6

donderdag 03.00 -12.00 uur

 

Miller wekte Mallory drie uur na middernacht. Met een bonzend hoofd en een droge mond tuimelde hij naar buiten om de wacht te houden. Sommige militairen vonden het moeilijk om wakker te blijven tijdens die dode uren voor zonsopgang als de stofwisseling het traagst verloopt. Maar Mallory was gewend om vroeg op te staan. Hij had zijn leven doorgebracht in bergen waar je na elf uur 's ochtends niet meer kon klimmen vanwege de dodelijke stenenregen die door de smeltende gletsjers werd losgelaten. Dus was hij met wijd open ogen een seconde blijven liggen. Daarna had hij zijn hand gelegd op de plek waar zijn wapen moest zijn, had zijn rugzak omgehangen en was de buitenlucht in gestapt. De sterren hingen nog aan de hemel. Hij liep een rotshelling op en posteerde zich boven de ingang van de grafkelder in een nis tussen de rotsblokken. Er was niets anders dan de rotsen, de sterren en de zuivere nachtlucht. Zijn gedachten gingen terug naar andere ochtenden op de hellingen van Mount Cook, de witte toppen van de Nieuw-Zeelandse Zuider Alpen die in bevroren roerloosheid wachtten op de eerste roze aanraking van de zon. Hij haalde een reep chocola tevoorschijn en een stuk plat Grieks brood, at tot hij genoeg had en bleef dooreten. Het zou een dag worden waarop een lichaam alle brandstof nodig had die erin gestouwd kon worden. Hij analyseerde de mogelijkheden. De twee marinemannen zouden ergens gestald moeten worden, misschien wel hier. Dat moest hij Clytemnestra vragen. En dan nog Clytemnestra zelf. Zij moest uit het zicht blijven, anders kwam het tot represailles. En Carstairs. Carstairs was bergbeklimmer. Carstairs kon vechten. Maar Carstairs was de gevaarlijkste van allemaal. Mallory had de Griek nog nooit zo kwaad gezien als de afgelopen nacht. De krijgsraad met de Schmeisser in de aanslag had er misschien wat theatraal uitgezien, maar het had geen haartje gescheeld of Carstairs' hersens waren tegen het plafond geschoten... Mallory verstijfde. De hemel werd lichter, donkergrijs, waardoor de getande bergtoppen om hem heen in scherp reliëf te zien waren. Maar dat was niet de reden waarom Mallory rechtop was gaan zitten en heel stilletjes de haan van zijn machinepistool overhaalde. Ergens beneden, tussen de ravijnen en kloven waar ze de vorige avond hadden gelopen, had hij het korte, schelle blaffen van een jachthond gehoord. Hij stond op en gleed van de helling af naar de grafkelder. Het rook er naar slaap. Als een koude wind schoot hij tussen de liggende gestalten door, eerst naar Miller en Andrea, daarna naar Carstairs en Clytemnestra. 'Ze hebben bloedhonden,' zei hij. 'We moeten weg.' 'Dan gaan we verder,' zei Clytemnestra. 'Het is bergafwaarts. Niet zo moeilijk.' Mallory liet het aan haar over om de anderen te wekken en rende weer naar buiten. Miller, Andrea en hij verdwenen tussen de rotsen. De hond blafte nog een keer, heel dichtbij. Vijf mannen in SS-camouflagepak kwamen de hoek om. De middelste had een riem in zijn hand. Aan het eind daarvan liep een zwartbruine hond te trekken. Een dobermann, dacht Mallory, met de ongerijmdheid die optreedt onder grote spanning. Geen bloedhond. De hond begon gesmoord te blaffen en liep de heuvel op naar de ingang van de grafkelder. Mallory zette zijn Schmeisser aan zijn schouder en opende het vuur. Nelson had slecht geslapen. Het was meer een coma dan slaap geweest, een soort delirium waarin de dromen onder de oppervlakte kronkelden als maden in een wond. Alles stond in brand: het rijtjeshuis in Coventry waarin hij was opgegroeid, de BSA-motor waarmee hij naar zijn werk reed, het huis waaruit hij de vrouw met het jasschort had gered, de bemanning van de MTB. Het ene moment bestonden ze allemaal nog en het volgende waren ze door de vlammen verteerd tot balken en botten, stenen en tegels en vlees dat wegsmolt als was. En het lawaai: het kloppen van zijn arm, een geluid als van een motor in zijn oksel, dat doorging naar zijn hart. In de afschrikwekkende