4
woensdag 06.00 -18.00 uur
Even na zes uur rees de zon boven de horizon. 'Stoppen,1 zei Clytemnestra. 'Eten.' Ze lieten zich op de warme stenige grond zakken en tastten naar sigaretten en chocolade. Ze zaten op een richel, een kale rotsrand langs een spleet door een grote bergkam die uit de zee scheen op te rijzen. 'Water,' zei Nelson en Miller gaf hem zijn veldfles. De matroos begon gulzig te drinken en morste water op zijn gezicht en hemd. Miller rukte de fles uit zijn handen. 'Krijg de pest,' zei Nelson, 'ik heb een mond als een kalkoven.' 'Hebben we allemaal,' zei Miller. Hij haalde een sigaret uit zijn pakje en stak hem aan met een zippo. Hij had bij de Long Range Desert Group gezeten, als saboteur achter de vijandelijke linies in het westen van de woestijn. Water was belangrijker dan benzine, en benzine was al belangrijker dan het moederschap, de godsdienst en de goudprijs. 'Je moet 's ochtends en 's avonds drinken. Als je overdag drinkt, zweet je het meteen weer uit. Zo, laat je arm eens zien.' Dat wilde Nelson niet. Zijn gezicht was grauw en hij keek vijandig onder zijn bezwete rode haar uit. 'Gaat goed,' zei hij, waarna hij in een gemelijk stilzwijgen verviel. Wills zei met zijn vreemde stem alsof hij knikkers in zijn mond had: 'Verman je, kerel.' Maar Nelson wilde hem niet aankijken. Bij daglicht zag Wills er vreselijk uit. Hij had geen wenkbrauwen en geen haar meer op het voorste deel van zijn schedel. Zijn huid glom van de looizuurbalsem en hij had een grote bloeduitstorting op zijn rechterslaap. Toen hij over de blauwe leegte van de zee uitkeek, werden zijn ogen glazig en zijn hand beefde. Mallory vermoedde dat hij aan zijn schip dacht. Hij bood hem een reep chocola aan en een stuk brood uit Clytemnestra's huis. Wills schudde zijn hoofd. 'Erg, dat van je schip,' zei Mallory. Wills trok een gezicht waardoor hij belachelijk jong leek. 'Arme kerels,' zei hij. 'Eerste keer als gezagvoerder?' vroeg Mallory. Wills knikte. Er stonden tranen in zijn ogen. 'Kun je nog verder?' 'Natuurlijk.' 'Prima kerel.' 'Geen zorgen over Nelson,' zei Wills. 'Eersteklas vent.' Mallory knikte. Loyaliteit tegenover je manschappen was goed. Hij hoopte alleen dat het wederzijds was. Carstairs zat een beetje apart. Er zat stof in zijn briljantinekrullen en zijn keurige snor werd ontsierd door een vochtige rode schram. 'Hoe gaat het?' vroeg Mallory. 'Prima,' zei hij kortaf. 'Ik wil dat je in de buurt blijft,' zei Mallory. 'Anders kun je gewond raken.' 'Moet je goed luisteren,' zei Carstairs, alsof hij het had tegen een taxichauffeur die hem in Mayfair naar de verkeerde straat had gebracht. 'Dit is niet de eerste keer dat ik achter de vijandelijke linies ben. Je kunt het geloven of niet, maar ik kan heel goed mijn eigen boontjes doppen. En mocht je enige twijfels hebben, dan stel ik voor dat je terugdenkt aan admiraal Dixon en de briefing. Het gaat je geen barst aan of ik gewond raak of niet.' Mallory glimlachte, een vreedzame witte glimlach. 'Hoe gaat het met je nek?' vroeg hij. Carstairs wrevelige gezicht werd rood. 'Luister,' zei Mallory,'het is mijn taak op mijn mannen te passen en represailles tegen de plaatselijke bevolking te voorkomen. Dus als je nog een keer op eigen houtje de burgerbevolking wilt begluren, zou ik het op prijs stellen als je eerst met mij praat.' 'Je toestemming vragen?' zei Carstairs. 'Loop naar de hel.' 'Contact houden,' zei Mallory. 'Loop naar de hel.' Mallory glimlachte niet meer. Hij zei: 'Admiraal Dixon is heel ver weg. Je had bijna een akelig ongeval met kolonel Andrea. Je mag van geluk spreken dat je nog leeft. Denk daar maar over na.' Carstairs dacht na. 'Waar is Andrea?' vroeg hij. 'Wachtlopen,' zei Mallory. 'Het werk van een kolonel is ook nooit klaar,' zei Carstairs met een superieur glimlachje. 'Wat deed je in dat dorp?' 'Transport zoeken,' zei Carstairs. 'Niet dat het je iets aangaat.' 'Transport waarheen?' 'Naar de Acropolis.' Mallory wees naar zijn laarzen. 'Je kijkt ernaar.' 'Pardon?' 'De partizanen hebben de weg opgeblazen.' 'Prima,' zei Carstairs. Opeens grijnsde hij. 'Ik had het moeten vragen. Had me een stijve nek bespaard.' Mallory knikte. Het was bijna een verontschuldiging. 'Het zal wel meevallen,' zei hij, opstaand. 'Nog vijf minuten, heren. Profiteer ervan.'
