Twee
Lord Worth was rijzig, recht en slank. Zijn gelaatskleur was van dat mahoniebruin van de playboymiljonair die zijn leven in de zon doorbrengt: Lord Worth werkte zelden korter dan zestien uur per dag. Zijn overvloedig haar en snor waren sneeuwwit. Wat betreft zijn humeur en gelaatsuitdrukking zou hij, afhankelijk van de waarnemer, een bijbels patriarch, een gefortuneerde Romeinse senator of een gentlemanzeerover uit de zeventiende eeuw kunnen zijn — afgezien van het feit dan natuurlijk, dat geen van dezen ooit, laat staan gewoonlijk, lichtgewicht alpaca kostuums zou dragen die dezelfde kleur hadden als het haar van Lord Worth. Hij zag eruit als een aristocraat en dat was hij dan ook in hart en nieren. Anders dan die massa Amerikanen, die als doopnamen hadden Duke of Earl, was Lord Worth werkelijk een lord, de vijftiende in successie van een zeer aanzienlijke familie van Schotse adel in het Verenigd Koninkrijk. Het feit dat ze zich voornamelijk hadden onderscheiden op het gebied van moord, eindeloze familietwisten, het stelen van vrouwen en vee en het bedriegen van andere edellieden doet nu niet ter zake: de vroegere Schotse adel had niet al te veel belangstelling voor meer culturele activiteiten. Het blauwe bloed dat door hun aderen had gestroomd, stroomde door die van Lord Worth. Even meedogenloos, roofzuchtig, hebzuchtig en moedig als zijn voorvaderen, pakte Lord Worth zijn zaken aan met een mate van spitsvondigheid en raffinement die vele lichtjaren boven hun bevattingsvermogen zou hebben gelegen. Hij had precies het tegenovergestelde gedaan dan de Canadezen, die de neiging hadden om naar Engeland te gaan en daar hun fortuin te maken en eventueel tot de adelstand op te klimmen: hij was al van adel en ontzettend rijk voordat hij naar Canada emigreerde. Zijn emigratie, die zich discreet en in grote haast had voltrokken, was niet helemaal vrijwillig geweest. Hij had fortuin gemaakt in het onroerend goed in Londen, totdat de belastingdienst wat te veel geïnteresseerd raakte in zijn activiteiten. Gelukkig voor hem kon hij voor geen van de aanklachten die men tegen hem had kunnen indienen worden uitgeleverd. Hij had een aantal jaren in Canada doorgebracht, waar hij zijn miljoenen investeerde in de Worth Hudson Oil Company en hij bewees dat hij in de oliehandel zelfs nog handiger was dan in onroerend goed. Zijn tankers en raffinaderijen omspanden de aardbol voordat hij besloot dat het klimaat hem te koud was en hij zuidwaarts trok, naar Florida. Zijn schitterende huis was het voorwerp van afgunst voor de vele miljonairs - van een lagere financiële klasse, zoals algemeen werd erkend - die elkaar bijna letterlijk verdrongen voor een plekje in het gebied van Ford Lauderdale. De eetkamer van dat huis was het aanschouwen waard. Monniken worden uit hoofde van hun roeping verondersteld wars te zijn van alle aardse lusten, maar geen enkele monnik, uit heden of verleden, zou een blik kunnen werpen op de glanzende pracht van de schitterende eiken reftertafel zonder groen en geel te worden van afgunst. De stoelen waren, uiteraard, Louis XIV. Het prachtig geborduurde zijden tapijt, met een pool zo hoog dat een flinke muis zich erin zou kunnen verbergen, zou volgens een expert uit Damascus komen en een fortuin hebben gekost: op beide punten zou de expert gelijk hebben. De zware draperieën en geborduurd zijden muren waren van hetzelfde zachte grijs, de laatste waren behangen met een reeks originele impressionistische schilderijen, niet minder dan drie van Matisse en een zelfde aantal van Renoir. Lord Worth was geen dilettant en trachtte kennelijk de tekortkomingen van zijn voorvaderen op cultureel gebied goed te maken. Het was in deze passende, waarlijk vorstelijke omgeving dat Lord Worth op het ogenblik uitrustte, genietend van zijn tweede glas cognac en het gezelschap van de twee wezens waarvan hij - na geld - het meest op de wereld hield: zijn twee dochters Marina en Melinda, die zo waren genoemd door hun, nu van hem gescheiden, Spaanse moeder. Ze waren allebei jong, allebei mooi, en men zou ze voor tweelingen kunnen houden, wat ze niet waren; ze waren gemakkelijk van elkaar te onderscheiden doordat het haar van Marina ravenzwart was, en dat van Melinda goudbruin. Er zaten nog twee andere gasten aan de tafel. Menig plaatselijk miljonair zou een lief deel van zijn onrechtmatig verkregen winsten overhebben voor het voorrecht en de eer om aan de tafel van Lord Worth te mogen aanzitten. Slechts weinigen werden uitgenodigd en dan nog hoogst zelden. Deze twee jongelieden, die vergeleken met Lord Worth zo arm waren als kerkratten, hadden het unieke voorrecht om zonder uitnodiging te komen en te gaan wanneer zij wilden, en dat was vrij dikwijls. Mitchell en Roomer waren twee innemende mannen van voor in de dertig, waarvoor Lord Worth een grote, hoewel verborgen bewondering koesterde en voor wie hij iets van ontzag had, aangezien zij de enige werkelijk eerlijke mensen waren, die hij ooit was tegengekomen. Niet dat Lord Worth ooit de wet overtreden had, hoewel hij regelmatig een duidelijk overzicht had op welke wijze dat zoal gebeurde, het was eenvoudig zo dat hij niet gewend was om zich met eerlijke mensen in te laten. Het waren allebei hoogst efficiënte politiemensen geweest, alleen te efficiënt: ze hadden te vaak de verkeerde mensen gearresteerd, zoals slinkse politici en even uitgekookte zakenlieden, die vóór die tijd waren uitgegaan van het misverstand dat ze boven de wet stonden. Ze waren ontslagen, om het maar ronduit te zeggen, omdat ze totaal onomkoopbaar waren. Van de twee was Richard Mitchell de langste, de breedste en de minst knappe. Met een enigszins grof gezicht, warrig donker haar en een blauwe kin, zou hij het als jeune premier nooit gemaakt hebben. John Roomer, met zijn bruine haar en zijn keurig onderhouden bruine knevel, zag er alles bij elkaar knapper uit. Beiden waren ze scherpzinnig, intelligent en zeer ervaren. Roomer was de intuïtieve, Mitchell degene die kien was op actie. Afgezien van hun innemendheid waren beide mannen geslepen en uiterst vindingrijk. En ze waren in het bezit van nog een andere niet onbelangrijke kwaliteit: zij waren beiden dodelijke schutters. Twee jaar geleden hadden ze hun eigen particuliere recherche- praktijk opgezet, en ze hadden in die korte spanne tijds een dusdanige reputatie opgebouwd dat mensen die in serieuze moeilijkheden verkeerden er nu een gewoonte van maakten om naar hen in plaats van naar de politie te gaan, een feit dat hun door de plaatselijke vertegenwoordigers van de wet niet in dank werd afgenomen. Hun huizen en hun gemeenschappelijk bureau lagen nog geen twee kilometer van het huis van Lord Worth, alwaar ze, zoals gezegd, regelmatige en graag geziene gasten waren. Lord Worth was zich er terdege van bewust dat ze niet voor het uitsluitende genoegen van zijn gezelschap kwamen. Hij wist dat ze evenmin, zelfs in de verste verte niet, geïnteresseerd waren in zijn geld, een feit dat Lord Worth verbazingwekkend vond, omdat hij nooit tevoren iemand was tegengekomen die daar niet in was geïnteresseerd. Waar ze wel veel belangstelling voor hadden, en zelfs heel veel, waren Marina en Melinda. De deur ging open en de butler van Lord Worth, Jenkins, Engels uiteraard, evenals de twee livreiknechten, maakten zijn zoals gewoonlijk geruisloze entree, liep naar het hoofd van de tafel en fluisterde discreet iets in het oor van Lord Worth. Lord Worth knikte en stond op. ‘Excuseer me, meisjes, heren. Bezoek. Ik ben ervan overtuigd dat jullie het zonder mij kunnen stellen.’ Hij begaf zich naar zijn studeerkamer, ging deze binnen en sloot de deur achter zich, een speciaal gecapitonneerde deur die, als hij gesloten was, de kamer volledig geluiddicht maakte. De studeerkamer was op zijn eigen wijze - Lord Worth was niet verwijfd maar hij was even goed op zijn materiële genoegens gesteld als ieder ander - even weelderig als de eetkamer: eiken, leer, een totaal overbodig open haardvuur dat in een hoek brandde, alles rechtstreeks uit de beste Engelse adellijke huizen. Langs de muren stonden duizenden boeken, waarvan Lord Worth er werkelijk veel had gelezen, iets wat sterke afkeuring bij zijn voorvaderen zou hebben teweeggebracht, die boven alles verachting hadden voor degeneratie. Een grote gebronsde man met de gelaatstrekken van een roofvogel en grijs haar stond op. De beide mannen glimlachten en schudden elkaar warm de hand. Lord Worth zei: ‘Corral, beste kerel. Leuk je weer eens te zien. Dat is lang geleden.’ ‘Het genoegen is aan mijn kant, Lord Worth. Er was de laatste tijd niets wat voor u van belang was.’ ‘Maar nu?’ ‘Nu is ‘t wat anders.’ De Corral die tegenover Lord Worth stond was inderdaad dezelfde Corral die, in zijn hoedanigheid als afgevaardigde van de concessies bij Florida, de vergadering van de tien aan het Lake Tahoe had bijgewoond. Er waren al enige jaren verstreken sinds hij en Lord Worth elkaar gevonden hadden in een vriendschappelijke en voor beiden bevredigende overeenkomst. Corral, die wijd en zijd bekend stond als de meest uitgesproken vijand van Lord Worth en zeker als de meest luidruchtige van zijn critici, bracht regelmatig aan Lord Worth verslag uit over de lopende activiteiten en, wat belangrijker was, over de voorgenomen plannen van de grote maatschappijen, wat Lord Worth zeker niet slecht uitkwam. Corral ontving in ruil daarvoor een jaarlijks belastingvrij douceurtje van 200.000 dollar, wat hem nog minder slecht uitkwam. Lord Worth drukte op de bel en binnen enkele seconden kwam Jenkins binnen met een zilveren dienblad, waarop twee glazen cognac. Daar kwam geen telepathie aan te pas maar alleen jaren van ervaring en een reeds bijzondere kennis van de verlangens van Lord Worth. Toen hij de kamer verliet gingen de twee heren zitten. Lord Worth zei: ‘Wel, wat is er voor nieuws uit het westen?’ ‘liet spijt me dat ik het moet zeggen, maar de aasgieren zitten achter u aan.’ Lord Worth zuchtte en zei: ‘Het moest er een keer van komen. Vertel me alles.’ Corral vertelde hem alles. Hij had een bijna fotografisch geheugen en de gave om een beknopt en toch volledig verslag uit te brengen. Binnen vijf minuten wist Lord Worth alles wat belangrijk was om te weten over de bijeenkomst aan het Lake Tahoe. Lord Worth die, vanwege het ongelukkige misverstand dat tussen hem en Cronkite was ontstaan, deze even goed kende als iedereen en beter dan de meesten, zei aan het slot van het verslag van!Corral: ‘Stemde Cronkite in met de afspraak van de tien om van elke vorm van geweld af te zien?’ ‘Nee.’ ‘Niet dat het iets zou hebben uitgemaakt als hij dat wel zou hebben gedaan. De man staat volkomen vreemd tegenover de waarheid. En tien miljoen dollar onkosten, zei je?’ ‘Het leek wat aan de hoge kant.’ ‘Kan jij je voorstellen dat een dergelijke hoge uitgave te rijmen is met iets anders dan geweld?’ ‘Nee.’ ‘Denk jij dat de anderen geloofden dat daar geen verband tussen bestond?’ ‘Laat me het zo stellen. Een groep mensen, die zich zelf ervan kan overtuigen, of zichzelf schijnt te overtuigen, dat iedere actie die tegen u wordt ondernomen in het belang is van het welzijn van de mensheid, zo’n groep is ook bereid om zichzelf ervan te overtuigen, of schijnt zichzelf ervan te overtuigen, dat het woord "Cronkite" synoniem is met vrede op aarde.’ ‘En dus is hun geweten schoon. Als Cronkite zich te zeer te buiten gaat aan dood en verderf om te bereiken wat zij willen, dan kunnen ze altijd hun handen in ontzetting ten hemel heffen en zeggen: "Grote God, we hadden nooit gedacht dat die man zo ver zou gaan." Er zou nooit enige band tussen hen en Cronkite kunnen worden aangetoond. Wat een stel kruiperige, schijnheilige huichelaars!’ Hij dacht even na. ‘Ik neem aan dat Cronkite weigerde om zijn plannen te ontvouwen?’ ‘Absoluut. Maar er is een klein en merkwaardig incident, dat ik voor het laatst heb bewaard. Toen we weggingen nam Cronkite twee van de tien terzijde en sprak vertrouwelijk met hen. Het zou interessant zijn te weten waarom.’ ‘Is er een kans om dat aan de weet te komen?’ ‘Een redelijke kans. Ik kan het niet garanderen. Maar ik weet zeker dat Benson erachter zou kunnen komen - ten slotte was het Benson die ons allen uitnodigde om naar Lake Tahoe te komen.’ ‘En denk je dat je Benson ertoe zou kunnen bewegen om het jou te vertellen?’ ‘Er is een redelijke kans. Niet meer dan dat.’ Lord Worth trok een berustend gezicht. ‘Goed, hoeveel?’ ‘Niets. Benson is niet voor geld te koop.’ Corral schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Het is niet normaal in deze tijd, maar Benson is niet te koop. Hij is me echter nog een wederdienst schuldig, omdat hij zonder mij niet de directeur van de oliemaatschappij was geworden, die hij nu is.’ Corral dacht even na. ‘Het verbaast me dat u me niet heeft gevraagd wie die twee mannen waren die door Cronkite apart werden genomen.’ ‘Mij ook.’ ‘Borosoff van de Sovjet-Unie en Patinos van Venezuela.’ Lord Worth leek in trance te verzinken. ‘Zegt u dat iets?’ Lord Worth bewoog zich weer. ‘Ja. Eenheden van de Russische marine maken een zogenaamde "goodwill tour" door de Caribische Zee. Ze hebben uiteraard hun basis op Cuba. Van de tien zijn zij de enigen die snel een… eh… interventie op zee tegen de Zeeheks kunnen uitvoeren.’ Hij schudde het hoofd. ‘Dat is monsterachtig. Monsterachtig.’ ‘Dat vind ik ook, sir. We weten het echter niet zeker. Maar ik zal het zo gauw mogelijk nagaan. Ik hoop dat ik succes heb.’ ‘En ik zal onmiddellijk voorzorgsmaatregelen treffen.’ Ze stonden beiden op. ‘Corral, we zullen serieus moeten overwegen die armzalige uitkering van je te verhogen.’ ‘We doen ons best, Lord Worth.’
