5

woensdag 18.00 - donderdag 03.00 uur

 

Na het stenenveld liep het pad steeds verder omhoog. Het was nauwelijks een pad, meer een strook kale berghelling, gemarkeerd door op elkaar gestapelde stenen, zoals de steenhoopjes die kinderen op het strand maken om ze met andere stenen uit elkaar te slaan. Als ze langs de markeringspunten kwamen, schopte Mallory ze omver. Het was zes uur en de zon was op weg naar de rotsmassa's aan de westelijke horizon toen ze de top van de helling bereikten en zich onder aan een steile rotswand bevonden. 'Wat zijn we,' vroeg Andrea, 'vliegen?' Mallory schudde zijn hoofd. Hij nam een slok uit zijn veldfles en liep linksaf de schaduw in naar een plaats waar de wand iets minder loodrecht leek. Onder aan de helling stond een van Clytemnestra's hoopjes stenen. De helling was geen heuvel, maar leek meer op de bovenrand van een vissenrugvin - een rugvin die driehonderd meter hoog en een meter breed was, uit verpulverde steen bestond en in de verte smal toeliep. Mallory wees op de kaart. 'Het is een opstap,' zei hij. 'Een trap. Bovenaan wordt het breder.' 'En daarna,' zei Andrea zuchtend,'wordt het weer smaller.' Hij had geen ongelijk. Maar de zon was aan het zakken en er was geen tijd voor discussie. Ze gingen omhoog. Het klimmen ging gemakkelijk. Andrea zwoegde voort en bleef strak voor zich kijken om niet te denken aan de lege ruimte aan beide kanten van de rotsrichel. Hij richtte zijn gedachten op de andere kant van de bergen, op de moerassen en de Acropolis, hoe je de ene moest oversteken en de andere zien binnen te komen... Het pad werd breder. Het werd een soort plateau. Mallory haalde hem in en liep langs hem heen om het spoor te zoeken. Van ver weg klonk een zacht gezoem. Andrea vond een richel waarop een struik groeide, drukte zich in de struik en keek vloekend toe hoe de avond over zijn geliefde land viel. Naar het westen liep het eiland bergkam na bergkam af naar het gespikkelde blauw van de zee. De valleien beneden waren wazig van de nevelsluiers in licht vlammende en bloedrode tinten die de zonsondergang aankondigden. En boven dat alles vloog vanaf de hoge massieve rotswanden vóór hen, zilverig glanzend in die lage zon, een vliegtuig in hun richting.

***

Mallory keek ook naar het vliegtuig. Voor hem uit slingerde de bergkam zich door een doolhof van kliffen en afgronden, de ene steile wand na de andere met daarboven de top van de Skaphosberg. En boven die top een hemel van het zuiverste blauw en in dat blauw het vliegtuig. Een Fiesler Storch, een laagvliegend vliegtuig met een waarnemer. Speurend naar hen. De Storch helde ietwat voorover en ging in een spiraalbaan omlaag. Hij kwam lager en lager tot Mallory vanuit zijn positie tussen de rotsen het hoofd van de piloot kon zien en op de plaats van de waarnemer de verrekijker zag glanzen... Hij draaide zijn gezicht naar de grond en hoopte dat het vervloekte ding weg zou gaan.