***
De richel waarop ze hun pauze hielden lag in een dode hoek. Maar vanaf Andrea's uitkijkpost erboven kon hij het strand zien waar ze aan land waren gekomen. De baai van Parmatia en de witte stad spreidden zich als een landkaart onder hem uit. Beneden gebeurde iets. Hij keek. Drie legerwagens reden de stad uit en de weg langs de baai op. Even waren ze aan het oog onttrokken. Toen ze tevoorschijn kwamen waren het er nog maar twee. Ze hielden halt bij het strand waar de Engelse groep geland was. Figuren als mieren kwamen uit de wagens zwermen en vormden groepen aan de waterkant. Zo te zien waren de lichamen van Dawkins en de wachtpost gevonden. En de derde wagen met soldaten was heel misschien gestopt om schelpen te zoeken. Maar het was ook mogelijk dat ze hadden besloten het pad over de bergen op te gaan. Dat kon gevaarlijk zijn. Of niet. De militairen van de Wehrmacht waren goede soldaten. Velen waren dienstplichtig, en een groot aantal deed voor het oog zijn plicht en wachtte tot het tijd was om naar huis te gaan, als overwinnaar of als verliezer. Het Sonderkommando was iets anders. De Wehrmacht had een soort minachtende afkeer van Dieter Wolf en zijn mannen. Het waren vrijwilligers, uitgezocht op hun fitheid, genadeloosheid en doortraptheid - soldaten die van doden hielden om het doden zelf, vooral als het ook nog werd gekruid met veel verkrachtingen, plunderingen en martelingen. Dieter Wolf was zoiets als de leider van een speciale legermacht bij de nazi's. Hij heette intiem bevriend te zijn met de legendarische Otto Skorzeny. Het feit dat het Sonderkommando op het eiland was, betekende twee dingen. Ten eerste: de Duitsers wensten niet gestoord te worden bij hun activiteiten in de Acropolis, wat die ook mochten zijn. En ten tweede: in deze bergen zou het binnenkort krioelen van de soldaten. Toen Andrea terugging naar de richel, was de rest van het gezelschap al overeind. Wills stak een hand uit om zich vast te houden, greep mis en viel languit in de struiken. Carstairs trok zijn wenkbrauwen op. Miller hielp hem weer overeind. Wills' ogen leken in verschillende richtingen te kijken. 'Sorry,' zei hij met schorre stem. Hersenschudding, dacht Miller. Hoe was een Engelsman met een hersenschudding ook te verstaan? 'Omhoog,' zei Clytemnestra. Ze zette de teen van haar laars op een kleine richel, hees zich op en verdween. De rest volgde. Behalve Nelson. Nelson bleef hoofdschuddend en met gebogen schouders staan. Hij had een bos rossig haar, een witte huid en een gezicht dat rood was en chagrijnig stond. Andrea, die de rij sloot, vroeg: 'Hulp nodig?' 'Mijn arm doet pijn,' zei Nelson. 'Iedereen heeft pijn,' zei Andrea. 'En als we niet doorlopen, wordt het een stuk erger.' 'Ik ben geen commando,' zei Nelson. 'Ik ben matroos, verdomme. Wat doe ik hier eigenlijk, als de een of andere pokkengeit op een berg rotsen rondrennen?' 'Je plicht,' zei Andrea. Met zachte hand, als een moeder die een kind oppakte, tilde hij hem op en zette hem op de eerste trede van het pad. Nelson keek met een wit gezicht achterom en omlaag. Toen begon hij met handen en voeten te klimmen. Andrea bedacht dat als een man zo energiek kon klimmen, er misschien niet zoveel mis was met zijn arm.
***
Ze klommen de hele ochtend, eerst op steile kliffen en daarna over een wirwar van bergkammen en door kleine dalen vol struikgewas. Tegen elf uur waren ze op vijftienhonderd meter boven de zeespiegel in een klein dal vol jeneverbesstruiken en steeneiken. Tussen de rotsblokken liepen geiten. Hun bellen klingelden droefgeestig. De mannen liepen moeizaam, met uitgedroogde mond, gekweld door het klateren van de stroom beneden in het dal. 'Te warm,' zei Clytemnestra, het zweet van haar voorhoofd vegend. 'We nemen hier drie uur rust.' Ze liep voor hen uit naar een richel die over de vallei uitzag en duwde de takken van een reusachtige oude rozemarijnstruik opzij. Achter de struik bevond zich de donkere ingang van een grot. Mallory popelde om verder te gaan. Maar hij kon zien dat Wills zo ongeveer aan het eind van zijn Latijn was. Rust konden ze allemaal goed gebruiken, het liefst acht uur en geen drie. Geduld. Carstairs had zijn kaart uitgevouwen. Hier vormden de bergen kammen die als vingers van het centrale plateau af liepen. Vanaf het strand waren ze tussen de wijs- en middelvinger naar boven geklommen en daarna tussen de middel- en ringvinger de kam naar de vallei overgestoken. Achter de volgende bergkam, tussen de ringvinger en de pink, liep de weg. Het was op dat punt, zei Clytemnestra wijzend, dat de partizanen de rots hadden opgeblazen waardoor er geen doorkomen meer aan was. Carstairs bood aan de wacht te houden. Mallory installeerde zich in de hoek van de grot naast Miller en stak een sigaret op om de stank van de geitenmest te verdrijven. 'Leuke tent,' zei Miller. 'Doet me denken aan een pension in San Francisco waar ik een tijdje heb gezeten.' 'De vloerbedekking, bedoel je?' vroeg Mallory. 'Ja, plus de vlooien.' Mallory's ogen vielen dicht. 