2

 

Van Effen draaide de grote bus langzaam de 280 op en reed in noordoostelijke richting over de zuidelijke snelweg. Van Effen was een korte, gedrongen man met kortgeknipt blond haar en een hoofd dat bijna een volmaakte kubus was. Zijn oren stonden zo dicht tegen zijn hoofd, dat het was alsof ze eraan geplakt waren. Zijn neus had in het verleden kennelijk ruzie gehad met een zwaar voorwerp en zijn gezicht vertoonde meestal een wat wezenloze glimlach, alsof hij tot de conclusie was gekomen dat dit de veiligste gelaatsuitdrukking was om zich te verweren tegen de talrijke onzekere dingen die in de onzekere wereld rondom hem plaatsvonden. De dromerige lichtblauwe ogen, waarvan niemand ooit zou beweren dat ze enige doordringende kracht hadden, dienden alleen om de algemene indruk te versterken van iemand die overdonderd is door de onoplosbare complexiteiten van het leven. Van Effen was een uiterst intelligent man wiens messcherpe intelligentie was opgewassen tegen een bijzonder brede verscheidenheid van wereldproblemen, en hoewel ze elkaar pas twee jaar kenden, was hij onbetwistbaar Peter Bransons onmisbare rechterhand geworden. Beide mannen zaten naast elkaar voorin de bus, voor deze gelegenheid allebei gekleed in lange witte jassen die hun, als chauffeurs, inderdaad een zeer professioneel aanzien gaven: het ministerie van Buitenlandse Zaken zag niet graag dat chauffeurs van de presidentiële autocolonne in een windjack of met opgerolde hemdsmouwen hun werk deden. Gewoonlijk reed Branson zelf, en goed ook, maar afgezien van het feit dat hij niet uit San Francisco kwam en Van Effen daar geboren was, wilde hij zich die morgen uitsluitend concentreren op zijn kant van het instru-mentenbord van de bus, dat eruitzag als een kruising tussen het geminiaturiseerde instrumentarium van een Boeing en dat van een Hammondorgel. Als communicatiesysteem kon het niet vergeleken worden met dat aan boord van de presidentiële bus, maar alles wat Branson wenste, was aanwezig. Bovendien waren er enkele verfijnde snufjes die de presidentiële bus niet had. De president zou ze niet als verfijnde snufjes beschouwd hebben. Branson draaide zich om naar de man op de zitplaats achter hen. Yonnie, een donker, getaand en ongelooflijk behaard persoon die, bij de zeldzame gelegenheden dat hij ertoe kon worden bewogen zijn hemd uit te trekken en een douche te nemen, er meer uitzag als een beer dan als een menselijk wezen, wekte de algehele indruk - het was onmogelijk nauwkeuriger aan te geven -van een ex-bokser die niet één, maar een paar honderd stoten te veel heeft geïncasseerd. In tegenstelling tot veel van Bransons medewerkers kon Yonnie, die bij Branson was sinds hij dertien jaar geleden aan zijn eigen speciale manier van leven was begonnen, niet gerangschikt worden onder de intellectueel begiftigden, maar zijn geduld, onveranderlijk goed humeur en absolute loyaliteit jegens Branson waren buiten kijf. Branson zei: 'Heb je de borden, Yonnie?' 'De borden?' Yonnie fronste het te verwaarlozen onbehaarde gedeelte tussen haarlijn en wenkbrauwen, voor hem de gebruikelijke aanwijzing van een immense concentratie, en glimlachte toen blij. 'Jaja, ik heb ze.' Hij tastte onder zijn stoel en haalde een paar met een klem aan elkaar vastzittende nummerplaten voor den dag. Bransons bus was uiterlijk precies gelijk aan de drie bussen in de presidentiële autocolonne, behalve dan dat die Washington D.C.-nummerborden hadden, terwijl de zijne Californische waren. De borden die Yonnie in zijn hand hield, kwamen uit Washington D.C. en, beter nog waren exact gelijk aan de nummers van één van de drie wachtende bussen in de garage. Branson zei: 'Denk eraan, als ik er aan de voorkant uitspring, spring jij er aan de achterkant uit. En eerst het achterste vastmaken.' 'Laat dat maar aan mij over, chef.' Yonnie straalde vertrouwen uit. Een zoemer op het instrumentenbord liet een korte toon horen. Branson haalde een schakelaar over. Het was Jensen, de Nob Hill-voorpost. 'P1?' 'Ja?' 'Volgens plan. Veertig minuten.' 'Bedankt.' Branson zette de schakelaar terug en haalde een andere over. 'P4?' 'P4.' 'Tot actie overgaan.' Giscard startte de gestolen politiewagen en reed de Panoramic Highway op, gevolgd door de tweede auto. Ze reden niet zo hard dat ze de aandacht trokken, maar ze treuzelden ook niet en bereikten de Mount Tamalpais Radarstations binnen enkele minuten. Die stations domineerden het bergachtige landschap kilometers in het rond en leken op niets ter wereld zoveel als op een paar reusachtige witte golfballen. Giscard en zijn mannen kenden het hele plan van buiten en er werden geen moeilijkheden voorzien. Giscard zei: 'We hoeven niet moeilijk te doen. We zijn toch smerissen? De beschermers van het volk. Je valt je beschermers niet aan. Er wordt niet geschoten, zegt de baas.' Ren van hen zei: 'En als ik móét schieten?' 'Dan verlies je de helft van je aandeel.' 'Er wordt niet geschoten.'

