Huilen en lachen
Jip heeft zijn nieuwe pak aan.
En Janneke heeft haar nieuwe jurk aan.
Want ze gaan samen naar een feest. Fransje is jarig. En Fransje woont een eind verder. En er komen nog meer jongetjes en meisjes.
Jip en Janneke hebben ieder een kadootje. Een mooi kadootje voor Fransje. Jip geeft een trein. En Janneke geeft kleurkrijt. En als ze er aanbellen, horen ze binnen al lawaai.
Ze zijn al aan ’t spelen, de kinderen.
En als ze Fransje hebben gefeliciteerd, en ze hebben hem het kadootje gegeven, dan krijgen Jip en Janneke ieder een taartje.
Jip een met slagroom.
En Janneke een met roze suiker.
Daar zitten ze dan. En ze eten eerst het taartje op voor ze gaan spelen.
Daar komt een ander jongetje langs. Een vreemd jongetje.
Hij geeft Jip een duw. En Jip laat zijn taartje vallen. Daar ligt het, pets, op de grond.
En dan wordt Jip heel boos. Hij geeft het jongetje een duw terug.
En dan geeft het jongetje hem een stomp.
En Jip roept hard: Akeligerd! En hij geeft hem een klap.
Niet doen! roept Janneke. Maar nu vechten ze echt. Jip en het jongetje rollen samen over de vloer. Midden in het slagroomtaartje.
Eindelijk komt de moeder van Fransje en ze zegt: Wat is dat nou? Gaan jullie vechten? Op Fransjes verjaardag.
Dan staat Jip op. En het jongetje staat ook op. En ze zijn allebei zo vies. Zo vreselijk vies. Helemaal vol slagroom zijn ze.
Kom, zegt Janneke, kom, we gaan naar huis.
Toe, zegt de moeder van Fransje, blijf nog even.
Maar Jip en Janneke willen niet. Ze gaan naar huis.
En als ze thuiskomen, zegt Jips moeder: Maar Jip, wat zie je eruit!
Jip huilt. Hij kan niets zeggen.
Maar Janneke vertelt het hele verhaal.
Kom, kom, zegt moeder. Dat is toch niet zó erg. Wacht, ik zal je even wassen, Jip.
En een ander pak aandoen. En dan gaan we samen even naar het feest terug.
Als ze met moeder terugkomen bij Fransjes huis, dan zit daar binnen nog het andere jongetje. En hij huilt nog steeds.
Ziezo, zegt Jips moeder. En geef mekaar nou een handje.
Dat doen ze dan. Maar ze kijken nog wel kwaad.
Hoe heet jij? vraagt Jips moeder.
Jan, zegt het jongetje.
Niet meer boos zijn op Jip, hoor Jan, zegt moeder. En jij ook niet, Jip. Ga maar spelen. En moeder gaat weg.
En dan gaan ze spelen met z’n drieën. Jip en Janneke en Jan. Met de nieuwe trein.
En alles is weer goed.
En ze hebben veel plezier.