8
donderdag 20.00 - 23.00 uur
De bui was voorbij. Vanaf de westwand van de Acropolis leek de zon een gloeiendhete kanonskogel die in een zee vol inkt viel. Mallory klom krachtig en snel en bleef in de geulen waar de schaduw als een donkere vloeistof om hem heen hing. Het uitzicht interesseerde hem niet. Hij keek uit naar het vallen van de nacht. In het donker was het veiliger... Hij bleef staan, voelde zich gemakkelijk in zijn voet- en handsteunen en keek om zich heen. Hij bevond zich op een uitgestrekte gewelfde helling, een soort olievat van rotssteen. Hij had een aantal ventilatiegaten en openingen omzeild. De betonhijsinstallatie bevond zich nu driehonderd meter onder hem. De bovenkant van het olievat was de hoogste top waarop de antennes stonden. Hij was moe. Tastend in zijn rugzak vond hij de benzedrine, schudde een paar pillen uit het doosje en slikte ze door. Hoog op de welvende helling zag Mallory iets flikkeren. Een vlekje dat uit een gleuf kroop over een kam die in het gouden zonlicht baadde, en weer in de volgende gleuf glipte. Het had een vogel kunnen zijn, en zelfs een bij. Maar Mallory wist dat het zijn prooi was. Carstairs die heel snel klom, in zijn eentje. Hij hoopte dat de man voldoende techniek had. Er was maar één manier om erachter te komen. Mallory ging achter hem aan. Terwijl hij verder langs de rotswand klom, verspreidde de benzedrine een koele energie door zijn lichaam. Hij bleef vlak onder de schaduwlijn die de ondergaande zon over de achter hem liggende bergen op de rotswand wierp en hij vertrouwde erop dat hij door het contrast tussen licht en donker aan het oog onttrokken zou worden. Tien minuten later stond hij in dezelfde spleet als Carstairs, een gemakkelijke spleet waarin twintig meter hoger een blok vastgeklemd zat. Vlak daarboven was de top. Hij keek omhoog en schermde zijn ogen af tegen het gruis dat van Carstairs' laarzen kwam. Als Carstairs op die antennes uit was, zouden twee mensen het karwei gemakkelijker klaren dan één. Mallory floot.
***
Carstairs had nog nooit zo'n lange soloklim gedaan. Hij was een expeditieklimmer die gewend was aan touwen en sherpa's en een glas koude champagne in het basiskamp. In het begin hadden zijn knieën geknikt en hij had de eenzaamheid voelen drukken. Maar technisch was hij een goede klimmer, dus had hij kalm aan gedaan, zich al die verticale meters veilig omhooggewerkt en toen hij de slag te pakken kreeg was hij vlugger gaan klimmen tot hij redelijk snel ging. O ja, was hij begonnen te denken, hier ben ik goed in. Nu was hij, voor zover hij kon zien, bijna bij de top. Na al dat geklim en die gevechten zouden er bewakers op de top zijn... Hij zat nu onder het ingeklemde rotsblok. Het zat in de spleet vast en versperde hem de weg. Hij zou op de rand van de spleet moeten stappen en zich om het rotsblok heen moeten werken en zich dan opmaken voor de... nou ja, laatste aanval. Hij zekerde zijn touw. Daarna stak hij een hand langs het rotsblok op zoek naar een barst en tastte met de punt van een haak. Hij vond een plek. De haak ging erin. Met de hand wrikte hij het ding verder de rots in. Daarboven zouden wachtposten zijn. Het tikken van een hamer op een haak zou naar boven doorklinken. De wachtpost zou over de rand kijken. Toen hoorde hij het gefluit. Zijn hart sprong op in zijn borst. Hij keek omlaag en zag de gedaante in een camouflagepak van de SS. Een Duitser. Hij had geen hand vrij, dus kon hij geen wapen pakken. Hij wist niet dat het Mallory was die hem volgde. Het enige wat hij wist, was dat die gestalte daar beneden zijn pistool zou pakken en hem uit de lucht zou schieten. Hij moest uit de baan van de kogel zien te komen. Het rotsblok over. Hij verplaatste zijn gewicht op zijn rechterhand en zwaaide uit de spleet... Hij was halverwege zijn weg naar buiten toen hij zijn greep verloor en viel. De vloer van de wereld draaide onder zijn ogen. Een fractie van een seconde dacht hij: dit is het einde. Toen ving het touw hem op. Hij slingerde wild heen en weer. Iets sloeg met een akelige klap tegen zijn hoofd en alles werd eerst rood en toen zwart. Mallory zag de gestalte vanaf diens onderkant een hand uitsteken, grijpen, wegglippen, vallen en heen en weer slingeren. Hij hoorde de harde klap van het hoofd tegen de rots, zag hem stuiptrekken en slap aan het touw hangen. Hij wachtte tot het touw ophield met slingeren, dat dodelijke zwaaien waardoor er een haak losgewrikt kon worden. Toen ging hij omhoog, gauw de spleet uit voor het geval Carstairs zou vallen, langs de rechterkant op steunpunten die een vlieg te min zouden zijn. Hij kwam bij het punt aan en controleerde de haak. Die zat diep in de barst en hield. Een goede zekering op een moeilijke plek. Carstairs wist inderdaad wat hij deed. Toen hij de zekering had gecontroleerd ging Mallory naar het lichaam. Carstairs had een goede pols, een opkomende zwelling rechts achter op de schedel onder het haar dat plakte van de brillantine en het steengruis. De man zou het overleven. Mallory hees het lichaam op tot zithouding, sloeg het uiteinde van het touw onder de oksels en trok het door naar de benen. Nu zat Carstairs aan het eind van het touw als een dronkaard op een barkruk en bungelde boven driehonderd meter leegte. Volkomen veilig. Mallory doorzocht zijn zakken en vond het mes, en de Browning met geluiddemper in een schouderholster, het wapen van een moordenaar. In de ceintuurbuidels vond hij wat hij zocht: twee blokken substantie die op stopverf leek en