droom ging bij elke hartslag de motor sneller lopen tot het lawaai onafgebroken klonk en Nelson wist dat hij het niet meer kon uithouden... Toen begon het echte lawaai en Nelson werd met een schok wakker. Op de zoldering flikkerde een hard blauwwit licht en ademhalen was moeilijk omdat de grafkelder vol rook stond. Kruitdamp. In dat blauwwitte flikkerlicht bewogen gestalten, naar het leek rukkerig vanwege de flitsen. De Amerikaan rende naar de deur en de grote Griek lag ineen gerold in de ingang, verhief zich op een knie om kogels het donker in te maaien en rolde verder door naar buiten, uit het licht. Zelfs Wills was overeind gekomen en stond met een versuft gezicht aan de grendel van een groot geweer te friemelen. Nelson drukte zijn arm tegen zich aan. Hij had dorst en zijn hoofd was opgezet van de koorts. Hij begreep dat hij niets kon doen. Hij kon niet schieten. Hij kon niet rennen. Het enige wat erop zat was te blijven zitten tot de Duitsers de ingang kwamen binnenstuiven. Het moesten er veel zijn, daar was hij zeker van, en de schipper en de Griek en de rest zouden platgemaaid worden door de overmacht. En als de Duitsers binnenkwamen zouden ze hem eerst aankijken en dan aan flarden schieten. Nelson kromp ineen bij de gedachte. Toen kreeg hij een idee. Hij kon niet vechten, niet in deze toestand. Hij was verdomme nergens goed voor. Hij zou zichzelf uit de weg ruimen, netjes en veilig. Opeens leek alles schitterend eenvoudig. Maar Nelson hield met één ding geen rekening, nog afgezien van de pijn in zijn arm. In zijn aderen stroomde niet alleen bloed, maar ook een aanzienlijke hoeveelheid morfine.

***

Andrea en Miller hadden hetzelfde idee als Mallory. Tussen de rotsen knetterde het geweervuur. De vijf Duitsers rolden om en lagen roerloos. Nu zijn baas dood was kroop de hond jankend tussen de rotsblokken. Mallory liet zijn geweer zakken. Om de hoek kwamen nog eens vijfentwintig Duitsers aanrennen. Mallory klikte een nieuw magazijn in zijn Schmeisser en vloekte. De nieuwe mannen liepen niet in formatie zoals wijlen hun kameraden met de hond. Ze hadden het schieten gehoord en hadden zich verspreid tussen de rotsblokken, slechte doelwitten voor de Mauser en te ver voor de Schmeissers. Normaal gesproken zouden Andrea, Mallory en Miller in het landschap zijn verdwenen. Maar Clytemnestra en Carstairs en de marinemannen waren nog in de grafkelder. Mallory begon te zweten. Dit was de nachtmerrie van een guerrillastrijder: een aanval door een overmacht aan vijandelijke troepen in een vaste positie. Ofwel je maakte je uit de voeten ofwel de operatie werd afgewerkt. Het was een rottige beslissing. Opeens vergat hij zijn gedachte aan die beslissing en verstijfde hij bij een vreemd en verschrikkelijk tafereel. Een gestalte was de grafkelder uit gelopen, een vreemde gestalte, in gescheurde kleren met een asgrauw gezicht en een stralenkrans van rood haar om zijn hoofd. Nelson. Nelson met zijn goede arm in de lucht en zijn slechte in zijn mitella en met ogen die vol doodsangst en morfine in zijn hoofd ronddraaiden. 'Hé!' schreeuwde hij met zijn hoge hese stem. 'Ik matroos. Ik geen soldaat. Ik niet-strijder, krijgsgevangene, jullie snappen, maat? Jullie niet schieten, gesnopen?' Hij struikelde over het paadje naar de rotsen waar de Duitsers zich schuilhielden. De stilte was zo intens dat Mallory het knerpen van een steentje onder zijn voet kon horen. Daar zit een Duitser achter die rots, dacht Mallory, toen Nelson op een hoog, piramidevormig blok afliep. En ik kan Nelson geen dekking geven, want hij zal niet weten wat hij moet doen als ik het vuur open... Nelson was bijna bij de piramide, nog steeds schreeuwend en zwaaiend met zijn goede arm. Toen hij langs het rotsblok liep, schoot er een arm in camouflagestof tevoorschijn en een zwarte laars trapte in zijn knieholten waardoor hij in elkaar klapte en ineens op zijn knieën op het pad lag met zijn zijkant naar de waarnemers boven de grafkelder. Terwijl Mallory