29

Petra had in het leven een andere weg gekozen dan haar moeder, die naaister en zelfstandig ondernemer was geweest. Als je mocht afgaan op het allegaartje van kledingstukken dat ze droeg, leek ze geen enkele belangstelling te hebben voor mooie kleren of het vervaardigen ervan. Ondanks haar jaren leek het alsof ze zich nog steeds hevig afzette tegen alles waar haar moeder voor stond. Ze was wat ouder dan Konráð, had ooit vwo-examen gedaan, maar was niet gaan studeren. In plaats daarvan had ze een aantal bootreizen gemaakt en door Europa gezworven. Toen ze terug was kreeg ze een baan bij de administratie van het Rijksziekenhuis. Daar was ze het grootste deel van haar werkzame jaren gebleven, tot kort voordat de banken omvielen. Toen werd ze wegens inkrimping van het aantal arbeidsplaatsen in het ziekenhuis ontslagen. Ze was gescheiden, had vier kinderen en een hele zwik allerliefste kleinkindertjes, zoals ze het zelf uitdrukte.

Konráð was er snel achter dat het haar niet gauw verveelde over zichzelf te praten, maar hij vermeed zorgvuldig haar op te jagen of haar met zijn eigen vragen te onderbreken. Ze bewoonde een appartement in een flat in Oost-Reykjavík en had haar grote vrijstaande huis in Garðabær moeten verkopen. Zij en haar man waren op elkaar uitgekeken en gescheiden zodra de kinderen het huis uit waren.

Konráð had haar de avond tevoren gebeld. Ze herinnerde zich Stefán Þórðarson nog heel goed – de naam Thorson kende ze niet. Als Konráð haar wilde bezoeken was hij welkom. Ze was al door Geirlaug gebeld, die haar verteld had dat ze met Konráð had gesproken en dat die haar heel graag wilde ontmoeten.

Toen Konráð eindelijk het onderwerp kon aansnijden waarvoor hij gekomen was, bleek Petra erg geïnteresseerd in de geschiedenis rond Stefáns dood. Ze stelde een massa vragen. Konráð probeerde die zo goed hij kon te beantwoorden zonder iets prijs te geven van wat essentieel was voor het onderzoek. Zelf nam hij er niet rechtstreeks aan deel, vertelde hij, maar men had hem gevraagd zich met bepaalde onderdelen ervan bezig te houden. Toch was Petra ook nieuwsgierig naar Konráð zelf en vroeg hem de oren van het hoofd.

Ten slotte lukte het hem het gesprek op Stefáns bezoek te brengen. Hij was, dacht ze, ongeveer twee weken voordat ze in de krant over zijn dood las, bij haar geweest. Toen ze de foto’s in de media zag had ze hem meteen herkend, maar dat ze de politie daarmee zou kunnen helpen was niet bij haar opgekomen.

Haar moeder had tot in de jaren zeventig een naaiatelier gehad; daarna had ze het verkocht. Men begon toen goedkopere kleding te importeren, er kwamen meer confectiezaken en het aantal naaiateliers nam af. Haar moeder was in 1980 gestorven, haar vader een jaar of wat later.

Geirlaug en zij waren oude vriendinnen, al vanaf het gymnasium. Stefán had, begreep ze, een man gesproken, een ingenieur, een goede kennis van Geirlaug. Op de een of andere manier was toen ter sprake gekomen dat Geirlaug een vrouw had gekend die in de oorlogsjaren een naaiatelier leidde, haar moeder dus. Stefán scheen het atelier gekend te hebben en toonde er grote belangstelling voor. Hij had haar moeder destijds nog gesproken, zei hij.

‘Weet je waar Stefán die ingenieur ontmoet had?’ vroeg Konráð.

‘Op een begrafenis,’ zei Petra. ‘Hij had een in memoriam gelezen over een vrouw die ooit in het naaiatelier van mijn moeder had gewerkt. Hoe dan ook, hij was naar de uitvaart gegaan en daar had hij die ingenieur ontmoet.’

‘Wanneer werkte die vrouw bij je moeder? In de oorlog?’