in oliepapier was verpakt. Kneedbommen. Maar geen tijdbuizen. Mallory bleef zwetend in de spleet vastgeklemd staan. Kneedbommen waren raar spul. Je kon ze verbranden. Je kon ze in het uiterste noodgeval op je brood smeren en opeten. En uiteraard kon je er een gat in staal mee blazen. Maar alleen als je wat knalkwik had om het in werking te zetten, in die kleine staafjes met codekleuren die de lengte hadden van een lange sigaret. Mallory doorzocht Carstairs' zakken nog een keer. De gouden sigarettenkoker kwam tevoorschijn. Er stond iets op: 'Liefste Billy, van Betty Grable - wat een nacht!' Mallory klapte met een hand de koker open. Deze kant Turks, die kant Virginia. En in het midden de tijdbuizen. Mallory schoof de koker in zijn borstzak en klom verder. De rotswand helde nu naar achteren en werd meer een helling dan een afgrond. Hij kon de palen van de antennes zien die in de laatste zonnestralen roodgloeiend leken. Laag blijvend kroop hij op zijn buik verder tot hij de hele top kon overzien. De palen staken op dertig meter van elkaar uit de kale rotsen en droegen een netwerk van fijne draden. Er leek veel meer bedrading te zijn dan vereist was voor een normaal kortegolfapparaat. Mallory vermoedde dat als je iets de ruimte in schootje een erg geavanceerde radio moest hebben om te weten wat er met de machinerie gebeurde. Niet dat het hem iets kon schelen. Het was net zo'n onderdeel van een wapen als het vizier van een geweer. Zijn taak was het om het ding te vernietigen. Hij kroop langs de bergtop. Die zag eruit alsof er nooit iemand kwam behalve de onderhoudstechnici. Er was een luik aan het andere eind, een zwaar stalen voorwerp in een betonnen rand. Naar de oostkant ging de Acropolis over in een reeks lagere toppen, een stel vulkaanzuilen als de neuzen van een magazijn vol reuzenkogels, een hete woestenij van leisteen en door de zon verschroeid struikgewas. De hellingen vulden zich met het violet van de avondschaduwen: een onbarmhartig oord waarvan je het gevoel kreeg dat er druk onder zat. Mallory was een Nieuw-Zeelander. Hij wist hoe het was om op een vulkaan te staan, het gevoel dat de grond onder je voeten ooit een witgloeiende vloeistof was geweest die perste om naar buiten te komen, te verbranden en te verwoesten. Hier was het niet anders... Hij tuurde naar de diepste vallei, eigenlijk meer een gat dan een vallei. En op de bodem daarvan bevond zich in plaats van het gebruikelijke opgedroogde meertje met wat doornstruiken iets anders. Geen vegetatie, maar een gladde donkere kom. Het leek wel alsof het gat heel diep was en ondieper was gemaakt met zorgvuldig aangebrachte camouflagenetten. Mallory noteerde dit in zijn door de benzedrine gescherpte hersens en draafde de koepel op naar de voet van de antennes... Daar klonk een zwak gezoem alsof de ether werd vertroebeld door onzichtbare krachten. Mallory ging op zijn hurken zitten en wikkelde een kneedbom rond de stutten van een van de palen, erop toeziend dat de bom dicht bij de polsdikke kabel zat die vanuit het gat bij het stalen luik over de rotsen kronkelde. Als je één paal om kreeg, brak het hele spinnenweb van draden. Repareren zou tijd kosten, en in die tijd zou de Acropolis doof en stom zijn. Hij bracht de ladingen aan, stak er twee zwarte tijdbuizen in, drukte ze vast en trok de veiligheidspinnen eruit. De elektrolyt begon de corrosiedraad te verteren die de onder veerspanning staande plunjer van de slaghoed vasthield. Tien minuten, misschien minder op een warme avond als deze. De zon hing op de horizon. Tijd om zich uit de voeten te maken. Hij daalde de helling af tot het punt waar die weer een steile wand werd. Hij knoopte zijn touw rond een uitstekende rots, sloeg het over zijn schouder en tussen zijn benen, liep achteruit omlaag en zocht links en rechts de wand af naar de spleet waar hij Carstairs had achtergelaten. Hij vond de spleet links van hem, zag het klemzittende blok opdoemen en vertraagde zijn afdaling. Hij moest de Engelsman op een richel zien te krijgen, hem warm houden, hem uithoren en hem achterlaten om bij te komen... Naast het blok stopte hij. Ergens achter en onder hem, diep in het donker van het moeras en de vallei, ging een kanon af: de eigenaardige vlakke knal van een 88. Normaal gesproken zou Mallory medelijden hebben met de arme duivel die het doelwit was van dat dodelijke pakket met die hoge snelheid en vlakke kogelbaan. Hij zou zich ook hebben afgevraagd wie, op dit door de Duitsers bezette eiland, er eigenlijk op wie schoot. Maar dat vroeg hij zich niet af, want hij had andere zaken aan zijn hoofd. Hij had Carstairs bewusteloos in zithouding vastgebonden en hangend aan een haak boven een diepte van driehonderd meter achtergelaten. En nu was Carstairs verdwenen. Mallory keek omlaag. Op het verlichte platform dat zich honderd meter onder zijn voeten bevond, liepen mensen, kropen voertuigen en dromden mensen rond de locomotief. (Boem, klonk de 88 nog een keer in de vallei beneden.) Er was daar beneden niets van de mierennestactiviteit die je zou verwachten als het lichaam van een commando met een Clark Gable-snor uit de hemel was komen zeilen. Mallory dacht even na. Hij kon niet weten waar Carstairs heen was. De enige zekerheid was dat over (hij keek op zijn horloge) vier minuten, het erg ongezond zou zijn om je in de buurt van de antennes op te houden. Hij haalde zijn touw in, maakte het weer vast, wikkelde het om zich heen en gleed snel naar de dichter wordende schaduwen beneden.