***
De privé-radiokamer van Lord Worth vertoonde meer dan een terloopse gelijkenis met de cockpit van zijn privé-707. De reeks knoppen, schakelaars en wijzers was verbijsterend. Lord Worth bleek goed ermee overweg te kunnen en begon met een aantal oproepen. De eerste waren gericht aan zijn vier helikopterpiloten. Hij droeg hun op om zijn twee grootste helikopters - omdat hij geen man was die iets half deed, bezat Lord Worth niet minder dan zes van deze machines - gereed te hebben op zijn privé-vliegveld kort voor het aanbreken van de dag. De vier volgende oproepen waren gericht tot mensen, waarvan het bestaan totaal onbekend was aan zijn mededirecteuren. Het eerste gesprek was met Cuba, het tweede met Venezuela. Het aantal contacten - beter gezegd, werknemers - van Lord Worth over de gehele wereld was enorm. De instructies voor beiden waren eenvoudig en duidelijk. Er moest constant de wacht gehouden worden bij de vlootbases in beide landen en ieder plotseling en te verwachten vertrek van marineschepen moest onmiddellijk aan hem worden gerapporteerd evenals om welk type schip het ging. De derde oproep, aan iemand die niet zo ver weg woonde, was gericht aan een zekere Guiseppe Palermo, wiens naam klonk alsof hij lid was van de Mafia. Maar dat was hij zeker niet: Palermo verachtte de Mafia als een weekhartige organisatie die zo bespottelijk zachtaardig was geworden in haar overredingsmethoden, dat haar het gevaar boven het hoofd hing dat ze een respectabel aanzien ging krijgen. Het volgende gesprek was met Baton Rouge in Louisiana, waar iemand woonde die zichzelf alleen maar Conde noemde en wiens belangrijkste wapenfeit lag in het feit, dat hij de hoogstgeplaatste marine-officier was die voor de krijgsraad was gekomen en oneervol ontslagen was sinds de Tweede Wereldoorlog. Hij kreeg evenals de anderen zeer duidelijke instructies. Lord Worth was niet alleen een meesterlijke organisator, maar de slagvaardigheid die hij tentoonspreidde werd slechts geëvenaard door de snelheid waarmee hij werkte. De nobele lord, die dapper zou hebben volgehouden - indien iemand vermetel genoeg was om hem te beschuldigen, wat niemand was - dat hij geen misdadiger was, stond op het punt er een te worden. Zelfs dat zou hij gedecideerd hebben ontkend en wel om drie redenen. De grondwet bevestigde het recht van iedere burger om wapens te dragen; iedere man had het recht om zichzelf en zijn eigendom met alle middelen tegen misdadige aanvallen te verdedigen; en de enige manier om vuur te bestrijden was met vuur. Het laatste gesprek dat Lord Worth tot stand bracht, en ditmaal met volledig zelfvertrouwen, was met zijn beproefde en vertrouwde rechterhand, commandant Larsen. Laren was de bevelhebber van de Zeeheks. Larsen — niemand wist waarom hij zichzelf ‘commandant’ noemde en bovendien behoorde hij niet tot de soort mensen wie je vragen stelt - was een heel ander soort man dan zijn werkgever. Behalve in een rechtszaal of in de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de wet zou hij gretig tegenover iedereen beamen dat hij geen heer maar wel een misdadiger was. Hij vertoonde in de verste verte geen overeenkomst met een aristocraat. Maar dat nam niet weg dat er een oprechte sympathie en wederzijds respect tussen hem en Lord Worth bestond. Naar alle waarschijnlijkheid voelden ze elkaar gewoon aan als broeders. Als misdadiger en niet-aristocraat - het zij verre van ons om de ongelukkige eerlijke mensen die op hem mochten lijken, te beledigen - zag hij er inderdaad ook uit. Hij had het postuur en het voorkomen van een intens gemene, angstaanjagende zwaargewicht worstelaar, diep liggende ogen die onder het overhangende struikgewas van kolossale ruige wenkbrauwen vandaan gluurden, een even ruige zwarte baard, een haviksneus en een gezicht dat eruit zag alsof het regelmatig in aanraking was geweest met zware voorwerpen. Niemand, Lord Worth misschien uitgezonderd, wist wie hij was, wat hij was geweest of waar hij vandaan kwam. Zijn stem kwam, als hij sprak, werkelijk als een schok: achter die façade van een Neanderthaler staken de stem en de geest van een ontwikkeld mens. Dat zou eigenlijk helemaal niet zo als een schok behoeven over te komen: achter de façade van menige keurige snob gaat het verstand schuil van iemand die nooit verder is gekomen dan de vierde klas van de lagere school. Larsen was op dit moment in de radiohut, luisterde aandachtig, Knikte van tijd tot tijd en draaide toen een knop om, waardoor lid binnenkomende gesprek op de luidspreker werd overgeschakeld. Hij zei: ‘Goed, meneer. Alles is duidelijk. We zullen de voorbereidingen treffen. Maar heeft u niets over het hoofd gezien?’ ‘Iets over het hoofd gezien?’ In de stem van Lord Worth door de telefoon klonk de toon van iemand die onmogelijk iets over het hoofd gezien kón hebben. ‘U veronderstelde dat gewapende oppervlakteschepen tegen ons gebruikt zouden kunnen worden. Als zij bereid zijn om zo ver te gaan, is het dan niet aannemelijk dat ze nog verder zullen gaan?’ ‘Zeg wat je bedoelt, man.’ ‘Ik bedoel dat het gemakkelijk genoeg is om een aantal vlootbases in de gaten te houden. Maar ik veronderstel dat het iets moeilijker is om een stuk of tien, misschien wel twintig, vliegvelden in de gaten te houden.’ ‘Goeie god!’ Er volgde een lange pauze gedurende welke het geratel van de tandraderen en het gegier van de vliegwielen in het brein van Lord Worth niet te horen waren. ‘Denk je werkelijk . . .’ ‘Als ik de Zeeheks was, Lord Worth, dan zou het voor mij lood om oud ijzer zijn of ik nou toegetakeld werd door bommen of granaten. En vliegtuigen zijn verdomd veel vlugger weg van de plaats van de misdaad dan schepen. Ze zouden er gemakkelijk tussenuit kunnen knijpen. De Amerikaanse marine of aan land gestationeerde bommenwerpers zouden een goede kans hebben oppervlakteschepen te onderscheppen. En dan nog iets, Lord Worth .. . Een schip zou op een afstand van zo’n honderd mijl kunnen blijven liggen. Dat is een afstand van niets voor een geleid projectiel, ik geloof dat die dingen tegenwoordig een bereik hebben van ruim 4000 mijl. Als het projectiel zo’n, zeg twintig mijl van ons verwijderd was zouden ze de warmtedetector ervan kunnen inschakelen. God weet, zijn we de enige warmtebron in een omtrek van honderd mijl.’ Weer een lange pauze, dan: ‘Komen er nog meer ontmoedigende gedachten bij je op, commandant Larsen?’ ‘Yes sir. Eentje nog. Als ik de vijand was - ik mag ze toch wel de vijand noemen -’ ‘Noem die duivels zoals je wilt.’ ‘Als ik de vijand was dan zou ik een onderzeeër gebruiken. Ze hoeven zelfs niet boven water te komen om een projectiel af te vuren. Wham! Weg Zeeheks. Geen spoortje van een aanvaller. Het zou gemakkelijk kunnen worden toegeschreven aan een flinke explosie aan boord van de Heks. Helemaal niet onmogelijk, meneer.’ ‘Straks ga je me nog vertellen dat het projectielen met atoomkoppen zijn.’ ‘Om te worden opgevangen door een stuk of tien seismologische stations? Dat lijkt me sterk. Maar dat komt misschien omdat ik hoop dat zo iets niet gebeurt. Ik heb er persoonlijk geen behoefte aan om in damp op te gaan.’ ‘Ik zie je morgenochtend.’ De luidspreker zweeg. Larsen hing zijn telefoon op en glimlachte breed. Men zou onbewust hebben verwacht dat daardoor een stel gele slagtanden zou worden onthuld; in plaats daarvan vertoonde zich een volmaakt stel glanzend witte tanden. Hij draaide zich om en keek Scoffield aan, de voorman van zijn boorpersoneel en zijn rechterhand. Scoffield was een grote, rode, glimlachende kerel, zo te zien dé goedmoedigheid zelf. Maar dat was bepaald niet het geval. Elk lid van het boorpersoneel zou daarvan hartstochtelijk en vloekend kunnen getuigen. Scoffield was een zeer harde figuur en men kon aannemen dat het geen aangeboren bescheidenheid was waarmee hij dit verborg: het was veel aannemelijker dat het kwam door de blijvende samentrekking van zijn gelaatsspieren, veroorzaakt door de vier lange, verticale littekens op zijn kaken, twee aan iedere kant. Kennelijk was hij - evenmin als Larsen -een groot voorstander van plastische chirurgie. Hij keek Larsen aan met begrijpelijke nieuwsgierigheid. ‘Waar ging dat allemaal over?’ ‘De dag des oordeels nadert. Bereid je voor op je ondergang. Om duidelijker te zijn, de lord wordt omringd door vijanden.’ Larsen schetste de situatie van Lord Worth. ‘Hij stuurt ons morgenochtend vroeg een bataljon vechtjassen, voorzien van passende wapens. ‘s Middags kunnen we een soort boot verwachten, die geladen is met zwaardere wapens.’ ‘Je vraagt je af waar hij die kerels en wapens vandaan haalt.’ ‘Je vraagt je af. Maar je stelt géén vragen.’ ‘AI dat gepraat over bommenwerpers en onderzeeërs en projectielen. Geloof je dat?’ ‘Nee. Het is alleen zo moeilijk om de gelegenheid voorbij te laten gaan tegen de adellijke haartjes in te strijken.’ Hij zweeg even en zei toen bedachtzaam: ‘Ik hoop tenminste dat ik het niet geloof. Kom, we gaan onze verdedigingswerken inspecteren.’ ‘Jij hebt een pistool, ik heb een pistool. Zijn dat verdedigingswerken?’ ‘Nou ja, waar we de verdedigingswerken moeten opstellen als ze aankomen. Vaste ver dragende mitrailleurs, denk ik.’ ‘Als ze aankomen.’ ‘Nou moet je wel billijk blijven. Lord Worth doet wat hij zegt.’ ‘Vanuit zijn privé-arsenaal, neem ik aan.’ ‘Dat zou me niet verbazen.’ ‘Wat denk je er nou werkelijk van, Commandant?’ ‘Ik weet het niet. Al wat ik weet is dat als Lord Worth maar half gelijk heeft, het leven aan boord de komende dagen wat minder eentonig gaat worden.’ De twee mannen begaven zich naar buiten in de toenemende schemering op het platform. De Zeeheks was verankerd in zo’n honderdvijftig vadem water - 275 meter - wat ruim binnen de capaciteiten van de spankabels lag - en veilig ten zuiden van de minerale concessies van de Verenigde Staten en de grote oost-west vaarroute, bovenop het grootste oliereservoir dat tot nu toe in de buurt van de kusten van de Golf van Mexico was ontdekt. De twee mannen stonden stil bij de boortoren, waar een boor, ingesteld op maximale capaciteit, probeerde de omvang van het olieveld vast te stellen. De bemanning bekeek hen zonder enige aanhankelijkheid, maar zeker niet vijandig. Er was een goede reden voor het gebrek aan genegenheid. Voordat er wetten werden aangenomen die deze vorm van boren onwettig maakten, wilde Lord Worth de bodem van dit gigantische olievat schoongeschrapt hebben. Niet dat hij zich bijzonder druk maakte, want de burelen van de overheid zijn zoals bekend traag van beweging, maar de mogelijkheid bleef toch altijd aanwezig dat ze deze keer actief zouden worden en dat, angstaanjagend idee, deze goudmijn veel groter zou blijken te zijn dan verwacht. Vandaar de huidige poging om de grenzen van de vondst te ontdekken en het gebrek aan genegenheid. Ook de reden waarom Larsen en Scoffield, beiden hoogbegaafde slavendrijvers die eeuwen te laat waren geboren, hun mensen dag en nacht voortjoegen. De mannen hadden daar een hekel aan, maar rebellie lag niet voor de hand. Ze werden goed betaald, de accommodatie was goed en het eten was prima. Toegegeven, ‘Wein, Weib und Gesang’ was er niet bij, maar na een uitputtende dienst van twaalf uur zouden dit soort frivoliteiten toch niet kunnen concurreren met de aantrekkelijkheid van een stevig maal en daarna een lange, diepe slaap. Zeer belangrijk en hoogst ongebruikelijk was ook, dat de mannen een bonus uitgekeerd kregen over elke duizend vaten olie. Larsen en Scoffield begaven zich naar de westelijke punt van het platform en staarden naar de reusachtige omtrekken van de opslagtank, waarvan de bovenkant getooid was met waarschuwingslichten. Ze bleven er enige tijd naar kijken, keerden zich toen om en liepen terug naar de bemanningsverblijven. Scoffield zei: ‘Heb je al besloten waar je mitrailleurs komen te staan, Commandant - als er tenminste mitrailleurs komen?’ ‘Er zullen mitrailleurs komen.’ Larsen was vol vertrouwen. ‘Maar we zullen ze in deze hoek niet nodig hebben.’ ‘Waarom?’ ‘Bekijk dat zelf maar. Wat de rest betreft, weet ik het niet zo zeker. Het zal in mijn slaap wel bij me opkomen. Het is mijn beurt om vroeg te gaan slapen. Tot vier uur.’