***

Op de helling onder de top aan de andere kant van de bergkam hoorde Miller de motoren ook. De ontmoetingsplaats op de kaart was een grot - eigenlijk niet meer dan een overhangende rots. Clytemnestra dommelde, Wills mompelde in een soort halfslaap en Nelson zat met zijn rug tegen de rotswand, hield zijn hand om zijn gewonde arm en keek met uitpuilende ogen naar een rotsblok, alsof daar een film vol onaangename zaken werd vertoond. Wat Carstairs aanging, die zat nog steeds ongewapend in het struikgewas voor de grot naar de bergkam en de vallei te kijken. 'Wat is dat?' vroeg Nelson. 'Vliegtuig.' 'Wat willen die lui?' 'Als ik een vogel was, zou ik het ze vragen.' Nelson schudde zijn hoofd, een vreemd, koortsachtig hoofdschudden. Een akelige mengeling van ziekte en angst, meende Miller. Miller was explosievenexpert, geen verpleegster. Maar zijn goedige aard deed hem geruststellend zeggen: 'Als we niet bewegen en ons gezicht niet laten zien, is er niets aan de hand.' En daarna? dacht hij. Al die bergen over om de een of andere vervloekte gigantische bunker te bestormen en dan zeggen wij: luister, jullie zijn gewond en jullie zijn gek, hou je gedeisd in de bergen tot je een grote knal hoort en daarna zorgt pappie dat je weer thuiskomt... Ja, ja. Hij pakte een sigaret en zette hem tussen zijn lippen. Hij stak hem niet aan. Op een avond als deze kon een waarnemer in een vliegtuig het glanzen van een gesp, het wit van een oog en de rookwolk van een sigaret zien. Achter in de grot zei Wills met luide, besliste stem: 'Henry!' Er waren geen Henry's. 'Ga maar weer slapen,' zei Miller. 'Brave luit.' 'Dat vervloekte vliegtuig is laat,' zei Wills. 'Ik moet naar Parijs voor een lunch. Camilla wacht.' Hij kwam overeind en bleef wankelend staan. 'In godsnaam,' zei hij. 'Ga zitten,' zei Miller gealarmeerd. 'Jij,' zei Wills. 'Jij daar. Zitten en mond houden.' Hij liep naar de voorkant van de grot. Miller stond op om hem tegen te houden. 'Eerlijk,' zei Wills. 'Alstublieft,' zei Miller. 'Luitenant.' De Storch had de buitenrand van zijn spiraal bereikt en draaide zich om in hun richting. Wills zei: 'Opzij. Ze is mijn verloofde. We lunchen in Parijs. Eersteklas. Speciaal onthaal.' Zijn ogen stonden glazig en keken naar een andere wereld: de douane op het vliegveld Croydon misschien. Hij tastte in de zakken van zijn smerige jasje. 'Alstublieft.' Men zou kunnen denken dat hij zijn paspoort tevoorschijn haalde. Wat hij in werkelijkheid tevoorschijn haalde was zijn sigarettenkoker. Zijn zilveren sigarettenkoker, glanzend gepolijst. Hij zwaaide ermee voor Millers gezicht. 'Doe weg,' zei Miller. Maar Wills bleef ermee zwaaien. Een flits van de zon werd weerkaatst in Millers ogen. Geschrokken rukte Miller de koker uit zijn handen. Achter hen veranderde het geronk van het vliegtuig in een nijdig gezoem. De piloot gaf vol gas, stak de neus steil in de lucht en vloog recht als een pijl over de Skaphos in oostelijke richting. Het leek er erg veel op dat de piloot het ook had gezien.

***

Mallory zag de koersverandering en hoorde een seconde later het veranderde geluid van de motoren. Hij wist wat het betekende en te oordelen naar de manier waarop Andrea kwam aanlopen, Andrea ook. Ze spurtten de bergkam op. Steentjes spatten weg onder hun voeten. De diepte in. Tien minuten later beklommen ze een steil en bijna onzichtbaar, met brem omzoomd pad. Voor hen dook Miller op uit de rotswand. 'Wegwezen,' zei Mallory. 'Waar is Carstairs?' Carstairs kwam overeind in zijn bosje. 'Sigaret?' vroeg hij, zijn koker tevoorschijn halend. 'Deze kant Turks, die kant Virginia.' 'Doe weg,' zei Andrea. 'Kapitein Carstairs, ik heb u iets te zeggen. Geef acht!' Carstairs liet zijn sigaret vallen en ging in de houding staan. Zijn gezicht was dat van een man die in het donker op straat loopt en opeens beseft dat hij niet op plaveisel loopt, maar over een open mangat. 'Kapitein Carstairs,' zei Mallory. 'Ik wijzig onze operationele basis.' Zijn stem was kalm, zoals altijd. Maar er lag een kille kracht in die Carstairs de haren te berge deed rijzen. 'Voor de rest van deze operatie beschouwt u zich als staande onder mijn bevel en dat van kolonel Andrea. Zodra de gelegenheid zich voordoet, komt u voor de krijgsraad wegens desertie in het zicht van de vijand. Is dat duidelijk?' Met witte lippen zei Carstairs: 'Dat is niet...' 'Alle klachten moeten op schrift gezet en na het beëindigen van de operatie ingediend worden,' zei Mallory. 'Intussen blijft u onder arrest. Uw gedrag tijdens dit arrest zal in overweging worden genomen tijdens uw berechting voor de krijgsraad.' Er viel een stilte. Carstairs stond er bleek en als verdoofd bij. De straf op desertie in het zicht van de vijand was de dood. De boodschap was duidelijk en simpel: gedraag je of sterf. Andrea zei: 'Korporaal, geef deze man zijn wapens terug.' 'Graag gedaan,' zei Miller. Carstairs zweette. Een moment lang was dit samenraapsel van struikrovers in een gedisciplineerde formele militaire eenheid veranderd. Carstairs besefte dat hij hen had onderschat, ernstig had onderschat. Van nu af aan zou hij nieuwe tactieken moeten gebruiken. Mallory zei: 'Clytemnestra. We moeten de bergen in. Ons schuilhouden tot het aanbreken van de dag.' 'Natuurlijk.' Mallory dronk water en hees zijn ransel op zijn rug. 'We gaan hier weg,' zei hij. Clytemnestra liep voorop. Hij ging naast haar lopen. 'Hoeveel kans is er dat de Duitsers ons vóór zijn?' vroeg hij. 'Dat ze ons de pas afsnijden?' 'Vannacht niet meer,' zei ze. 'De andere kant van het eiland is erg steil. Daar is het moeilijke terrein.' Miller liep achter hen met een sigaret in zijn mondhoek. 'Willen jullie weten wat ik zou doen?' zei hij. 'Ik zou een stel kerels in een vliegtuig zetten, misschien wel twee ploegen, een voor ons en een achter ons. En die zou ik hierheen vliegen en ik zou ze eruit laten springen om ons eindeloos op te jagen en hun benen zouden niet eens moe worden.' Ze zwoegden een pad op dat zigzaggend naar de top van de steile helling boven de grot liep. Mallory's adem raspte luid in zijn oren. Hij was moe, maar nog niet moe genoeg om benzedrine te nemen. Er klonk een vreemd gezoem in zijn hoofd... Er klonk een vreemd gezoem in de lucht. Het werd sterker en zwol aan tot gebrom en toen tot geronk. Hij keek omhoog. Drie vliegtuigen denderden langs de hemel: Junkers, driemotorige vliegtuigen, door de zon goudgeel verlicht tot gedrongen, onelegante stukjes miljonairsspeelgoed. De zijdeuren stonden open. Geen speelgoed. Mallory's hoofd voelde droog en leeg aan en hij hoorde alleen het geluid van zijn ademhaling. Hij versnelde zijn pas. De rest van de groep herkende de vleugelslag van de dood. Ook zij begonnen sneller te lopen.

