toe dat Carstairs voor een man die aan de gevolgen van een hersenschudding leed, een gezonde eetlust had, wat heet een uitstekende eetlust. Miller had zelf een paar tikken op zijn hoofd gehad in de tijd dat hij als goudzoeker en dranksmokkelaar had gewerkt. Voor zover hij zich herinnerde - en hij gaf toe dat het, gezien de aard van de verwonding, misschien niet zó ver was - was gedurende een paar weken daarna de gedachte aan eten alléén al genoeg geweest om zijn maag uit zijn lijf te kotsen... Ieder mens is anders, dacht Miller, terwijl hij toekeek hoe Carstairs met een sigaret op zijn gouden koker tikte en die opstak. Heel anders. Carstairs was inderdaad heel anders. Vlak daarop, om precies te zijn tien seconden daarna, liet hij zijn lichaam, de pijnlijke ogen en botten achter en zweefde naar een zachte leegte, een plaats waar geen pijn was, alleen maar totale rust... Toen greep iemand hem vast en rukte aan zijn schouder en de zachtheid verdween en de pijn in zijn hoofd en botten kwam met dubbele kracht terug. Hij werd wakker en keek op zijn horloge. En dat horloge zei dat hij maar tien minuten had geslapen. Maar tijdens die tien minuten was de wereld totaal veranderd. De spleet onder de deur van het huis was een witgloeiende streep licht geworden. Buiten klonk lawaai: het lawaai van loeiende sirenes, van rennende voeten, voeten met laarzen, Duitse voeten. Miller gaf zijn gedachten bevel om overzichtelijk te worden. Maar ze boden weerstand en bleven verward. Misschien was Andrea gepakt. Misschien had de Griek met de witte snor gemeld dat een vreemdeling met een Kretenzisch accent hem met goud had betaald. Misschien hadden ze de kneedbommen op de raket gevonden... Of misschien waren al die dingen wel gebeurd. Mallory's stem klonk in het duister bij zijn oor. 'Let op die twee,' zei hij. 'Ik doe de rest.' Miller deed zijn mond open om te klagen. Maar de woorden kwamen niet. Want op dat moment werd er dreunend op de deur gebonkt. 'De ladder,' zei Mallory. Het bonken hield op en begon weer. Deze keer hield het niet op.
***
Andrea had tot op dat moment geen problemen gehad. Hij was ongehinderd door de uitgang gekomen. Van daaraf was hij, als een donkere vlek door de schaduwen glijdend, naar het transportterrein gelopen. Over de dijk zag hij een vrachtwagen die kwam aanrijden, uitlaadde en weer inlaadde, en hij hoorde de chauffeur op de bekende Wehrmacht-blaftoon zijn bevelen krijgen. De vrachtwagen moest over de dijk terug naar het vliegveld. Andrea kroop eropaf, maakte twee lussen van touw aan de achterste bladveren vast en ging daarin liggen alsof hij in een hangmat lag. De vrachtwagen startte en scheurde de dijk op. De chauffeur liet zijn pasje zien en mocht het vliegveld op. De wagen kwam tot stilstand bij een groep barakken. Te oordelen naar het geluid van stemmen en vaatwerk was het een mess. Andrea wachtte tot de chauffeur uitstapte en liet zich op de grond vallen. Twee paar laarzen liepen weg in de richting van de Acropolis. Verder was er niemand te zien. In de schaduw blijvend, liep Andrea vlug via het open duister van het vliegveld naar de andere kant van het terrein. Op een gegeven moment floepten de lichten langs de landingsbaan aan en hij ging plat op de grond liggen terwijl een tweemotorig vliegtuig landde en naar de parkeerzone taxiede. Verder leek de wereld rustig, hier in de warme bries en de geur van stof en vertrapt dor gras. Hij versnelde zijn pas tot hij draafde, kwam bij de omheining, haalde een kleine kniptang uit zijn rugzak en maakte een klein luik in het gaas, een opening die net groot genoeg was om er zich doorheen te kunnen werken, terwijl het ondereind door de grond werd gecamoufleerd. Tegen de hemel kon hij de hoogbenige vorm van een wachttoren zien. Er moesten wachtposten zijn... Er was een wachtpost. De man wandelde langs. Andrea rook de sigaret waar de man zijn hand omheen hield. Dit was geen wachtpost die alert was, dit was een wachtpost die plichtmatig rondliep. Als hij al op iets bedacht was, was het op mensen die probeerden in te breken en niet op mensen die eruit kwamen. Andrea kroop dicht tegen de grond verder. Opeens werd de nacht wit. Andrea zag zijn hand, een grote bruine spin op de kale, stenige grond voor hem. Hij zag de wachttoren. Elke plank en balk baadde in een onbarmhartig licht. Hij zag de wachtpost, die zich met open mond en grote, angstige ogen half omdraaide. Even dacht Andrea dat ze de zoeklichten hadden aangezet en grimmig zette hij zich schrap voor het geschreeuw en het knallen van schoten dat zou volgen. Toen besefte hij dat het licht niet van dichtbij kwam, maar van achter hem, achter de moerassen. Hij draaide zijn hoofd en keek over zijn schouder. De Acropolis was verlicht als een bruidstaart. Sirenes loeiden in de nacht. Wat er ook aan de hand mocht zijn, het leek niet op een luchtaanval. In de toren begon een telefoon te rinkelen. Door dat geluid kwam de wachtpost uit zijn trance. Hij draafde de ladder op. Tegen de tijd dat Andrea 's mans stem hoorde, kroop hij zelf al weer op handen en voeten over dat stenige stuk terrein. Hij kwam overeind en beende het duister in. Achter hem gingen de landingsbaanlichten aan. Maar tegen die tijd was hij al ver in het nachtelijke duister verdwenen en minder dan een schaduw tegen de opdoemende bergen. Hij rende over een schaakbord van akkers en stapte spattend door kleine bevloeiingskanalen. Zijn voeten streken langs tarwe en wortelen en onder zijn zolen vormden zich klonten van de vruchtbare vulkanische grond. Na een tijdje ging de vlakte over in een helling. Hij naderde de bergen.