toekeek, kwam er een hand met een Luger tevoorschijn die tegen Nelsons nek werd gedrukt. Het doffe wam van het schot zeilde de heuvel op. Nelson plofte voorover op zijn gezicht en bleef stuiptrekkend liggen. Mallory had al veel gezien, leven maar ook dood. Maar bij dit kille afschieten van een ongewapende man die zich wilde overgeven, verstijfde hij. En in die fractie van een seconde waarin hij verstijfde, hoorde hij een zacht metalig geluid en een stem achter hem zei met een zwaar accent: 'Laat je wapen vallen.' Hij liet het vallen. Iets anders was onmogelijk. Het bevel was gewoon een bevel, maar het geluid was dat van een geweergrendel geweest. Hij wachtte op de kogel in zijn nek. Zijn hoofd was vrij van gedachten. Zijn ogen waren gericht op de bergen, die rijen getande toppen onder de roze ochtendhemel. Het schot kwam niet. De stem achter hem zei: 'Marsch.' Mallory begon te lopen. Hij zag Miller op zich afkomen met een geweer tegen zijn nek. Hij zag de grafkelderingang vol met camouflagepakken, hoorde geschreeuw, zag Carstairs met zijn handen omhoog naar buiten komen en Wills die struikelde en zijn ogen dichtkneep tegen het pijnlijke licht van de dageraad. Een Duitser kwam op Miller af gestapt, een Leutnant, een man met een scherp gezicht onder een grijze pet. 'Is dit alles?' vroeg hij in het Engels. 'Hoezo alles?' vroeg Miller. 'Al jullie mensen,' zei de Duitser. 'Nee,' zei Miller. Mallory keek enigszins nieuwsgierig naar Miller. Hij vertrouwde hem. Maar hij vertrouwde Andrea ook. En Andrea was verdwenen, en Clytemnestra ook. Mallory en zijn medegevangenen verkeerden in gevaar. Maar de Duitsers eveneens, zolang Andrea los rondliep. Wat voor spel speelde Miller? 'Waar zijn die?' vroeg de Duitser. 'Als Amerikaans staatsburger,' zei Miller, 'zie ik alle mensen als mijn volk. Zoals het heet: "Breng me je armen, je miljoenen mensen"...' 'Massa's,' zei Mallory. 'Ik dacht dat het miljoenen was,' zei Miller. 'Stilte!' schreeuwde de Leutnant. 'Op je knieën!' Miller keek hem aan en toen naar Mallory. Ze knielden. 'Wat is jullie missie op Kynthos?' snauwde de Leutnant. 'Naam, rang en nummer,' zei Mallory. 'Die geef ik aan uw superieur.' De Duitsers achter de rotsen kwamen uit hun dekking aangezwermd, nieuwsgierig nu ze hun prooi in bedwang hadden. Kom allemaal maar op een kluitje staan, dacht Mallory. Dat is goed. 'Samen,' zei Wills die sterker en gedecideerder klonk, 'met een officieel protest. Hoe durft u.' Hij was zo nijdig dat hij bijna onsamenhangend klonk. 'Hoe durft u in strijd met de conventie van Genève iemand te executeren die mijn...' De laars van de Leutnant trapte hem achterover op de rotsen. 'Zo,' zei de Leutnant. 'Vertel op, anders schiet ik jullie neer, te beginnen bij deze man.' Mallory kon de laarzen op de rotsgrond horen schuifelen terwijl de mannen zich verzamelden. Sonderkommando-gedrag, dacht hij. Geen Wehrmacht. De Wehrmacht waren militairen. Deze jongens waren moordenaars. 'Néé!' riep Miller. 'Alstublieft!' Hij wierp zich op de grond. Ook Mallory vernederde zich en wierp zich op de grond. En ging daarmee in dekking. Een hagel lood knalde uit de rotsen en de opening van de grafkelder. De Leutnant schreeuwde en viel over Mallory heen. Mallory greep de Schmeisser van de man. Een Duitser zag hem bewegen en richtte zijn machinepistool. Mallory zag de loop flitsen en voelde het lichaam van de officier schudden toen de kogels die voor hem bestemd waren in het bovenlichaam van de Leutnant sloegen. Toen hamerde zijn eigen Schmeisser en het machinepistool van de Duitser vuurde een fontein van kogels de lucht in terwijl zijn dode vinger op de trekker bleef drukken. Opeens was alles rustig op een schreeuwende stem na. Eerst schreeuwde die stem in het Duits. 'Handen omhoog!' zei de stem. 'Jullie zijn onder vuur!' De drie overgebleven Duitsers staken hun handen in de lucht. 