***
Voor Miller was de douche die hij nam in de hal van het Acropolis V4-complex niet de meest verfrissende in zijn herinnering. Het water was warm, er was genoeg zeep en over de hygiëne viel niet te klagen als je vierentwintig uur op een berghelling van de Sporaden had doorgebracht. Het was het gezelschap waartegen Miller bezwaren had. Op zijn best een gemengd stel, dacht hij somber, terwijl hij toekeek hoe een Wehrmacht-soldaat met een rattengezicht zich uitkleedde, in zijn neus peuterde en onder de douche waggelde. 'Wil je mijn rug wassen?' vroeg een stem achter hem. Hij draaide zich om en zag een lang, blond individu zonder nek en met stekelhaar teder tegen hem glimlachen. 'Kan er niet bij,' zei Miller. De blonde man trok een pruillip en begon zijn ruim bemeten oppervlakte in te wrijven met een zeep die naar viooltjes rook. Hij was ongeveer even groot als Andrea, iets wat (zo constateerde Miller) Andrea niet ontgaan was. Deze was onder de douche vandaan gestapt, had zich afgedroogd met een vreemde handdoek en was bezig naar het kastje te schuifelen waar de kleren van de blonde man hingen. De blonde was klaar met inzepen. Hij zag er teleurgesteld uit. Hij stapte onder de waterstraal en spoelde het zeepschuim af. Op zijn enorme bovenarm waren de twee SS-runen getatoeëerd. Miller kon Andrea met een stel laarzen zien worstelen. Het zag ernaar uit dat het even kon duren. De buitendeur ging open. Er stapte een man binnen, mager, ongeveer even groot als Miller met de bruine jas van een geniesoldaat aan en een klembord in zijn hand. Die jas zou goed van pas komen. Het klembord was een godsgeschenk. Miller zei tegen de blonde man: 'Ga je alweer?' 'Weinig te beleven hier,' zei de blonde chagrijnig. 'O,' zei Miller. 'Nou, volgens mij heb je geluk. Zie je die vent die net binnengekomen is?' Hij wees op de man met de bruine jas. 'Erg aardige vent,' zei Miller. 'Die houdt wel van een pretje.' 'O ja?' zei de blonde. 'Bedankt, maat.' 'Graag gedaan,' zei Miller en maakte een danspas naar het droge. Terwijl hij zich afdroogde, keek hij toe hoe de magere geniesoldaat zijn jas overdreven zorgvuldig ophing, zijn broek aan een kleerhanger hing, op de vloer van het kastje een paar bruine suède schoenen plaatste, vervaagde in de damp en zichzelf begon in te zepen. Miller zag de grote gestalte van de blonde SS'er nonchalant op hem af stappen. Voorzichtig trok hij het kastje open, pakte de kleren van de geniesoldaat en stapte naar zijn eigen slordige hoop kleren. Hij trok zijn eigen ondergoed aan en de jas van de geniesoldaat, hing zijn rugzak om en stopte zijn eigen kleren in een doek zodat het op een bundel wasgoed leek. Toen hij zich omdraaide stond hij tegenover een SS-Leutnant met Andrea's gezicht en ook een bundeltje wasgoed. 'Kom mee,' zei Andrea. 'Snel.' In de douche leek een gevecht uitgebroken te zijn.'Ja, Herr Leutnant,' zei Miller. Ze liepen de deur uit, een SS-man en een geniesoldaat. De geniesoldaat droeg een lading wasgoed, de SS-man praatte ernstig en aandachtig met hem. 'En nu?' vroeg Miller. 'De boel verkennen. Wat staat er op je klembord?' Er was een lijst met maten van schroefbouten en daaronder zat blanco papier. Miller legde het blanco papier bovenop. Getweeën liepen ze weg, Andrea arrogant met vooruitgestoken kin en Miller erachter die zijn best deed om overdonderd en gelaten te kijken, worstelend onder de ongemakkelijke lading kleren en explosieven. 'Hé!' zei Andrea.'Jij daar!' Een kleine Wehrmacht-man was langsgekomen. 'Ik?' vroeg hij. 'Niemand anders,' zei Andrea lijzig. 'Pak deze kleren aan en gooi ze weg.' 'Weg?' De ogen van de man keken wezenloos. 'Een dorpeling met tbc,' zei Andrea. 'Ze moeten verbrand worden. Zo. Waar is het hospitaal?' 'Derde verdieping,' zei de soldaat. 'Goed onthouden,' zei Andrea. 'Hoe sneller je gaat, hoe meer kans je maakt in leven te blijven. En aan niemand vertellen, anders krijg je de behandeling.' 'Behandeling, Herr Leutnant!' 'Lavementen met paraffine,' zei Miller met een akelige grijns. De soldaat slikte en rende weg met de bundels, die hij zover mogelijk van zijn lichaam hield. 'En nu,' zei Andrea, 'gaan we eens kijken naar de staat van de elektriciteitsleidingen in dit pesthol.' 'Jazeker,' zei Miller, die zich over zijn klembord boog en ijverig schreef. 'Na u, Herr Leutnant.' Langzaam liepen ze de metalen trap op om enige afstand te nemen van de crisis die zich in de douche ontwikkelde. Een dreunend geluid in de rotsen gaf aan dat de benedenverdieping bestond uit machinekamers en schuilkelders. Daarboven waren de onderkomens. Ze liepen langs ruimtes met rijen stapelbedden zover het oog reikte en een paar messruimtes waaruit de zure lucht van gekookte worst en gebakken uien kwam zweven. Een Wehrmacht-majoor kwam op hen af marcheren. 'Tweehonderdtien,' zei Andrea. Miller krabbelde op zijn klembord. De Wehrmacht-majoor bleef fronsend staan. Miller voelde zijn maag hol worden. 'Wat doen jullie?' vroeg de majoor. Andrea schoot in de houding.'Heil Hitler!" schreeuwde hij en strekte met een ruk zijn rechterarm uit. 'O,' zei de majoor, die een zachtmoedig, boekhouderachtig, weinig nazi-achtig gezicht had. 'Heil, eh, Hitler.'' Hij gaf een militaire groet. 'Wat doen jullie?' vroeg hij nog een keer. 'Gloeilampen inventariseren,' zei Andrea met een stalen gezicht. 'Gloeilampen?' vroeg de majoor, fronsend naar de SS-tekens op Andrea's pak. 'Dat zijn mijn orders,' zei Andrea. 'Jawohl,' zei Miller, die strak naar de brug van zijn neus keek en uit alle macht probeerde het zweet tegen te houden dat van zijn gezicht droop. De majoor zuchtte. 'Dus ze vliegen jullie speciaal over uit de Harz om gloeilampen te tellen,' zei hij. 'Zouden jullie eigenlijk niet vrouwen moeten martelen of zo?' 'Herr Major?' Andrea's gezicht was onbewogen. De majoor schudde zijn hoofd. Zijn adem rook naar drank. 'Ach wat,' zei hij. 'Iémand zal dat werk moeten doen, neem ik aan.' 'Jawohl, Herr Major,' schreeuwde Andrea. 