***

Onder Wills' neus gingen zijn met schapenvacht gevoerde Gieves-waterlaarzen stap stap over de leisteen. Het kwam Wills voor alsof hij al eeuwig liep, omhoog, steeds verder omhoog, terwijl zijn voeten kookten en zijn hersens door zijn schedel bonkten als een koolraap in een ketel. Het deed helse pijn, dat gaf hij toe. Het deed helse pijn en het smaakte blauw en het rook naar aluminium en het voelde treurig aan als fluweel. Maar hij kon zich nu zijn eigen naam herinneren, dus veronderstelde hij dat hij beter werd. Ook herinnerde hij zich dat hij op een bepaald moment in de een of andere wereld een schip had gehad, dat er een knal was geweest en dat hij nu geen schip meer had. Er kwam een opwaartse helling en na de helling een stel rotsen. En nu was er een wand naast zijn schouder aan bakboord en aan stuurboord een grote lege ruimte en in zijn hoofd het ronken, gieren en fluiten van zijn bloed, of van vliegtuigen of iets dergelijks. Hij keek rechts over de leegte heen, hoewel de zon pijn deed aan zijn ogen. De zon was rood, de kleur van bloed. Hij scheen op de zee en op het land en op de kwallen. Kwallen? Kwallen zweefden in de lucht naar de diepe schaduwen van de grond. Iets fout met bovengenoemde verklaring. Details verifiëren. Details van wat? Onder Wills' neus gingen zijn met schapenvacht gevoerde Gieves-waterlaarzen stap stap over de leisteen.

***

Beneden dreven de witzijden parachutes van het Sonderkommando richting aarde, roze als een babynagel in de warme gloed van de zonsondergang naar het vlakke stuk onder aan de steile bergkam die Mallory en Andrea na hun verdediging van de grot hadden beklommen. 'Over hoeveel tijd is het donker?' vroeg Mallory. Clytemnestra haalde haar schouders op. 'Veertig minuten,' zei ze. Mallory keek naar het trage, moeizame gestap van Wills en het pijnlijke gehobbel van Nelson. De parachutisten waren fris. De mensen op dit steile pad hadden zeventienhonderd meter geklommen en vierentwintig uur niet geslapen. Het pad waarop ze nu liepen was een smalle richel langs de wand van een loodrechte helling. Tien minuten later kwam de richel uit op een andere richel. Het hoofdpad liep naar links. Een ander pad kronkelde nauwelijks zichtbaar naar rechts. Andrea praatte een tijdje met Clytemnestra in het Grieks en daarna met Mallory. Ze bogen zich over de kaart. Toen zei Mallory:'Carstairs, jij gaat met Clytemnestra en de gewonden mee. Andrea en Miller komen met mij mee.' 'Fantastisch,' zei Carstairs met een oprechte padvindersgrijns. Mallory glimlachte niet terug. Hij zei: 'De Duitsers zijn hier over twintig minuten. Opschieten.' Carstairs schoot op. De kleine, schuifelende optocht verdween rechtsaf het smalle pad op. Miller ging op een steen zitten.