'Houd je schuil!' brulde de stem in het Grieks. Dat was tegen Clytemnestra. Mallory krabbelde overeind. Miller stond al. Ergens zei een radiozender in het Duits: 'Groep A, groep A, melden.' Mallory vond het toestel onder een lichaam, rolde dat opzij en zette de microfoon aan zijn mond. 'Groep A,' zei hij. 'Opdracht voltooid.' 'Codewoord, graag,' zei de stem. Mallory haalde zijn duim van de knop. 'Wat is het codewoord?' vroeg hij aan de dichtstbijzijnde Duitser. 'Schultz, Feldwebel, 175609...' In Mallory's ooghoek bewoog iets. Het was Carstairs met een Luger. Met de loop sloeg hij de Duitser tegen de grond, waarna hij hem in de mond van de man stak. Mallory hoorde het kraken van brekende tanden. 'Het codewoord, vroeg hij,' zei Carstairs. Hij trok het pistool uit de mond van de Duitser. 'Eén, twee...' De Duitser kon niet weten of Carstairs tot drie of tot vijftig zou tellen, maar met de loop van een pistool op een centimeter van zijn oogbol was hij niet van plan dat uit te zoeken. 'Wilde jacht,' zei hij. Mallory drukte op de zendknop. 'Wilde jacht,' zei hij en liet weer los. Het apparaat gaf alleen maar ruis af. Er kwam geen antwoord. De Duitser zonder voortanden lachte. 'Over tijd. Ze zoeken jullie al.' 'Schoft,' zei Carstairs en richtte de Luger. De Duitser werd bleek. Zweet stond op zijn voorhoofd terwijl hij de dood aanstaarde. 'Laat hem,' zei Mallory. Carstairs trok zijn wenkbrauwen op. 'Pak hun kleren af,' zei Mallory. 'Kleren?' vroeg Carstairs, die langs zijn onberispelijk gesneden jasje keek. 'Die passen niet.' 'Je wilt zeker het bestgeklede lijk in de bergen worden, hè?' zei Miller, die zijn broek al uittrok. 'Trek alles uit behalve je laarzen.' 'Waarom?' 'Om geen pijn in je voeten te krijgen,' zei Miller die zich in het camouflagepak hees en de radiozender aan zijn riem hing. 'Opschieten.' Hij grijnsde tegen Carstairs, een totaal onoprechte grijns. 'Neem me niet kwalijk. Opschieten, kapitein.' Carstairs schoot op. Ze rolden de lijken over de rand van de afgrond. Ze namen de wapens en munitie en de laarzen en sokken van de overlevenden in beslag. Daarna bonden ze hen vast en blinddoekten hen en lieten hen blootsvoets en hulpeloos achter in een veld met messcherpe lavastenen. Nelson begroeven ze zo goed ze konden. Ze gingen weer op weg. Eerst Mallory, Wills achter hem en daarna Carstairs en Clytemnestra en Andrea die de achterhoede vormde. Ze waren nu op een soort hoogvlakte, een hoge winderige plaats zonder dekking die nog koud was van de ochtendkilte, maar hel verlicht werd door de lage zon. Ze marcheerden verder. Aan de hakken van hun laarzen liepen hun lange schaduwen mee en ze knipperden tegen de zon in hun ogen. Mallory hoopte dat er geen vliegtuigen gestuurd zouden worden. Vergeefse hoop, dat wist hij vrijwel zeker. Duitse uniformen of geen Duitse uniformen, Duitse radioreglementen lagen muurvast. Een foute procedure betekende problemen. En dit was niet het soort mensen dat hun ogen dichtdeed voor problemen... Er sloeg iets tegen Mallory's rug. Hij keek vlug genoeg over zijn schouder om te zien dat Wills naar rechts zakte, over een steen struikelde en languit op zijn gezicht viel. 'Laat hem,' zei Carstairs. Mallory negeerde zijn woorden. Hij hurkte naast Wills neer. Voor het eerst zag hij de schade die de laars van de Leutnant had aangericht. Wills' gezicht was een masker van bloed en de kneuzing bij zijn slaap had de kleur van blauwzwarte inkt. 'Laat me maar,' mompelde Wills. Miller kwam erbij, ging op zijn hurken zitten en haalde zijn EHBO-trommel tevoorschijn.'Binnenhouden,' zei hij en hij druppelde water tussen de gebarsten lippen. 'Denk je dat je kunt lopen?' 'Tuurlijk,' zei Wills. 'Even duizelig.' Hij kwam half overeind en plofte zijwaarts in het stof. Andrea zei: 'Kom.' Hij tilde Wills op alsof het een kind was en hees hem op zijn rug. 'Dan zoeken we schaduw.' 'Snel.' Clytemnestra beet op haar onderlip. 'We moeten dit stuk over. Daarna is de bodem ongelijker. Veiliger...' Mallory stak zijn hand op. De wind zuchtte tussen de rotsen. Boven de wind uit klonk een ander geluid: het zwakke ronken van een vliegtuigmotor. Het was de Storch weer, dezelfde Storch, die hen onmiddellijk ontdekte en loom door de diepblauwe ochtendlucht cirkelde. 