'Ga door,' zei de majoor. Mompelend liep hij weg. Ze gingen door. Ze liepen nog een paar trappen op naar iets wat te oordelen naar de lucht van antiseptica de hospitaalverdieping was, hoewel er geen hospitaal te zien was, alleen een horizontale gang met een stalen looppad dat boven een ruwe vloer van vulkanisch gesteente hing. Het hospitaal was een opening naast de tunnel. Aan het eind van de tunnel bevond zich de betonnen deurlijst van een lift. Rechts van de lift was een houten optrekje, als een wachthuisje, maar dan groter. Er waren hier weinig mensen. Er kwamen een paar mannen langs, die druk in gesprek waren en geniejassen aanhadden zoals Miller. In het voorbijgaan keken ze hem aan. Hij knikte. Ze knikten terug en liepen door zonder van tempo te veranderen. Bij het wachthuisje bleven ze staan en haalden een soort pasje tevoorschijn. Een SS-man kwam uit het hokje. Hij keek naar de pasjes, naar de geniesoldaten, weer naar de pasjes en weer naar de soldaten. Daarna zetten de soldaten hun handtekening in een boek en liepen naar de lift. 'Ze hebben sleutels,' zei Andrea. 'Je zou bijna denken,' zei Miller,'dat ze niet willen dat er iemand binnenkomt.' Terwijl hij dat zei, klonk er een zachte duidelijke dreun die niet door de tunnel leek te komen maar door de rots zelf. Millers hart sprong op. Hij had meestal weinig fiducie in de bekwaamheid van andere mensen om explosieven te hanteren. Maar zo te horen was het Mallory gelukt om het spul de lucht in te krijgen. En Mallory kennende, wist hij dat hij het op de juiste plaats had gedaan. Dit alles flitste door hem heen. Opnieuw begonnen de sirenes te kermen. En hij liep daar, naast Andrea - niet in de grote mensenmassa's die achter hen op de lager gelegen verdiepingen krioelden, maar verder. Voorwaarts naar het wachthokje onder aan de lichtschacht. In het Zwaluwnest lag Wills met zijn hoofd op Clytemnestra's buik, had stof in zijn ogen en vroeg zich af waarom hij nog niet dood was. Hij bleef niet lang liggen. Hij stond op, greep een Schmeisser en liep nogmaals naar een kijkgat. De zon was al achter de horizon gedaald. De buitenwereld lag in een diepe schaduw, die heel donker was boven de in elkaar gezakte lichamen in de sleuf. In de dode hoek was het stil, geen levend wezen te bekennen. De laatste zonnestraal verlichtte de top van de berg boven de Acropolis, waar de antennes stonden. Van die top kwam een kleine, felle flits, even later gevolgd door de zachte dreun van een explosie. Hij zette zijn verrekijker voor zijn ogen. De antennes waren verdwenen. Beneden in de vallei knalde de 88 nog een keer. De kogel klapte kilometers boven hun hoofd in de rotsen. Wills dacht even na en ging terug naar Clytemnestra. Hij wilde praten, maar merkte dat hij veel te breed grijnsde. 'Wat is er?' vroeg ze. Ze kwam overeind. 'Ze hadden contact met de radiohut op de berg,' zei Wills. 'Iemand was voor dat kanon aan het spotten. De antennes zijn verdwenen. Ze vuren nu blind.' Clytemnestra stond op en rende naar het kijkgat. Ze streek het haar uit haar ogen. Wills gaf haar een waterfles. De eerste slok spuugde ze uit, maar daarna dronk ze met lange teugen. 'Prima,' zei ze. Wills grijnsde niet meer. Het directe gevaar was voorbij. Maar op de langere termijn was de situatie niet veranderd. 'We zitten vast,' zei hij. 'Ze hoeven alleen maar te gaan zitten wachten tot we van de honger omkomen.' 'O nee,' zei Clytemnestra. 'Niet waar, neerslachtige Engelse vriend. Het is nu donker.' 'Donker kun je niet eten,' zei Wills. Ze lachte. Het was een zelfverzekerde lach, uiterst bemoedigend. 'Vanavond,' zei ze, 'eten we geen donker, maar schapenvlees.' Hersenschudding, dacht Wills. Arm meisje, wat moet ik nu in godsnaam met haar aan. 'Ga zitten,' zei hij. 'Drink nog wat water.' 'Ik heb genoeg gezeten,' zei ze. 'En ik heb alles gedronken wat een vrouw moet drinken die op reis gaat.' 'Reis?' vroeg Wills niet-begrijpend. 'We gaan weg,' zei Clytemnestra, terwijl ze haar rugzak omhing. 'Volg me.' 'Eersteklas,' zei Wills. Hij gordde de rugzak om en hing de Schmeisser over zijn schouder. Vroeger, voordat hij zich in de bergen schuilhield met schone Furiën, was hij gezagvoerder van een MTB geweest. Dat was in een ander leven, meer dan vierentwintig uur geleden. Hij schoot een salvo door het kijkgat in de stenen. Het vuur van de loop flitste blauw in het donker. Daarna draafde hij de stenen trap af naar de schimmelige benedenruimte van het Zwaluwnest, de warme nacht in en het straatje op dat in dit gehucht dienst deed als hoofdstraat. Zijn nekharen gingen overeind staan omdat hij elk moment een stel kogels verwachtte. Hij volgde het zachte schuifelen van Clytemnestra's laarzen door een passage die zo nauw was dat hij er zijdelings doorheen moest. De passage werd een pad. Dichte struiken streken langs zijn benen en op een goed moment doemde een soort muur van bomen voor hem op, er sloeg iets in zijn gezicht en hij wist dat hij door het een of andere gordijn was gestapt. Daarna klommen ze schuin een helling op die zo steil was dat hij met zijn rechterhand de grond kon aanraken, maar aan zijn linkerkant voelde hij een reusachtige, donkere diepte. Uiteindelijk zei de stem voor hem: 'Stop.' Tastend zocht hij zijn weg tot hij een opening vond, waar hij naar binnen glipte. Er klonk geschraap en er flakkerde licht. Clytemnestra stak een lucifer aan. Met haar hand tastte ze langs een richel en ze kwam terug met een stompje kaars. Ze waren in een grot, een vierkante: weer een grafkelder. 'Hier zullen ze ons niet vinden,' zei ze. 'Niet zonder honden.' Er waren tot nu toe telkens honden geweest, maar Wills voelde zich zo moe dat hij geen seconde met zijn ogen zou hebben geknipperd als de hele meute Hellehonden hem op de hielen zat. Moe of niet, Wills was op kostschool netjes opgevoed en hij wist hoe hij met dames moest omgaan. 'Alles naar wens?' vroeg hij. Clytemnestra gaapte, het geeuwen van een slaperige kat. 'Ik heb een paar Duitsers gedood,' zei ze. 'Ik ben vrij in mijn eigen land. Zou dan niet alles naar wens zijn?' 'Je zou in een prettige leunstoel kunnen zitten,' zei Wills. 'Dineetje bij Ciro's. Flesje Romanée-Conti. Daarna even aanwippen bij de Gevlekte Oester...' 'Gevlekte Oester?' vroeg Clytemnestra. 'Nachtclub,' zei Wills. 'Dancing.' 'Daar zou je een vrouw bij moeten hebben,' zei Clytemnestra. 'Een beeldschoon meisje.' Er viel een korte stilte. Toen zei Wills: 'Daar ontbreekt het hier niet aan,' en hij ging achterover liggen met zijn hoofd op zijn rugzak, zodat ze bij dit kaarslicht niet zou kunnen zien dat hij vuurrood werd. Toen hij een steelse blik in haar richting wierp, zag hij een klein, tevreden glimlachje om haar mond. Opeens had hij het gevoel dat die laatste uitspraak hem was ontfutseld. Hallo, dacht hij. Hallo... Maar vóór zijn gedachten zich nog verder konden ontwikkelen, was hij in slaap gevallen.