***
Wills stond op een kerkhof. De laatste dagen leek hij het grootste deel van zijn tijd met de doden door te brengen. Hij hoopte dat het geen voorteken was. Twee uur geleden was hij wakker geworden in de grafkelder boven het Zwaluwnest. Er had iets over zijn gezicht gestreken. Clytemnestra's hand. 'Kom,' zei ze. 'We moeten weg.' Hij was versuft van de slaap. Een moment lang wilde hij nergens heen, alleen maar weer terug naar het comfortabele duister. Toen dacht hij aan Clytemnestra, zette zijn voeten neer en zei bij zichzelf dat er een reden was om in beweging te komen, namelijk om daarheen te gaan waar Clytemnestra ging... Daarna was hij buiten in de zoele nacht en beklom iets waarvan hij wist dat het hem bij daglicht doodsangst zou hebben ingeboezemd, maar op dit uur was het slechts een vrijwel loodrechte rotswand met hand- en voetsteunen op strategische afstanden. Het was eigenlijk een pad, maar dan een pad dat recht omhoogliep. Dat beklommen ze tot ze op een vlak stuk aankwamen. Clytemnestra pakte zijn hand en kneep erin om aan te geven dat hij stil moest zijn. Ze liepen langs de donkere gestalte van een Duitse wachtpost en bleven lopen tot hij besefte dat ze nog steeds zijn hand vasthad en hij de hare. Hij schreef het toe aan de omstandigheid dat ze hadden vergeten elkaar los te laten. Toen gingen ze, voor zover hij kon zien, in noordelijke richting over een duizelingwekkende en verbijsterende reeks paden en afgronden. Ze daalden. Na misschien twee uur kwamen ze via een doolhof van rotsblokken uit op een richel of lijst van rotssteen waar zwarte cipressen de lucht in staken. Ze liepen over een stukje gras waarop in het licht van de sterren madeliefjes zwakjes glansden, en gingen een eenvoudig wit gebouw binnen. Bespijkerde deuren zwaaiden open toen ze een kerk naderden. Een kleine gestalte, die zo zwart was als de hemel en een hoed ophad als een mini-olievat, schoot zonder iets te zeggen de nacht in. 'Wat was dat?' vroeg Wills, van zijn stuk gebracht. 'De patriarch,' zei Clytemnestra. Ze trok hem naar binnen en deed de deur dicht. Aanvankelijk was het donker en muf van de wierook. Toen scheen er een bescheiden gele gloed van een altaarlampje. Clytemnestra had haar hand uit de zijne getrokken. Toen zijn ogen gewend raakten aan de gouden schemer zag Wills dat ze knielde en met gebogen hoofd aan het bidden was. Wills had zelf vroeger ook gebeden, op school in de kapel met de andere jongens en daarna minder formeel maar oprechter tijdens eenzame nachten op zee als er lichtkogels uit het donker op hem af kwamen zweven. Maar hier in deze vreemde muffe plaats had hij het gevoel dat er belangrijker dingen waren te doen dan bidden. Hij deed de deur open en glipte naar buiten. Rond het kerkhof liep een lage muur. Daaronder lag de vallei als een donkere landkaart uitgespreid. Er waren lichten beneden: langs de landingsbaan floepten lichten aan, een vliegtuig landde ronkend en de lichten gingen weer uit. Ook het dorp op de Acropolis was verlicht, met kleinere gele lichtjes van kaarsen. Opeens werd het vliegveld een blauwwitte rechthoek, een verblindend intens licht, en over de hele Acropolis waren schijnwerpers aangeflitst. En de luchtstroom voerde het geluid van sirenes aan. Er was iets aan de hand. Wills controleerde het magazijn in zijn Schmeisser. Hij ging in het donker tussen een muur en een cipres op zijn hurken zitten en wachtte af. De tijd verstreek. De naar tijm geurende wind, de nacht en de duivelskunsten die ze aan de andere kant van de moerassen uitbroedden, meer was er niet. Toen zijn geest nog versuft en dwalende was, had het Wills niets kunnen schelen of hij dood of levend was. Hij had zijn schip en zijn mannen verloren en had zich moederziel alleen en ver van de realiteit gevoeld. Maar nu hij voldoende bijgekomen was om Clytemnestra op te merken, was hij weer gemotiveerd om verder te leven. Natuurlijk kon je er nooit goed achter komen hoe vrouwen dachten, in ieder geval niet als je van Wellington regelrecht naar Dartmouth en daarna in actieve dienst was gegaan. Maar hij kreeg sterk de indruk dat ze niet... nou ja, niets tegen zijn gezelschap had. Het was een opmerkelijk meisje. Een fantastisch meisje... Iets drukte tegen zijn mond als een reusachtig zachtleren kussen. Een hand. Een andere hand raakte zijn achterhoofd en zijn kin werd omhooggeduwd tot hij niet meer hoger kon en Wills besefte vol afschuw dat het deze handen niet interesseerde of zijn kin hoger kon of niet. Ze zouden blijven duwen tot zijn nek brak en dat was dan zijn einde... 'Handen omhoog!' zei een stem in het Grieks. Een vrouwenstem. Er klonk het metalige geluid van een haan die werd gespannen. De handen lieten los. Wills viel voorover op het muurtje en hij tastte naar zijn Schmeisser. 'Weg,' zei hij. En toen kwam de herinnering: 'Heerlijk weertje voor...' 'Kapitein Wills,' zei een stem die hij herkende. Een zachte stem die het midden hield tussen brommen en grommen, dat was niet duidelijk. Andrea's stem. 'Kapitein Wills, je zou niet op een plek moeten zitten waar je tegen de hemel te zien bent.' 'Ga weg,' zei de vrouwenstem. Clytemnestra's stem. 'Laat hem met rust, grote stomme os.' Ze stond nu naast Wills en wiegde zijn hoofd in haar handen. 'Kun je niet zien wie aan jouw kant staat en wie niet? Ben je blind?' 'Begrijpelijke vergissing,' zei Wills, controlerend of zijn hoofd er nog was. 'Maar ik heb wel geboft dat je die kerk uitkwam.' Clytemnestra snoof. 'Denk je dat ik je in het donker alléén zou laten?' zei ze. 'De afgelopen twee uur heb ik je onder mijn hoede genomen.' Ze sloeg een arm om zijn middel. 'Als je niet op jezelf kunt passen, zal iemand anders het moeten doen.' Andrea schraapte zijn keel. 'Ik vind het vervelend om te storen,' zei hij. 'Maar vertel eens hoeveel je weet over het leven en de gewoonten van wijlen je broer.'
***
In de ogen van Josef Koch was het eiland een smerig oord. Nog maar een week geleden was hij in zijn nopjes geweest. Na een winter partizanen gejaagd te hebben in Joegoslavië was het vooruitzicht van een beetje zon, strand en zee erg aanlokkelijk geweest. Maar sinds hij hier was, was het allemaal misgegaan, dacht Koch, terwijl hij aan het stuur draaide en de motorkap van de vrachtwagen door de volgende haarspeldbocht trok. De mensen op dit eiland hadden het temperament van nijdige wespen en de meeste vrouwen hadden een snor. Als ze niet tegen jou knokten, knokten ze met elkaar. De Wehrmacht was waardeloos. En de wetenschappers waren boekenwurmen, daar had je ook niets aan. Josef Kochs gedachten dwaalden terug naar gelukkiger tijden: Bosnië, een bos met een half dozijn partizanen die aan bomen vastgebonden waren, terwijl hij met een paar soldaten een touw over een tak hing en de wip opstelde. Die wip was iets nieuws, een van Josefs eigen uitvindingen. De terrorist stond aan één kant van de wip en Josef aan de andere kant. Josef was een grote zware man: dik, zeiden sommigen als ze durfden. De terrorist had uiteraard een strop om zijn nek die aan de tak erboven vastgebonden zat. Het idee was dat de soldaten Josef grappen vertelden om te proberen hem aan het lachen te krijgen zodat hij zijn evenwicht verloor en de plank aan de kant van de terrorist omlaag zou schieten, waarna de terrorist zou spartelen, maar niet meer in leven zou zijn, in ieder geval niet na vijf minuten. Wat Josef ook graag deed, was op de wip naar de terrorist toe lopen, zodat de plank langzaam zakte en de strop om de nek van de terrorist telkens iets strakker werd getrokken, terwijl Josef al die tijd uitlegde waar de terrorist fout was gegaan en de terrorist spartelend en rukkend aan het touw de geest gaf en al die tijd in Josefs roze bloeddoorlopen ogen en de grijns om zijn dikke lippen keek. Fantastisch hoeveel lol je kon hebben met een eenvoudige plank. Hoewel de terroristen het kennelijk niet zo amusant vonden. Josef zuchtte. Hij vond het leuk om mensen op te hangen. Hij had de vorige week in Parmatia een redelijk mooie tijd gehad, maar het was een kleinschalige operatie geweest. Het zag er echter naar uit dat er binnenkort meer werk aan de winkel was. Er waren gevechten geweest in de bergen en problemen in de fabriek en... nou ja, de Baas was ernstig uit zijn humeur en als de Baas uit zijn humeur was, kon je maar het best zo ver mogelijk uit zijn buurt blijven. Dus was het voor Josef Koch totaal geen probleem om op bevel van de Baas deze vrachtwagen over de kustweg naar Parmatia te brengen om een paar vermoedelijke sympathisanten van de partizanen uit de nor te halen. Volgende bocht. Het stuur draaien, terugschakelen, voet op het gaspedaal... Er lag een steen op de weg. Eigenlijk meer een rotsblok. Josef ging op de rem staan. De vrachtwagen stond stil. Dat was nog zoiets op dit eiland. Brokstukken van de berg op de weg. Achterin had hij een koevoet. Zuchtend deed Josef het portier open, zwaaide zijn benen naar buiten en liet zich uit de vrachtwagen zakken. Op dat moment gebeurde er iets eigenaardigs. Toen zijn laarzen de weg raakten, werd hij van achteren vastgegrepen. Bij kop en kont. Plotseling had hij geen controle meer over zijn eigen lot. Een laars belandde met vernietigend geweld op zijn rug en de donkere aarde vloog met afschrikwekkende snelheid onder zijn ogen voorbij terwijl hij naar de berm van de weg zeilde. Alleen was er geen berm. Aan de rand van de weg lag een strook losse stenen waarop het gezicht van de Feldwebel stuiterde. Achter die strook stenen was niets anders dan stilte, lucht en - veel verder beneden - de beweging van de zee. De Feldwebel merkte dat hij van een klif viel. Hij schreeuwde. Die schreeuw duurde precies de tijd die nodig was om zeventig meter lager op een stel scherpe rotsen te vallen. De vrachtwagen stond met lopende motor op de weg. Andrea hielp Wills om de bijrijder naar de kant van de weg te slepen en het donker in te rollen, terwijl Clytemnestra het lemmet van haar lange mes met een bosje droog gras afveegde. De bijrijder had verrassend weinig gebloed. Wills maakte zich meester van het camouflagepak van de man en ging achter het stuur zitten. Clytemnestra klom in het midden en Andrea perste zijn reusachtige omvang tussen haar en het portier, stak een sigaret op en liet zich onderuit zakken. Zijn handen legde hij om zijn machinepistool. 'Parmatia,' zei hij. Achter de voorruit begon de wereld te bewegen: witte steen, pijnbomen en jeneverbes, rotswanden afgrond blonken in het licht van de verduisterde koplampen. De donkere plas op de weg achter hen verdween in het duister van de nacht. Ze waren op weg naar Parmatia.
