Prikkeldraad
Jip kan goed voetballen. Hij heeft een grote bal. En hij trapt. O, wat kan hij het goed.
Maar Janneke houdt niet van voetballen.
Laten we nou gaan spelen, zegt ze. Zullen we bloemetjes plukken, Jip? Zullen we een kransje maken van madeliefjes?
Straks, zegt Jip. En hij geeft weer een pil tegen de bal.
O jee, nou vliegt de bal zo ver weg. Helemaal over het hek. Het hek van de wei. En het is een hek van prikkeldraad. Erg veel prikkeldraad.
Ik ga hem halen, zegt Jip.
Pas toch op, zegt Janneke.
Ik kan het best, zegt Jip.
Hij klimt over het prikkeldraad. Maar o wee. Hij blijft aan zijn broekje hangen.
Krak, zegt het broekje. En er komt een hele scheur. En Jips been haakt ook aan het prikkeldraad. Dat doet pijn.
Jip zit boven op het hek. Maar hij durft niet meer naar beneden. Help, schreeuwt Jip. Help, help!
Janneke geeft hem een hand. Maar Jip durft nog niet naar beneden.
En dan geeft Janneke hem een duw. Hoep, daar ligt Jip. En z’n broek is kapot. En zijn bloes ook. En z’n been ook. Hij heeft een hele schram.
Maar hij huilt niet. Hij haalt de bal. En hij zegt: Nou kan ik niet meer terug, Janneke.
Nee, zegt Janneke. Je kunt nooit meer terug.
Dat is heel treurig.
Ik zal moeder halen, zegt Janneke.
Kom je gauw terug? zegt Jip.
Ja, dadelijk, zegt Janneke.
En Jip blijft alleen in de wei. Achter het prik-keldraadhek.
Het duurt erg lang. Heel erg lang.
En dan komt Janneke met haar moeder aan.
Wat hebben jullie nu toch weer gedaan, zegt ze. Jip, Jip, wat zie je eruit.
En ze tilt Jip over het hek. Nu is hij gered.
Hij gaat gauw naar zijn eigen moeder. En zij is wel boos.
Je nieuwe broek, zegt ze. En je nieuwe bloes.
En mijn been, zegt Jip.
Dat is niet nieuw meer, zegt moeder. Dat wordt vanzelf weer heel. Maar je broek en je bloes moet ik naaien.
En daar zit Jip. In zijn onderbroek. En in zijn hemd. Want moeder moet de kleertjes naaien.