***
Mallory verwelkomde de duisternis als een lang verloren broer. Wat hij niet verwelkomde, was het feit dat hij Carstairs kwijt was. Als Carstairs was gevallen, was dat heel erg. Als hij niet was gevallen was dat, gezien Carstairs' persoonlijkheid, waarschijnlijk nog erger. Hij tuurde de rotswand af met een kleine maar krachtige Zeiss-kijker die hij van een Panzergeneral had afgenomen, aangezien de Panzergeneral op dat tijdstip en route was naar een Brits gevangenenkamp, nadat hij door Mallory en zijn kameraden van de bergen op Kreta was geplukt. In het rondje van zijn gezichtsveld zag Mallory de ribbels van de rotsen, richels, spleten, rotsblokken, afgrond en richel... Het rondje stopte. Mallory balanceerde op twee tenen en een hand en draaide zo voorzichtig als een bioloog die naar een nieuwe bacterie kijkt aan de scherpstelling. Tweehonderd meter rechts van hem bewoog een schaduw over de rotswand - een schaduw als een vierpotige spin, die snel doorschoof en weer even stilhield. Mallory bewoog de verrekijker in de richting die Carstairs uitging. Hij zag een richel, een richel die zich te scherp, te duidelijk recht aftekende om natuurlijk te zijn. Een ingang naar de berg. Een weg naar de overlevende van de Kormoran. Carstairs' doelwit. Maar toen Mallory nog eens naar de over de rotswand schuivende Carstairs keek, fronste hij. Er was iets mis met de manier waarop de man zich bewoog. Hij keek naar de rechterhand, een bleke krab tegen de donkere rotswand. Die kroop haastig voort, hield stil en klopte op het oppervlak alsof de hersens die de hand bestuurden in korte vlagen werkten, nu eens helder, dan weer afwezig. De hersens, zo besefte Mallory, van een man die kort geleden heel hard met zijn hoofd tegen een bergwand was geslagen. Iets op de richel trok Mallory's aandacht: een lichtflits, een gezicht en een helmrand die plotseling scherp en duidelijk opgloeiden: een soldaat die zijn handen om een lucifer hield om een sigaret aan te steken. Carstairs bleef doorworstelen, alsof hij niets had opgemerkt. Misschien was dat ook wel zo. Mallory zou vloeken als daar de tijd voor was. In plaats daarvan trok hij zijn laarzen uit en hing ze om zijn nek. Toen stapte hij op de muur en begon vlug en gemakkelijk verder te klimmen. Hij ging sneller dan Carstairs, maar Carstairs had een grote voorsprong. Al klimmend zag Mallory steeds duidelijker dat de richel in Carstairs' ogen gewoon een manier was om naar binnen te komen en dat zijn hersens niet goed genoeg werkten om voorzichtigheid te betrachten. Hij zou regelrecht tegen de wachtpost op lopen, die het voordeel van de verrassing en het bezit van een helder hoofd had. Als Carstairs levend werd gevangen, zou Dieter Wolf hem binnen ongeveer tien minuten aan het praten hebben. Als de wachtpost hem doodde, zou bekend worden dat de partizanen zich nu binnen de verdedigingslinie van de Acropolis bevonden. Waarschijnlijk zouden de Duitsers vertrouwen op hun bewaking bij de hekken, en niet zo gauw controles binnen de Acropolis zelf houden. Maar dat kon in een oogwenk veranderen en het leven zou uiterst moeilijk worden voor elke persoon die binnen was. Misschien was het al zover. Mallory klom verder en verkleinde de afstand. Steunpunten genoeg. Veel mensen zouden zenuwachtig zijn geworden van de tweehonderd meter leegte onder hen. Maar Mallory had op de westwand van Mount Cook geslapen in een slaapzak die aan twee rotshaken boven zestienhonderd meter diepte hing. Hij klom voorzichtig, maar zonder dat zijn zenuwen door de hoogte werden aangetast. Wat hem dwarszat, was Carstairs, die nu tien meter onder hem en zeven meter meer naar rechts klauterde. Mallory kon hem horen: het krassen van nagels op de rotsen, het scherpe hijgen van zijn ademhaling. En als Mallory hem kon horen, dan kon de wachtpost dat ook... Carstairs was nu op een steenworp afstand van de richel. Met zijn ogen die aan het donker gewend waren, keek Mallory toe hoe het gruwelijke tafereel zich afspeelde. De wachtpost had neuriënd zijn sigaret gerookt en waarschijnlijk staan staren naar de schoonheid van de zee, nu een met zilver geplaveide vloer onder het uitspansel vol sterren. Opeens hield hij op, liet zijn sigaret vallen, haalde zijn geweer van zijn schouder, schoof naar rechts naar de achterkant van de richel en drukte zich tegen de rotswand. Carstairs' laarzen klonken als een marcherend leger. Mallory wist wat er ging gebeuren. Er liep een laag muurtje langs de richel. Zodra Carstairs' hoofd en schouders erbovenuit kwamen, zou de wachtpost het vuur openen, wetend dat Carstairs beide handen nodig had om te klimmen. Mallory rende bijna langs de rotswand. Hij kon de stenen langs zijn kousenvoeten voelen schuren, maar hij schonk er geen aandacht aan. Toen hij vier meter boven de richel was, deed hij het langzamer aan. De rotswand was hier kruimelig en het kleinste steentje dat losraakte kon een ramp veroorzaken. Heel langzaam klom hij langs de wand tot de helm van de wachtpost zich als een metalen ei onder hem bevond. De loop van het geweer was nog steeds op de rechterkant van het muurtje gericht. Had hij maar een Browning met geluiddemper, dacht Mallory, zo een als Carstairs had, en Miller... Maar het enige wat Mallory had, was een mes. Hij schoof de laatste twintig centimeter naar links. Nu was