Dag Jip! Dag Janneke!
Ben je nog niet klaar? roept Jip. Je moet
ópschieten! Toe dan!
Het is nog tijd genoeg, zegt moeder. De bus gaat pas over een half uur.
Maar Jip is zo bang dat ze te laat zullen komen. Hij roept tegen Janneke: Schiet op! schiet op!
Jip en Janneke gaan uit. Jip en Janneke gaan logeren bij tante Truus. Samen. Een hele tijd. Kijk, daar staat het koffertje van Jip. Er zit veel in. Kleertjes. En een tandenborstel. En een pyjama. En nóg een. En een kamerjasje. En drie autootjes. En een kraanwagen. En daar komt Janneke. Ze heeft ook een koffertje. En wat zit erin? Poppejans. Die ligt bovenop. Die moet wel lang in de koffer zitten.
Maar ze vindt het niet erg. Ze is niet bang in het donker. En verder? Verder zit er ook een pyjama in. En nóg een. En een badjasje. En een echte pettiekoot. Met kantjes. En nog meer kleertjes. En een zak zuurtjes. En een kadootjc voor tante.
Ziezo, zegt Jips moeder. Nu gaan we.
Want Jips moeder brengt Jip en Janneke weg. Doe je regenjas maar aan, Jip. En jij ook, Janneke. Want die heb je zeker nodig.
Zullen jullie lief zijn voor tante Truus?
Ja, zeggen Jip en Janneke.
En zullen jullie geen ruzie maken samen? Nee, zegt Jip.
Nee, zegt Janneke.
Mijn koffer is 'veel mooier dan de jouwe, zegt Jip.
Nietes, de mijne is mooier, zegt Janneke. Jouw koffer is vies, zegt Jip. En hij geeft er een schop tegen.
Janneke wordt boos. Ze schopt terug. Tegen Jips been.
Hoor eens, zegt moeder. Dat begint wel mooi. Kom maar, dan gaan we weer terug naar huis. We gaan niet naar de bus. Kinderen die ruzie maken gaan niet uit logeren.
Het is alweer goed! roept Jip. En hij geeft Janneke een zoen.
Ja, zegt Janneke. Het is al lang weer goed. En ze geven elkaar een arm.
Daar gaan ze. Ze blijven lang weg. En ze zwaaien nog eens tegen alle kinderen. Tegen jullie ook. Zwaai maar terug.
Dag Jip!
Dag Janneke!