***
Vanaf het bovenstuk van de ladder in het huis naast de Acropolis-kerk, kon Miller Mallory bij de deur zien staan. Het bonken hield aan. Carstairs was door het gat in het plafond geklommen. Snel hees Miller de ladder op. Op het moment dat hij zijn voet door het gat trok, ging de deur open, waardoor een vloed blauwwit licht over de vuile vloer stroomde. Stro, vuilnis en Mallory werden zichtbaar. Mallory keek met zijn handen op zijn heupen woedend naar de drie soldaten die met hun Schmeisser in de aanslag buiten stonden. Hij schreeuwde iets in het Duits en liep op hen af, liep het licht in... En dat was het laatste wat Miller van hem zag, want hij tilde de ladder naar het volgende plafond, waarin ook een gat zat. De vloer kraakte alarmerend toen Spiro op de ladder af liep. Miller verlichtte de balken met een minizaklamp, leidde Carstairs naar de ladder en ging achter hem aan. Spiro was al aan het klimmen, met een snelheid die opmerkelijk was voor iemand die recentelijk nog zo bedlegerig was geweest. Carstairs ging ietwat onvaster op de benen achter hem aan. Ze kwamen uit op een lage zolder onder de dakpannen. 'Laat de ladder maar staan,' zei Miller, en hij schoof de zware halfronde dakpannen opzij. Na vijf minuten doorwerken, kon hij zijn hoofd door het dak steken en spuugde hij stukken balk met houtworm en oude bamboe dakbedekking de nachtlucht in. Voor hem stond een laag wit muurtje. Achter dat muurtje bevond zich het dak van de kerk dat aan één kant naar de koepel opliep en aan de andere kant naar een open klokkentoren waaromheen een andere muur van zo'n meter hoog liep. De klokkentoren moest zowel vanuit de kerk als over het dak bereikbaar zijn. Miller vond dat de klokkentoren er erg aantrekkelijk uitzag. Hij haalde nog een paar pannen weg, klauterde het dak op en hees de andere twee mannen ook omhoog. Daarna legde hij de pannen terug en ging voor hen uit over het muurtje naar de donkere helling van het dak van de kerk. 'Verdomme,' zei Spiro. 'Zo hoog. Dat vind ik niet leuk.' 'Het is niet hoog,' zei Miller. 'Ik vind het hoog,' zei Spiro. 'Vooruit,' zei Miller. 'Nee,' zei Spiro. Het was Miller duidelijk dat de Griek meende wat hij zei. Eigenlijk kon je het de man nauwelijks kwalijk nemen. Hij had al zoveel gedaan en iedereen had zo zijn grenzen. Wel jammer dat het uitgerekend op deze plek was. Miller voelde dat hij opzij werd geduwd. Het was Carstairs. Carstairs met iets wat hij voor zich uit stak, iets wat zwakjes glom onder de sterrenhemel. Het was de zwakke glans van het lemmet van een dolk, vijfentwintig onaangename vlijmscherpe centimeters. 'O!' zei Spiro. Carstairs zei: 'Luister goed, roetmop. Je hebt gehoord wat hij zei.' Zijn arm bewoog even. 'O!' zei Spiro nog een keer. 'We hebben je niet echt meer nodig,' zei Carstairs. 'Dus geef me één goede reden om niet je lelijke gele lever uit je lijf te snijden.' Miller was geschokt. Hij greep echter niet in. Spiro was ongeveer drieënhalve seconde in diepe gedachten verzonken. Toen klauterde hij als een zwaarlijvige aap haastig het dak van de kerk op. Carstairs ging achter hem aan. Miller volgde met langzame, zorgvuldige bewegingen. Het dak leek in twijfelachtige staat. Het veerde akelig, alsof het kon inzakken. Denkend aan de vijftien meter hoogte waaronder een hardstenen vloer lag, hield Miller zijn adem in. Het muurtje rond de klokkentoren doemde uitnodigend op. Maar nu moesten ze het donker uit, want tussen hen en het muurtje lag een driehoek van helverlichte dakpannen. Het stond Spiro helemaal niet aan. Zijn snelheid liep merkbaar terug. Hij had een slechte plek uitgezocht om snelheid te minderen, want ze waren al een eind gevorderd en nu bevond zich onder de dakrand van de kerk niet langer de bouwvallige beschutting van de priesterwoning, maar het dorpsplein. En op het dorpsplein stond een groep Duitse soldaten. Ze hoefden alleen maar omhoog te kijken... 'Vooruit!' zei Carstairs. Spiro verstijfde. Carstairs pakte zijn angstwekkende mes en porde in Spiro's voet. De Griek slaakte een gilletje, klauterde bliksemsnel verder en hees zich over het muurtje. Zijn korte benen zwaaiden even in de lucht. Toen was hij verdwenen. Veilig. Niet veilig. Bij zijn laatste verwoede geschuifel had Spiro een dakpan los getrapt. Die begon langzaam weg te schuiven, kreeg vaart en kletterde van het verlichte deel van het dak. Miller stak een hand uit om het ding te grijpen. Even dacht hij dat hij hem had. Maar Griekse dakpannen zijn zware dingen, gemaakt van een dikke laag goede, stevige klei en mensenvingers kunnen zoiets niet tegenhouden als de zwaartekracht in werking is getreden. Miller keek toe hoe de dakpan de ruimte in tuimelde naar de keien van het plein waar de soldaten stonden, en die hoefden alleen maar omhoog te kijken.