hij recht boven de wachtpost. Hij trok het mes uit zijn schede en pakte het stevig beet. Hij keek omlaag naar de stalen helm en een fractie van een seconde voelde hij medelijden met deze jongen die gewoon zijn plicht deed, en afschuw voor zichzelf, hij die door de oorlog tegen deze man was aangelopen en nu het instrument van zijn ondergang zou zijn. Hij verschoof zijn voet een centimeter om beter te kunnen afzetten en maakte zich klaar voor de sprong. Toen voelde hij een steentje rollen en hij bleef staan, wetend dat het te laat was. Hij voelde het ontsnappen, zag het vallen, een piepklein stukje steen, en hoorde het zachte getinkel toen het op de rand van de stalen helm viel. De soldaat keek op, een jong gezicht, geschokt, met open mond. Het laatste wat hij zag, was Mallory die als een bliksemstraal met het mes in de aanslag omlaag kwam. Hij voelde het verpletterende gewicht en de verschrikkelijke steek van het vlijmscherpe staal. Toen zag hij niets meer. Maar toch worstelde hij nog even: de wilde reflex van een organisme dat al dodelijk gewond is, maar zich tot aan de grenzen van zijn stervende kracht blijft verdedigen. Mallory was er niet op voorbereid. Het mes was hard en diep naar binnen gestoten en hij had verwacht dat de man zou omvallen. In plaats daarvan werd de dolk uit zijn hand gerukt en hij voelde het jasje van de man uit zijn vingers scheuren. Door de krampachtig schokkende spieren kwam de man uit zijn greep los en sloeg over het muurtje. De richel was nu een lege plak rots met een stalen deur die achter in de rotswand gemetseld was. 'Carstairs,' zei Mallory zacht. Carstairs hees zich over het muurtje, ging zitten, liet zijn hoofd hangen en vroeg: 'Wat is er in godsnaam gebeurd?' 'Je hebt geprobeerd zelfmoord te plegen,' zei Mallory koud. 'Het was je bijna gelukt.' 'Hè?' zei Carstairs niet-begrijpend. 'O, ik snap het. Grapje.' Hij frommelde in zijn borstzak. 'Sigaret? Deze kant Virginia, die kant - o god. Ben mijn koker kwijt.' 'Hier,' zei Mallory en gaf hem het ding. 'Verboden te roken.' 'O, wat nou?' zei Carstairs fronsend. Zijn hersens werkten niet. 'Wachtpost is weg. Even ontspannen, hè? Niemand weet dat we hier zijn.' Mallory schudde zijn hoofd. Hij liep naar de stalen deur en schoof hem open. 'Dat komt nog,' zei hij. 'Dat komt nog.'
***
Soldaat Otto Schultz woog honderdtwintig kilo en die avond had elke gram in zijn lichaam er schoon genoeg van. De een of andere gek had een locomotief in de prak gereden en Schultz was een ellendig en moeizaam uur in de weer geweest met lieren en hefbomen en brullende sergeanten op de achtergrond. Daarna was hij gaan eten en halverwege zijn vierde worst waren alle antennes (in ieder geval had iemand gezegd dat het de antennes waren) opgeblazen of weggeschoten, niemand wist het precies, dus moesten ze allemaal naar de schuilkelders. En daarna, voordat hij de tijd had gehad zijn eten verder op te eten, was hem gezegd dat hij zich moest melden om dienst te doen in het wachthuis met twee van die Sonderkommando-schoften. Het laatste halve uur hadden die twee herinneringen opgehaald aan een plaats die Treblinka heette en waarover Schultz niets wilde horen. Daarna had een van hen, naar het scheen heette hij Putzi, Schultz verslagen met schaken. Schultz was er vrijwel zeker van dat Putzi vals had gespeeld, maar dat was niet iets waarvan je een Sonderkommando-man beschuldigde als je je hoofd op je schouders wilde houden. Putzi had hoge jukbeenderen en harde blauwe ogen en een eeuwige glimlach. Maar zoals hij daar tegenover Schultz aan tafel zat, kon je zien dat hij gewoon een gemeen stuk vreten was, net als de rest. Schultz was leraar wiskunde geweest en hij vond het niet leuk om bij het schaken te worden ingemaakt door schurken. 'Jij bent aan zet,' zei Putzi, alsof Schultz dat niet allang wist. Schultz deed een zet. Putzi's grijns werd nog verachtelijker. Hij verschoof zijn loper. 'Schaakmat, dikzak.' 'Onzin,' zei Schultz. Maar Putzi had gelijk. Hij deed zijn mond open om het toe te geven. Maar hij zou het nooit zeggen. Er klonk een knal alsof er een bom afging. Uit de lucht plofte iets boven op Putzi en hij verdween, met tafel en al. De houtsplinters vlogen het wachthuis rond. Schultz sprong overeind en drukte op de alarmknop. Sigmund, de andere Sonderkommando-man, stond over de smeerboel op de grond gebogen. 'Dood,' zei hij. Schultz dacht daar moeizaam maar methodisch over na en kwam tot een conclusie: een menselijk lichaam, aan het uniform te zien een lid van de Wehrmacht, was met zoveel kracht door het asbest dak van het wachthuis gestort dat niet alleen Putzi op slag dood was, maar dat zijn lichaam ook nog een eindje in de vloerplanken was geslagen. Dat betekende dat de man van een aanzienlijke hoogte was gevallen - vast een van de uitkijkposten op de rotswand boven hen. Een tragisch ongeval. Schultz schudde zijn hoofd boven de vetrollen in zijn nek. Toen rolde Sigmund de bloederige resten van de wachtpost van de verpletterde Putzi af. Dat was het moment waarop Schultz zich zwaar op een stoel liet zakken en begon te beven. Want Schultz' verbeeldingskracht kon niet verklaren door wat voor ongeval een Wehrmacht-soldaat uit de hemel was gestort met in zijn rechteroog een Britse Special Forces-dolk die er tot aan het lemmet in was gestoken.