'Ik doe het wel,' zei Miller. 'Ja.' Mallory sliep. Beiden wisten wat Miller bedoelde: dat hij een oogje op Carstairs zou houden. Dus bleef Miller zitten roken. Andrea en Mallory snurkten, Wills viel in een soort krampachtige verdoving en Nelson kroop als een bal in elkaar. Wat Clytemnestra betrof, die was naar een ander deel van de grot gegaan en het was niet te zeggen of ze sliep of wakker was, maar als Miller erover nadacht kon hij zich niet voorstellen dat ze ooit zou slapen. Na ongeveer een halfuur kwam Miller stilletjes overeind en kroop naar de ingang van de grot. Carstairs had zich opgesteld in de ruïne van een hut verderop op de richel, van waaruit de toegang naar de vallei en de bergkam aan de overkant te zien waren. Het was een goed punt: je kon uitkijken zonder zelf gezien te worden. Geruisloos liep Miller erheen. De vallei trilde in de hitte en een hagedis schoot weg over een steen. In het donker van de ruïne maakte Carstairs geen geluid. Miller stapte naar de deur en keek naar binnen. Carstairs was verdwenen. Miller bleef roerloos staan en dacht na. Er konden redenen voor zijn. Moest even achter een rots, zei Miller bij zichzelf, een natuurlijke behoefte. Maar nog tijdens die gedachte had hij zijn veldkijker al in zijn handen en observeerde de vallei, de rotsen, de bomen, een geit die met zijn tanden aan een tak trok... Daar. Hoog op de berghelling aan de overkant zwoegde een kleine kakigestalte met zijn geweer over zijn schouder naar de top. Miller liet de kijker zakken. Even overwoog hij erachteraan te gaan. Maar de helling was steil en God wist wat erachter lag en Miller was geen bergbeklimmer. Hij liep terug naar de grot en kneep in Mallory's hand. De ogen van de Nieuw-Zeelander schoten open. 'Sorry, kapitein,' zei Miller. 'Carstairs is verdwenen.' Mallory zei: 'Hou de wacht', slingerde zijn Schmeisser en een rol touw over zijn schouder en liep met snelle passen weg. Miller keek toe hoe de magere kakigestalte naar de bodem van het dal draafde en met de nonchalante loop van een man die zijn ochtendwandelingetje maakte van het ene wiebelende rotsblok op het andere stapte. Een stip in de lucht trok Millers aandacht, een adelaar, zwevend op een warme luchtstroom. Een moment lang bleef hij er gedachteloos naar kijken. Toen hij zijn blik weer op Mallory richtte, zag hij tot zijn verbazing dat deze al aan de andere kant van de vallei was. Miller richtte zijn kijker en zag hem onder aan een rotsblok aankomen waar iedereen, behalve een vlieg, omheen zou zijn gelopen. Maar Mallory legde zijn handen erop, hees zich moeiteloos omhoog, controleerde zijn wapen en stak een sigaret op. Zoals het een man die alles van sabotage af weet betaamt, was Miller onder zijn harde, verweerde uiterlijk een gevoelig mens. Hij voelde een afstandelijk soort medelijden met elke persoon die aan de verkeerde kant van zo'n achtervolging liep. Zelfs met Carstairs. Buiten de schaduw van de grot was het warm. Zo warm dat Mallory's tong opzwol en het zweet langs de rimpels bij zijn ooghoeken over zijn ingevallen wangen liep. In de roerloze zware lucht van de vallei hing de geur van tijm en blakerende stenen. De sigaretten die Mallory al die dagen en nachten had gerookt, de slechte voeding van de afgelopen weken en het gebrek aan slaap braken hem op. Eerst voelde zijn hoofd pijnlijk aan en leek het alsof hij nog niet helder was. Maar na een paar minuten richtte hij zijn aandacht op Carstairs. Carstairs die er in zijn eentje vandoor ging met een langeafstandsgeweer. Carstairs was een vervelend raadseltje dat opgelost moest worden voordat hij de hele missie verknalde. Dus hees Mallory zijn Schmeisser op zijn schouder, ging in looppas de vallei door en klom regelrecht over het rotsblok aan de andere kant. Terwijl hij langs de harde, warme rots van het ene steunpunt naar het andere klom, voelde hij zijn vingers, rug en benen weer tot leven komen. Binnen een halfuur stond hij op de bergkam, niet boven op de top waar hij gezien kon worden, maar vlak eronder in de kleine plek schaduw onder aan een rotsblok. Daar haalde hij zijn kijker tevoorschijn. Tien minuten zocht hij geduldig de wildernis van rotsen en struikgewas af alvorens eindelijk de flits van een beweging te zien: een man die met een gestadig tempo naar een rij lange bergkammen in de verte zwoegde. Kaki gevechtspak, geweer over zijn schouder. Carstairs. Mallory ging achter hem aan. De Engelsman had hooguit twintig minuten voorsprong. In dit terrein was dat nog geen anderhalve kilometer. Onverstoorbaar volgde Mallory zijn spoor. Ze staken een paar lage heuvels over. Mallory keek op zijn kompas en haalde de kaart uit de zak van zijn hemd. Na een uur en een kwartier liep de grond opeens steil af. Vóór hem schoof Carstairs de schaduw in en werd onzichtbaar. Mallory maakte zich geen zorgen. Hij wist waar zijn man heen wilde. Wat hij niet wist, was waarom. Hij baande zich een weg door het struikgewas en bleef met een ruk