***
Toen Mallory de deur opendeed, kwam het licht binnenstromen. Buiten stonden drie soldaten met hun geweer in de aanslag. Mallory nam hen verachtelijk op. 'Waar is verdomme al dat lawaai voor nodig?' vroeg hij in een Duits met het accent van de Heidelbergse universiteit, waar hij vóór de oorlog een halfjaar had doorgebracht. 'Bevel om het huis te doorzoeken,' zei een van de soldaten, loensend naar de gemeen uitziende SS-Leutnant die donkere holtes in zijn wangen had en een geweer dat nonchalant over zijn schouder hing. 'Ik heb het al doorzocht,' zei Mallory. Een van de soldaten deed zijn mond open om iets te zeggen. 'Geef me dat geweer,' zei Mallory. De man overhandigde zonder enige aarzeling zijn geweer. Mallory bekeek het met de minachting van een gourmet die een dode rat in zijn soep heeft gevonden. Hij trok de grendel uit het geweer en gooide die op de grond. 'Smerig!' zei hij. 'Schoonmaken! Vooruit, opzij jullie!' Hij marcheerde het plein op. Er liepen veel soldaten, verschrikkelijk veel soldaten. Mallory maakte zich ernstige zorgen. Een grondige zoekactie zou hen beslist allemaal in moeilijkheden brengen. Hij had weinig vertrouwen in Carstairs en bovendien was de man nog suf van de klap tegen zijn hoofd. Spiro was een charmante persoonlijkheid, maar niet bepaald wat je noemde een geboren atleet. Miller zou zich wel redden. Maar met zo'n zware last op zijn schouders zou hij alle hulp nodig hebben die hij kon krijgen. Mallory liep met snelle passen het plein over, de straat op in de richting van de dorpsingang en ging de bocht om naar de Athenaïstraat waar ze bijeen waren gekomen. De huizen waren donker en vervallen. Aan het eind stond de rotswand als een zwart gat in de nacht. Mallory hing het geweer op zijn rug en begon te klimmen. De rotswand was steil maar vol uitgehouwen treden en steunpunten op de plaatsen waar stenen waren gehakt voor de bouw van het dorp. Mallory klom verder tot hij neerkeek op de daken die verlicht werden door aan de rotswand gemonteerde blauwwitte schijnwerpers. Hij overwoog om voorbij die lichten te klimmen, die nu twintig meter boven hem hingen. Maar hij had het gevoel dat hij er voorlopig beter onder kon blijven. Hij schoof over een richel - in zijn ogen was het in ieder geval een richel; voor alle andere mensen was het niet meer dan een naalddunne onregelmatigheid in de rotswand - tot hij bij een brede spleet kwam die in zwarte schaduw was gehuld. Daar klom hij in en was onzichtbaar. Beneden lichtten de daken blauwgrijs op in de schijnwerpers. De straten waren donkerpaarse strepen, behalve het plein, dat als een witte zakdoek onder de sterren lag. Op die witte rechthoek bewogen zwarte figuurtjes met precieze, mechanische bewegingen, tweetallen die zich bij andere tweetallen voegden om grotere blokken te vormen die op hun beurt in delen uiteenvielen... Mallory wist wat hij zag: een zoekactie in de stad. En gezocht werd naar Spiro, Carstairs en Miller, en naar hem... Iets trok zijn aandacht. Achter de kerk leunde het huis van de priester als een kleine dronken man tegen een dikke vrouw. Op het dak van de kerk was beweging. Mallory zag de figuurtjes wachten bij het muurtje en hoe de eerste van hen - Spiro - aarzelend naar de verlichte driehoek op de dakpannen kroop. Mallory haalde de Mauser van zijn schouder en legde aan. Spiro verscheen in het rondje van het vizier. Een aarzelende Spiro met Carstairs achter zich die in zijn voeten porde. Mallory zag de dakpannen verschuiven toen Spiro verder klauterde. Hij zag de dakpan losraken, vaart krijgen, even inhouden toen Millers vingers het ding raakten en weer verder glijden. Zijn handpalmen waren opeens vochtig van het zweet. Hij bewoog het vizier naar omlaag. Een rij Duitse soldaten stond onder de dakrand van de kerk in de houding te luisteren naar een officier die bevelen blafte. Het dradenkruis van het vizier bleef staan op de helm van de soldaat die het dichtst bij de kerkmuur stond. Mallory haalde de trekker over. En toen brak de hel los. De stalen helm vloog van het hoofd en klapte tegen de kerkmuur. De soldaat sloeg tegen de keien en een donkere bloedvlek verspreidde zich rond zijn verbrijzelde hoofd. De knal van het geweer weerkaatste als een donderslag tegen de platte, harde gevels van de gebouwen. Nog vóór de echo's wegstierven, had Mallory zijn Schmeisser weer in de aanslag en besproeide het plein met kogels. De steekvlam uit de loop van zijn geweer liet weten: hier ben ik, hier boven, op de rotswand. Op het plein rolden en kropen grijze lichamen schreeuwend in dekking. Ook daarvandaan werd nu geschoten. Van hier en daar kwam een slecht gericht salvo, maar wel bedoeld voor de spleet waar Mallory zich schuilhield. Maar Mallory was er niet meer. Hij was verder geklommen, naar boven, in de donkere schaduwen. Nu kwam hij in de buurt van de schijnwerpers. Beneden ziedde en roezemoesde het dorp als een heksenketel. Twintig meter boven de plek waarvandaan hij had geschoten stopte hij en keek omlaag. In de klokkentoren van de kerk zag hij drie hoofden, die alleen van bovenaf te zien waren. En door alle consternatie had niemand zoiets onbenulligs opgemerkt als een dakpan die van een kerkdak af viel. Mallory klom met schouders en voeten verder door de spleet. Boven hem rees de bergwand op in het verlaten koele donker. Onder hem krioelde het dorp als een mierennest waarin met een stok was gepord. Iemand schoot lichtkogels af, die tegen de rotswand ketsten en door het donker wentelden tot het leek alsof er daarboven veertig mannen zaten. Dus openden meer mannen het vuur vanuit het dorp... Zoiets, dacht Mallory die snel en gestadig verder klom, was toch werkelijk een betreurenswaardig gebrek aan discipline. Maar hij had geen illusies. Binnenkort zou de briljante organisatie van het Duitse leger weer in werking treden en het leven zou nog moeilijker en gevaarlijker worden dan het nu al was. In ieder geval voor hem. Miller en de anderen zouden met rust gelaten worden. De Duitsers zouden aannemen dat de hele groep op de bergwand van de Acropolis zat. Het enige wat hem te doen stond, was doorklimmen, de achtervolgers meelokken. Doorklimmen. Even bleef hij aan de rotswand hangen om te denken aan de ruimte boven hem, de ene steile massa na de andere, een kleine duizend meter die op de zwaartekracht moesten worden veroverd. Hij kon de gerookte sigaretten in zijn keel proeven, de slaap in zijn ogen voelen prikken en de vermoeide pijn van de voortdurende acties in zijn botten voelen. De benzedrine was uitgewerkt. Als hij nog meer zou nemen, zou hij gaan hallucineren... Beter hallucineren dan omlaagstorten. Mallory nam twee pillen uit hun verpakking en slikte ze door. Vermoeid begon hij zich verder op te hijsen. Vijftien meter hoger vond hij wat hij zocht. Hij was op dezelfde hoogte als de schijnwerpers. Nog steeds floten de kogels om zijn oren, maar niemand richtte goed. Tussen de lichtpunten was het pikdonker en in die duisternis zat hij. Onzichtbaar. Hij hield even op met klimmen en keek langs de wand. Hij kon de benzedrine al in zijn maag voelen werken, zijn bloed dat begon te stromen. Vlak boven zijn hoofd liep een zware kabel, de kabel die de stroom aanvoerde voor de schijnwerpers. Mallory trok zijn zakmes uit zijn zak en wikkelde de met rubber beklede zak waarin zijn scheerspullen zaten om het heft. Hij had liever zijn commandomes gehad, maar dat was weg. Hij had geen idee van de isolerende functie van het zakmes, maar rubber zou voldoende moeten zijn. Vooruit, zei de benzedrine tegen hem, alles komt goed, je bent onsterfelijk, als het niet gaat, kun je je vleugels uitslaan en over het dorp heen in de koele zee springen... Kalm aan. Hij stak zijn rechterhand uit, zette het lemmet op de dikke isolatie van de kabel en begon te zagen. Het mes zakte in