***

Vierhonderd meter onder zijn laarzen wiegden dwergachtige olijfbomen in de lichte avondbries. Daarachter draafde een rij grijze gestalten naar de voet van de helling. Miller stak een sigaret op. 'Oké,' zei Mallory. 'Luister goed.' Miller luisterde. Toen Mallory uitgepraat was, zei hij. 'Wat vind je ervan, korporaal?' Miller zuchtte. Hij stak zijn hand boven zijn hoofd en drukte zijn sigaret uit op het linkerpad, een breed, duidelijk pad, veel gebruikt door mensen en geiten. Hij zei: 'Je meent het serieus, denk ik zo.' 'Dank je,' zei Mallory. 'Zullen we dan maar?' Wegkijkend van de verschrikkelijke leegte onder hem, begon Miller het linkerpad op te klauteren. Het kostte niet veel tijd om te vinden wat hij zocht: een plaats waar de richel uit de rotswand stulpte boven een overhangende rotsmassa met een stapeltje brokstukken tegen de binnenrand. Miller liet zich op zijn knieën vallen en begon in de grond aan de binnenkant van de richel te wroeten. Hij vond wat hij zocht: een spleet in de rots ter grootte van een brievenbus. Eerbiedig pakte hij zijn rugzak, haalde er vier staven geligniet uit en maakte ze met plakband aan een tijdbuis vast. Hij drukte de glazen ampul in de tijdbuis, duwde de bom in de brievenbus, klemde er stenen omheen en zette de rozemarijnstruik en de wolfsmelk terug die hij had uitgegraven. 'Klaar,' zei hij. Andrea knikte. De onderrand van de zon kuste de horizon en trok een vuurbaan over de zee. Hij keek naar de plek waar Mallory en hij zich hadden schuilgehouden toen ze de Storch hoorden aankomen. De plek was leeg onder de hemel, roze in de zonsondergang. En toen was de plek niet meer leeg. Opeens was het lege stuk vol schaduwstrepen van mannen, eerst één schaduw, toen twee, schaduwen die zich snel over het ruige terrein verspreidden en in dekking gingen. Andrea had zestig parachutes geteld. Hij wachtte tot hij de mannen niet meer kon tellen. Toen pakte hij zijn Mauser, richtte zijn vizier op de helmen beneden en drukte zijn vinger tegen de trekker. 'Klaar?' vroeg hij aan Miller. Miller was nooit klaar voor dit soort zaken, maar hij knikte toch maar. Andrea vuurde. Vierhonderd meter verderop had Mallory een nauwe rotsspleet gevonden, een groef tussen twee rotsplaten, gladgepolijst door de winterregens. Hij hing de twee rollen zijden klimtouw om zijn schouders. Toen zette hij zijn laars in de spleet, draaide zijn voet zo dat de zool zich vastklemde, deed een stap en stak zijn hand uit. Hij hoorde het knallen van Andrea's geweer en het geratel van een Schmeisser. Hij bleef klimmen. De spleet werd nauwer. Hij stak zijn rechterwijsvinger erin, die hij boog zodat de knokkel dikker werd. Met zijn vrije laars tastte hij de wand af tot hij steun vond, nauwelijks meer dan een puist in de rotswand. De taps toelopende spijker van zijn laars vond houvast. Hij verschoof de eerste voet en vond met de knokkel van zijn andere hand een nieuw steunpunt in de spleet. Als hij omlaag had gekeken, had hij gezien dat hij zich al een manslengte boven de richel met het pad bevond en dat de afgrond zich onder hem opende. Hij keek niet omlaag. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de rotsen voor hem en klom vanuit de heupen terwijl hij zijn lichaam ietwat achterover hield. Voor de oorlog hadden ze dit de Mallory Zweefhouding genoemd, een volmaakt uitgebalanceerde houding die hem omhoog stuwde en de zwaartekracht tartte. Een van de grote rotsklimmers hadden ze hem genoemd en een van de grote bergbeklimmers. Een man die zesendertig uur kon lopen en daarna nog zevenhonderd meter loodrecht omhoogklimmen. Zolang niemand hem neerschoot. Na een kleine honderd meter werd de spleet steeds smaller en hield op. Mallory bleef even stilhangen, sloeg met de hamer die aan zijn riem vastzat een haak in de rotswand, maakte daaraan het eerste van de twee zijden touwen die om zijn schouders hingen vast en gooide de rol uit tot het touw beneden in de schaduw viel. Daarna klom hij verder omhoog en hamerde haken vast tot hij bij een ruiger gedeelte kwam, rotssteen die zo ruw was als een oude bakstenen muur. Voor een andere bergbeklimmer zou die rots glad en onbegaanbaar hebben geleken, maar niet voor Mallory. In zijn ogen was het zoiets als een ladder. Langzaam en gestadig werkte hij zich omhoog zonder nog de moeite te nemen om haken in te slaan. Na honderdtien meter kwam hij bij een stel kapotte stenen die in vlakke grond overgingen. Hij was op de top. Hij zekerde zijn tweede touw aan een rotsblok en liet het losse eind langs de rotswand zakken. Daarna stak hij een sigaret op, gebood de pijn in zijn vermoeide ledematen zich koest te houden en installeerde zich om te wachten.