staan. Vóór hem was geen grond meer. Achter de rand van de klif was een diepte van lucht waarin zwaluwen op en neer doken en daarachter lag de wijde blauwe vlakte van de zee. Hij ging liggen en gluurde over de rand. Hij keek in een afgrond van duizend meter. Ergens ver beneden, aan het oog onttrokken door overhangende steenblokken, bruiste de zee op de rotsige kust. Driehonderd meter onder hem werd de afgrond onderbroken door een plateau dat er als een trede langs liep. Een trede van vijftig meter breed, aan de buitenrand begroeid met door de wind geteisterde struiken. De binnenkant werd aan het oog onttrokken door een eeuwenoude laag gevallen gesteente. Recht onder Mallory's ogen groeide het donzige groen van een stel bomen op een glooiing van stenen. Aan de rechterkant was die glooiing ontzaglijk hoog en besloeg bijna de volle driehonderd meter tot aan de bovenrand van de afgrond. De puinbrokken waren recent en blokkeerden het plateau volledig. Over het plateau slingerde zich het witte lint van de weg die in de grote stapel gesteente verdween. Dit moest het overblijfsel zijn van de overhangende rotsen die de partizanen hadden opgeblazen om het eiland in tweeën te delen. Het zou niet lang in tweeën gedeeld blijven. Het geluid van ronkende dieselmotoren klonk in Mallory's oren. Rond de aardverschuiving liep een blekere rand van gelijkgemaakte grond en ingestampte stenen. Onder Mallory's ogen reed een dragline rond en deponeerde een lading puin in iets wat een gat kon zijn. Het zag ernaar uit dat de weg weer bijna open was. En Mallory was niet de enige die dat dacht. Aan de voet van de aardverschuiving stond een rij voertuigen: een paard en wagen, drie Duitse legerwagens en een veldambulance waarvan het rode kruis in de hitte blikkerde. Een kleine groep mannen zat in de schaduw van een paar pijnbomen. En zo'n honderd meter lager, van beneden af onzichtbaar door een lading stenen ter grootte van de toren van een kathedraal, bungelde een kleine kakigestalte als een spin aan een draad. Carstairs, die afdaalde. Mallory keek even toe en woog de mogelijkheden tegen elkaar af. Laat hem gaan, grijp hem. Schiet hem neer. Op dat moment had hij het liefst geschoten. Maar admiraal Dixon was Jensens superieur. Schieten maakte lawaai en zou de aandacht trekken, en trouwens, Carstairs was buiten het schootsveld van de Schmeisser. Schieten was een mooie droom, meer niet. Mallory liep in de dode hoek naar de top van de hoop stenen. Carstairs had zijn touw om een uitstekende rots geslagen. Mallory klemde de touwen bijeen en bond er een knelknoop om. Als Carstairs het touw omlaag wilde trekken om verder af te dalen, stond hem een teleurstelling te wachten. Hij keek naar beneden. Het touw liep als een witte streep langs de rotswand en verdween bij een vooruitstekend gedeelte. Mallory mat genoeg van zijn eigen touw af om dat vooruitstekende stuk te halen, zekerde het aan een rotspunt, draaide zich met zijn rug naar de leegte en sprong. De kegelvormige spijkers onder zijn schoenen raakten een keer, twee keer de rotswand. Toen was hij bij het vooruitstekende stuk, hield zich vast en keek omlaag. Beneden liep een richel van ongeveer tien meter breed die schuin helde naar de aardverschuiving. De richel was zo breed dat er bomen en lage jeneverbes- en kapperstruiken op groeiden. Het dubbele touw eindigde op een plek vol steenbrokken. Carstairs was nergens te zien. Mallory daalde via Carstairs' touw af en remde voordat hij bij de grond aankwam om geen knerpend geluid te maken dat hem zou kunnen verraden. Carstairs' voeten hadden het verdorde gras bij het struikgewas platgetrapt. Muisstil haalde Mallory zijn mes tevoorschijn en volgde het spoor. Breed als een weg volgde de richel ongeveer vijftig meter de welving van de rots en liep in een helling van vijfenveertig graden af naar de bodem van het ravijn. Door de manshoge struiken zag Mallory grijze voertuigen, rondlopende mannen en het rode kruis op het dak van de veldambulance. Onhoorbaar ging hij verder... 'Geen beweging,' zei een stem bij zijn linkeroor en er werd iets tegen zijn linkernier gedrukt. Zonder te kijken wist hij dat het de loop van een Browning met geluiddemper was. 'Waar ben je verdomme mee bezig?' vroeg hij. 'Met mijn eigen zaken,' zei Carstairs. Zijn onberispelijke haar zat in de war en er droop zweet over zijn belachelijke snorretje. Zijn ogen had een wilde, gevaarlijke blik. Mallory zei: 'Als je me neerschiet krijg je vijftig Duitsers achter je aan.' Het pistool in de nierstreek week geen millimeter. 'Waarom volg je me?' vroeg Carstairs. 'Omdat je de wacht hield en je post hebt verlaten.' 'Doe niet zo achterlijk...' 'Luister goed,' zei Mallory. 'Het kan me niet schelen van hoeveel admiraals jij je orders krijgt. Ik ben je superieur en ik zou je eraan willen herinneren dat je mijn bevelen moet opvolgen, ook al sta je niet direct onder mijn bevel.' De druk in zijn rug werd iets minder. Vijfentwintig meter onder hen glansde het rode kruis van de ambulance in de zon. 