het rubber alsof het boter was. Hij voelde een soort bewapening. Daarna ging het mes door de bewapening en maakte kortsluiting. De nacht werd opeens blauw, alsof de bliksem had ingeslagen. Toen, even plotseling, werd alles zwart omdat de lichten uitgingen. Inktzwart, zo zwart als het binnenste van een kolenmijn. Mallory liet het mes in de kabel zitten en sloeg zijn touw eromheen. Hij rukte een nieuw magazijn met lichtkogels uit zijn munitietas en klikte het in de Schmeisser. Daarna schoof hij langs de kabel twintig meter terug tot het touw strak stond. Hij vuurde een salvo af naar het plein en liet de kabel los. Het touw zwaaide met een grote boog langs de rotswand. Hij voelde de stenen tegen zijn handen en knieën schrapen, voelde zich weer naar de kabel opzwaaien, stak een hand uit, greep het rubber vast en vond een steunpunt. In dezelfde beweging vuurde hij nog een keer een salvo naar het plein af en zwaaide weer terug naar de vorige plek. Vanuit zijn ooghoek kon hij de vuurkogels beneden zien tollen en afketsen. Hij vuurde nog een salvo af en zwaaide terug. Deze keer schoot hij niet. De vijand zou de drie salvo's vrijwel gelijktijdig hebben gezien en wel vanaf twee plaatsen die vijftien meter uit elkaar lagen. Ze zouden denken dat er daarboven minstens twee mannen bezig waren en mogelijk nog meer. Twee mannen die de aftocht van de hele groep dekten. De afleidingsmanoeuvre is uitgevoerd, dacht Mallory. Nu is het tijd om hier weg te gaan. Omhoog: hoogte winnen. Hij hees zich op aan de kabel. De kabel schoot los. Opeens was hij aan het vallen, hangend aan de rubberen isolatie. Hij probeerde zich te herinneren hoe de bergwand verder omlaag liep: was het een muur waartegen hij te pletter zou slaan of alleen een diepte... Hij klemde zijn handen vast en trok zijn onderarmen bij elkaar om niet te veel tegen de rotsen te schrapen. Hij voelde dat de krammen een voor een uit de rotswand werden gerukt. De nachtlucht vlaagde langs zijn gezicht. Het schoot door hem heen dat zijn mes uit de opening in het rubber moest zijn gevallen. Het circuit zou weer hersteld worden. Er gebeurden twee dingen. Ten eerste: een van de krammen hield. Daar hing Mallory in het donker ver boven het dorp met een bonzend hart, terwijl het gewicht van zijn twee wapens en zijn uitrusting zijn armen uit de kom dreigde te trekken. Ten tweede: de lichten gingen weer aan. Mallory's hyperactieve geest zag de rotswand zoals die er vanaf het plein moest uitzien. Een enorme rotswand met een stippellijn van lampen die uit hun bevestigingspunten waren losgeschoten en langs de wand hingen met de boodschap: hierheen kijken, deze kant op. En aan het eind daarvan, spartelend als een kikker aan een haak, een kleine menselijke gestalte. Een seconde lang hing er een doodse stilte boven het dorp en de rotswand. Miller had van het duister gebruikgemaakt om in de klokkentoren rechtop te gaan staan en de situatie op te nemen, in de veilige wetenschap dat niemand hem kon zien. Toen de lichten weer aangingen, had hij de zwakke flits van interesse gevoeld die bij Dusty Miller voor verbazing doorging. Hij bedacht dat Mallory, die boven honderdtwintig zwaar bewapende Duitsers aan een stuk kabel hing, wel eens in moeilijkheden zou kunnen zijn. Met bewondering had Miller gezien hoe de stromen lichtkogels van de verschillende plaatsen op de donkere rotswand waren gekomen. Het had precies geleken alsof zich daarboven een hele groep mannen ophield. Dus was het te verwachten dat Mallory's collega's iets deden om hem dekking te geven. Dat alles bedacht hij in de tijd die nodig was om vier granaten van zijn riem los te klikken, twee voor elke hand, de pin eruit te trekken, ze boven het dak van de klokkentoren te tillen en op het plein te gooien. Alle ogen daar waren gericht geweest op de bergwand. Geweren werden opgeheven voor een fusillade die Mallory naar de andere wereld zou blazen. Dat er granaten in hun midden vielen, was dan ook wel een schok. Miller dook omlaag, zag hoe de flitsen de nacht verlichtten en hoorde het knallen van de explosies, het gieren van granaatscherven en het schreeuwen van de gewonden. Er klonk wat geknetter van geweervuur, maar dat was verspreid en ongeorganiseerd, waardoor het Miller duidelijk werd dat de soldaten op het plein hadden beseft hoe onaangenaam zichtbaar ze waren op dat helverlichte stuk plaveisel en dus besloten hadden in dekking te gaan. Maar Millers interesse daarvoor was kortstondig. Zijn aandacht werd getrokken door het feit dat er aan de lichtkabel die daar aan die rotswand schitterde, nu alleen nog maar de lampen hingen. Mallory was verdwenen.
***
'Hier,' zei Clytemnestra. Wills trapte op de rem. De vrachtwagen stopte. Om de hoek lag de steengroeve met het eind van de spoordijk. Ze waren terug. In het donker bewoog iets. Wills vloekte zachtjes bij zichzelf. Hij knipte de koplampen aan en voelde hoe de wagen lichter werd toen Andrea, die op de achtertreeplank van de wagen had gezeten, in de nacht verdween. In de rechthoek van de voorruit stond een wachtpost. Een dikke man met een chagrijnig gezicht stond met zijn ogen te knipperen in de straling van de koplampen waardoor zijn vetrollen boven zijn riem verlicht werden en de spinachtige omtrekken van de graafmachines en het wachthuisje dat Miller in brand had gestoken vaag achter hem te zien waren. Wills legde zijn elleboog op het raampje en zei: 'Goedemorgen.' De dikke wachtpost fronste en vroeg: 'Waar is Koch?' Wills' grijns verstrakte. Zijn Duits was niet op een niveau om een gesprek te voeren. Waarschijnlijk was deze man een vriend van de chauffeur. Ze waren van plan geweest Andrea anderhalve kilometer vóór de steengroeve af te zetten, maar ze waren te ver doorgereden. 'Gevlogen,' zei Wills, die probeerde zijn afschuwelijke accent te verbergen door te mompelen. 'Waarheen?' 'Naar huis,' zei Wills. De wachtpost fronste nog een keer en knipte zijn zaklamp aan. Wills kon Clytemnestra naast zich voelen verstrakken. Dit is achterlijk, dacht hij. We zijn zonder problemen het hele eiland over gereden, de favoriete grot van Clytemnestra's broer in gegaan om de machine te halen, hebben de machine gepakt en zijn teruggereden naar de ontmoetingsplaats. Dat alles zonder een vuiltje aan de lucht. En nu zou een dikke wachtpost even roet in het eten gooien. De zaklamp kwam dichter naar het raampje aan de kant van de chauffeur. 'Wat ben je verdomme hier op dit uur van de nacht aan het doen?' 'Dat zijn mijn zaken,' zei Wills. 'Papieren,' zei de wachtpost. Toen zei hij nog iets - iets zonder woorden, het geluid van lucht die voor eeuwig en altijd uit zijn lichaam werd gedreven - en hij zakte met een klap tegen het portier. Achter de plek waar hij had gestaan was nu een gestalte, het leek wel een beer, die zich bukte en iets, het leek wel een mes, schoonmaakte aan een verdorde graspol naast de weg. Andrea zette zijn rugzak in de cabine. Daar waar hij heenging, kon hij geen zware lasten gebruiken. 'Vooruit,' zei hij. 'Tot zonsopgang bij het vliegveld.' Hij bleef even staan en tikte op de mahoniehouten kist op de voorbank. 'En let hierop, ja?' 'Met mijn leven,' zei Clytemnestra. Andrea keek toe hoe de vrachtwagen keerde en rammelend wegreed in de richting waaruit hij gekomen was. Hij keek naar de Acropolis. Er waren lichten. Te veel lichten naar zijn smaak. Stil als de nacht zelf liep hij de weg af naar de hekken van de steengroeve. Hij hoorde stemmen en zag een sigaret opgloeien. Een paar wachtposten stonden moed te putten uit een gesprek. Verderop vond hij een plaats waar het harmonicagaas van onderen loszat. Hij wurmde zich eronderdoor. Het beginpunt van de spoordijk bevond zich links vóór hem. Andrea zette een Duitse helm op zijn hoofd, richtte zich op en begon rustig over de bielzen naar de Acropolis te lopen.