***

Andrea en Miller zaten ook, maar niet om uit te rusten. De binnenste rand van het pad lag in een dode hoek, dus zaten ze daar met hun rug tegen de wand terwijl een gestadig dekkingsvuur dat de Duitse soldaten van beneden afschoten in de rotswand boven hun hoofd ketste. Af en toe stak Andrea de loop van zijn Schmeisser over de rand om een kort salvo af te vuren. 'Wegwezen,' zei Andrea na tien minuten. Ze gingen weg. Terwijl ze op hun buik over de rand kropen, was de zon een bescheiden rode gloed aan de westhemel en de sterren begonnen al op te komen. Andrea leunde over de rand van het pad, knalde een stuk of vijf schoten in de leegte, dook snel terug en ging verder het pad op. In de ruimte eronder knetterde het opeens vol blauwrode flitsen en de kogels spatten tegen de rotsen, maar op een veilige afstand achter hen. Hebbes, dacht Miller met plechtige vrolijkheid. God zegene jullie onschuldige harten. Ze kropen de volle vierhonderd meter verder tot Millers hand tegen het touw streek. Hij haalde diep adem en slikte datgene wat je slikt als je mond zo droog is als de bodem van een grot in de Sahara. Toen greep hij het touw en begon te klimmen.

***

Beneden op de richel haalde Andrea het magazijn uit zijn Schmeisser en tastte naar het magazijn dat hij in een speciaal vak van zijn rugzak had zitten. Zijn vingers vonden de twee banden die hij rond het magazijn had gewikkeld om te kunnen onderscheiden dat het lichtkogels waren. Hij klikte het in het machinepistool en vuurde, deze keer langs de lijn van de richel, terug in de richting van waaruit Miller en hij net waren gekomen. De kogels sloegen tegen een rots en spatten uiteen met een vertoon aan vuurwerk dat aangaf: hierheen, zó zijn we gegaan. Daarna vuurde hij nog een salvo naar rechts af. Van beneden, op de vlakte waar de parachutisten waren geland en waar misschien een radiotelegrafist met een zender zat, zou het eruitzien alsof er op het pad een vuurgevecht begon. Andrea hing zijn Schmeisser over zijn schouder, greep het touw en begon te klimmen. Toen hij bij de haak aankwam, rolde hij het eerste touw op en wrikte de stalen rotshaak los. Licht als een veertje klom hij in het tweede touw over de rand van de rotswand. Mallory en Miller zaten met hun rug tegen de stenen als vaag opdoemende gedaanten tegen de sterrenhemel. Honderd meter verder omlaag klonk het gerammel van metaal en hei knerpen van laarzen op leisteen: mannen die in stilte een vijand achtervolgden. Een vijand die er niet meer was. Toen het geluid van de achtervolging was verklonken, richtten Mallory, Miller en Andrea hun gezicht naar het oosten, naar de afgronden van de Skaphos en de vlakten erachter.

***

Soldaat Emmanuel Grubel was een trotse man en een goed militair. Hij was trots op het feit dat hij in het Sonderkommando zat, trots dat Hauptmann Wolf hem had uitgezocht, trots dat hij het doel van de training had bereikt, trots dat men had laten doorschemeren dat hij op de nominatie stond tot Feldwebel te worden bevorderd. En trots dat hij deze avond bevel had gekregen om de achterhoede van het achtervolgingspeloton aan te voeren. Veertig man voorop en nog eens twintig man versterking die in het basiskamp op stand-by stonden. Ook was het hier veilig, hoewel (zo zei Gruber haastig bij zichzelf), als Hauptmann Wolf hem bevel zou geven in de kaken van de dood te stappen, hij zonder aarzeling zou springen. Dus liep Gruber in hoog tempo verder met zijn rechterschouder tegen de rotswand, zijn linker- naar de leegte. Hij was in uitstekende conditie. Hij zou de hele nacht kunnen rennen. Maar aan de binnenrand van de plek waar het pad breder werd en waar hij een seconde geleden langs was gekomen, was de tijdbuis van Millers explosieven aan het eind van zijn carrière van zestig minuten. Een straal vuur spatte uit de rotswand en een donderende klap drukte Grubers trommelvliezen naar het midden van zijn schedel. Met suizende oren struikelde hij. Een rondvliegend stuk steen raakte hem onder in zijn rug en hij zou weer gestruikeld zijn, ware het niet dat de voet die zijn gewicht had moeten dragen geen grond vond, maar lege ruimte. Hij viel met een lange, ontmoedigde kreet, stuiterde twee keer en had de tijd om nog wat vaart te krijgen alvorens in de olijfbomen beneden te belanden. Dus was hij niet in een positie om te zien wat zijn kameraden in het achtervolgingspeloton van het Wolf-commando zagen: dat op de plaats van de ontploffing het pad dat ze hadden gevolgd niet meer bestond en dat er in plaats daarvan een rotswand opdoemde die zo recht en glad was als een biljarttafel die op zijn kant stond. Niet dat het zin had erover in te zitten. Zoals de Leutnant zonder tijd te verliezen uitlegde: niemand ging terug. Ze hadden bevel tot achtervolgen. De vijand had geprobeerd het pad op te blazen. Die arme Gruber had het lot ondergaan dat voor hen allen bedoeld was. Er was geen tijd om rond te lummelen. Het Sonderkommando draaide zich om en hervatte de achtervolging. In looppas gingen ze het pad op langs de rotswand naar een vallei met een steile helling. Het was donker en de radiozender functioneerde niet in dit gebied van rotsen en afgronden. Na drie uur rennen bevonden ze zich op een kale berghelling in een door steile wanden omgeven veld vol steenblokken die zwijgend en onheilspellend op de door de sterren verlichte rotsen stonden. Een suggestie om hun bivak op te slaan en de zoektocht tegen de ochtend voort te zetten wees de Leutnant scherp van de hand. 'Vorwarts!' riep hij. 'Voorwaarts.'