'Dit haal je niet in je eentje,' zei Mallory. 'Het is teamwork of niets.' De druk van de Browning verdween. Mallory keek toe hoe Carstairs het ding in zijn holster stopte, zich half omdraaide, een handeling uitvoerde die een zacht metalig geluid maakte en iets in zijn zak stopte. Carstairs knikte, streek zijn haar glad en trok een quasi-spijtige filmsterrenlach die werd ontsierd door de korstige kras op zijn bovenlip. 'Ik wilde alleen maar even kijken,' zei hij. 'In de stad hoorde ik dat de weg binnenkort weer open zou zijn. Dus dacht ik, mooi, dat zou de reis verkorten, als je begrijpt wat ik bedoel.' Mallory had een heel duidelijk idee van wat hij bedoelde. Maar wat Carstairs bedoelde had niets te maken met wat Carstairs zei. 'We gaan verder door de bergen,' zei hij. Carstairs haalde zijn schouders op. Hij bukte zich om zijn scherpschuttergeweer op te rapen en ging terug het pad op in de richting van het touw. Een opgeschrikte duif vloog klapwiekend op uit een steeneik. Drie andere duiven werden verstoord door de eerste en zigzagden met luid klinkende vleugelslagen de weg over. Carstairs en Mallory bleven stokstijf staan en hielden hun adem in. Even hing er een geladen stilte in het ravijn. Toen werd de stilte doorbroken door een stem die rustig en vakbekwaam bevelen gaf, in het Duits. 'Schmidt,' zei die stem. 'Neem twee man mee en ga op die richel kijken wat er aan de hand is.' Mallory en Carstairs draaiden zich om en renden weg. 'Vooruit,' zei Mallory toen ze bij het touw aankwamen. Carstairs greep het touw en klom trappend tegen de rotswand omhoog. Hij maakte een hoop lawaai, vond Mallory terwijl hij zijn Schmeisser afdeed, maar zijn snelheid was prijzenswaardig. Toen Carstairs bij het vooruitstekende stuk aankwam, schreeuwde Mallory: 'Geef me dekking!', draaide zich om, greep het touw en begon langs de muur omhoog te lopen. De rotswand was ruw en zat vol gaten, dus kostte het niet meer dan een paar minuten om het overhangende stuk te bereiken. Van beneden werd er in het Duits geschreeuwd. Mallory concludeerde dat dit een van die gelegenheden was waarbij snelheid belangrijker was dan techniek. Met zijn handen hees hij zich op het overhangende stuk in de verwachting dat Carstairs daar stond te wachten met het geweer in de aanslag om hem dekking te geven. Maar Carstairs had niet de moeite genomen om te wachten. Zorg eerst voor jezelf, was Carstairs' motto. Hij was een aantal voetzolen halverwege de rotswand. Terwijl Mallory omhoog keek knalde beneden een geweer en een kogel sloeg splinters van de rots bij Carstairs' schouder. Het touw hing strak over het overhangende stuk. Een Duitser kwam omhoog. Mallory trok de pin uit een granaat, liet de handgreep terugspringen en telde luisterend naar het sissen van de ontsteker tot drie. Bij vier gooide hij de granaat over de rand. Het geluid van de explosie golfde langs de harde rotswanden. Het touw werd opeens slap. Er werd geschreeuwd. Mallory gooide nog een granaat, vijf seconden deze keer, en klom onmiddellijk in zijn eigen touw. Tegen de tijd dat hij de knal van de richel hoorde komen, was hij halverwege. Beneden was iemand aan het schieten. Hij kon de kogels horen inslaan, ongericht en op een afstand. Hij vond houvast, haalde nog een granaat uit zijn buidel, rukte met zijn tanden de pin eruit en liet hem achter zich stuiteren. Bij de aardverschuiving werd met voertuigen gemanoeuvreerd. Ze gingen proberen een paar op de wagens gemonteerde geschutstukken te richten. Knal, zei de granaat. Van boven klonk geen geluid. Mallory kwam bij Carstairs aan. Carstairs stond zijn touw op te hijsen. Hij wierp een blik op Mallory, rolde het laatste eind touw op en wilde de helling op gaan. Mallory hield hem tegen. 'Ik zei "geef me dekking".' Carstairs trok een wenkbrauw op. 'Niet gehoord,' zei hij. 'We moeten ons laten zien.' 'Doe niet zo belachelijk.' Mallory had zijn Schmeisser in zijn handen die op de grond tussen hem en Carstairs was gericht. 'We moeten hun laten zien dat dit een geallieerde operatie is, en niet van de partizanen. Anders komen er represailles.' 'O zeg, in godsnaam...' 'Als je weigert een direct bevel uit te voeren, zal ik dat beschouwen als muiterij.' Carstairs zag aan Mallory's gezicht wat dat betekende. Hij vertrok zijn gezicht alsof hij een dreun tegen zijn kaak had gehad. Hij lachte zwakjes. 'Jezus,' zei hij. 'Ik... nou ja, als jij het zegt.' Mallory trok hem langs de top mee naar de dode hoek. Boven de aardverschuiving liep hij naar de rand van de afgrond. De voertuigen stonden nog steeds beneden. De mannen waren verdwenen: in dekking. Mallory stond op en sleepte Carstairs mee. 'Geallieerde soldaten!' brulde hij in het Engels en in het Duits. Toen gooide hij zijn laatste granaat in de leegte en stapte achteruit. Een storm van machinegeweerschoten doorkliefde de lucht op de plaats waar ze hadden gestaan. 