*** 

Branson haalde een andere schakelaar over. 'P3?' P3 was de code van de twee mannen die kort tevoren een booby-trap in een van de bussen uit de colonne hadden geplaatst. 'P3.' 'Iets bijzonders?' 'Twee van de chauffeurs, dat is alles.' 'Wachten?' 'ok . Geen argwaan.' 'Wacht.' Branson haalde een schakelaar over, omdat er een andere zoemer ging- 'P5,' zei de luidspreker. 'Volgens plan. Dertig minuten.' 'Dank je.' Branson schakelde weer over. 'P2?' De code voor Johnson en Bradley. 'Ja?' 'Jullie kunnen nu gaan.' 'Wij gaan nu.' Dat was Johnsons stem. Hij en Bradley, onberispelijk gekleed in hun uniformen van de marine-luchtmacht, slenterden onopvallend in de richting van het U.S. Marine Luchtmachtgebouw Alameda. Beide mannen droegen gladde, glimmende vliegtassen, waarin ze de inhoud van de tas hadden overgebracht. Toen ze de ingang naderden, versnelden zij hun pas. Tegen de tijd dat ze de twee wachten bij de ingang bereikten, maakten ze de indruk van twee mannen die grote haast hadden. Ze toonden hun identiteitskaarten aan een van de wachten. 'Luitenant Ashbridge, luitenant Martinez. Natuurlijk. U bent erg', laat, meneer.' 'Ik weet het. We gaan regelrecht naar de helikopters.' 'Ik vrees dat dat niet gaat, meneer. Kapitein-luitenant Eysenck wil dat u zich onmiddellijk bij hem meldt.' De marineman liet zijn stem dalen en zei op vertrouwelijke toon: 'De kapitein schijnt niet erg in zijn sas, meneer.' 'Verdomme!' zei Johnson, en hij meende het. 'Waar is zijn kamer?' 'Tweede deur links, meneer.' Johnson en Bradley haastten zich erheen, klopten en gingen naar binnen. Een jonge onderofficier die achter zijn bureau zat, kneep zijn mond samen en knikte zwijgend naar de deur aan zijn rechterkant. Zijn gedrag duidde erop dat hij geen enkel verlangen koesterde om deelgenoot te zijn van de pijnlijke scène die nu ging volgen. Johnson klopte en ging naar binnen, met gebogen hoofd en blijkbaar naar iets zoekend in zijn vliegtas. Die voorzorgsmaatregel was overbodig. In de welbekende demoralisatietactiek van senior officieren, waarmee ze hun intimidatie van schuchtere junior officieren weten te versterken, bleef Eysenck aantekeningen maken op een blocnote die voor hem lag. Bradley sloot de deur. Johnson zette de vliegtas op de rand van het bureau. Zijn rechterhand bleef erachter verborgen. De bus met het aerosolgas ook. 'Erg vriendelijk van u om te komen opdagen.' Eysenck sprak met een vlak, lijzig accent: Annapolis had blijkbaar gefaald enig effect te hebben op zijn Bostonse opvoeding. 'U had uw strikte orders.' Hij hief zijn hoofd op met wat normaal een langzaam en doeltreffend gebaar zou zijn geweest. 'Uw verklaring -' Hij zweeg plotseling, sperde zijn ogen wijder open, maar vermoedde nog steeds niets onaangenaams. 'U bent Ashbridge en Martinez niet.' 'Nee, dat zijn we niet, hè?' Het was duidelijk dat Eysenck zich plotseling bewust werd dat er iets heel, heel onaangenaams aan de hand was. Zijn hand ging naar een knop op zijn bureau, maar Johnson had zijn duim al op de zijne. Eysenck viel voorover tegen zijn bureau, Johnson knikte tegen Bradley, die de deur naar het voorvertrek opende, en terwijl hij hem weer achter zich sloot, was nog net te zien dat hij met zijn hand in zijn tas rommelde. Johnson liep naar de andere kant van het bureau, bestudeerde de knoppen bij de telefoon en drukte er één in terwijl hij de hoorn opnam. 'Toren?' 'Meneer?' Direct vrije doorgang voor luitenant Ashbridge en Martinez.' Het was een zeer geloofwaardige imitatie van Eysencks Bostonse accent.