***

Precies op datzelfde moment was matroos tweede klas Nelson tien kilometer, drie afgronden en achthonderd verticale meters verder, bijna aan het eind van zijn Latijn. Ze liepen nog steeds. Nelson had moeite zich een tijd te herinneren waarin hij niet aan het lopen was. Zijn voeten slipten in zijn laarzen en of dat door zijn bloed of door het vocht uit kapotte blaren kwam, durfde hij niet te bekijken. De wond in zijn arm was al die tijd al pijnlijk geweest. Nu trok er een diepe, dodelijk gemene pijn naar het binnenste van zijn biceps en zijn oksel. Als er ruimte voor was, zou die pijn het middelpunt van zijn wereld hebben gevormd. Maar het enige waarvoor in het middelpunt van Nelsons wereld plaats was, was doodsangst. Niet dat hij laf was. Je kon niet als matroos op een MTB varen en je weg door nachten vol lichtkogels en ontvlambare benzine vechten als je een lafaard was. In Plymouth had hij bijna een onderscheiding gekregen toen hij aan de wal was en zich na een luchtaanval een weg had gebaand door de wankele puinhopen van een huis, terwijl de luchtaanvalpreventie en de brandweer tegen hem schreeuwden dat hij niet zo verdomd stom moest doen en terugkomen omdat de boel zou instorten. Maar Nelson was verder gegaan, had de vrouw van middelbare leeftijd met het bloemetjesschort gevonden en haar teruggedragen naar de regen en de zoeklichten en het gerinkel van granaatscherven. Maar op de MTB en in Portsmouth was hij met zijn kameraden geweest. Nu had Nelson een gat in zijn arm ter grootte van een loopgraaf en krabbelde hij wat rond in een stel bergen met de Ouwe, die malende was geworden, met vier bandieten in uniform zonder distinctieven en een Griekse griet met rollende ogen en knarsende tanden van wie hij de kriebels kreeg. Het waren de mensen en de bergen die op Nelsons zenuwen werkten. Op zee vocht je met je geweer en deelde je het gevaar met je maten en al vond je dat niet leuk - tenzij je totaal geschift was - toch kon je het verduren. Op het droge was het verdomme veel te droog en de mensen waren te gewelddadig en je kon zien hoe ze keken terwijl ze probeerden je te doden en dat was verdomme niet leuk. Een paar uur geleden was er die schietpartij onder aan de helling geweest en een reusachtige knal. God wist wat dat geweest was. En nu waren ze op dit verschrikkelijke pad, het was zo zwart als het binnenste van een koe en ieder moment kon er zo'n mof vanachter een rotsblok opduiken en zeggen: pang, jij bent dood... Voor de drieënzeventigste keer vanaf zonsopgang bleef Nelson met zijn voet achter een rots hangen, struikelde waardoor zijn arm een zwaai maakte en beet op zijn lip om niet te kermen. Want dit was nog niet afgelopen. Dat moest hij onder ogen zien. De zaken zouden erger worden, niet beter. Daar kreeg hij de zenuwen van, punt uit verdomme. Vooraan zei Clytemnestra iets in het Grieks. Nelson liep achter de vage gestalte van de persoon voor hem een steile helling op naar een lichtje dat opeens was gaan schijnen. Weer zo'n vervloekte grot. Maar het was geen grot. De wanden waren te glad en de hoeken te recht. Midden op de grond was een soort verhoging van steen. En die grote Griek - die moest zich in het donker bij hen aangesloten hebben, maar Nelson kon zich niet herinneren het gezien te hebben - was bezig daarop blikjes noodrantsoen, een fles brandy en een radio uit te stallen. Nelson zakte op de grond met zijn rug tegen de muur en liet zijn hoofd op zijn borst vallen. De lange Amerikaan sprak in het Grieks. Clytemnestra gaf antwoord. Nelson vond het niet prettig als hij iets niet verstond. 'Wat zegt ze?' vroeg hij chagrijnig. Miller keek hem aan, zag een blauwachtig gezicht en donkere kringen onder gejaagde ogen. 'Ik vroeg haar wat dit hier is. Ze zei een grafkelder.' Hij wees naar de verhoging. 'De eettafel is de plek waar ze het lijk neergelegd hadden. Eet wat.' Hij zwaaide naar het eten en de brandy. Maar Nelsons maag was een kleine gebalde vuist. Hij kon niet eten. Hij kon daar alleen maar zitten en zijn oren instellen op de nacht, op de duizend miniatuurnachten in de schaduwen van dit dodenhuis. Dit huis van de toekomstige doden... Hij probeerde op te staan. Zijn beenspieren waren te stijf. Hij kiepte om. Iemand schreeuwde als een bezetene met zijn stem. Handen grepen hem, legden hem neer en goten brandy in zijn keel. Hij raakte in een soort coma. Vaag merkte hij dat iemand iets met zijn kapotte arm deed, hij voelde een prik. Daarna was er een diepe, suizende stilte.