'Zwaaien,' zei Mallory. Ze zwaaiden. Zelfs Wills die op Andrea's rug zat, stak passief een hand op: een patrouille Waffen-SS die hun kameraden in de wildernis groetten. Maar Mallory dacht aan de radio. De waarnemer moest gepraat hebben. Ofwel de grondpatrouille had een luisterschema waarop ze gereageerd zouden moeten hebben. Of hij sprak tegen het basisstation om te melden dat vijf mannen en een Griekse vrouw oostwaarts liepen en het basisstation zou hebben geverifieerd waarom er een Griekse bij was... Na een halfuur lopen waren ze op bewerkte grond die naar het oosten toe afliep. Voorop liep Clytemnestra snel en lichtvoetig tussen de heuveltjes en rotsblokken door, als een hond die een spoor ruikt. Na tien minuten bleef ze staan en wenkte. Ze gingen naar haar toe. Ze stond boven aan een strook grond waarin door stromend water een geul was getrokken die hooguit een meter breed was. Ze leidde hen door de geul. Na honderd meter was het al een ravijn dat steil omlaagliep en achter een steenmassief uit het zicht verdween. Aan de rechterkant van het ravijn liep een pad, een smalle streep vlakke grond. Dat was het pad dat Clytemnestra op stapte. Alweer zo'n vervloekt geitenpad, dacht Miller somber en hij sjokte voort. De Duitse eigenaar van het camouflagepak dat hij aanhad, had zo te ruiken rauwe uien gegeten... 'Hier,' zei Clytemnestra. Ze waren aan het eind van de kloof aangekomen, op een richel die als een epaulet op een brede helling onder de kam balanceerde. De richel was misschien tien meter breed en er stonden een paar muren die ooit een soort huizen waren geweest. In de binnenrand van de klif waren stenen gevels gebouwd van grotwoningen. 'Heel erg moeilijk te vinden, deze plek,' zei Clytemnestra. 'Vroeger hebben hier rovers geleefd, bandieten. Nu niemand.' Ze liep over een groen veldje van mos en varens dat tussen twee van die grotwoningen lag. Een straaltje water viel van een uitstekende rots in een kom die ruw in de steen was uitgehakt. 'Alles wat je nodig hebt,' zei ze. Mallory keek naar het oosten. Achter de richel was een afgrond die trapsgewijs naar een duizend meter lager gelegen nevelige vlakte afliep. De bodem daarvan was plat en groen en verdeeld in rechthoekige velden. Aan de zuidkant van de velden liep een donkere lijn, waarschijnlijk een omheining, een afscheiding voor wat eruitzag als een groep hutten en een bruingeel stuk verzengde aarde en dor gras. Het moest een vliegveld zijn dat aan de oost- en noordkant door de zee werd begrensd. Mallory zette zijn kijker voor zijn ogen. Achter de velden liep een strook vol riet en witglanzende vlakken waarin water glinsterde onder de zon. Het geheel moest zo'n anderhalve kilometer breed zijn. Aan het andere eind liep de grond weer steil en zwart omhoog: de restanten van een magmaprop, luitenant Robinsons vulkaan, overblijfselen van een kegel puimsteen en as die door de tand des tijds waren aangetast. Daar stonden gebouwen, waarvan sommige witglanzend waren en andere in puin lagen. Toen Mallory zijn kijker scherpstelde, zag hij bij een paar van die gebouwen een vage stofwolk hangen. 'Antennes,' zei Carstairs. Mallory bewoog zijn kijker omhoog langs een schijnbaar eindeloze kale rotswand. Op de top daarvan zag hij een spinnenweb van draden en staken. Antennes, het klopte. 'Ze zijn iets aan het bouwen,' zei Clytemnestra. 'Ze halen stenen van beneden en brengen die naar boven.' Duizend meter daaronder liep een kaarsrechte streep vanaf de voet van de rotswand over de moerassen naar een groep hutten onder aan de Acropolis. 'Wat is dat?' vroeg Carstairs. 'Spoorbaan,' zei Clytemnestra. 'Voor stenen en grind.' 'Waar is de steengroeve?' vroeg Mallory. Ze wees recht naar beneden. 