'En nu wegwezen,' zei Mallory, en hij ging terug in de richting van waaruit ze waren gekomen. Ze waren in moeilijkheden. Het verrassingselement was weg. Als daar beneden de Wehrmacht stond, waren ze in grote problemen. Als het Dieter Wolfs Sonderkommando was, waren ze in enorme problemen. Hoe de problemen er ook uitzagen, het stond vast wie ze had veroorzaakt. Carstairs. Ze haalden de top van de eerste bergkam zonder beschoten te worden. Ze renden de erachter liggende vallei door en beklommen de volgende bergkam. Toen Mallory op de laatste lage rots naar de top klom, suisde er een kogel langs zijn oor. Een steen naast zijn rechterhand ontplofte in gloeiende stukjes. Daar was de bergkam, messcherp tegen de blauwe hemel. Hij nam een sprong en hees zich eroverheen. Terwijl hij in dekking lag om op adem te komen, werd de top op twintig centimeter van de rotsplaten waarop hij lag verpulverd door de kogelregen van een mitrailleur. Carstairs, die naast hem lag, spuugde een hap steenstof uit. 'Geef me je geweer,' zei Mallory. 'Ga naar de grot om de anderen te waarschuwen.' Carstairs zei: 'Nou zeg.' Maar toen herinnerde hij zich misschien het gesprek in de dode hoek boven de afgrond, of misschien zag hij de blik in Mallory's ogen. Hoe dan ook, hij gaf het geweer en rende weg. Vijftig meter onder de top dook Mallory in een spleet tussen twee rotsblokken en plaatste de Mauser met de voorkant op de grond. Hij klikte de beveiliging van het telescoopvizier open, haalde een paar keer diep adem en legde de kolf tegen zijn schouder. In de cirkel van het vizier zweefden rotsen en lage donkergroene struiken. De cirkel bleef staan. En door het rondje draafde een gestalte in een veldgrijs uniform met een stalen helm en een Schmeisser in zijn handen. Mallory richtte het dradenkruis op het midden van de borst en haalde de trekker over. De Mauser schokte. De grijze gestalte fladderde met zijn armen en sloeg achterover op de rotsen. Daarachter zag Mallory de snelle dansende flikkering en de flits van een mitrailleur en hoorde de knallen en het fluiten van de kogels die tegen de rotsen sloegen. Hij sloeg er geen acht op. Zijn oog zat alweer tegen het vizier waarmee hij de rotsen afzocht en hij vond de grijze bobbels van de Duitse helmen. Weer werd van de andere kant de Spandau-mitrailleur afgevuurd. Mallory kon net de donkere schacht zien van de laars van een schutter die gehurkt achter het wapen zat. Hij hief het vizier een paar streepjes hoger. Toen schoot hij de man in zijn been vlak onder de knie. De schutter draaide zijn hoofd om. Mallory schoot hem in de zijkant van zijn hoofd en richtte zijn geweer op de mannen die over de rotsige vlakte op hem af kwamen... Er waren geen mannen. Op de grijze grillige valleibodem was geen enkele beweging te zien, alleen het trillen van de bosjes in de zeebries. Mallory begon op handen en voeten achteruit te kruipen, in de dekking van de bergkam. Zodra hij achter de rotsen was, begon hij in looppas te rennen. Een Wehrmacht-garnizoen zou moe en suf geweest zijn. Deze mannen hadden er fit en gedisciplineerd uitgezien. Door de geur van de tijm en de rozemarijn en zijn eigen zweet heen, meende hij de scherpe, weerzinwekkende lucht van Dieter Wolf te bespeuren. Hij liep terug naar de bergkam. Een gestalte rende zo snel als een haas naar rechts, was uit het zicht, ging een rots over en was weer uit het zicht. Hij schoot een kogel uit de Mauser in die richting en hoorde hem afketsen. Gemist. Hij hing het geweer om zijn schouder en rende de bergkam af, sprong van steen tot steen door de vallei, over de beek, ging aan de andere kant omhoog en liep de grot in. Carstairs was terug. Hij en de anderen stonden te wachten, bepakt, klaar om te vertrekken. Mallory keek hem aan. 'Je staat onder arrest,' zei hij. Carstairs' gezicht werd wezenloos, doodsbleek. 'Je kunt niet...' 'Ontwapen hem,' zei Mallory tegen Miller. Mallory's Schmeisser was toevallig op Carstairs buik gericht. Met een effen gezicht pakte Miller Carstairs' Browning en mes af. Carstairs zei: 'Ik wilde niet...' 'Je hebt de operatie in gevaar gebracht,' zei Mallory. 'Met jou wordt later afgerekend.' Hij haalde een kaart tevoorschijn en wenkte Clytemnestra. 'We hebben dertig man achter ons aan,' zei hij. 'Waar gaan we heen?' Hij gaf haar een potlood. Ze trok een lijn, een ragfijne lijn die zigzagde over een groep dicht op elkaar staande contouren tot deze ophielden om plaats te maken voor de arceringen van hellingen. 'We markeren het pad met hoopjes stenen,' zei ze. Hij legde zijn vinger op een smalle witte streep tussen de contourlijnen en de arceringen. 'Wat is dit?' vroeg hij. Dat vertelde ze hem. Ze spraken een ontmoetingsplaats af en Clytemnestra liep met de groep naar buiten de bergkam op. Wills, die nog steeds versuft en onvast op de benen leek; Nelson, die bang en onder zijn peenhaar door de zon verbrand was en met een grauw gezicht van de pijn of de angst of allebei zijn arm beschermde; Miller, met zijn grote rugzak; Carstairs, wiens gezichtsuitdrukking het midden hield tussen beschaamd en arrogant.