*** 

Branson riep P3 weer op, de twee die de wacht hielden bij de garage. 'En nu?' 'Ze zijn aan het inladen.' De drie bussen in de garage waren inderdaad aan het inladen. twee ervan hadden al hun volledige aantal passagiers aan boord en waren klaar om te vertrekken. De bus waarin de booby-trap was aangebracht, was hoofdzakelijk gereserveerd voor journalisten, radiomensen en cameramensen, onder wie vier vrouwen, drie van onbepaalde leeftijd, de vierde jong. Op een balkon aan de achterkant van de bus waren drie filmcamera's opgesteld, want dit was de bus die de autocolonne aanvoerde en de camera's zouden voortdurend een uitstekend uitzicht op de presidentiële bus hebben die er vlak achter zou rijden. Onder de passagiers in deze bus bevonden zich drie mannen die geen schrijfmachine of camera zouden hebben herkend al waren ze erover gestruikeld, maar die geen enkele moeite zouden hebben gehad om een Walther, Colt, Biretti, Smith & Wesson en meer van dergelijke zaken van elkaar te onderscheiden, die over het algemeen als benodigdheden van de communicatiemedia als overbodig worden beschouwd. Er was echter één passagier in deze bus, die een camera zou herkennen als hij er een zag - hij had trouwens een hoogst gecompliceerd apparaat bij zich - maar die evenmin moeite gehad  zou hebben met het verschil tussen een Walther, Colt, Biretti en Smith & Wesson; hij had ook wettelijk het recht een van deze wapens te dragen en deed dat ook vrij regelmatig. Bij deze gelegenheid was hij echter ongewapend - hij beschouwde het als overbodig; zijn collega's vormden een waar reizend arsenaal -maar hij had een zéér ongebruikelijk uitrustingsstuk bij zich, een fraai geminiaturiseerd en getransistoriseerd zend- en ontvangapparaat dat was verborgen in de dubbele bodem van zijn camera. Zijn naam was Revson en zoals hij in het verleden herhaaldelijk had bewezen, was hij een man van zeer opmerkelijke talenten in dienst van zijn vaderland - hoewel zijn vaderland daar niets van wist. De achterste bus was eveneens goed bezet, weer persmensen en mensen die geen enkele belangstelling voor kranten hadden, hoewel in dit geval de verhouding omgekeerd was. Hoewel de paar journalisten beseften dat de presidentiële bus vanwege de belangrijkheid van zijn passagiers algauw niet minder dan een rijdend Fort Knox zou zijn, vroegen zij zich toch af of het noodzakelijk was dat er zoveel FBI -agenten in de buurt waren. Er waren maar drie mensen aan boord van de presidentiële bus, allemaal bemanningsleden. De chauffeur in zijn witte jas, zijn 'ontvang'-knop ingedrukt, wachtte op de instructies die door de luidspreker op het instrumentenbord moesten komen. Achter de bar stond een buitengewoon knappe brunette, die eruitzag als een mengsel van alle 'Vlieg met mij mee'-luchtvaartadvertenties en trachtte er preuts en onopvallend uit te zien, wat haar hopeloos mislukte. Achterin zat de radiotelegrafist al voor zijn communicatieconsole.