'Ik ben een man, geen vlieg,' zei Miller. Mallory luisterde niet. Hij zei: 'Touwen. Wapens. Alles wat niet van levensbelang is, laten we hier achter. Clytemnestra, kun jij hier vierentwintig uur blijven? We komen terug.' Ze wees langs de richel naar een plek waar het pad smaller werd en waar de duidelijke omtrekken van nog meer ruïnes zichtbaar waren. 'Daar is het Zwaluwnest,' zei ze. 'Wachtwoord,' zei Mallory. 'Je zult er een nodig hebben.' 'Heerlijk weertje voor een boottochtje,' zei Wills. 'Schiet iedereen neer die het niet gebruikt.' 'Heerlijk wat?' vroeg Clytemnestra. ' Laat maar zitten...' 'Stil,' zei Andrea. Boven het zwakke rumoer van menselijke geluiden in de vallei uit klonk nogmaals het geluid van een vliegtuigmotor. Ze stonden op een breed gedeelte van de richel waar de grond zo vlak was als een exercitieterrein en geen dekking bood. Of ze nu stonden of lagen, ze zouden opvallen als een gepocheerd ei op een zwarte tafel. 'Zwaaien,' zei Mallory. De Storch kwam met tachtig knopen op hooguit dertig meter hoogte over de berghelling aanvliegen. De mensen in hun SS-uniformen zwaaiden net als de vorige keer. Mallory kon de gezichten van de piloot en de waarnemer zien, nieuwsgierig, wezenloos achter hun vliegeniersbril. Zij zwaaiden niet terug. Het vliegtuig vloog over. 'Dat is het dan,' zei Carstairs. De Storch liet een vleugel zakken en draaide, zo langzaam en laag dat hij bijna in de lucht leek te hangen. Mallory kon de lippen van de waarnemer die in zijn microfoon sprak, zien bewegen. Er werd navraag gedaan. Het bloedbad bij de grafkelder zou nu al wel ontdekt zijn. 'Zwaaien,' zei Mallory. Gewoon doorbluffen en hopen dat het zou werken verdomme, hoewel die hoop steeds moeilijker vol te houden was... Maar Carstairs had zijn Schmeisser aan zijn schouder en het geknetter weergalmde tussen de rotsen. De Storch zwenkte weg en een lange streep putjes verscheen in de onbeschermde buik van het vliegtuig. Het zwenken ging over in een onbestendig slingeren. Het vliegtuig raakte in een zijwaartse drift en het zou in een vrille zijn geraakt als niet halverwege zijn eerste draaiing de rotswand opgedoemd was. Een vleugel raakte zachtjes de wand en verkreukelde als het zilverpapier van een pakje sigaretten. De propeller boorde zich in de rots, de neus schoot weg, een vonk sloeg over de motorkap en dóór het lawaai van opkrullend en scheurend metaal heen klonk het luide wóém van de kerosinetank die in brand vloog. De Storch kwam een ogenblik tot stilstand en stak zijn neus in een helling van zestig graden. Van propeller tot staart was hij één vlammenzee. Mallory kon zien hoe de waarnemer tegen de cockpitdeur sloeg die door de hitte klemde. Daarna begon het vliegtuig met zijn staart de afgrond in te glijden, het kreeg steeds meer vaart, liet een lange zwarte rookpluim achter, stuiterde herhaaldelijk tegen de rotswand en brak tijdens zijn val in stukken. Opeens verdween het vliegtuig en het enige wat er nog over was, was de rook die in de ochtendrust tussen de rotsen en struiken kringelde. Als je een wegwijzer naar deze plek wilde hebben, dacht Miller, had je het niet beter kunnen doen, hooguit als je een grote kwast had genomen en een pijl op de rotsen had geschilderd met de woorden HIER SCHIETEN. 'Prima,' zei Carstairs, over zijn belachelijke snorretje strijkend. 'Geweldig,' zei Miller vermoeid. Mallory voelde zich uitgeput. En het was nog niet eens begonnen. Er zouden mannen komen. Veel mannen. 'Goed,' zei hij, 'zoals ik zei voordat we zo ruw werden onderbroken: we gaan naar beneden. Clytemnestra, de situatie is gewijzigd. Het beste kun je ook meegaan.' Clytemnestra zei: 'Nee.' 'Nee?' 'Wills kan op dit moment niet lopen. De schuilplaatsen hier zijn erg goed. Er komen geen problemen. Als we meegingen, zouden we in de weg lopen.' Ze glimlachte, een woeste flits van tanden. 'Volgens mij zijn jullie goede vechters, jullie drieën.' Ze wendde zich tot Carstairs. 'Maar jij doet jezelf de das om.' In het Grieks zei ze: 'En de anderen ook. Jij bent net een haan op een boerenerf. Een hoop lawaai en gedoe, maar verder niets. Geen geduld. Een kind, geen man.' 'Wat zegt ze?' vroeg Carstairs. 