***
Toen de explosieven op de antennes afgingen en het luchtalarm begon te loeien, hadden Miller en Andrea een korte discussie. In de gang wandelden nog steeds mannen, onbewogen onder het gekrijs van het alarm. Waarschijnlijk zaten ze ver genoeg in de berg om veilig te zijn voor bommen. Dus liepen ze met kwieke pas over het stalen looppad naar het wachthuisje en gingen daar in de houding staan. Achter een raam van gewapend glas zaten een Feldwebel en een soldaat in camouflagepak. Ze keken Andrea aan. De ogen van de Feldwebel vlogen van zijn donkere mediterrane uiterlijk naar zijn distinctieven. Miller zag dat de man begon te fronsen en toen nadrukkelijk zijn gezicht in de plooi trok. Er was een bepaald aantal SS-Leutnants van dit formaat op Kynthos. Het zag er naar uit dat dit een Feldwebel was met ogen en met een geheugen. Uitkijken, dacht hij, problemen. Andrea zei: 'Ik wil uw register zien.' De sergeant vroeg: 'Register, Herr Leutnant?' 'Het register van de pasjes. Om te zien of de veiligheidsvoorschriften zijn overschreden.' De sergeant verstrakte. 'Ik kan Herr Leutnant verzekeren dat...' 'Laat ons binnen.' 'Als Herr Leutnant me even wil excuseren,' zei de sergeant. Zijn hand ging naar de telefoon. Miller begon te hoesten. Hij hoestte verschrikkelijk en klapte voorover, buiten het gezichtsveld van de mannen in het wachthok, greep zijn mes en zette het lemmet onder een kabel die vanuit het hok de tunnel in liep. Hij sneed. In het hokje tikte de sergeant verwoed op de haak. 'Laat me binnen,' zei Andrea, zacht en gevaarlijk. De sergeant keek nu verstoord. 'Maar ik weet niet... dat wil zeggen, ik ben niet bekend met Herr Leutnants gezicht.' 'Dat is voor mij van geen belang,' zei Andrea. 'U zult zich echter ongetwijfeld Hauptmann Wolf herinneren, met wie u zeer spoedig hernieuwd kennis zult maken als u niet onmiddellijk opendoet, zoals bevolen.' Bij het noemen van Wolfs naam werd het gezicht van de sergeant akelig grauw en zijn geheugen verloor kennelijk zijn invloed. 'Maak de deur open,' zei hij tegen de soldaat. De deur ging open. Andrea liep naar binnen. 'De boeken,' zei hij. De sergeant overhandigde hem een groot register. Andrea legde het op het bureau en bladerde het door. 'Neem me niet kwalijk,' zei de sergeant. 'De telefoon is kaputt. Die moet ik laten repareren. Schmidt' - hij keek naar de soldaat - 'ga een onderhoudsmonteur halen.' Andrea klapte het boek dicht. 'Zo te zien is alles in orde,' zei hij. 'Maar Schmidt, hier blijven. Er is een algemeen alarm. Maximale waakzaamheid. Goed, geef me de sleutel.' De sergeant sprong in de houding.'Herr Leutnant?, 'De sleutel,' zei Andrea. 'Van de lift.' 'Mag ik het pasje van Herr Leutnant even zien?' Geduldig zei Andrea: 'Mijn pasje wordt vernieuwd. Voor mijn opdracht moet ik van de lift gebruikmaken.' Het gezicht van de sergeant werd als uit steen gehouwen. 'Het spijt me,' zei hij. 'Geen pasje, geen doorgang. Dat is niet toegestaan.' 'Het spijt mij ook,' zei Andrea met een lage, gevaarlijke gromstem. 'Maar het zal jou veel meer spijten, dat beloof ik je' De sergeant staarde recht voor zich uit met de onbeweeglijke blik van de Duitse sergeant die weet dat hij zijn bevelen opvolgt, dat de hiërarchische keten compleet is, dat zijn positie onaantastbaar en zijn plicht gedaan is. Er kwamen twee geniesoldaten voor het raam staan. 'De gebruikelijke procedure,' zei Andrea. De soldaten schreven naam en tijdstip in het boek. 'Geef alstublieft door dat deze telefoon defect is,' zei Andrea tegen de geniemannen. De soldaat ging met hen mee naar de lift. Een van de mannen maakte de liftdeur open met zijn sleutel, schoof de binnendeur opzij en de buitendeur weer dicht. De liftmotoren begonnen te zoemen. 'Heel goed,' zei Andrea. 'Hebt u dat genoteerd, Herr Doktor Müller?' 'Ik pak even mijn notitieboek,' zei Miller. 'Een ogenblikje.' Hij ging op zijn hurken zitten en maakte zijn rugzak open. De sergeant kwam opeens in beweging en keek over de flap van de rugzak. Zijn ogen werden groot, zijn mond viel open en hij hief de Schmeisser op. Maar Miller had zelf een hand vrij en daarin lag een Browning met een lange cilindervormige snuit. De snuit hoestte vuur. De muur achter de Feldwebel werd rood. Nietsziend sloeg de man achterover tegen de muur en had een nieuw oog in het midden van zijn voorhoofd. De soldaat rende het hokje uit en de tunnel in, terwijl hij zijn eigen Schmeisser van zijn schouder rukte. Miller ging achter hem aan. De man draaide zich om. Met twee handen hief Miller de Browning op. De soldaat ging onderuit. 'De lichamen verstoppen,' zei Andrea, die de Feldwebel uit het hokje naar achteren trok. Miller knikte. Zijn gezicht zag wit en zijn handen beefden. Toen hij de soldaat naar het hokje sleepte, ratelden de hakken van de man op de stalen roosters. Andrea bukte zich en haalde een sleutel van de ring aan de riem van de soldaat. 'Handtekening,' zei Andrea en hij schoof Miller het boek toe. Beide mannen tekenden het register. 'Sleutel,' zei Miller. Zodra de sleutel in het slot was omgedraaid, was het een lift als alle andere liften. De motor zoemde. Achter de harmonica binnendeur schoof de muur langs, een ruw uitgehouwen schacht die een eeuwigheid leek door te lopen. Er waren ijzeren sporten in aangebracht. Het was een onprettige gewaarwording, vond Miller, om zo in deze kooi te staan terwijl je aan alle kanten slechts rotswand om je heen zag en er twee lijken bij de uitgang beneden lagen. God wist wat hun boven te wachten stond... De lift stopte. Hij stopte niet op een verdieping, maar tussen twee verdiepingen in. Er was niets anders te zien dan de muren, de sporten en Andrea. 'Ik vrees,' zei Andrea, 'dat iemand de lijken heeft gevonden.' 'De sporten,' zei Miller. Hij verfoeide deze lift. Hij wilde er zo snel mogelijk uit. 