*** 

Een zoemer ging in Bransons bus. 'P5,' zei de luidspreker. 'Volgens schema. Twintig minuten.' Een tweede zoemer ging. 'P4,' zei de luidspreker. 'Alles O.K.' 'Uitstekend.' Voor één keer stond Branson zichzelf een licht gevoel van opluchting toe. Het overnemen van de Tamalpais Radar Stations was van essentieel belang geweest voor zijn plannen. 'Zijn de radarschermen bemand?' 'Antwoord bevestigend.' Een derde zoemer ging. 'P1?' Johnsons stem klonk gehaast. 'P2. Kunnen we nu gaan?' 'Nee. Moeilijkheden?' 'Een beetje.' Johnson, zittend achter de bedieningsinstrumenten van de helikopter, de motoren nog steeds niet gestart, keek naar een man die uit Eysencks kantoor opdook en het op een hollen zette, de hoek van het gebouw om. Dat kon alleen betekenen, besefte Johnson, dat hij van plan was door het raam van Eysencks kamer te kijken, en dat kon alleen betekenen dat hij er niet in was geslaagd de deur open te maken die hij en Bradley achter zich op slot hadden gedaan: de sleutel zat op het ogenblik in Johnsons zak. Niet dat door het raam van Eysencks kamer kijken hem veel wijzer zou maken; hij en Bradley hadden de bewusteloze Eysenck en de onderofficier naar de toiletruimte zonder vensters achter het kantoor van de kapitein-luitenant gesleept. De sleutel van het toilet zat ook in zijn zak. De man kwam weer in 't gezicht rond de hoek van het gebouw. Nu liep hij niet hard meer. Integendeel, hij bleef staan en keek rond. Het was niet al te moeilijk om te raden wat er in hem omging. Het was heel goed mogelijk dat Eysenck en de onderofficier aan hun ambtelijke bezigheden waren en hij zou er raar op staan als hij loos alarm maakte. Aan de andere kant, als er iets gebeurd was en hij rapporteerde zijn vermoedens niet, zou hij zich hoogst impopulair maken bij zijn superieuren. Hij draaide zich om en liep in de richting van het kantoor van de postcommandant, blijkbaar met de bedoeling een paar discrete vragen te stellen. Halverwege op weg naar dit kantoor, werd het duidelijk dat zijn vragen niet al te discreet zouden zijn: hij had het op een hollen gezet, Johnson sprak in de walkie-talkie. 'Ernstige moeilijkheden.' 'Wacht zo lang mogelijk. Vertrek bij een noodsituatie. Rendez-vous blijft.' In bus P1 keek Van Effen Branson aan. 'Is er iets fout?' 'Ja Johnson en Bradley zijn in moeilijkheden, zij willen vertrekken. Stel je eens voor wat er dan zal gebeuren, als ze tien minuten moeten blijven rondvliegen om op ons te wachten. Een paar gekaapte helikopters en de president en de helft van de olie uit het Midden-Oosten in de stad? Iedereen zal zo nerveus worden als de pest. Ze zullen geen risico nemen, ze zijn doodsbenauwd. Ze staan voor niets. De helikopters zullen uit de lucht worden geschoten. Ze hebben op iedere basis Phantoms klaarstaan.' 'Nou, nou.' Van Effen bracht de bus tot stilstand aan de achterkant van de garage waarin de autocolonne zich bevond. 'Niet zo best, maar misschien niet zo erg als het lijkt. Als ze moeten vertrekken vóór het tijdschema, kun je ze altijd nog zeggen dat ze boven de colonne moeten gaan vliegen. Het zou wel een erg krankzinnige commandant moeten zijn die zijn piloten bevel geeft mitrailleurs of raketten af te vuren op een helikopter die boven de presidentiële bus blijft hangen. Bingo - geen president, geen Arabische oliekoningen en sjeiks, geen stafchef, geen burgemeester Avieto. De helikopter zou zelfs boven op de presidentiële bus te pletter kunnen slaan. Niet prettig om een afgedankte schout-bij-nacht te zijn zonder pensioen. Dat wil zeggen, als hij de krijgsraad overleeft.' 'Zo had ik het nog niet bekeken.' Branson scheen maar half overtuigd. 'Jij neemt aan dat onze luchtmachtcommandant net zo bij zijn volle verstand is als jij, dat hij zou reageren volgens jouw manier van denken. Hoe kunnen we weten of hij niet krankzinnig is? Uiterst onwaarschijnlijk, dat geef ik toe, maar het enige dat ik kan doen is jouw suggestie accepteren. En het enige dat wij kunnen doen, is doorgaan.' De zoemer ging. Branson maakte de juiste verbinding. 'P1?' 'Ja?' 'P3.' Het was Reston uit de garage. 'De eerste bus is net naar buiten gereden.' 'Laat me weten wanneer de presidentiële bus op weg gaat.' Branson gebaarde naar Van Effen, die de motor startte en langzaam naar de zijkant van de garage reed. De zoemer ging opnieuw. 