Roeien

 

Aan de andere kant van de wei is een vaart. En in de vaart is een roeibootje.

Jip en Janneke staan erbij te kijken. Er zit een man in de roeiboot.

Willen jullie even mee? vraagt de man.

Astublieft, zeggen Jip en Janneke.

Kom dan maar, zegt de man.

En hij tilt Jip in de boot. En dan tilt hij Janneke in de boot. En ze mogen op een bankje zitten.

Daar gaat ie dan, zegt de man. En hij pakt de riemen. En hij roeit.

Daar gaan ze. Het is heel heerlijk. Het gaat hard.

H et water klotst om de boot. En ze varen langs riet. En langs bloemetjes. Jip en Janneke genieten.

Daar leg ik aan, zegt de man. En dan moeten jullie even wachten.

Hij legt aan bij een boerderij. En hij gaat uit de boot. 

En Jip en Janneke zitten nu samen in de boot. Alleen.

Zal ik eens roeien? vraagt Jip.

Nee, niet doen, zegt Janneke. Dat mag niet. En dan vaart de boot weg. En dan vergaan we. Nee, zegt Jip. Ik kan het best.

Maar daar is de man weer. Hij zegt: Zo, nu gaan we terug, jongens. Wil jij ook eens roeien, Jip?

Ja, zegt Jip.

En hij mag op het bankje zitten naast de man. En hij krijgt twee grote riemen in zijn handjes.

Maar o jee, ze zijn zo zwaar. Ze zijn zo zwaar. Jip kan niet roeien. Hij is nog te klein.

Het gaat niet... zucht Jip.

Wacht maar tot je groot bent, zegt de man. En laat mij nu maar weer.

En dan roeien ze terug.

Het was een fijn tochtje.