***
De olie was niet aan boord van het booreiland opgeslagen - het is verboden door een wet die uitsluitend op gezond verstand is gebaseerd koolwaterstoffen op of bij het werkplatform van een booreiland op te slaan. In plaats daarvan had Lord Worth, op aanwijzingen van Larsen - die tactvol waren gegeven in de vorm van suggesties - een kolossale drijvende tank laten bouwen, die op een basis, die exact overeenkwam met die van de Zeeheks zelf, op een afstand van ongeveer driehonderd meter was verankerd. Gezuiverde olie werd erin gepompt nadat die was omhooggehaald van de zeebodem, of, om nauwkeuriger te zijn, van een enorm kalkstenen rif diep beneden de zeebodem, een rif veroorzaakt door kleine zeediertjes van een reeks lang bedekte ondiepe zee in zo’n half miljard jaar geleden. Eenmaal, soms tweemaal op een dag, legde een tanker van 50 000 ton en maakte de enorme tank leeg. Er werden drie van deze tankers gebruikt op de wilde vaart naar de zuidelijke Verenigde Staten. Uiteraard had de Worth Hudson Oil Company super¬tankers, maar ze beantwoordden niet aan het doel van Lord Worth. Zelfs de totale inhoud van de tank van de Zeeheks zou nog geen kwart van het laadvermogen van de supertanker hebben gevuld, en de mogelijkheid dat een supertanker met verlies, hoe klein ook, zou moeten varen, zou nachtmerries bij de Worth Hudson opgewekt hebben; van even groot belang was dat de meer geïsoleerde havens die Lord Worth verkoos voor het afleveren van zijn olie, geen ligplaatsen in diep water hadden voor schepen die de 50 000 ton te boven gingen. Terzijde, Lord Worths keuze van deze obscure havens was niet toevallig. Tot zijn partners in het gentleman’s agreement over het boren in zee behoorden maatschappijen die enerzijds de prak¬tijken van Lord Worth luidruchtig veroordeelden en anderzijds behoorden tot de beste klanten van de Worth Hudson. Het waren de kleinere maatschappijen die met marginale winsten werkten en die het aan middelen ontbrak om zich met research en exploratie bezig te houden, wat de grote maatschappijen wel deden, die zogenaamd enorme bedragen in deze projecten investeerden en vervolgens, tot de voortdurende woede van de binnenlandse belastingdienst en tot ergernis van talrijke onderzoekcommissies van het Congres, nóg grotere belastingvrijdommen verlangden. Maar voor de kleinere maatschappijen was de verlokking van de goedkopere olie onweerstaanbaar. De Zeeheks, die waarschijnlijk evenveel olie produceerde als al de officiële overheidsconcessies bij elkaar, leek een zekere en constante bron van goedkope olie totdat de overheid zou ingrijpen. De grote maatschappijen hadden reeds hun bekwaamheid getoond in het afhandelen van dwaze enquêtes van het Congres en zo lang de energiecrisis voortduurde maakte niemand zich erg druk over de herkomst van de olie, als er maar olie was. Daar kwam nog bij, dat de kleine maatschap¬pijen vonden, dat als de OPEC - de organisatie van de petroleum exporterende landen - een spelletje kon spelen met de olieprijzen wanneer ze dat wilde, waarom zij dat dan ook niet konden?