'Dat ze je intens bewondert,' zei Miller die goed Grieks had geleerd tijdens zijn sabotageactiviteiten op Kreta en de Peloponnesos. 'Ons doel,' zei Mallory haastig. 'Luister.' 'Toestemming om, eh, te spreken,' zei Carstairs. Mallory grijnsde, maar zonder humor. 'Nee,' zei hij. 'Voor de volgende fase van deze operatie sta je onder mijn bevel en houd je je mond. Ben ik duidelijk?' Achter zijn masker van zweet en vuil stond Carstairs' gezicht effen. Hij keek afstandelijk. 'Volkomen,' zei hij. 'Ons doel is het opblazen van de rakettenfabriek,' zei Mallory. 'Het jouwe is iets anders. Ik geef je toestemming om dat te onthullen, om verwarring te voorkomen.' 'Het zou erg jammer zijn als we... elkaar in de weg liepen,' zei Andrea. Zijn grote handen rustten lichtjes en achteloos op de Schmeisser. Daar op de richel deed iedereen beleefd, maar onder die beleefdheid heerste een agressieve spanning. Carstairs was niet dom. Hij wist dat hij voor de derde keer complicaties had veroorzaakt en hun leven voor de rest van de Bliksemlichtoperatie in gevaar had gebracht. Hij wist dat deze mannen gewend waren hun doel te bereiken en dat ze zich door niets of niemand lieten tegenhouden. Het was tijd voor een dosis eerlijkheid - zorgvuldig afgemeten, maar toch een dosis. 'Ik ga op de antennes af,' zei hij. Mallory zat ietwat apart en had zijn verrekijker op de vlakte en de Acropolis gericht. 'Dat is een moeilijke klim om solo te doen,' zei hij. 'Ik red me wel,' zei Carstairs. Hij had zijn eigen verrekijker tevoorschijn gehaald. Op het vliegveld was beweging te zien. Een Trimotor was aan het taxiën en een groep voertuigen stond onder aan de verhoogde weg die door het moeras naar de Acropolis liep. Een daarvan was een veldambulance. 'Ik ben weg,' zei hij. 'Je operatiedoelen,' zei Andrea. Deze keer leek zijn greep op de Schmeisser steviger. 'De antennes. En die persoon die je moet... ondervragen?' 'In godsnaam,' zei Carstairs. 'Dit is informatie die alleen in het uiterste noodgeval gegeven mag worden.' 'Dit is een noodgeval,' zei Andrea effen. Ver beneden hen taxiede de Trimotor naar het uiteinde van de startbaan om zijn neus naar de wind te draaien. 'Goed dan,' zei Carstairs. 'Als jullie erop staan. De Kormoran is geënterd voordat hij gezonken is. Aan boord waren nieuwe Duitse codeboeken. Misschien heeft die... overlevende de piraten gezien. Hoogstwaarschijnlijk. In Parmatia zeiden ze dat hij bewusteloos was. Nog steeds, hoop ik. Als hij bijgekomen is en de Duitsers heeft verteld wat hij heeft gezien en zij hebben dat bericht naar Berlijn of naar Italië of ergens anders heen gezonden, dan zijn we een erg nuttige informatiebron kwijt. Een uiterst belangrijke bron, kun je wel zeggen. Dus kan het mij niet schelen wat jullie doen, maar ik ga die antennes onklaar maken. En ik ga die man in die ambulance zoeken, buiten kennis of niet.' 'En daarna?' vroeg Mallory. Carstairs gezicht was hard als steen.'Gebruik je fantasie, kapitein,' zei hij. Dus nu waren ze moordenaars, dacht Mallory. Geen militairen. Dat maakte verschil. 'Daarginds,' zei Mallory, wijzend naar het donkere massief aan de overkant. 'Aan de noordkant. Daar is een dorp.' 'Was een dorp,' zei Clytemnestra. 'Nu een gevangenis. Voor slaven.' 'Slaven?' 'De mannen van het eiland. De Duitsers laten ze in hun fabriek werken.' 'Zo, zo,' zei Mallory. 'In dat dorp spreken we af voor middernacht.' 'Waar?' 'Er is een straatje naast de kerk,' zei Clytemnestra. 'De Athenaïstraat. Het is er donker. Geen bewakers.' 'Hoe weet je dat?' 'We komen er wel eens.' 'Ik dacht dat het een gevangenis was.' 'Dat is ook zo. Maar wij zijn Grieken. Vanaf middernacht wachten we hier.' Ze wees naar een plek op de kaart in haar hand. 'Als je ons niet hebt getroffen, komen we bij zonsopgang naar jullie toe.' Beneden hing de Trimotor in de lucht, een piepklein grijs kruis dat zijn schaduw najoeg over de donkere moerassen. Het zou niet lang meer duren of het plateau zou vol parachutisten zijn. 'Wegwezen,' zei Mallory.