***
Mallory hing honderd meter boven het dorp en wilde dat hij kon roken. Hij was bijna vergeten hoe het was om gewoon rechtop en op vlak terrein te lopen. Zijn botten voelden het trekken van de zwaartekracht en kreunden. Terwijl hij daar in een spleet geklemd stond, had hij het gevoel dat alles in het honderd was gelopen. Beneden krioelde het dorp van de Duitse soldaten. Andrea was ergens in het donker bezig met een opdracht die heel weinig kans van slagen had. Miller, Spiro en Carstairs zaten vast in de klokkentoren. Benzedrine of niet, hij was te moe. Hij moest vier uur slapen. Maar over vier uur werd het licht. De vijand wachtte tot het licht werd om de verspreide leden van de operatie Bliksemlicht te vinden en een voor een op te pakken. Beheersing en controle waren geboden. Beheersing en controle. Gemakkelijk gezegd. Meer iets voor mannen die niet zo moe waren dat ze zich nauwelijks konden bewegen. Mallory keek omlaag. De kerk was onder hem. Hij moest bij de klokkentoren zien te komen om een plan op te stellen en een uitkijk, een vluchtweg en een tweede bijeenkomst bij zonsopgang te organiseren. Hij móést naar die kerk toe. Er was geen enkele weg naar de kerk die niet dwars door vijfhonderd Duitsers liep. Op het plein waren wachten geposteerd. De wereld was rustiger geworden. Het jachtvuur was wat afgekoeld. Het enige wat de Duitsers hoefden te doen was afwachten. Er waren te veel operaties uitgevoerd, er was te veel actie geweest en hij had te weinig slaap gehad. De Bliksemlichtploeg was in splinters uiteengevallen. Het leek er sterk op dat dit Het Einde was... Boven Mallory's hoofd klonk een zacht geluid. Rechts van hem was een bleke streep op de donkere rots verschenen. Links ook. Touwen. Een nieuw geluid: knerpen en schrapen. Laarzen. Op dat moment wist Mallory dat hij het mis had gehad en dat ze niet afwachtten. De Duitsers waren in aantocht. Iemand had ergens goede argumenten aangevoerd. En nu waren ze bezig de Acropolis steentje voor steentje af te zoeken. Het Wehrmacht-garnizoen zou nooit aan touwen gaan hangen om rotswanden uit te kammen. Dit was het werk van het Sonderkommando. Het werk van Dieter Wolf, hoogst professioneel, uitermate dodelijk. Mallory maakte zijn eigen touw los en keek omlaag naar het plein. Daar zaten een stuk of vijf mannen, niet meer. De bouwkundige en menselijke overblijfselen van Millers granaten waren opgeruimd. Er kwamen mannen vanboven en er stonden andere mannen beneden. En daartussenin hing Mallory. Aan de bewegingen van de touwen te zien waren de mannen bezig de rotswand af te zoeken en staken ze hun neus in alle gaten en spleten. Eindelijk methodisch bezig. Dat was wel het minste dat je kon verwachten van een Duitse elite-eenheid. De mannen beneden waren kennelijk vol zelfvertrouwen en waren niet in dekking gegaan. Mallory bedacht een plan. Hij stak zijn hand uit, greep het dichtstbijzijnde touw en sneed het af met een scheermes. Daarna haalde hij het andere touw binnen. In het midden knoopte hij een lopende paalsteek waarin hij een handgranaat plaatste. Ten slotte pakte hij het touw dat hij had afgesneden, rolde het op en zette het aan een klein rotsblok vast. Mallory zette de vlamdemper op de Mauser en wenste dat hij een geluiddemper had. Maar geluiddempers vertraagden de snelheid van de loop en hun ommanteling van staalwol functioneerde slechts voor een stuk of vijf schoten. Hij vulde het magazijn en klikte het geluidloos in het geweer. Het geschuifel van boven klonk nu luider. Door het telescoopvizier bekeek hij het plein: twee mannen op open terrein, twee achter de steunberen van de kerk, het glanzen van een helm in het straatje. In gedachten repeteerde Mallory de noodzakelijke bewegingen van de Mauser. Toen haalde hij diep adem, richtte op de glans van de helm in het straatje en haalde de trekker over. Het geweer knalde. Hij richtte op de mannen bij de kerk, een, twee. Eén dood en één in de arm geschoten maar de zware kogel zou hem geen goed doen. De mannen midden op het plein doken weg om dekking te zoeken terwijl Mallory de grendel en de trekker overhaalde. Een van hen viel en bewoog niet meer, van de andere waren alleen twee hielen te zien die achter een steunbeer verdwenen, verdomme. Nu was Leiden pas goed in last. Mallory trok aan de pin van de handgranaat die hij in het touw van de achtervolgers had geknoopt en liet het touw wegzwaaien. Hij schopte het afgesneden touw de lucht in, greep het, en ging bijna in vrije val omlaag. Er klonken schoten vanboven, maar de kogels gingen ver naast. Mallory's laarzen raakten de rotswand. Met een grote zwaai zette hij zich af en ging verder omlaag. Vanboven klonk een schreeuw. Een van de achtervolgers had ontdekt dat zijn touw korter was. Een lichaam suisde langs, stuiterde een keer en klapte op de gebouwen onder aan de rotswand. De kogels kwamen dichterbij. Toen klonk er boven hem een zware explosie en een volgend lichaam zoefde langs, deze keer voorafgegaan door een stuk touw. De granaat had zijn werk gedaan... Mallory landde op een dak, liet het touw los, rolde weg en maakte zijn Schmeisser los. Hij hijgde en zijn hart hamerde tegen zijn ribben. Boven zich zag hij in de lichten drie mannen in perspectief omlaag komen. Hij loste een salvo, zag twee van hen loslaten en hoorde het bonken van hun vallende lichamen. De derde stopte in een reep zwarte schaduw. Mallory zag de loop flitsen. Om hem heen sloegen kogels in het dak en er vlogen scherfjes in zijn gezicht. Hij voelde zich onbeschermd op dit vlakke dak. Nergens was dekking. Hij vuurde een volgend salvo op de rotswand af en klauterde naar de rand van het dak. Kogels floten langs zijn hoofd en vlogen over de keistenen. Die kwamen uit de richting van de kerk. Hij voelde zijn adem schuren en zijn zweet stromen. Een volgend salvo vanboven sloeg schilfers van het muurtje bij zijn hoofd. Hij wierp nog een blik naar het plein, vuurde een salvo af, rolde over het muurtje en liet zich op de keistenen vallen. Hij viel dieper dan hij had gedacht, kwam niet goed neer en voelde zijn enkel omklappen tot het punt waarop zijn laars niet verder meegaf. Scherpe pijnscheuten schoten naar zijn knie. Nooit meer klimmen, dacht hij, rollend en schietend, op weg naar de plek duisternis. Zijn enkel deed gemeen pijn en zou later nog erger pijn gaan doen, als er tenminste nog wat te voelen was... Hij was het straatje over en lag in het duister. Zijn helm klapte tegen iets hards. Een geschutblok. Hij was onzichtbaar, in dekking. Zo veilig als wat. Voor de tijd die het de vijand kostte om een granaat los te maken. Pakweg twintig seconden. Er was geen uitweg. Mallory vocht tegen de benzedrine, de pijn en de vermoeidheid en pijnigde zijn hersens af naar een oplossing. Miller zat daarboven in de klokkentoren. Wills was weg met Clytemnestra. Andrea was... nou ja, God wist waar Andrea was. Het belangrijkste was dat Miller niet werd ontdekt. Als ze Miller vonden, vonden ze Spiro en als ze Spiro vonden, zat het er dik in dat Spiro hun alles zou vertellen wat hij wist. Wat Mallory betreft waren er geen antwoorden. Het werd doodstil op het plein. Mallory lag met gespitste oren te wachten op het sissen van de granaatontsteking, het krassen van metaal op steen dat het einde zou aankondigen. In plaats daarvan hoorde hij een stem. 'Herr Kapitein Mallory,' zei de stem. Het was een militaire stem waarin een vreemd borrelend gesis doorklonk. Hoe weet hij verdomme hoe ik heet? dacht Mallory. 'We hebben u herkend,' zei de stem, alsof hij zijn gedachten had gehoord. 'Allereerst aan uw vakkundigheid, dat moet worden gezegd. Kapitan Mallory, er zijn een paar dingen die ik graag wil weten.' Uiteraard, zei Mallory bij zichzelf. 'Wie bent u, in vredesnaam?' zei hij hardop. Het verraste hem dat hij nog een stem had, laat staan een stem die helder en normaal tegen de gebouwen weerkaatste. 