'Zorg dat je in die heuvels komt,' zei Mallory en hij gaf Miller een kopie van de kaart. 'Tot gauw.' Miller richtte zijn hoofd op en keek naar de heuvels. Wat heuvels, het leek verdomme wel de Himalaja, dacht hij. En binnenkort zou hij op die toppen lopen als een soort verschrikkelijke sneeuwman of een adelaar of zo. Miller was afkomstig uit het Amerikaanse Midwesten. Zijn idee van een ideaal landschap was een biljarttafel. 'Kalm aan,' zei hij tegen Mallory. 'We zullen ons best doen.' Mallory's gezicht stond strak en hij keek afstandelijk. Hij stond kogels in een Schmeisser-magazijn te laden en in gedachten was hij al bezig met het probleem dat dertig Duitsers het gingen opnemen tegen twee geallieerde soldaten die eerst een achterhoedegevecht moesten leveren om daarna een operatie uit te voeren. 'Over twee uur zijn we bij jullie. Maximaal,' zei hij. 'Zo niet, dan gaan jullie verder.' Miller wendde zich met een grimmig gezicht af. Hij hing zijn rugzak om en stapte achter Carstairs, Clytemnestra en de twee marinemannen aan. Het pad liep omhoog, de bergkam over, aan de andere kant weer omlaag, over een kleine strook vlak land via een veld grote rotsblokken naar de helling van een berg - heuvel, hield Miller zichzelf voor, het is maar een heuvel, weet je nog wel - die als hij langs de zee zou lopen, een klip zou worden genoemd. Het zweet stroomde in Millers ogen. De riemen van de rugzak sneden in zijn schouders. Achter hen was het ratelen en knallen van vuurwapens te horen. Mallory en Andrea waren aan het werk. Voor hem uit struikelde Wills en klapte tegen een rotsblok. 'Niets aan de hand,' mompelde hij,'alles in orde.' 'Help hem,' zei Miller. Clytemnestra trok aan zijn arm. Ze zei: 'Hij is te zwaar voor mij, de arme man.' 'Kapitein Carstairs?' vroeg Miller. Carstairs keek hem nijdig aan. Toen, met tegenzin, hees hij de arm van de marineman om zijn nek. 'Doorlopen,' zei hij. Traag klauterde de stoet verder. Bij de grot begon het ingewikkeld te worden. Het Sonderkommando was achter de bergkam geslopen en had een maximale dekking. Dat had hen weinig geholpen. Er kwam altijd een moment waarop ze tegen de hemel afstaken. Qua aantal vormden ze een overmacht. Maar ze hadden geen artillerie en geen mortieren en het zag er niet naar uit dat ze hulp uit de lucht kregen. In een gevecht van kleine wapens tegen kleine wapens deed je niet zoveel tegen twee vastberaden verdedigers. Dus slopen Andrea en Mallory van de grot naar de ruïne, bleven in dekking en stonden af en toe stil om te schieten op de helmen die ter grootte van een luciferskop boven de bergkam opdoken. Ze bleven geen moment op dezelfde plaats. De zon schoof langs de hemel, maar het was nog steeds warm. Om vier uur eenendertig werd het vuren vanaf de bergkam tegenover de grot gestaakt. Mallory en Andrea stonden maar tien meter van elkaar af. Ze keken elkaar aan en vervolgens naar de bergkam tegenover hen. Geen beweging. Een moment lang zongen de vogels en waaide de bries alsof er geen oorlog aan de gang was. Toen, heel ver weg, klonk er een korte, lage explosie. Mallory en Andrea lieten zich op de grond vallen omdat ze wisten wat dat betekende. Hoog in de lucht kwam een zwart stipje aanzweven, bleef even hangen en viel dertig meter voor hen op de grond. Er klonk een scherpe, oorverdovende dreun en er vlogen stukken steen langs hun oren. Mortiervuur. Toen Mallory tussen twee rotsen door rende, ratelde een wapen met een laag, zwaar geluid. Ze hadden een mortier aangevoerd en de Spandau weer bemand en beide bevonden zich aan de andere kant van de bergkam. Mallory veegde het bloed van zijn voorhoofd, waar hij door scherpe steenscherven was geraakt. Het idee van een strijd op leven en dood tegen een vijandelijke overmacht met mortieren en zware machinegeweren was niet aantrekkelijk. Maar ze moesten vechten om de rest van de groep een voorsprong te geven. Hij kroop naar de andere kant van zijn rij rotsen en vuurde. De mitrailleur begon weer te schieten. Onder de dekking van die kogelregen sprongen vijf veldgrijze gedaanten uit hun dekking, renden over vijf meter open grond en doken uit het zicht. Opnieuw plofte er een mortierkogel in de rotsen, dichterbij deze keer. Andrea schreeuwde. 'Ik ga, Keith!' brulde hij. Het had een schreeuw van pijn kunnen zijn, maar Mallory wist dat het precies het tegenovergestelde was. Andrea ging de kansen gelijk maken.
