49

Thorson hoorde dat er aan de deur werd geklopt. Hij liep naar voren en deed open. Daar stond Hólmberts zoon – die had dus alsnog besloten hem op te zoeken. Het was kort na het middaguur en Thorson was van plan even te gaan liggen, zoals hij op dit uur van de dag gewend was. Toch had hij dit bezoek wel verwacht.

‘Ik wil je mijn excuus aanbieden voor wat er in het verpleeghuis gebeurd is,’ zei de man die zich voorstelde als Benjamín. Zoals hij daar nu op de gang voor de deur stond leek hij volkomen gekalmeerd. ‘Ik had je niet zo mogen uitschelden, ik had je niet moeten bedreigen,’ ging hij verder. ‘Ik ben opgegroeid met respect voor mijn ouders en ik was natuurlijk geschrokken van wat je zei, maar zoals ik me gedroeg… dat leek nergens naar. Ik zou het erg fijn vinden als je mijn excuses wilt aanvaarden.’

‘Ik heb alleen maar gezegd wat volgens mij de waarheid is,’ antwoordde Thorson.

‘Natuurlijk, en dat begrijp ik ook. Ik hoop dat je het me wilt vergeven. Zelf wil ik ook graag dat deze kwestie helemaal opgehelderd wordt. Wil je er toch de politie bij halen, dan doe je dat natuurlijk. Dan zal ik die zo veel mogelijk helpen. Om de waarheid te zeggen, ik schrok ontzettend toen… Maar mag ik heel even binnenkomen? Dit is geen onderwerp om op de gang over te praten.’

Benjamín volgde Thorson naar de huiskamer, waar ze gingen zitten.

‘Wat ik je verteld heb toen ik bij je vader was,’ zei Thorson, ‘klopt volgens mij helemaal. Helaas. En als mijn vermoedens juist blijken te zijn, zal de zaak opnieuw moeten worden onderzocht.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei Benjamín. ‘Nu ik er goed over heb kunnen nadenken zie ik dat ook wel in. Ik ben het helemaal met je eens. Je hebt al met de politie gesproken, neem ik aan?’

‘Nee, maar daar wou ik niet al te lang meer mee wachten. Ik weet dat het geen prettige boodschap is die ik voor je heb. Je moet er natuurlijk met je familie over praten, met je moeder.’

‘Ja, dat in ieder geval,’ zei Hólmbert. ‘Maar – mijn vader is ernstig ziek. Hij zal er niks van merken als de zaak waar je het over hebt aan de politie wordt overgedragen. Ik betwijfel ook of hij met zo’n slechte gezondheid wel zou worden gedagvaard. Hij heeft niet zo lang meer te leven. Feitelijk heb ik zitten denken…’

‘Ja?’

‘Ik dacht: misschien moet ik je om je begrip vragen,’ zei Benjamín. ‘Als het waar is wat je zegt, vind je dan ook niet dat hij al genoeg gestraft is? Hij heeft eronder geleden. Mijn moeder doet dat nog. En mij heeft het ongelooflijk veel pijn gedaan om zo’n sterke man, iemand op wie je altijd kon bouwen, te zien wegzinken in die ellendige ziekte.’

‘Het gaat me niet eens zozeer om gerechtigheid,’ zei Thorson. ‘In deze zaak is het me niet in de eerste plaats om je vader te doen. Ik denk aan een jongeman die Jónatan heette, en aan een politieman met wie ik heb samengewerkt – Flóvent heette hij. Die Jónatan verdient het dat de waarheid boven water komt. Flóvent zou hebben gewild dat ik voor zijn eerherstel zorgde. We zijn destijds te snel met het onderzoek gestopt. Ik ben daarna uit IJsland weggegaan. Flóvent was aangeslagen door de dood van Jónatan. Wij allebei trouwens. Maar het is nog niet te laat…’

‘Om de waarheid aan het licht te brengen?’

‘Ja.’

‘Wat je over mijn vader beweert is volkomen absurd,’ zei Benjamín. ‘Ik begrijp niet hoe je tot zo’n conclusie kunt komen – maar goed, dat is jouw zaak. Het enige wat ik van je vraag is hem te beschermen, óns te beschermen. Wij moeten verder en…’

‘Ik kan niet anders doen dan dat wat juist is,’ zei Thorson. ‘Hoe ellendig dat ook voor jullie is.’

‘Noem jij het “juist” dat je onze levens ruïneert? Ik ben een welgesteld man,’ ging hij verder. ‘Als je wil dat ik geld ter beschikking stel ten behoeve van bepaalde organisaties of stichtingen… als een ondersteuning… of als jij ergens gebrek aan hebt, dan…’

Thorson schudde zijn hoofd.