***

Hoe komt het toch dat ik altijd zeg 'dit nooit meer', dacht Miller, en elke keer doe ik het binnen de twintig minuten? 'Vooruit,' zei Mallory. Miller keek niet omlaag. Hij wist wat zich onder hem bevond: honderd meter rotswand met een helling van scherpe losse stenen waar je je tegen af kon zetten en daarna een volgende afgrond... Hij klemde het dubbele touw tegen zijn schouder en tussen zijn benen en begon achterstevoren de rotswand af te lopen. Zijn rugzak met explosieven wilde hem uit zijn evenwicht trekken. Zijn knieën beefden zó dat hij vreesde los te zullen laten. Zijn ontbijt wilde naar het daglicht uitbreken... 'Stoppen,' zei Carstairs' stem. Miller merkte dat hij ietwat wiebelig op iets stond dat Mallory waarschijnlijk een richel zou noemen, maar wat Miller betrof was het niet breder dan een boekenplank, en dan ook nog een voor kleine boeken. 'Tussen de benen,' zei Carstairs met zijn gladde glimlach. 'Achterover. Over de...' Maar Miller was weg. Hij sprong in de ruimte met zo'n vijfentwintig kilo explosieven op zijn rug. Hij had weinig op met hoogten, maar met Carstairs nog veel minder. Toen Miller op de losse stenen belandde, was Andrea al ter plaatse. Carstairs en Mallory volgden, trokken de touwen omlaag en bonden ze nog een keer vast. Andrea en Carstairs en daarna Miller en Mallory gingen verder naar beneden en vervolgens nog verder tot ze op een begroeide rotshelling stonden, een bodemsoort die de regen, de wind en de zon beter had doorstaan dan de rest. Mallory en Carstairs rolden de touwen op, maakten de rollen vast en hingen ze op hun rugzak. Zodra Millers knieën niet meer knikten, had hij tijd om een verandering in Carstairs te ontdekken. Miller was op een helling als een vis op het droge. Maar toen hij toekeek hoe Carstairs het touw oprolde en zijn blik over het volgende doel liet gaan, herkende hij een man die in zijn element was. De harde bodemlaag vormde een brede hobbelige weg langs de rotswand, die vanboven af en van beneden af ontoegankelijk was. Ze waren al zevenhonderd meter afgedaald. De bodem van de vallei was nu dichterbij en ergens van beneden klonk het gepuf en geratel van zware machines. De tante Ju was twintig minuten geleden over hen heen gevlogen. Als de Duitsers honden hadden, zouden ze nu al wel op de richel zijn. Miller vroeg zich af hoe het Wills verging. Prima, zolang Clytemnestra bij hem was. Miller fronste. Clytemnestra deed hem aan iemand denken en even kon hij er niet op komen aan wie. Terwijl hij door het dichte doornige struikgewas klauterde, wist hij het weer. Die ogen, die kaaklijn en dat figuur. Darling Miss Daisy. Darling Miss Daisy was in de jaren dertig een goede vriendin van hem geweest. Darling Miss Daisy had een specialiteit: op haar jarretelgordel na trok ze haar kleren uit voor de klanten van de El Cairo Tearooms, waar het woord thee een erg rekbaar begrip was. Als blijk van hun waardering stopten de theedrinkers bankbiljetten in Miss Daisy's jarretelgordel. Miss Daisy was een goede vriendin van Miller en ze had hem op een avond gevraagd haar voorstelling bij te wonen. Dat had hij met veel waardering gedaan. Tegen het eind van haar optreden had Darling Miss Daisy, naakt op haar jarretelgordel en een paar hooggehakte pumps na, zo'n achthonderd dollar verzameld, een aanzienlijke som in die tijd. Op dat moment was een burger die Moose Michael heette uit het publiek gesprongen, had Miss Daisy van achteren beetgepakt en een pistool tegen haar zwanenhals gedrukt. Miss Daisy was niet onbekend met zulk gedrag en bleef kalm. Dit soort kerels wilden allemaal hetzelfde en als zo'n man een keer over de schreef ging, stuurde je de honden erop af. Maar Moose Michaels hand graaide niet naar Darling Miss Daisy's opvallende lichamelijke attributen. Zijn hand graaide naar het geld in de jarretelgordel. Dat was tegen de regels. Miss Daisy balde haar volmaakt gevormde vuist, rolde met haar flitsend zwarte ogen en - pistool tegen haar hals of niet - sloeg Moose Michaels kaak op vier plaatsen in stukken. Miller herkende veel van Darling Miss Daisy in Clytemnestra. Door het struikgewas zwoegend, schrapte hij Wills en Clytemnestra van de lijst met redenen tot bezorgdheid. Vóór hen werd het geluid van ratelende en puffende machines harder.