***
Binnen twee kilometer van het landhuis van Lord Worth stonden de aan elkaar grenzende huizen en het gemeenschappelijke kantoor van Michael Mitchell en John Roomer. Het was Mitchell die de deur opende toen de bel ging. De bezoeker had een vrij normale lengte, was enigszins corpulent, hij droeg een bril met een metalen montuur en zijn schedel was ernstig getroffen door haaruitval. Hij zei: ‘Mag ik binnenkomen?’ op een afgebeten maar toch beleefde toon. ‘Dat mag.’ Mitchell liet hem binnen. ‘Gewoonlijk ontvangen we zo laat geen mensen.’ ‘Dank u. Ik kom voor een ongewone zaak. James Bentley.’ Een kleine goocheltoer met de hand en een kaartje verscheen, ‘FBI.’ Mitchell keek er nog niet eens naar. ‘U kunt die dingen bij elke feestartikelenzaak laten maken. Waar komt u vandaan?’ ‘Miami.’ ‘Telefoonnummer?’ Bentley draaide het kaartje om en Mitchell gaf het aan Roomer. ‘Hij is mijn geheugen. Dat bespaart mij de moeite er zelf een geheugen op na te houden.’ Roomer keek evenmin naar het kaartje. ‘Het is o.k. Mike. Ik ken hem. U bent de baas daar, is het niet?’ Hen knikje. ‘Gaat u zitten, meneer Bentley.’ I aten wc eerst even één ding duidelijk maken,’ zei Mitchell. ‘Wordt er een onderzoek naar ons ingesteld?’ Integendeel. Buitenlandse Zaken heeft me verzocht uw hulp te vragen.’ ‘Eindelijk erkenning,’ zei Mitchell. ‘We hebben het gemaakt, John, behalve een ding - Buitenlandse Zaken weet helemaal niet wie wij zijn.’ Ik wel.’ De discussie was gesloten. ‘Als ik het goed heb bent u bevriend met Lord Worth.’ Roomer was voorzichtig. ‘We kennen hem oppervlakkig, een kennis net zoals u ons enigszins schijnt te kennen.’ ‘Ik weet heel wat van u, ook dat u een stel gewezen politiemannen bent, die nooit geleerd hebben op het juiste moment in de juiste richting te kijken en op het verkeerde moment in de verkeerde richting. En dat verspert de weg naar promotie. Ik wil dat u een kleinigheid voor ons onderzoekt over Lord Worth.’’Vergeet dat maar,’ zei Mitchell. ‘We kermen hem een klein beetje beter dan een klein beetje.’ ‘Laat hem uitspreken, Mike.’ Maar ook het gezicht van Roomer had elke vorm van vriendelijkheid, die er tevoren misschien op te lezen was geweest, verloren. ‘Lord Worth heeft een hoop kabaal gemaakt - door de telefoon - bij Buitenlandse Zaken. Hij schijnt te lijden aan een achtervolgingscomplex. Dat interesseert Buitenlandse Zaken, want ze zien hem eerder in de rol van achtervolger dan van achtervolgde.’ ‘U bedoelt dat de FBI dat doet,’ zei Roomer. ‘Hij zit al jaren in jullie dossiers. Lord Worth maakt altijd de indruk dat hij uitstekend in staat is om op zichzelf te passen.’ ‘Dat is nou juist wat Buitenlandse Zaken zo nieuwsgierig maakt.’ ‘Wat voor kabaal?’ zei Mitchell. ‘Onzinnig kabaal. U weet dat hij een booreiland heeft liggen in de Golf van Mexico?’ ‘De Zeeheks? Ja.’ ‘Hij lijkt in de veronderstelling te verkeren dat de Zeeheks in levensgevaar verkeert. Hij wil bescherming. Bescheiden in zijn eisen - zoals een miljardair past - wil hij een fregat ter bestrijding van geleide projectielen en een aantal gevechtsvliegtuigen in reserve, voor het geval dat.’ ‘Voor het geval wat?’ ‘Dat is het probleem. Hij weigerde dat te zeggen. Hij zei alleen maar dat hij geheime informatie had, wat me niet zou verbazen. De Lords Worth van deze wereld hebben overal agenten.’ ‘U kunt ons beter alles vertellen,’ zei Mitchell. ‘Ik heb u alles verteld wat ik weet. De rest blijft gissen. Als Buitenlandse Zaken wordt gebeld dan betekent dat dat er andere landen bij betrokken zijn. Er zijn op dit moment Sovjetmarineschepen in de Caribische Zee. Buitenlandse Zaken ruikt een internationaal incident, zo niet erger.’ ‘Wat wilt u dat wij doen?’ ‘Niet veel. Alleen uitzoeken wat Lord Worth de komende twee dagen gaat doen?’ ‘En als we weigeren? Zijn we dan onze licentie kwijt?,’ zei Mitchell. ‘Ik ben geen corrupte politiechef. Vergeet dat u me ooit heeft gezien. Maar ik dacht dat u zich misschien voldoende van Lord Worth zou aantrekken om te helpen hem tegen zichzelf of tegen de consequenties van overhaaste acties die hij zou kunnen ondernemen, te beschermen. Ik dacht dat u zich misschien nog bezorgder zou maken over de reacties van zijn twee dochters als er iets met hun vader zou gebeuren.’ Mitchell stond op, maakte een wilde beweging met zijn duim. ‘Daar is de deur. U weet verdomd veel.’ ‘Ga zitten.’ Een onverwacht snijdende toon. ‘Wees geen dwaas. Uiteraard is het mijn baan om verdomd veel te weten. Maar afgezien van Lord Worth en zijn gezin dacht ik dat jullie toch ook wel een beetje belangstelling hadden voor het heil van je vaderland.’ ‘Overdrijft u het nou niet een beetje?’ vroeg Roomer. ‘Dal is heel wel mogelijk. Maar het is de politiek van Buitenlandse Zaken zowel als van de FBI om geen enkel risico te nemen.’ ‘U brengt ons in een verdomd vervelende situatie,’ zei Roomer. ‘U moet niet denken dat ik daar geen begrip voor heb. Een lastig dilemma, geschonden vertrouwen, de hand bijten die je voedt, en nog meer van dat soort dingen. Ik weet dat ik u in moeilijkheden heb gebracht en dat spijt me, maar ik vrees dat u dat persoonlijke dilemma zelf zult moeten oplossen.’ Mitchell zei: ‘Heel vriendelijk van u om dit kleine probleempje min ons over te laten. Wat wilt u dat we doen? Even naar Lord Worth gaan, hem vragen waarom hij heeft staan schreeuwen tegen Buitenlandse Zaken, hem vragen wat hij doet en wat zijn directe plannen zijn?’ Bentley glimlachte. ‘Zo cru hoeft het niet. U heeft de opmerkelijke reputatie - behalve natuurlijk bij de politie - dat u, zoals men pleegt te zeggen, een stel eersterangs vakmensen bent. Hoe u het wilt aanpakken laat ik aan u over.’ Hij stond op. ‘Houd dat kaartje en licht me in als u iets weet. Hoe lang zou dat duren?’ ‘Een paar uur,’ antwoordde Roomer. ‘Een paar uur?’ Zelfs Bentley leek even van zijn stuk gebracht. Heeft u dan geen uitnodiging nodig om dat adellijke verblijf te betreden?’ ‘Nee.’ ‘Miljonairs wel.’ ‘Wij zijn geen miljonairs.’ ‘Dat is natuurlijk het verschil. Wel, ik dank u zeer, heren. Goede avond.’ Nadat Bentley was vertrokken, zaten de twee enige minuten in gepeins verzonken, toen zei Mitchell: ‘Spelen we het op allebei de manieren?’ ‘We spelen het op alle manieren.’ Roomer pakte een telefoon, draaide een nummer en vroeg naar Lord Worth. Hij moest zich identificeren voordat hij werd doorverbonden - Lord Worth was zeer gesteld op zijn privacy. Roomer zei: ‘Lord Worth? Mitchell en Roomer hier. We hebben iets met u te bespreken, meneer. Iets dat wel of niet dringend en belangrijk kan zijn. We bespreken het liever niet via de telefoon.’ Hij zweeg, luisterde nog even, mompelde toen een bedankje en hing op. ‘Hij kan ons direct ontvangen. Parkeer de auto in het laantje bij de zijdeur. De studeerkamer. Hij zegt dat de meisjes al naar boven zijn.’ ‘Denk je dat onze vriend Bentley onze telefoon al heeft laten aftappen?’ ‘Hij zou niet van de FBI zijn als hij dat niet had gedaan.’