'P5. Volgens schema. Tien minuten.' 'Prachtig. Ga naar de garage.' Weer ging de zoemer. Het was Reston. 'De presidentiële bus rijdt nu naar buiten,' zei hij. 'Prachtig.' Branson maakte een andere verbinding. 'Achterste bus?' 'Ja?' 'Wacht een paar minuten. We hebben hier een verkeersopstopping. De een of andere stommeling heeft net zijn dubbele vrachtwagen dwars over de straat gedraaid. Puur per ongeluk, zou ik zeggen. Maar neem geen risico. Geen paniek, niemand hoeft zijn zitplaats te verlaten. We komen even terug naar de garage tot ze tot een nieuwe route besloten hebben. O.K.?' 'O.K.' Van Effen reed langzaam om naar de voorkant van de garage, en net voorbij de voordeuren, tot het eerste derde gedeelte van de bus zichtbaar was voor de inzittenden van de achterste bus binnen, die nog steeds op dezelfde plek geparkeerd stond. Branson en Van Effen klommen zonder enige haast omlaag van hun zitplaatsen aan de voorkant en liepen de garage binnen; Yonnie, onopgemerkt door degenen die binnen waren, stapte uit via de achterdeur en begon de nieuwe nummerplaat boven op de oude vast te maken. De inzittenden van de achterste bus keken nieuwsgierig naar de beide dichterbij komende witgejaste mannen, maar zonder enige argwaan, want eindeloos, frustrerend oponthoud vormde een integrerend onderdeel van hun leven. Branson liep om de bus heen naar het voorste portier tegenover de chauffeur, terwijl Van Effen, doelloos naar het scheen, naar de achterkant slenterde. Als er voor de inzittenden al enige aanleiding tot ongerustheid was geweest, zou die in slaap zijn gewiegd bij het zien van twee gedaanten in blauwe overalls, die bij de hoofdingang druk bezig waren met nietsdoen. Ze konden niet weten dat dit Reston en zijn vriend waren. Branson opende het voorste linker portier en klom de twee treetjes op. Hij zei tegen de chauffeur: 'Het spijt me, maar zulke dingen gebeuren nu eenmaal. Ze zoeken een nieuwe route voor ons uit, een veilige route om naar Nob Hill te gaan.' De chauffeur keek verbaasd, meer niet. Hij zei: 'Waar is Ernie?' 'Ernie?' 'De chauffeur van de voorste bus.' 'Oh, heet hij zo. Ziek geworden helaas.' 'Ziek geworden?' Plotselinge argwaan. 'Maar nog maar twee minuten geleden —' De chauffeur draaide zich om op zijn stoel toen er twee kleine explosies plaatsvonden achter in de bus, eigenlijk geen explosies maar zachte ploffende geluiden, begeleid door het geluid van brekend glas en een gesis van lucht die onder druk ontsnapt. De achterkant van de bus was al gehuld in een dichte, snel opzwellende paddestoelvormige wolk grijze rook, zo dicht dat het onmogelijk was om het nu gesloten achterportier te zien en de gestalte van Van Effen die ertegen leunde en ervoor zorgde dat hel ook dicht bleef. Iedereen in de bus - of althans diegenen die nog zichtbaar waren - hadden zich met een ruk op hun stoelen omgedraaid, terwijl ze in een automatische maar nutteloze reactie naar hun revolver grepen, want er was niets te zien om op te schieten. Branson hield zijn adem in, gooide vlug achter elkaar twee van de granaatvormige gasbommen - één in het voorste gedeelte, één aan de voeten van de chauffeur - sprong op de vloer van de garage, sloeg het portier dicht en hield de handgreep vast, een wat zinloze voorzorg zoals hij wist, want het eerste inademen van dat gas veroorzaakte onmiddellijke bewusteloosheid. Na tien seconden liep hij om de voorkant van de bus heen, waar Van Effen zich bij hem voegde. Reston en zijn metgezel hadden de hoofdingang al gesloten en gegrendeld. Nu stroopten ze hun overalls af, waaronder conservatieve en goedgesneden kostuums te voorschijn kwamen. Reston zei: 'Gebeurd? Zo gauw al? Was dat alles?' Branson knikte. 'Maar als één vleugje uit die bus iemand kan uitschakelen, dan kan het ze zeker doden - als ze erin blijven zitten. Ik bedoel, als ze al die tijd die rommel inademen.' Ze vertrokken via de zijdeur, niet te overhaast, en deden de deur achter zich op slot. Branson zei: 'Als het gas in contact komt met zuurstof, wordt het binnen vijftien seconden geneutraliseerd. Je zou nu in die bus kunnen stappen en je zou nergens last van hebben. Maar het duurt nog minstens een uur voor iemand in die bus bij zijn positieven komt.' Harriman stapte uit een taxi toen ze de hoek om kwamen naar de voorkant van de garage. Ze stapten in de bus - nu de nieuwe achterste bus van de colonne - en Van Effen sloeg de richting naar Nob Hill in. Branson haalde een schakelaar over op het instrumentenbord. 