'Hauptmann Dieter Wolf,' zei de stem. En tot Mallory's verbazing kwam een man in het licht staan. Hij droeg een hoge pet waarvan de klep zijn ogen verborgen hield. Ooit had iemand zijn kaak verbrijzeld en degene die de zaak had gerepareerd was geen meester in zijn vak geweest, verre van dat. De onderkaak stond gruwelijk scheef en zag eruit alsof hij niet goed sloot. Spuug borrelde in de mondhoeken als de man ademde en dat gaf zijn stem een akelig sisgeluid. Het gaf hem ook een permanente grijns, de grijns van een krokodil. Hij had een Luger in zijn hand. Maar geen granaten. 'Kom tevoorschijn,' zei Wolf. 'Ik zit hier prima,' zei Mallory. Wolfs mismaakte kaak vertrok. 'Laat ik het zo stellen,' zei hij. 'Ik heb een paar mannen in positie die een paar dingetjes in uw hol kunnen laten vallen. Dat zou jammer zijn, denk ik. Ik heb heel veel over u gehoord.' Mallory moest erkennen dat Wolf gelijk had, het zou jammer zijn. Hij aarzelde en zijn mond was opeens kurkdroog: een gevoel dat hij al eerder had gehad, hoog op een naamloze berg in de Zuider Alpen van Nieuw-Zeeland, zonder eten onder aan een kloof, terwijl de zon op het ijs boven hem kwam schijnen en ladingen rotsblokken los smolt die de gleuf brandschoon veegden. Het was de droge mond die je kreeg als je ideeën op waren en je je beoordelingsvermogen moest uitschakelen om op je geluk te vertrouwen, terwijl je je op een plaats bevond waar geluk niet voor het oprapen lag. Mallory hees zich overeind. Zijn enkel deed pijn. Alles deed pijn. Het was uiterst onwaarschijnlijk dat Hauptmann Wolf met hem over het weer wilde praten. Waarschijnlijker was dat hij hem met een Schmeisser aan flarden wilde schieten.'Dichterbij,' zei Wolf. Zijn Luger was op Mallory's buik gericht. Mallory kon de aanwezigheid van Miller in de klokkentoren voelen. Hij dwong zichzelf niet omhoog te kijken. 'Zo,' zei Wolf. 'We zijn vereerd met uw bezoek, Herr Kapitein Mallory. Dat van u en uw vrienden. Oberst Andrea van het verslagen zootje dat ooit het Griekse leger heette te zijn. En natuurlijk korporaal Miller van de Intendance.' 'Wie?' vroeg Mallory. De krokodillenkaak rekte zich uit tot iets wat een glimlach kon zijn. De grijns werd breder. Een spuugdraadje hing uit de hoek van de mismaakte mond. 'Ze zijn allebei dood,' zei hij. 'De Oberst is doodgeschoten. Miller hebben we opgehangen.' 'Niet leuk om te horen,' zei Mallory. Zijn enkel deed martelend pijn. Hij zei bij zichzelf dat hij er geen woord van geloofde, maar zijn maag was hol van iets wat erger was dan honger. Hij voelde zich overmand worden door vermoeidheid. Toegegeven. Er waren honderden Duitsers en maar vier Bliksemlichtmensen. Wolf loog over Miller. Maar Andrea... 'En nu,' zei Wolf angstwekkend minzaam, 'ga ik u doden.' Elegant stopte hij de Luger terug in zijn holster en maakte de klep dicht. Hij zette zijn pet af en wierp hem op het geschutblok. Hij tastte achter zich en trok een vijfentwintig centimeter lange dolk tevoorschijn. Mallory had van die dolk gehoord. Wolf gebruikte hem graag om ingewanden uit mensen te snijden. 'Eén ding,' zei Mallory. 'Ik ben gevleid dat u me hebt herkend. Hoe kwam dat zo?' 'Ik zou moeten zeggen dat ik u heb herkend uit de kranten van voor de oorlog,' zei Wolf. 'Maar dat zou niet waar zijn. Want uw vriend Andrea heeft het me verteld toen hij gemarteld werd. Vlak nadat hij me had gezegd waar ik de ladingen moest vinden die u zo amateuristisch op de Victory-wapens hebt gemonteerd.' Niet alleen zijn kaak was gebroken. Zonder zijn pet zag zijn hele hoofd eruit alsof het verbrijzeld was geweest en onhandig in elkaar gezet. De ogen waren koude spleten onder een witte, pluizige schedel die uit klei leek te zijn geboetseerd door een kind met een macabere smaak. Mallory glimlachte tegen hem, de vrolijke, enthousiaste glimlach van iemand die zojuist een mooi cadeau heeft gekregen. Als Andrea gemarteld werd, zou hij zelfs nog niet vertellen hoe laat het was. Dit onaangename sujet stond te liegen, dat was zeker. 'Nu,' zei Wolf. 'Kom hier, kapitein Mallory.' Hij wenkte met de dolk in zijn hand. Al wenkend kwam hij naar voren. Mallory tastte naar zijn eigen mes en bedacht dat hij beide messen kwijt was. Hij probeerde zijn gewicht op zijn enkel te zetten. Ging niet. Hij bleef staan en keek naar de dolk. Twee gestalten stonden met gespreide benen op een vlakte van verlichte keien en hielden tot het uiterste gespannen het silhouet van de ander in de gaten. De ene met een rugzak op zijn rug, onbeweeglijk, de ander sluipend, bijna katachtig. Beider aandacht gericht op het glimmende sterrenlicht op de punt van Wolfs dolk. Wolf was zo dichtbij dat Mallory zijn zweet kon ruiken. Het was een zurige lucht, penetrant, weerzinwekkend. Mallory zag het heft omlaaggaan voor de eerste opwaartse stoot. Hij plaatste zijn gewicht op zijn goede been. Wolfs ogen verraadden geen gevoel. Zijn hand schoot omhoog, naar Mallory's buik. Maar Mallory stond daar niet meer. Hij was als een stierenvechter opzij gebogen en had Wolfs pols gegrepen om diens kracht om te zetten in een draai die zijn elleboog moest ontwrichten. Maar terwijl zijn handen zich om Wolfs pols sloten, wist hij dat het niet zou lukken. De arm van de SS'er was zo dik als een telegraafpaal. Het was de arm van iemand die goed had geslapen en goed had gegeten. Mallory's vingers waren moe van het klimmen en het vechten en zijn reserves waren bijna op. Hij kon niet vasthouden. De arm wrong zich los. Wolf deed een snelle uithaal met zijn linkerhand, een vuistslag die Mallory deed suizebollen. Met moeite bleef hij op zijn benen staan. Weer deed Wolf een uitval met het mes. Mallory richtte een trap naar zijn knie, raakte, maar hij schopte met zijn rechtervoet, zijn slechte voet. De pijn vlijmde door zijn been. Hij viel om en voelde iets in zijn ribben schrijnen. Koele lucht in zijn zij. Wolf had hem gesneden. Niet erg: een oppervlakkige snijwond op zijn ribben. Het zou erger worden. Hij krabbelde overeind. Wolf stond hem op te wachten. Zijn ademhaling was rustig en gelijkmatig. Spuugbelletjes vormden zich in de hoek van zijn mismaakte mond en barstten. 'Nu,' zei hij. 'Nu ben je er geweest.' Hij hield het mes als een zwaard voor zich en kwam naar voren. Mallory wist dat zijn positie uiterst netelig was. Hij was vergeten dat hij ging sterven. Er was geen tijd om angst te voelen of vooruit te denken. Waar het om ging was overleven. Iedere seconde was een bonus die uit de mismaakte kaken van de dood werd gewrongen. Hij stapte langs het mes, zette de reusachtige arm vast onder zijn eigen arm, sloeg met zijn helm tegen die weerzinwekkende kaak, hoorde een paar tanden losschieten, stootte met zijn knie in het kruis en merkte dat die werd geblokkeerd door een been dat van hout had kunnen zijn. Achter hem kromde zich de arm. Hij probeerde buiten het bereik van het mes te komen, maar de armen waren meedogenloos en hij was uitgeput... De wereld werd waanzinnig. Er klonk een gigantisch lawaai op het plein, het lawaai van duizend schrijfmachines, het gonzen van een heleboel uit elkaar getrapte wespennesten, twee, misschien meer enorme explosies. Mallory voelde Wolfs greep een ogenblik verslappen en knalde nog een keer met zijn helm tegen het gezicht van de SS'er. Deze keer ging de neus eraan. De man gromde en wankelde en achter Mallory kletterde de dolk op de stenen. Maar toen werden de armen om Mallory's nek geslagen en drukten ze zijn hoofd opzij en Mallory wist dat hij er nu echt geweest was. Voor het eerst maakte zich doodsangst kenbaar, een duister, akelig gevoel... Maar niet langer dan een fractie van een seconde. Want opeens lieten die verschrikkelijke armen zijn nek los waardoor hij achterover wankelde en een stem zei: 'Pak je geweer.' Een bekende stem. Andrea's stem.