***
Andrea klauterde achter Mallory's positie de bergkam over, rende tweehonderd meter ongezien langs de kam, ging er weer overheen en begon als een reusachtige hagedis over de valleibodem te kruipen. Rechts hoorde hij schieten en explosies; Schmeisser-vuur van Mallory; vuurgevechten; een paar hardwerkende verdedigers of één man die veel herrie maakte. Ze waren een team, Andrea en Keith Mallory. Tot dusver verliep alles bevredigend. De grond liep omhoog. Er moesten mannen geposteerd zijn om de flanken te beschermen. Andrea lag zo stil als een steen en schoof zijn hoofd centimeter voor centimeter omhoog. Zes meter rechts van hem zat een Duitser achter een steen de vallei af te speuren. Andrea liet zijn hoofd zakken en kroop over de grond als een reusachtige schaduw die in de donkere stroken langs de bosjes en kleine rotsblokken bleef. Het leek geen mens te zijn die daar over de grond bewoog, maar een grote plooi in de grond zelf. Binnen vier minuten had hij een halve cirkel afgelegd. Hij keek naar de achterkant van een helm, een uniformjasje met een leren wapenriem, gekartelde granaten aan zijn gordel, gespannen schouders... Stil als een schaduw schoof Andrea met zijn mes in de aanslag naar voren. Een korte worsteling, geluidloos. De Duitser gaf een zware ademstoot. En ademde niet meer in. Andrea legde het lichaam in het stof, veegde zijn mes af aan het jasje en kroop behoedzaam over de bergkam. Daar hurkte hij achter een rotsblok en wachtte af. Hij hoorde de knal van het mortier, de explosie aan de andere kant van de vallei. Hij zag de hoofden van de mannen rond het mortier, de glans van de zon op de loop. En verder weg, in een nest van rotsen aan de andere kant van de helling, de mannen met de mitrailleur. Hij merkte op dat de kogelbaan van de Spandau uitsluitend voorwaarts gericht was en dat, afgezien van de man die hij had gedood, niemand de flanken beschermde. Dit moest een haastig bij elkaar geraapte groep zijn, die in allerijl de rotsen in was gestuurd, onderbemand en onderbewapend... Dat alles was binnen een oogwenk door hem heen geschoten, terwijl hij zich tussen de rotsblokken door naar de mitrailleur werkte. De schutter vuurde een kogelregen af op de heuvel aan de overkant. In gedachten zag Andrea hoe de veldgrijze figuren tegenover Mallory overeind kwamen, omlaag ploften en verder naar voren drongen. Vanuit zijn dekkingspositie gooide Andrea drie granaten in de laagte waar het mortier stond. Toen haalde hij zijn Schmeisser van zijn schouder en stond op.
***
Mallory wist dat hij in problemen was. Het Sonderkommando bevond zich nu op schootsafstand voor de Schmeisser. Het mortiervuur was gestaakt, waarschijnlijk uit angst de eigen mannen te raken. Hij had zijn geweer opzij gelegd en probeerde drie kanten tegelijk uit te kijken. Onder de laatste kogelregen van de mitrailleur was de vijand op veertig meter afstand genaderd. Hij had een man naar rechts zien rennen en links meende hij ook een beweging bespeurd te hebben, al kon hij er niet op zweren. Maar dat zou hij wel merken. Grimmig installeerde hij zich achter een rots en wachtte op het schieten van de Spandau: een kort salvo om te zorgen dat hij zijn hoofd omlaag hield, een sein voor de manschappen. Vervolgens de langere salvo's, de storm van metaal die moest verhinderen dat hij zijn hoofd zou opheffen terwijl het Sonderkommando naar binnen zwermde. De Spandau hoestte, dat was de korte hoest. Toen volgde een enorme explosie, groter dan die van een granaat. Het klonk alsof er een heleboel mortierbommen tegelijk afgingen. Onmiddellijk na die explosie klonk een lang salvo van een Schmeisser, en geschreeuw. In de stilte die volgde, gluurde hij door de spleet in de stenen muur. Hij zag dat er grijze helmen omhoogkwamen en hij vuurde over het rotsblok heen een kort salvo af. Toen begon de mitrailleur weer te vuren en door de spleet zag hij de mannen uit hun dekking opstaan. Hij wachtte tot de kogelregen om zijn oren zou vliegen. De mitrailleur begon met zijn dodelijk geratel. Maar de kogelregen kwam niet. Hij zette zijn oog voor de spleet. Beneden hem liepen de veldgrijze figuren rechtop en kwamen op hem af, maar niet onder een beschermend gordijn van eigen vuur. Bij het eerste salvo van de mitrailleur waren ze overeind gekomen. En het tweede salvo vloog niet over hun hoofden, maar recht in hun groep. De rotsen onder Mallory lagen bezaaid met veldgrijze lijken. Rechts kreunde een man. Links ving Mallory een beweging op. Hij draaide zich om. Een camouflage-uniform vol verse bloedvlekken dook door de rotsblokken op hem af. Hij schoot een kort Schmeisser-salvo in de helm. De man sloeg tegen de grond. Aan de andere kant van de vallei kwam een gestalte overeind. In een reflex greep Mallory naar zijn geweer. En stopte. Het was Andrea. Andrea liep met snelle passen de vallei door naar de grot. Tegen de tijd dat hij daar aankwam zat Mallory met zijn voeten op een rots een sigaret te roken. 'Dat was nuttig,' zei hij. Andrea knikte. Hij was een ongeëvenaarde vakman in de kunst van het oorlogvoeren en hij had zijn werk gedaan. Mallory gaf hem een sigaret. Andrea stak de sigaret aan, hees zijn ransel op zijn rug en liep de heuvel op. Mallory volgde hem. Op de top keek hij om naar de vallei waar dertig mannen waren gedood of weggevlucht. De schaduwen werden langer in de avondzon. De avond van de eerste dag. Het zag er niet best uit. De Duitsers wisten dat er een Britse strijdmacht in de bergen was. Ze wisten niet dat zich daarbij twee gewonde marinemannen bevonden plus een man die geen bevelen kon opvolgen. Ze zouden komen zoeken, en heel snel. De strijd in de vallei was een overwinning geweest. Maar het was slechts het eerste gevecht in een veldtocht die zo te zien heel lang ging duren.