'P2?' 'Ja?' 'Hoe is de situatie?' 'Rustig. Te rustig, verdomme, 't Zit me niet lekker.' 'Wat denk je dat er gebeurt?' 'Ik weet het niet. Ik zie alleen maar iemand aan de telefoon die toestemming vraagt om een aantal geleide projectielen op ons af te schieten.' 'Toestemming van wie?' 'Van de hoogste militaire autoriteit in het land.' 'Dat zou tijd kosten om contact op te nemen met Washington.' 'Ze hebben verdomme alleen maar tijd nodig om contact op te nemen met Nob Hill.' 'Grote God!' Een ogenblik was zelfs Bransons spreekwoordelijke kalmte verstoord. De hoogste militaire autoriteit in het land bevond zich inderdaad in de suite naast die van de President in het Mark Hopkins Hotel. Generaal Cartland, de stafchef en buitengewone raadgever van de President, zou inderdaad die dag in de autocolonne zitten. 'Je weet wat er gebeurt als ze contact met hem opnemen?' 'Ja. Ze laten de colonne vervallen.' Al was de President ook chef van alle legeronderdelen, in kwesties van veiligheid kon hij worden overstemd door zijn stafchef. 'Wacht even.' Er was een pauze, toen zei Johnson: 'Een van de wachten aan de poort is aan de telefoon. Dat kan van alles betekenen, of niets.' Branson was zich bewust van een licht vochtig gevoel in de buurt van zijn boord. Hoewel hij de gewoonte om te bidden er al aan had gegeven toen hij nog bij zijn moeder op schoot zat, bad hij dat het niets was. Misschien was het telefoontje naar de wacht volmaakt onschadelijk: misschien was het resultaat van het telefoontje onschadelijk: zo niet, dan waren de vele maanden en de kwart miljoen dollar die hij had besteed aan de voorbereiding van deze coup even onherroepelijk verloren als het water dat onder de brug door stroomde. 'P1?' Ja?' Branson was zich er vaag van bewust dat zijn tanden stijf op elkaar geklemd waren. 'Je zult het niet geloven, maar de toren heeft ons juist toestemming gegeven om te vertrekken.' Branson zweeg even, terwijl iemand de Gouden Poort-brug van zijn rug tilde. Hij had niet vaak de neiging zich het zweet van het gezicht te wissen, maar zo ooit, dan scheen dit een geschikte gelegenheid. Hij beheerste zich en zei: 'Je moet een gegeven paard nooit in de bek zien. Hoe verklaar je dit?' 'De wachten moeten hebben gezegd dat ze onze identiteitspapieren hebben gecontroleerd en dat die in orde waren.' 'Start maar, wil je? Ik wil graag te weten komen of ik je kan horen boven het lawaai van de rotoren uit.'

*** 

Twee rijen mannen van de veiligheidsdienst, met de ruggen naar elkaar, tussenafstand ongeveer één meter tachtig en met het gezicht naar buiten, vormden een beschermende laan voor de korte afstand tussen het hotel en de wachtende presidentiële bus, wat tamelijk overbodig leek omdat de straten zo'n honderd meter in het rond waren afgezet voor het publiek. De bezoekende hoogwaardigheidsbekleders van de Perzische Golf schenen hierdoor allerminst van hun stuk gebracht, noch schenen ze te lijden onder een claustrofobisch gevoel van gevangenschap: in hun geboorteland, waar de kunst van sluipmoord een hoogte had bereikt waar men tot nu toe nog niet van droomde in de Verenigde Staten, was dit een integrerend onderdeel van hun dagelijks leven: ze zouden zich niet alleen naakt hebben gevoeld zonder deze openlijke show van beveiliging, maar ze zouden beledigd zijn geweest of zich vernederd hebben gevoeld alleen al bij het idee dat ze zo onbelangrijk zouden zijn dat ze die uitgebreide voorzorgsmaatregelen niet waard waren. De President liep voorop en keek bijna spijtig naar beide zijden, alsof hij teleurgesteld was dat er niemand was tegen wie hij kon wuiven. Hij was lang, had een nogal gezet postuur en was in een onberispelijk geelbruin gabardinekostuum gestoken. Hij had een patricisch gezicht, dat vaag deed denken aan een van de welgedane Romeinse keizers, en een prachtig hoofd met zilvergrijs haar waarop hij, zoals algemeen werd aangenomen, bijzonder trots was. Je hoefde maar naar hem te kijken om te beseffen dat hij vanaf de wieg bestemd was geweest om in de Ovale Kamer te eindigen: dat iemand anders ernaar zou streven President van de Verenigde Staten te worden - of het zou zijn - was volmaakt