***
Het waren, bedacht Miller, vijf onaangename minuten geweest. Ze hadden lekker en vredig in de klokkentoren gezeten. Het was Miller zelfs even gelukt een dutje te doen - heel kort, aangezien hij Carstairs niet vertrouwde en Spiro trillend als een bang konijn over kogels en geweren en wegwezen zat te mompelen. Miller maakte zich uiteraard zorgen over Mallory, vooral na dat incident met die lampen. Maar als je Mallory zo goed kende als Miller, wist je wanneer Mallory echt in de problemen zat en wanneer hij een afleidingsmanoeuvre uitvoerde. Maar hoewel Miller van dat gedoe met die lampen kippenvel had gekregen, was het duidelijk een afleidingsmanoeuvre geweest. Toen Mallory van die kabel was verdwenen viel er een stilte. Een stilte die Miller buitengewoon waardeerde. En toen volgde die schietpartij en daarna klonk die stem op het plein. Met de stem op het plein zat het even anders. Van die stem was Miller wakker geworden en dat nam hij die stem kwalijk. Toen hij zijn oog tegen de waterspuwer in de vloer van de klokkentoren legde, zag hij die grote man met zijn kniebroek, laarzen en hoge pet, die onverzettelijk en hooghartig tussen de op de grond uitgestrekte lichamen van de Duitsers stond. Hij zag Mallory op hem af hinken. Millers maag werd hol van angst. Niet alleen omdat Mallory er moe uitzag en de monsterlijke gestalte met de hoge laarzen zo fris als een hoentje leek. Er waren andere dingen, die voor Mallory onzichtbaar waren, maar die Miller vanuit zijn hoge positie kon waarnemen. Het was wat de staf een open situatie zou noemen. De staf kon het noemen zoals hij wilde. In Millers ogen was het een puinhoop. Om de hoek, buiten Mallory's gezichtsveld, was een mitrailleur opgesteld. Miller wist niet waarom, maar hij had het akelige gevoel dat het iets te maken kon hebben met represailles tegen de arbeiders. Hij maakte zich niet echt zorgen om de werklieden, want als de raketten zouden afgaan, zouden de Duitsers alle mankracht nodig hebben die ze konden krijgen. Wat hem echt zorgen baarde was iets anders: een schaduw die hij in het straatje aan de overkant van het plein van de ene donkere plek naar de andere had zien glijden. Een grote schaduw, onmogelijk groot. Een schaduw met de schouders van een beer en de lichtvoetigheid van een vlinder. Hij porde Carstairs in zijn ribben. 'Geef me dekkingsvuur,' zei hij. 'Grapje zeker,' zei Carstairs die ineengedoken in zijn hoekje zat.'Dan hebben ze ons binnen een seconde.' 'Moet je goed horen,' zei Miller. 'Als je geen dekkingsvuur geeft, schiet ik je vervloekte rotkop eraf.' 'Tegen wie denk je wel dat je spreekt?' vroeg Carstairs. 'Dan schiet ik uw rotkop eraf, kapitein,' zei Miller. Hij gaf zijn orders. Beneden klonk het geluid van een dolk die op de keistenen kletterde. De man in het SS-pak had Mallory in een hoofdgreep en was zo te zien van plan Mallory's nek te breken. 'Vuur openen,' zei Miller. Hij stond op, gooide twee granaten, richtte de Schmeisser op de drie hoofden bij de Spandau-mitrailleur en vuurde twee korte salvo's af. Achter hem klapte de deur van de klokkentoren open en kletterden Carstairs' laarzen de ladder af. Bij de Spandau stond een man op en viel over zijn geweer. De granaten explodeerden en bliezen hem weer terug, vergezeld van de twee andere mannen. In andere ramen waren de bewegingen te zien van Duitse soldaten die dekking zochten. Miller wachtte op het vernietigende vuur dat Mallory tegen de grond zou slingeren... Maar terwijl hij de mitrailleur uitschakelde, had de schaduw zich uit het straatje losgemaakt en vijf grote passen over de stenen gezet. De schaduw was geen schaduw meer, maar was Andrea geworden. En Andrea had een kolossale onderarm om de nek van de man met het mismaakte hoofd geslagen en hem van Mallory weggesleurd, had Mallory achter zich geschoven als een hen die haar kuikens beschermde, liep achteruit naar de kerkdeur en hield de mismaakte man, Hauptmann Wolf in eigen persoon, voor zich als een menselijk schild, hoewel menselijk niet het woord was dat mensen die Wolf kenden, zouden gebruiken. Miller vond het allemaal erg indrukwekkend. Hij hoorde Carstairs beneden de kerkdeur openrukken. Daarna wierp hij zich door het luik in de vloer van de klokkentoren en ging de ladder af naar een groep mensen die bestond uit Carstairs, Spiro, Mallory en Andrea met Wolf voor zich. Andrea zei: 'Ga achter me staan.' De Duitser had een gezicht dat Miller niet aanstond. Zo te horen was hij aan het vloeken. Andrea's reusachtige onderarm spande zich. De op een kapotgeslagen pompoen lijkende schedel werd paars onder het distelpluisachtige haar. 'Nu,' zei Andrea. Miller pakte Carstairs' Schmeisser zachtzinnig af en gaf die aan Mallory, voor het geval dat. Over de brede, met schijnwerpers verlichte ruimte van het plein liepen ze naar de ingang van het straatje. Op het plein voelden ze zich verschrikkelijk onbeschermd. Maar geen van de SS'ers zou schieten, uit angst hun bevelvoerende officier te raken... Vanachter de kerk schoof een man in hun gezichtsveld die veldgrijs droeg, geen camouflagepak. De man zette een geweer aan zijn schouder. Miller richtte de korrel van de Schmeisser op de borst van de man en schoot een salvo van vier schoten af. De man stortte achterover het donker weer in. 'Bedankt,' zei Mallory. 'Graag gedaan,' zei Miller. Maar achter zijn grijns lag iets wat ze allemaal voelden. Wolfs soldaten zouden niet graag hun kapitein neerschieten. Maar het gewone Wehrmacht-garnizoen zou het niets kunnen schelen. Met alle lawaai en opwinding die uit het dorp kwamen was het te verwachten dat er binnenkort versterking zou arriveren. En ook dat die het karwei deze keer afdoende zou klaren. Ze waren aan het begin van het straatje. Aan weerszijden van een strook keistenen verdrongen zich twee rijen huizen. Achter in het straatje maakten de huizen aan de linkerkant plaats voor een blinde muur: een muur met een trap van oude steen die naar de kantelen liep. 'Omhoog,' zei Andrea. Ze liepen de trap op. Achter hen lag het dorp opeens doodstil onder de schijnwerpers. Mallory tuurde over de omgang achter de kantelen. Er was een wachttoren, maar voor zover hij kon zien waren er geen wachtposten. 'Eroverheen,' zei Andrea. Mallory deed zijn rugzak af en gooide het klimtouw over de rand. 'Spiro,' zei hij. 'Nee,' zei Spiro. 'Ik ga niet. Ik blijf. Hoge plaatsen, kogels, erg slecht.' 'Je gaat,' zei Mallory. 'Touw om je nek of om je middel, mij kan het niet schelen.' 'Maar daar beneden is de zee,' zei Spiro. 'Erg slecht, nat, ik kan niet goed zwemmen.' 'Akkers,' zei Andrea. 'Niet de zee. En kruip in een greppel. Vooruit.' Hij greep de polsen van de dikke man. Mallory knoopte met een paalsteek het touw om de brede borstkas en zette Spiro, die nog steeds tegenspartelde, tussen de kantelen. Miller en hij lieten hem in het donker zakken tot er een geluid klonk, meer gepiep dan een schreeuw. Spiro was beneden. Nog steeds was het rustig in het dorp. Wolf zei: "Jullie zijn gek. Geef je over.' 'Carstairs,' zei Mallory. 'Vooruit.' Carstairs greep het touw en wierp zich over de rand. 'Miller,' zei Mallory. Van de rotswand kwam de felle gloed van de schijnwerpers. De huizen van het dorp stonden wit en roerloos. Maar de wereld was aan het veranderen. Buiten de lichtcirkel van de schijnwerpers leek de hemel lichter te worden. En van de hekken kwam het geluid van beslagen laarzen, die aan het rennen waren.