***
Vijf minuten later hadden ze hun auto geparkeerd in het laantje en begaven ze zich tussen de bomen door naar de zijdeur. Hun bewegingen werden met belangstelling gevolgd door Marina die nadenkend voor het raam van haar slaapkamer stond. Even later draaide ze zich om en verliet rustig de kamer. Lord Worth begroette de twee mannen in zijn studeerkamer en sloot voorzichtig de gecapitonneerde deur achter hen. Hij draaide de deuren van een verborgen bar open en schonk drie glazen cognac in. Er was een tijd dat je daarvoor Jenkins belde en er was een tijd dat je dat niet deed. Hij bracht zijn glas omhoog. ‘Gezondheid. Dit is een onverwacht genoegen.’ ‘Het is geen genoegen voor ons,’ zei Roomer somber. ‘Zijn jullie dan niet gekomen om de hand van mijn dochters?’ ‘Nee, sir,’ zei Mitchell. ‘Dat zou te mooi zijn. John kan het misschien beter uitleggen dan ik.’ ‘Wat uitleggen?’ ‘We hebben zojuist bezoek gehad van een hoge FBI-agent.’ Roomer overhandigde hem het kaartje van Bentley. ‘Er staat een nummer op de achterkant dat we moeten bellen als we wal informatie van u hebben losgekregen.’ ‘Dat is interessant nieuws.’ Er volgde een lange pauze. Lord Worth keek de mannen een voor een aan. ‘Wat voor soort informatie?’ ‘Om het in Bentleys woorden te zeggen, heeft u "een hoop kabaal" gemaakt bij Buitenlandse Zaken. Volgens hem denkt u dat de Zeeheks wordt bedreigd. Ze willen weten waar u die geheime informatie vandaan heeft en wat u van plan bent te gaan doen.’ ‘Waarom kwam de FBI niet rechtstreeks naar mij toe?’ ‘Omdat u hun niet meer zou hebben verteld dan u aan Buitenlandse Zaken heeft gedaan. Als u ze al over de drempel van uw huis had laten komen. Maar ze weten - dat vertelde Bentley ons - dat wij hier af en toe over de vloer komen, dus ik veronderstel dat ze dachten dat u bij ons wat minder op uw qui-vive zou zijn.’ ‘Dus Bentley verwacht dat jullie op slinkse wijze wat onvoorzichtige opmerkingen van mij loskrijgen zonder dat ik in de gaten zou hebben dat ik onvoorzichtig zat te praten.’ ‘Zoiets, ja.’ ‘Maar brengt dat jullie niet in een netelige positie?’ ‘Niet zo zeer.’ ‘Maar jullie worden toch verondersteld de wet te handhaven, niet?’ ‘Ja.’ Mitchell sprak met enig gevoel. ‘Maar niet de "georganiseerde" wet. Of bent u vergeten, Lord Worth, dat wij ex-smerissen zijn omdat we niet wilden meewerken aan die zogenaamde georganiseerde wet? Onze enige verantwoordelijkheid is die ten opzichte van onze cliënten.’ IK ben jullie cliënt niet.’ ‘ Nee.’ ‘Willen jullie dat ik jullie cliënt word?’ ‘Waarom in ‘s hemelsnaam?’ zei Roomer. ‘Nooit iets voor niets op deze wereld, John. Diensten moeten worden beloond.’ ‘Ik geloof dat we voor niets gekomen zijn.’ Mitchell stond op. ‘Dank u voor uw tijd, Lord Worth.’ ‘Mijn excuses.’ Lord Worth klonk oprecht berouwvol. ‘Ik vrees dat ik even te ver ging.’ Hij dacht na, glimlachte toen. ‘Ik probeerde me te herinneren wanneer ik voor het laatst iemand mijn verontschuldigingen had aangeboden. Ik schijn kort van memorie te zijn. Gelukkig dat ik mijn lieve dochters heb. Informatie voor onze vrienden van de FBI? In de eerste plaats ontving ik mijn informatie in de vorm van een aantal anonieme dreigementen - telefoontjes - over het leven van mijn dochters. Een dubbele bedreiging als je wilt - tegen de meisjes als ik de oliestroom niet stopzet - ze wezen erop dat ik ze niet altijd kon verbergen en dat er niets kan worden gedaan tegen de kogel van een sluipschutter - en als ik te moeilijk ging doen zouden ze de Zeeheks uit het water blazen. Wat mijn plannen betreft, ik ga morgenmiddag naar de Zeeheks en zal daar zo’n vierentwintig uur, misschien achtenveertig uur, blijven.’ ‘Schuilt er enige waarheid in een van deze twee verklaringen?’ vroeg Roomer. ‘Doe niet zo dwaas. Natuurlijk niet. Ik ga wel naar het booreiland maar bij het aanbreken van de dag. Ik wil niet dat die bandieten naar me zitten te gluren tussen het struikgewas bij mijn heliport als ik vertrek.’ ‘Bedoelt u de FBI, sir?’ ‘Wie anders? Is dat voorlopig genoeg?’ ‘Uitstekend.’