ondenkbaar. Misschien waren er betere hersenen op Capitol Hill, maar die magnifieke verschijning was uniek. Voor zover dit van politici gezegd kan worden, was hij een man van uiterste rechtschapenheid - het feit dat hij multimiljonair was, kan hem hierbij hebben geholpen intelligent, geestig, en hij werd bemind, bewonderd of verwierf oprechte genegenheid in een mate zoals dit geen andere president in de voorgaande halve eeuw gelukt was, een opmerkelijk, maar verre van onmogelijk succes. Zoals altijd droeg hij een stevige wandelstok, een souvenir van die keer toen hij hem bijna twee dagen lang nodig had gehad na over de lijn van zijn Labrador gestruikeld te zijn. Dat hij de wandelstok niet nodig had, daarover bestond geen twijfel. Misschien vond hij dat het zijn imago afrondde of dat het hem een licht Rooseveltiaans fluïdum verleende. Wat ook de reden mocht zijn, hij werd in het publiek of privé nooit zonder wandelstok gezien. Hij kwam bij de bus, wendde zich half om, glimlachte en maakte een lichte buiging, terwijl hij de eerste van zijn gasten in de bus hielp. De Koning kreeg onvermijdelijk voorrang: zijn uitgestrekte koninkrijk bevatte evenveel olie als de rest van de wereld samen kon opbrengen. Het was een lange, imponerende verschijning, een koning vanaf de onderkant van zijn de grond aanvegende, verblindend witte gewaden tot de top van zijn even verblindende boernoes. Hij had een scherpgesneden, donker gezicht met een prachtig geknipte witte baard en de overschaduwde ogen van een peinzende arend. Daar hij naar men aannam de rijkste man in de geschiedenis was, had hij gemakkelijk een tiran of een despoot kunnen zijn, maar hij was geen van beiden; daarentegen was zijn autocratische heerschappij absoluut en de enige wetten die hij gehoorzaamde, had hij zelf gemaakt. De volgende was de Prins - zijn kleine sjeikdom had nooit een koning gehad of dat belangrijk gevonden. Hoewel zijn grondbezit minder dan vijf procent van dat van de koning bedroeg, was zijn invloed bijna even groot: zijn sjeikdom, een dorre en onvruchtbare uitgestrektheid van een paar van 's werelds meest onvruchtbare woestijnen, dreef letterlijk op een zee van olie. Een extroverte en flamboyante persoonlijkheid, die voor iedere zes kilometer van de honderdzestig kilometer weg van zijn vorstendom een Cadillac bezat - er werd met enig gezag gezegd dat als een van zijn wagens maar het minste mechanische gebrek vertoonde, deze als verouderd beschouwd en nooit meer gebruikt werd, een feit dat General Motors enige voldoening moet hebben gegeven - hij was een uitstekende piloot, een opmerkelijk talentvolle coureur en een ijverig begunstiger van veel van de meest exclusieve nachtclubs in de wereld. Hij gaf zich heel wat moeite om zijn reputatie van internationale playboy te cultiveren, maar hiermee strooide hij niemand zand in de ogen: achter de facade lag het computerachtige brein van een voortreffelijk zakenman. Hij was van middelbare lengte, goedgebouwd en zou voor geen geld in de traditionele Arabische kleding gezien willen worden. Hij was de beste klant van Savile Row. Kwiek en keurig gekleed was de enige manier om hem te omschrijven, van zijn puntige schoenen van krokodillenleer tot zijn bijna onzichtbare, haardunne snor. Zij werden gevolgd door sjeik Iman en sjeik Kharan, de olieministers van respectievelijk de Koning en de Prins. Ze leken opmerkelijk veel op elkaar en hadden volgens zeggen dezelfde grootvader, wat in 't geheel niet onmogelijk was. Beiden droegen westerse kleding, beiden waren gezet en glimlachten met bijna stralende gezichten en waren in werkelijkheid uiterst sluw. De enige mogelijkheid om ze uit elkaar te houden, was gelegen in het feit dat Iman een klein zwart sikje had, terwijl Kharan gladgeschoren was. De volgende die in de bus stapte, was generaal Cartland. Hoewel hij burgerkleding droeg - een onopvallend blauw streepjespak -was hij onmiskenbaar wat hij was. Als hij alleen een badhanddoek had gedragen, zou hij nog onmiddellijk herkenbaar zijn geweest als een generaal. Zijn kaarsrechte houding, de precies afgemeten bewegingen, de kort afgebeten manier van spreken, de koele blauwe ogen die een vraag nooit twee maal stelden - alles bestempelde hem als de man die hij was. Zelfs zijn grijze haar was gemillimeterd. Hoewel Cartland meer dan een