***

Ze zaten rond het kooktoestel. De blauwe vlammetjes wierpen flakkerende schaduwen op het plafond van de grafkelder. Nelson en Wills lagen languit langs de muur. Nelsons arm was opnieuw verbonden en een halve spuit morfine stroomde door zijn bloed. Wills snurkte zwaar en uitgeput. Clytemnestra had haar handen over haar buik gevouwen en haar hoofd op haar rugzak gelegd en sliep net zo rustig als de oorspronkelijke bewoner van de grafkelder. De overgebleven vier mannen sliepen niet, nog niet. Hun sigaretten gloeiden op. Ze rustten uit, maar het was de rust van een roofdier of een in elkaar gedrukte springveer, klaar om van het ene moment op het andere tot geweld over te gaan. Carstairs zat een beetje afzijdig van de anderen zijn machinepistool schoon te maken. Mallory zei: 'Kapitein Carstairs, de krijgsraad heeft zitting.' Carstairs trok een wenkbrauw omhoog en keek niet op van het mechanisme van zijn pistool. Mallory zei: 'Door uw actie van hedenmiddag hebt u het leven van uw kameraden en het succes van de operatie in gevaar gebracht.' 'Operationele noodzaak,' zei Carstairs. Hij gaapte en ging op de stoffige vloer liggen. Andrea nam het woord. Zijn stem had een klank die Mallory nog nooit eerder had gehoord en in het flikkerende licht van de vlammetjes leken zijn berenschouders het gewelf te vullen. 'Kapitein Carstairs,' zei hij. 'De aanklacht is dat u vandaag in uw functie van wachtpost in het zicht van de vijand uw post hebt verlaten. Daarop staat de doodstraf. Wat hebt u ter verdediging aan te voeren?' Onder de koude zweep van die stem, scheen Carstairs even te verstijven. Toen lachte hij, een hoog nerveus lachje. 'Ik denk niet dat admiraal Dixon het hiermee eens zal zijn,' zei hij. 'Admiraal Dixon interesseert me niet.' Andrea's handen bewogen. Er klonk de metalige klik van de haan van een Schmeisser. Carstairs keek naar zijn eigen wapen dat in onderdelen op een doek lag. Hij keek naar Mallory en Miller en zag niets geruststellends. Zijn gezicht bleef onbeweeglijk, een tikje spottend, maar er glom een laagje zweet op zijn bovenlip. Hij zei: 'Als je het zo stelt.' Hij pakte zijn gouden koker en zocht zorgvuldig een sigaret uit. 'Er is een verklaring,' zei hij ten slotte. 'Ik heb mijn eigen orders, van admiraal Dixon. Die het tussen haakjes niet erg leuk zal vinden om te horen dat jullie zijn autoriteit met voeten willen treden en mij voor een namaakkrijgsraad...' De Schmeisser in Andrea's hand ging twee centimeter omhoog, zodat Carstairs langs de hele loop kon kijken. Carstairs deed zijn best om er verveeld uit te zien. 'Maar aangezien jullie een verklaring willen, kun je er een krijgen. Er was een overlevende.' 'Een overlevende?' 'Nadat de Kormoran was getorpedeerd. Voordat het schip gezonken is. Kennelijk is er iemand op een reddingsvlot gesprongen, een lading wrakhout, en met de wind mee gepeddeld en op Kynthos beland. Die persoon is in een zorgwekkende toestand, in coma, door de Duitsers opgepikt vlak voordat de partizanen de weg hebben geblokkeerd.' 'Hoe weten we dit?' vroeg Andrea. 'Doorgeseind door de agent in Parmatia,' zei Carstairs. 'Dat was degene naar wie ik gisteravond op zoek was.' Hij liet het klinken alsof hij een paar nachtclubs had bezocht. 'Maar kennelijk zijn ze kort na hun bericht gedood.' Andrea's gezicht was als van steen. 