‘Ik bedoel dit niet als het afkopen van een schuld,’ zei Benjamín. ‘Maar ik weet één ding zeker. Zodra dit bekend wordt – als de politie er tenminste mee naar buiten komt – zal het geroddel beginnen, en dan wordt het heel moeilijk om de schade die dat veroorzaakt nog te herstellen. Ik sta aan het hoofd van een grote onderneming. We nemen een vooraanstaande plaats in de samenleving in. Beschuldigingen als deze zouden een geweldige slag voor ons betekenen. Ben je er zeker van dat het mijn vader was die dat meisje zulke verschrikkelijke dingen heeft aangedaan?’

‘Daar ben ik van overtuigd en ik denk dat dat bij nauwkeurig onderzoek ook aan het licht zal komen. Tenminste, in het geval van Rósamunda. Bij Hrund ligt het moeilijker. Haar lichaam is nooit teruggevonden en het is onmogelijk precies vast te stellen wat er is gebeurd.’

‘Ik begrijp het. Het is goed. Dan zal ik binnenkort wel van de politie horen. En nogmaals: neem me mijn houding in het tehuis niet kwalijk. Toen je met die beschuldiging kwam was ik ineens door het dolle heen. Ik hoop dat je het kunt vergeten.’

‘Dank je voor je komst,’ zei Thorson. ‘En voor je begrip. Ik denk dat het voor iedereen het beste is dat deze zaak voor eens en altijd tot klaarheid wordt gebracht.’

Thorson wilde opstaan om met Benjamín naar de deur te gaan, maar die zei dat hij rustig kon blijven zitten: hij kwam er wel uit. Ze namen met een handdruk afscheid van elkaar.

Thorson hoorde dat de deur gesloten werd. Hij bleef nog een tijd zitten, peinzend over dit bezoek en over de vraag of hij er werkelijk goed aan deed de zaak opnieuw onder de aandacht van de politie te brengen en te laten onderzoeken. Hij was niet vaak zo moe geweest als nu, na zijn bezoek aan het verpleeghuis en het gesprek met Benjamín. Het had hem meer aangegrepen dan hij had gedacht. Hij overwoog hoe goed het Hólmbert van pas was gekomen dat Jónatan was verongelukt. Hij had de kans benut: het was hem gelukt de politie op een dwaalspoor te brengen en de verdenking op Jónatan te werpen, met als enig doel de aandacht van zichzelf af te leiden.

Thorson keek uit het raam dat uitzag op de tuin en besloot zo gauw mogelijk met zijn verhaal naar de politie te gaan.

Toen hij in de slaapkamer kwam pakte hij de foto van zijn vriend, een foto die hij zuinig bewaarde. Aan dat portret waren pijnlijke herinneringen verbonden: de samenleving had alleen maar verachting over voor mensen zoals zij; ze hadden hun relatie altijd geheim moeten houden. Hij had de foto altijd in de la van zijn nachtkastje liggen, en dat was zo gebleven, ook toen de tijden veranderden. Het herinnerde hem aan de moeilijkheden die ze hadden te verduren, aan de vooroordelen waarmee ze te maken hadden gehad. Hij pakte het portret, zoals hij bijna iedere dag deed, keek in de ogen van zijn vriend en beleefde weer de pijn, de uren die ze samen hadden doorgebracht, hun liefde, het gemis waarover hij altijd was blijven rouwen.

Thorson voelde de vermoeidheid door zijn hele lichaam. Hij legde de foto weer in het nachtkastje en ging op bed liggen. Hij dacht aan Rósamunda. Aan Benjamín, die hem met geld van gedachten wilde doen veranderen. Aan Hólmbert, die minister was geweest. Aan diens vader, het parlementslid. En zoals altijd zag hij Jónatan voor zich liggen, daar op de Laugavegur, badend in zijn bloed. Hij zag de sneeuwvlokjes die in zijn ogen waren gevallen.

Het parlementslid en zijn zoon? Wist het parlementslid wat zijn zoon gedaan had? Hield hij hem de hand boven het hoofd? Of beschermde de zoon de vader?

Thorson werd slaperig.

Of de zoon de vader?

Thorson werd weer wakker. Hij voelde zich benauwd, hij kon niet goed ademen. Op hetzelfde moment zag hij het parlementslid voor zich over wie Flóvent hem had verteld, de man die met zijn zoon door het Noorderland reisde toen Hrund werd aangevallen. Kon die niet evengoed de moordenaar van Rósamunda zijn als Hólmbert? Hij nam zo’n vooraanstaande plaats in, men keek zo tegen hem op, dat beide meisjes ervoor waren teruggeschrokken zijn naam te noemen.

Toen Thorson helemaal wakker was, kon hij bijna geen adem meer halen. Hij merkte dat zijn hoofd naar beneden werd gedrukt. Hij probeerde zijn mond open te doen, lucht binnen te krijgen, maar had het verschrikkelijke gevoel dat hij ging stikken. Hij worstelde om adem te halen, maar bemerkte al snel dat zijn verzet vruchteloos was.