'Daar rekenen ze vast op,' zei Andrea. 'We blijven hier, vriend. Min of meer.' Tja, dacht Miller, niets tegen te doen, aangezien Andrea kolonel is en zo, verdomme. 'Omhoog,' zei Andrea, en hij wees naar het noodluik in het dak. O, nee, dacht Miller. Niet nog een keer. Niet gaan staan wachten tot je door mitrailleurvuur in mootjes wordt gehakt. Niet wachten tot er een touw breekt en je begint te vallen... Maar tegen die tijd waren zijn hoofd en schouders al door het luik en Andrea gaf hem een harde zet van onderaf. Miller stond in het donker boven op de lift naast een vettige kabel. Andrea schoof de rugzak omhoog, kwam zelf ook boven en ging op het luik zitten. Een schok. De lift begon te stijgen. Hij bleef heel lang omhooggaan. Miller kon de motor horen. Hij begon te zweten. Om zichzelf af te leiden bekeek hij zoveel van de machinerie als hij kon.'Moffenrotzooi,' zei hij,'geen Otis.' 'Wat?' 'Niets,' zei Miller, rommelend in zijn rugzak. Toen zei Andrea: 'Stil.' Ze verstarden. Het geluid van de motor klonk heel dicht boven hun hoofd. Uit zijn ooghoek kon Miller een streep licht zien glimmen op de flens van een reusachtig wiel dat in het donker boven hen draaide. De lichtstreep van de bovenste deur. De lift schoof langs de streep en stopte. De motor was vlak boven hen, zo dichtbij dat ze hem konden aanraken. Een heleboel laarzen stampten de lift in. 'Het plafond,' zei een Duitse stem. Er klonk gegrom, alsof iemand probeerde te duwen. Andrea stond op het luik en zette zich schrap tegen de spil van het opwindmechanisme boven zijn hoofd. 'Help me even,' zei de stem beneden. Kennelijk werd hij door iemand geholpen. Het moesten grote, zware mannen zijn. Zweet druppelde langs Andrea's gezicht en de aderen in zijn nek zwollen op als kabeltouwen. 'De een of andere stommeling heeft het dichtgelast,' zei een stem van beneden. 'Zo'n stomme Griek.' Hetgeen, zo dacht Miller die bezig was met wat hij in zijn handen hield, niet zover bezijden de waarheid was. 'Onmogelijk,' zei een stem met het blafferige van een gezaghebber. 'Ze moeten op de sporten beneden zijn.' Onder Millers voeten begon de lift slingerend te zakken. Miller en Andrea hadden net de tijd om de spil boven hen te grijpen. De spil was aan het draaien, maar hij was vettig. De lift ging omlaag. De schacht leek zo diep als een put. Andrea dook naar de muur en bleef aan de eerste sporten hangen. Miller stak zijn hand uit naar Andrea. De grote Griek ving hem op toen Millers vingers van de spil losschoten. Miller sloeg tegen de ladder en hij greep het koude metaal vast. 'Eruit,' zei hij. 'Er staat vast een wachtpost...' 'Eruit. Er is geen veiligheidsslot.' Andrea hoorde hoe dringend Millers stem klonk. Hij wist niet eens waar Miller het over had. Maar hij had lang genoeg met hem gewerkt om op diens instincten te vertrouwen. Miller had gelijk. De deur schoof open. Andrea en Miller stapten knipperend tegen het plotselinge licht de drempel op. De acht Wehrmacht-soldaten die ervoor stonden richtten hun Schmeissers op buikhoogte.'Hande hoch,' zei de officier die de leiding had.'Ausweis, bitte.' 'In godsnaam,' zei Miller, in zijn uitstekende Duits. 'Het een of het ander.' 'Hande hoch,'' zei de officier. Hij had iets efficiënts over zich dat Miller absoluut niet aanstond. Ze waren in een soort lobby die door betonnen muren werd beschermd tegen alles wat er eventueel aan de andere kant gebeurde. Andrea en Miller gingen ieder aan een kant van de deur staan. De officier begon Millers zakken te doorzoeken. Nu er vier Schmeissers op hem gericht waren, was het Miller duidelijk dat Andrea en hij in grote problemen waren. Maar goed, het enige wat hem echt verbaasde, was dat ze nog zover gekomen waren. Andrea had een uiterst domme uitdrukking op zijn gezicht. Hij rolde met zijn ogen naar de lege deur van de lichtschacht en gaf Miller listig een knipoog die zowel samenzweerderig als opvallend moest zijn. 'Stomme idioot,' zei Miller giftig. 'Nu zijn ze er geweest.' De Duitse officier fronste. Hij zei: 'Geef me dekking,' tegen zijn mannen. Vier van hen gingen naar de liftdeur en keken omlaag in de schacht. 'Niemand,' zei de officier. Miller keek op zijn horloge. 'Nú, jongens!' zei hij. Uit de liftschacht kwam een enorme holle dreun, gevolgd door een ploink van brekende kabels, geschreeuw, een klap. De mannen bij de deur werden door een stoot heet gas achteruit geblazen. De soldaten die Andrea en Miller onder schot hielden, sloegen hun handen tegen hun verbrande ogen. Een van hen viel tegen Andrea aan, die hem de schacht in gooide. Miller voelde zich stilletjes heel trots. Niet iedereen, zo bedacht hij, zou onder de druk waarmee Andrea en hij op het liftdak hadden gestaan, hebben opgemerkt dat het een machine was zonder veiligheidskabel of kabelrem. En ook zou niet iedereen de tijd hebben genomen om een half pond kneedbom rond de kabel te proppen en er een tijdbuis van vijf minuten in te stoppen. Miller vleide zich met de gedachte dat het allemaal redelijk goed was verlopen. Maar hij verspilde geen tijd aan zijn zelfvoldaanheid. Hij rukte een brandblusapparaat uit de haken, sloeg de knop in en begon de mannen die bij de lift rondwankelden te besproeien. 'Hilfe?' gilde hij.'Feuer.' Toen de eerste versterkingstroepen de hoek om kwamen, stuitten ze op een reusachtige SS-man en een magere geniesoldaat die, in een wolk van stinkende rook, de walmende lichtschacht en een stuk of vijf smeulende soldaten met schuim besproeiden. De nieuw aangerukte mensen begonnen te schreeuwen zoals alleen Duitse versterkingstroepen kunnen schreeuwen. Nog meer brandblusapparaten begonnen te sproeien. En niemand besteedde enige aandacht aan het feit dat de SS-man zijn rugzak oppakte en, samen met de geniesoldaat, in de werkruimten verdween.