***
Ze liepen zwijgend terug naar het laantje. Roomer schoof achter het stuur en Mitchell ging naast hem zitten. ‘Nou nou,’ zei Roomer. ‘Nou, zoals je zegt, nou nou. Sluwe ouwe duivel.’ Marina’s stem kwam van achter uit de wagen: ‘Het kan zijn dat hij sluw is, maar…’ Ze stopte met een kreet toen Mitchell zich razendsnel in zijn stoel omdraaide en Roomer de binnenverlichting aanknipte. De loop van de.38 van Mitchell was precies tussen haar ogen gericht, ogen die op dit moment wijd open stonden van schrik en angst. Mitchell zei op zachte toon: ‘Doe dat nooit meer. De volgende keer zou het te laat kunnen zijn.’ Ze likte langs haar lippen. Normaal was ze even stoutmoedig en onafhankelijk als ze mooi was, maar het is nogal een naar gevoel voor het eerst van je leven recht in de loop van een pistool te kijken, ik wilde alleen maar zeggen dat hij misschien wel sluw is, maar dat hij niet oud is en evenmin een duivel. Zou je nu alsjeblieft dat pistool willen opbergen? Je steekt mensen waar je van houdt geen pistool onder de neus.’ Het pistool van Mitchell verdween, ik voel er niet zo erg veel voor om van stomme jonge dwazen te houden,’ zei hij. ‘Of spionnen.’ Roomer keek Melinda aan. ‘Wat doen jullie hier?’ Melinda was kalmer dan haar zuster. Ten slotte had zij niet in de loop van een pistool gekeken. ‘En jij, John Roomer, bent een sluwe jonge duivel. Je probeert alleen maar tijd te winnen.’ Wat inderdaad juist was. ‘Wat bedoel je daarmee?’ ‘Ik bedoel daarmee dat je als een razende zit na te denken over het antwoord op dezelfde vraag die wij jullie gaan stellen. Wat doen jullie hier?’ ‘Dat gaat je niets aan.’ De gewoonlijk zachte stem van Roomer klonk ongebruikelijk en opzettelijk ruw. Er was stilte op de achterbank, de meisjes realiseerden zich dat er meer met de mannen was dan zij gedacht hadden, en dat de kloof lussen hun vrije tijd en hun beroep breder was dan zij hadden gedacht. Mitchell zuchtte. ‘Rustig maar, John. Scherper dan de tand van een haai is een ondankbaar kind.’ ‘Jezus!’ Roomer schudde zijn hoofd. ‘Zeg dat wel.’ Hij had niet het flauwste idee waar Mitchell het over had. Mitchell zei: ‘Waarom ga je niet naar je vader en vraag je het hem. Ik weet zeker dat hij het je zal vertellen - ten koste van de grootste uitbrander die je ooit van je leven hebt gehad door je niet zijn privé-zaken te bemoeien.’ Hij stapte uit, opende de achterdeur, wachtte tot de zusters waren uitgestapt, sloot de deur weer, zei ‘Welterusten’ en ging weer op zijn plaats zitten, terwijl hij de zusters onzeker langs de kant van de weg liet staan. Roomer reed weg. ‘Meesterlijk,’ zei hij, ‘hoewel ik het niet leuk vond om te doen. God weet, dat ze het niet kwaad bedoelden. Niettemin kan het ons in de toekomst goed van pas komen.’ ‘Het komt ons nog beter van pas als we zo snel mogelijk bij de telefooncel om de hoek kunnen komen.’ Binnen vijftien tellen, waren ze bij de cel en een minuut later kwam Mitchell weer er uit. Toen hij zijn plaats weer innam zei Roomer: ‘Wat ben je wezen doen?’ ‘Sorry, dat is een privé-kwestie.’ Mitchell overhandigde Roomer een stukje papier. Roomer knipte de binnenverlichting aan. Op het papiertje had Mitchell gekrabbeld ‘Wordt de wagen afgeluisterd?’ Roomer zei: ‘OK, hoor.’ Zwijgend reden ze naar huis. Toen hij buiten zijn auto op de oprit voor zijn huis stond, zei Roomer: ‘Waarom denk je dat er afluisterapparatuur in mijn auto zit?’ ‘Weet ik niet. In hoeverre vertrouw je Bentley?’ ‘Je weet wel in hoeverre. Maar hij - of een van zijn mensen - heeft daar geen tijd voor gehad.’ ‘Vijf seconden is niet veel. Maar het is tijd genoeg om een magnetisch apparaatje te plaatsen.’ Ze onderzochten de auto. Daarna die van Mitchell. Ze waren allebei schoon. Bij Mitchell in de keuken zei Roomer: ‘En je telefoontje?’ ‘Dat was voor die ouwe, natuurlijk. Ik moest hem bereiken voordat de meisjes bij hem kwamen. Ik heb hem verteld wat er gebeurd is en dat hij hun moest vertellen dat hij dreigementen tegen hun leven had ontvangen, dat hij wist waar ze vandaan kwamen en dat hij de plaatselijke politie niet vertrouwde en daarom ons had opgedragen de zaak te behandelen. Hij snapte het onmiddellijk. Hij zou ze ook op hun bliksem geven voor hun bemoeizucht.’ Roomer zei: ‘Hij zal ze wel overtuigen.’ ‘Wat belangrijker is, heeft hij jou overtuigd?’ ‘Nee. Hij denkt snel en liegt nog sneller. Hij wilde aan de weet komen hoe serieus hij zou worden genomen in het geval van een werkelijke noodsituatie. Hij heeft nu van te voren al het bewijs dat hij serieus wordt genomen. Je moet het hem nageven - zo uitgekookt als wat. Niet dat we dat niet altijd hebben geweten. Ik neem aan dat we Bentley exact vertellen wat hij ons vertelde om aan hem te vertellen?’ ‘Wat anders?’ ‘Geloof je dat wat hij ons vertelde waar is?’ ‘Dat hij zijn eigen privé-inlichtingendienst heeft? Daar twijfel ik geen moment aan. Dat hij naar de Zeeheks gaat? Dat geloof ik ook wel. Maar ik ben niet zo zeker van de tijd waarop. We moeten Bentley vertellen dat hij in de middag gaat. Hij verleide tegen ons dat hij tegen het aanbreken van de dag gaat. Als hij tegen Bentley kan liegen, dan kan hij het ook tegen ons, het is waarschijnlijk gewoon zijn tweede natuur. Ik denk dat hij er veel eerder naar toe gaat.’ ‘Dat vrees ik ook. Als ik van plan was om bij het krieken van de dag op te staan dan lag ik nu al in mijn bed of ik ging ernaar toe. Hij maakte geen aanstalten om naar bed te gaan, waaruit ik alleen maar kan concluderen dat hij helemaal niet van plan is om naar bed te gaan, omdat het de moeite niet waard is.’ Hij dacht even na. ‘Wat doen we? Op twee plaatsen op de uitkijk?’ ‘Dat lijkt me het beste. Bij het huis van Lord Worth en bij zijn heliport. Ga jij naar de heliport. Zal ik hem schaduwen?’ ‘Wat anders?’ Mitchell beschikte over een fenomenaal gezichtsvermogen in het donker. Met uitzondering van de allerzwartste nachten kon hij helemaal zonder licht rijden, een buitengewoon zeldzame gave, waarvoor generaals in oorlogstijd hele legers afliepen om zulke mensen als chauffeur te kunnen krijgen. ‘Ik lig in het struikgewas aan de westkant. Je weet waar ik bedoel?’ ‘Ik weet het. Als jij het verhaal eens aan Bentley ging vertellen terwijl ik een paar thermosflessen met koffie en wat sandwiches klaarmaak?’ ‘Uitstekend.’ Roomer stak zijn hand uit naar de telefoon, maar onderbrak toen deze beweging. ‘Zeg eens, waarom doen we dit allemaal? We zijn de FBI niets verschuldigd. We hebben geen opdracht van iemand om wat dan ook te doen. Zoals je zelf al zei, gaan wij en de georganiseerde wet verschillende wegen. Ik voel me op geen enkele manier verplicht om mijn land van een niet bestaande dreiging te redden. We hebben geen cliënt geen opdracht, en geen uitzicht op een honorarium. Wat hebben ermee te maken als Lord Worth zijn hoofd in een valstrik steekt. Mitchell stopte even met het snijden van het brood. Wat je laatste vraag betreft, waarom bel je Melinda met op en vraag het haar Roomer keek hem lang en gemelijk aan, zuchtte en pakte de telefoon.