oppervlakkig belang bij olie had - hij had ten slotte een vorm van brandstof nodig voor zijn schepen, tanks en vliegtuigen - had zijn aanwezigheid niets te maken met enige speciale deskundigheid in de oliebusiness. Hij was er hoofdzakelijk omdat de President weigerde zonder hem de straat over te steken. De President - en dat stak hij niet onder stoelen of banken - leunde zwaar op Cartland vanwege zijn advies, zijn brede ervaring en degelijk gezond verstand, een feit dat aanleiding was geweest en nog was tot een aanmerkelijke, zij het ook volkomen misplaatste jaloezie in Washington. Nuchterder beoordelaars in die stad beschouwden hem als praktisch onvervangbaar als presidentieel raadgever, en ofschoon deze taak hem steeds minder tijd liet om zijn leger, zijn marine en luchtmacht te besturen, scheen Cartland beide taken zonder enige moeite aan te kunnen. Hij zou een voortreffelijk politicus of staatsman geweest zijn, maar was helaas vanaf zijn geboorte behept geweest met een onwrikbare onkreukbaarheid en morele integriteit. De volgende man die in de bus stapte, was Hansen, de energietsaar van de President. Hij was de laatst benoemde voor de post en tot nu toe een praktisch onbekende grootheid. Op zijn kwalificaties voor de post was niets aan te merken, maar zijn ervaring was maar gering. Energie was iets dat hij in overvloed scheen te bezitten. Hij was een beweeglijk, nerveus, wispelturig individu, griezelig mager, wiens handen en donkere ogen nooit rustten. Hij stond bekend om zijn uitstekende hersens. Dit was zijn grootste en eigenlijk bijna zijn enige - confrontatie met grote oliebaronnen en het feit dat hij zich ervan bewust was dat hij de vuurproef onderging, was op een pijnlijke manier merkbaar. De volgende was Muir. Hij was een zeer blozende man, bijna kaal en zijn aantal onderkinnen varieerde van twee tot vier afhankelijk van de buiging van zijn nek. In tegenstelling tot de meeste dikke mannen had hij een permanent treurige gelaatsuitdrukking. Hij had iets onbetwistbaar landelijks over zich, een weinig succesvolle boer, die zich minder concentreerde op de produktie als wel op de consumptie van wat hij op zijn land verbouwde. Deze voorgestelde transactie met de Arabische naties kon evenveel politieke als fysieke problemen opwerpen en dat was de reden dat de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken Muir aanwezig was. Hoewel het bijna onmogelijk was, om het te geloven, was hij onbetwist de voornaamste expert van het land inzake het Midden-Oosten. De President maakte een gebaar met zijn hand naar de laatste man om in te stappen, maar John Avieto maakte op zijn beurt een ontkennend gebaar. De President boog erkentelijk, glimlachte en ging hem voor de bus in. Avieto, een zware, joviale man van duidelijk Italiaanse afkomst, was niet van de partij vanwege zijn deskundigheid op energiegebied. Hij had wel met energie te maken, maar niet in die mate dat het hem slapeloze nachten bezorgde. Hij was gedeeltelijk als gids aanwezig, gedeeltelijk omdat hij het als zijn plicht beschouwde om de presidentiële uitnodiging te accepteren. Hoewel de president voor zijn gasten de officiële gastheer was, was dit Avieto's territorium; hier was hij zowel gastheer als koning. Hij was de burgemeester van San Francisco.

*** 

In de achterste bus, zo'n vijftig meter verder, zag Branson het portier van de presidentiële bus dichtgaan. Hij haalde een schakelaar over. 'P2?' 'Ja?' Johnson. 'Wij gaan nu.' 'In orde.'

  ***

De colonne zette zich in beweging, een politiewagen en motorrijders voorop. Ze werden gevolgd door de bus aan de kop van de colonne, de presidentiële bus en de achterste bus, een tweede politiewagen en nog twee motorrijders. Men deed geen moeite om er een sightseeingrit door de stad van te maken; dat was de voorafgaande middag al gebeurd, kort nadat luchtmachttoestel nr. 1 was geland op de internationale luchthaven. Dit was een strikt zakelijke tocht. De autocolonne reed over de Californië, rechtdoor de Van Ness af, linksaf over de Lombard, draaide de hoek om en de Richardson Avenue op en zo naar het Presidio. Vanaf dit punt waren de wegen die ochtend gesloten voor alle normale verkeer. Ze namen de viaduct-toegangsweg, bogen rechtsaf naar het noorden, tot ten slotte, recht voor hen, de reusachtige Gouden Poort-brug opdoemde.