'Hoe dan ook, in het dorp hebben ze me verteld dat die overlevende in die ambulance lag, in het konvooi dat op de weg stond te wachten tot de blokkade was opgeruimd. Net als vandaag. Kennelijk is hij nog steeds bewusteloos. Een belangrijke vent om redenen die ik niet mag onthullen. Ik heb orders om hem te ondervragen. Als jullie dat niet geloven, kunnen jullie het altijd verifiëren bij admiraal Dixon of bij jullie kapitein, hoe heet-ie ook weer. Jensen.' Andrea vroeg: 'Is dat alles?' Carstairs haalde zijn schouders op, even nonchalant als hij had gesproken. Maar zijn ogen stonden niet nonchalant. Die gingen heen en weer tussen Mallory en Miller. 'Zo ongeveer,' zei hij. Hij legde zijn handen op zijn knieën en trok een soort oprecht mannengezicht. 'Moet je horen. Ik kan niet zeggen dat ik het leuk vond om me in het niets te laten glijden. Maar ik dacht, nou ja, anderhalf uur, even verkennen en ik riskeerde alleen mijn eigen nek, niet die van de anderen. Hoe kon ik weten dat kapitein Mallory aan zou komen stuntelen om de zaak voor me te verprutsen, hè?' Miller keek naar Mallory. Het gezicht van de Nieuw-Zeelander bleef onbeweeglijk en niet onvriendelijk, maar hij hield Carstairs scherp in de gaten. 'Je wilde met die... overlevende praten,' zei Mallory. 'Klopt.' 'En hoe was je van plan dat te doen?' 'Dat heb ik al verteld,' zei Carstairs met de vermoeide ergernis van een onderwijzer die een lesje herhaalde tegen een klein kind. 'Het was een verkenning. Ik wilde zien of de weg open was. Hoe zou ik met een bewusteloze man in een militaire ambulance moeten praten?' Mallory vroeg: 'Waarover moet je die man ondervragen?' Carstairs glimlachte, een en al tanden en hoogmoed. 'Sorry, ouwe jongen,' zei hij. 'Ik zou je graag helpen. Maar, tja, orders van de admiraal. Kan niet.' Er viel een stilte, onderbroken door het gesnurk van Wills en het huilen van de wind in de ingang van de grafkelder. Uiteindelijk zei Mallory: 'Daar zit iets in.' Miller zei: 'De pot op.' Andrea's zwarte ogen schoten in zijn richting. 'Bedankt, korporaal,' zei hij. 'Zo is het genoeg.' De Schmeisser schoof bij Carstairs oog vandaan. 'Kapitein Carstairs, u bent een lid van deze groep en stelt in het vervolg de bevelvoerende officier in kennis van uw operationele plannen. In het dossier zal worden opgenomen dat u een reprimande hebt gehad zonder verlies van soldij.' Carstairs knikte alsof hij het had tegen een kelner die hem zijn wisselgeld had gebracht. Hij zei: 'Ik wist wel dat jullie tot rede zouden komen, Goed, als jullie me nu willen excuseren, dan ga ik een dutje doen.' Mallory hield als eerste de wacht en ging buiten onder de met sterren bezaaide hemel zitten. De nacht was rustig afgezien van het zuchten en huilen van de wind tussen de rotsen. Naast hem was een lichte beweging. Toen hij opzij keek zag hij Andrea die een aanzienlijk stuk hemel afdekte. 'Wat denk jij?' vroeg Andrea. 'Jensen zegt dat hij oké is.' 'Jensen zit in Engeland.' 'Precies.' Er viel een stilte. Andrea en Mallory werkten al een jaar samen. Een jaar met meer inhoud dan de meeste mensenlevens bevatten. Ze kenden elkaar goed. 'Dus,' zei Andrea. 'Is er een probleem, Keith?' Mallory stak een sigaret aan. 'Hij zegt dat hij op verkenning uit was,' zei hij. 'Maar toen ik hem inhaalde stond hij op de rots vlak boven de ambulance met een granaat in zijn hand waarvan de hefboom omhoog was getrokken. En ik dacht, vreemd soort verkenning. Dat is het probleem.' 'Begrijp ik,' zei Andrea. 'Waarachtig.' Weer viel er een stilte. 'Maar we moeten die man bij ons houden, want dat zijn Jensens orders. Mond dicht en ogen open, denk ik.' 'Natuurlijk,' zei Mallory. Andrea had gelijk. Maar zoiets kon je toch heel slecht gebruiken bij een operatie als deze. 'Ik doe de ochtendpatrouille,' zei Mallory. Andrea knikte en ging naar binnen om te slapen.