‘Ja, in de oorlog en nog een tijd erna. Nog een flink aantal jaren zelfs, denk ik. Dat stond allemaal in dat in memoriam.’

‘Ga verder…’

‘Ze was een vriendin van die Rósamunda die vermoord is. Stefán kende haar wel; hij had haar destijds gesproken in verband met het moordonderzoek, tenminste, dat zei hij tegen me. Hij had dat herdenkingsartikel gelezen en daarin kwam het naaiatelier uitvoerig ter sprake. Ik stel me zo voor dat hij daar heel graag meer over wilde horen. Omdat hij er heel oude herinneringen aan had misschien? In ieder geval, hij besloot naar de uitvaart te gaan, en daar liep hij die ingenieur tegen het lijf. Hij vertelde hem hoe hij de overledene kende en hoe die met het atelier van mijn moeder te maken had gehad. En toen noemde die ingenieur de naam Geirlaug. Hij zei dat we vriendinnen waren… Zo is dat gegaan. Tenminste, zo heeft hij het me verteld. Ik weet natuurlijk niet of zijn verhaal helemaal klopt.’

‘Daar is beslist geen woord van gelogen,’ zei Konráð. ‘Voor zover ik weet was Stefán goudeerlijk.’

‘Zo zag hij er ook uit,’ zei Petra. ‘Hij zei dat hij destijds mijn moeder had gesproken, samen met een ander, een politieman. Hij heeft zijn naam wel genoemd, maar die ben ik kwijt. Ze waren toen met het onderzoek naar die moord bezig.’

‘Had hij een bijzondere reden om naar je toe te komen?’ vroeg Konráð. ‘Had het rechtstreeks met die moordzaak te maken?’

‘Nee, dat denk ik niet, niet in het begin tenminste. Hij zei dat hij steeds maar aan Rósamunda moest denken en dat hij het fijn zou vinden mij te ontmoeten. Hij was buitengewoon beleefd. Het was ook helemaal niet aan hem te zien dat hij al zo oud was. Je merkte niks van stijve gewrichten of zo. Hij had altijd gezond geleefd, zei hij.’

‘Voor iemand van zijn leeftijd moet hij nog heel fit geweest zijn.’

‘Vast wel. Maar ik eh… ik zat er wel een beetje mee dat ik hem zo overstuur gemaakt heb,’ zei Petra. ‘Met iets wat míj totaal onschuldig leek. Maar voor hem lag dat kennelijk heel anders. Ineens ging hij helemaal over de rooie. Hij zei dat hij dat niet kon begrijpen van mijn moeder. Hoe ze zoiets had kunnen doen. Dat ze verzuimd had hen op de hoogte te stellen.’

‘Hoezo? Wat had ze dan gedaan?’

‘Dat heeft mijn moeder me pas veel later verteld, tientallen jaren later. Ik was al volwassen toen ze erover praatte, en ja, toen vond ik dat allemaal niet zo belangrijk.’

‘Wat had ze dan gezegd? Waardoor raakte Stefán zo overstuur?’

‘Dan moet je begrijpen wat mijn moeder eigenlijk voor iemand was. Dat heb ik hem ook proberen uit te leggen,’ zei Petra. ‘Ze was een beetje eigenaardig. Je moest haar goed kennen om helemaal te weten en te begrijpen hoe ze dacht. Vooral als het over haar klanten ging, vroeger. Ze was een snob, ik zeg het maar eerlijk. Een echte snob, zoals je die toen wel vaker had. Ik denk dat ze heel erg op andere mensen kon neerkijken. Dat was maar personeel of zo. Aan de andere kant sprak ze winkelpersoneel nog altijd met “u” aan, tot haar dood toe. Niemand deed dat meer, maar zij bleef ermee doorgaan. Ze deed ook heel snobistisch als het over belangrijke mensen ging. Dan praatte ze altijd over meneer zus en mevrouw zo die ze zo goed kende, en over weer anderen die klant bij haar waren geweest en die haar altijd als hun gelijke hadden behandeld – dat soort dingen, begrijp je? “Die kocht altijd bij mij in de zaak,” zei ze als er weer eens zo’n tuthola ter sprake kwam.’

Konrád was er niet al te zeker van dat hij Petra helemaal kon volgen, maar besloot te zwijgen. Toch meende hij te begrijpen waarom er in haar leven geen plaats was voor borduurwerk en het vervaardigen van kleren. Hij merkte op hoe koel ze over haar moeder oordeelde.

‘Er waren bijvoorbeeld klanten die een streepje bij haar voor hadden. Met veel van zulke mensen had ze een soort vertrouwensband, en die hield ze tot aan hun dood in ere. Zo was ze nou eenmaal. Over haar klanten kletste mijn moeder nooit, die maakten voor haar zo’n beetje deel uit van haar privéleven, en daarom vertrouwde ze die mensen en wilde ze ze zo goed mogelijk bedienen – zoiets was het.’

‘Maar wat had dat met Stefán te maken? Waardoor raakte die zo overstuur?’

‘Dat kwam niet daardoor, niet doordat ze zo was, maar door iets wat ze niet aan die twee mannen verteld had. Iets over Rósamunda. Tja, ik weet eigenlijk niet goed waarom ik er tegen hem over begon. Tegen die Stefán, bedoel ik. Mijn moeder had me eens verteld dat ze Rósamunda in de tuin achter het atelier had gevonden, huilend. Tranen met tuiten, zei ze. Ze wilde haar niet vertellen wat er aan de hand was, en moeder heeft haar toen maar naar huis gestuurd, zo was ze eraan toe. Rósamunda had eerder op die dag een jurk moeten afleveren. Toen moeder haar in de achtertuin zag, was ze juist terug. Dat meisje heeft er nooit over gepraat, maar als er weer iets naar dat adres moest worden gebracht, weigerde ze dat te doen. Moeder zweeg er ook over, tegen iedereen – ze heeft nooit geweten wat er was gebeurd. Ik heb Stefán uitgelegd dat moeder zo in elkaar zat. Ze zou nooit iets hebben gedaan wat klanten van haar kon schaden.’

Konráð staarde Petra aan. De strekking van haar verhaal begon langzaam tot hem door te dringen, het belang ervan, de waarde die het had voor het onderzoek van de zaak, de waarde die het voor Thorson moest hebben gehad. Hoe had die gereageerd toen hij dit hoorde? Hij was overstuur geweest, zei Petra. Waarschijnlijk was dat zwak uitgedrukt.

‘Dacht je moeder dat er een verband was tussen wat Rósamunda op dat bewuste adres had meegemaakt en haar dood?’ vroeg Konráð ten slotte.

‘Moeder dacht dat er daar in huis misschien toch iets met haar was gebeurd. Daar is ze tenminste al die jaren over blijven tobben.’

‘Je moeder trof haar zo aan in de achtertuin. Was dat kort voordat Rósamunda dood gevonden werd?’

‘Ja, een paar maanden eerder,’ zei Petra. ‘Moeder wou daar niet met me over praten, ze verdrong het min of meer. Al geloof ik dat ze er nog vaak genoeg aan moest denken. Maar erover spreken deed ze niet graag. De mensen op dat adres waren klanten van moeder, goede klanten, en ze wou niet geloven dat die dat meisje iets hadden aangedaan. En ze wou per se geen praatjes de wereld in brengen. In haar ogen was de klant helemaal koning.’

‘Maar dat huilen – die tranen met tuiten daar in de achtertuin?’

‘Moeder dacht dat iemand haar te lijf was gegaan, maar toen ze wilde helpen sloot Rósamunda zich helemaal voor haar af, en toen heeft ze haar maar laten begaan. Ik denk dat ze daar later spijt van gekregen heeft. Dat ze niet meer voor dat kind had gedaan. En toch heeft ze die mensen nooit ergens van verdacht. Zo was ze nou eenmaal.’

‘Maar het zat haar niet lekker?’

‘Nee, kennelijk niet. Ze is er altijd over blijven piekeren. Tot vlak voor haar dood.’